Dit is deel 2 van het verslag
van een
nostalgische reis naar
Oostenrijk die die ik in september 2022 heb ondernomen. Een weerzien
met de plaatsen
waar wij in de 70’s vakantie vierden: Steinach am Brenner, Seefeld en
in deze
aflevering Kaprun en Mayrhofen. Maar ik was gebleven in Innsbruck, met
omwegen
op weg van Steinach naar Kufstein, mijn laatste standplaats van deze
vakantie.
Tram Innsbruck - Schienenersatzverkehr: Kufstein – Zell am See - Heilzame wandeling in Kaprun - Rattenberg, glas-stadje in de schaduw - Kufstein: onder de klanken van het Heldenorgel - Zillertalbahn naar Mayrhofen: viel Spass für wenig Kohle - Langs de Rijn, Rijn, Rijn: De Loreley
Het stadstramnet van Innsbruck heeft
wat overeenkomsten met dat
van de ongeveer even grote stad Ulm (zie deel 1). Het bestaat uit
meterspoor, meet
ruim 20 km, telt 4 vrij korte lijnen en is in het laatste kwart van de
20e eeuw
een paar maal ontsnapt aan opheffing. Maar desondanks helemaal
gemoderniseerd,
met lage-vloermaterieel: Flexity trams van Bombardier, met een wat
apart uiterlijk,
aantrekkelijk en afstotelijk tegelijk, vind ik. De bestuurder zit in
een futuristisch
aandoende glazen stolp, maar verder zijn die wagens toch vrij plomp.
Tijdens onze vakantie in 1972 maakten
wij een ritje naar de
buurstad Sollbad Hall in een verre, verre voorganger van die Flexity’s.
We
vonden het een wonder dat ze die tram elke morgen nog aan het rijden
kregen. Hij
dateerde uit 18-zoveel, was uitgerust met vierkante wielen, had een
topsnelheid
van 30 km/uur en maakte een leven als een oordeel. ‘Veronderstel als
zoiets
tegenwoordig in Den Haag nog zou rijden!’, zeiden we meesmuilend.
2 jaar later gingen die trams naar de
schroothoop en is het
lijntje naar Hall meteen maar opgeheven.
Lang daarna kroop de Innsbrucker tram
toch nog uit het dal. In
2008 kwam er zelfs nog een flinke uitbreiding van het net in westelijke
richting, naar de wijk Hötting en de campus van de technische
universiteit. Net
als in Ulm redde de universiteit de tram.
Rond dezelfde tijd werd het stuk
Maria Theresienstrasse van de
fontein naar het Goldenes Dachl (zie deel 1) verklaard tot
voetgangersgebied. De
tram, die daar eigenlijk niet weg te denken was, kreeg een andere route door het
centrum.
Dat had op den duur toch geen
negatief effect op de
vervoerscijfers. In 2019, het jaar voor corona, brak de Innsbrucker
tram een 21ste-eeuws
record: 11,5 miljoen passagiers; ca. 32.000 per dag. Dat is dan
exclusief de
Stubaitalbahn, een opvallend buitenbeentje dat ik hierboven niet
meegeteld heb.
Die loopt van het Stubaitalbahnhof,
ten zuiden van het
centrum, via dat dal naar Fulpmes. Het is een bochtenrijke rit van 18
kilometer, af te leggen in ruim 3 kwartier. Die lijn stond op mijn
lijstje voor
deze vakantie. Maar helaas is hij momenteel in verband met vernieuwing
van een
brug grotendeels buiten dienst.
In plaats daarvan neem ik aan het
eind van de middag de tram
naar de halte Technik op die universitaire campus. Ik wil beslist een
foto van
de tram met bergen op de achtergrond, zij het dan niet in het Stubaital.
Lijn 2 en 5 rijden die kant op. We
kruisen de rivier de Inn
en de Karwendel-spoorlijn waarmee ik daarnet hier gekomen ben. Bij de
halte
Technik gaan beide lijnen uiteen, en dat ziet eruit als een mooi
fotopunt.
Als ik me daar langs de trambaan heb
opgesteld, zie ik een gelede
streekbus passeren, denk ik eerst. Bij nader inzien is het een ongelede
bus met
een aanhangbus eraan gekoppeld. Ik ben te laat met mijn camera. Er
heeft in
Nederland in 2015 zo’n aanhangwagen, afkomstig uit Zwitserland, gereden
op Arriva-lijn
74, Groenlo – Doetinchem. Het was een experiment – en mogelijk niet
geslaagd,
want er is geen vervolg aan gegeven. Zie dit artikel in OV-Pro.
Ik bevrijd mijn koffer uit de kluis
en pak een sneltrein
naar Kufstein, die alleen stopt in Jenbach en Wörgl. Die rijdt eens per
uur,
net als de S-bahn, die wél stopt op stations als: Hall in Tirol-Thauer,
Volders-Baumkirchen, Fritzens-Wattens, Terfens-Weer, Pill-Vomperbach,
Stans bei
Schwaz, Münster-Wiesing, Rattenberg-Kramsach.
Die Unterinntal-bahn, die ik me ook
nog heel goed herinner
uit onze Bergland-tijd, moet wel een adellijke lijn zijn, met al die
dubbele namen.
Maar de sneltrein rijdt nu onder enkele van die plaatsen door, in een
tunnel
die er toen nog niet was. Het is de 16 km lange Terfnertunnel op het
traject tussen
Fritzens-Wattens en Stans bei Schwaz, die is aangelegd in de jaren 90.
Samen
met de ‘Umfahrung Innsbruck’ en de in aanleg zijnde Brennerbasistunnel
moet die
gaan zorgen voor versnelling van vooral het goederenverkeer van
Zuid-Duitsland
naar Noord-Italië.
Ik noemde Bregenz de achterdeur van
Oostenrijk, en Kufstein
is dan beslist de voordeur. Het eerste wat je van het land ziet als je
de trein
hebt genomen vanuit München, is de burcht die hoog boven de stad
uittorent.
Ik heb voor de laatste 3 nachten van
de vakantie mijn intrek
genomen in hotel Goldener Löwe in het centrum.
Look at me, I'm a train on a
track
I'm a train, I'm a train, I'm a chucka train, yeah
Look at me, got a load on my back
I'm a train, I'm a train, I'm a chucka train, yeah
Look at me, I'm going somewhere
I'm a train, I'm a train, I'm a chucka train, yeah
I’m a
Train / Albert Hammond (1974)
Schienenersatzverkehr
Die nacht schrik ik een paar keer
wakker. Het is de dag van
Kaprun!, denk ik dan meteen, enigszins bekommerd. Er staat wat spanning
op de
dagtocht daarheen. Dat staat er toch al op alle reizen deze zomer: op
pad tijdens
een pandemie die nog niet over is, met wat kwaaltjes waaraan je niet
dood gaat,
maar die wel knap lastig kunnen zijn, zeker als je er in het buitenland
last
van zou krijgen.
Kaprun, onze vakantiebestemming in
1974, ligt in zoiets als
een haarspeldbocht op mijn levenspad. Zoals ik al schreef in het stuk
over de Bergland Express, zat ik dat jaar
in een stevige dip. Die paste wel
bij de
leeftijd die ik toen had: 17¾ jaar. In Kaprun was het daarnaast toch
ook nog een
best aardige vakantie. Pas terug op school, een paar weken later, werd
het echt…
een zwarte tijd wil ik niet zeggen, maar wel een heel donkergrijze.
Ik heb daar al eens een stuk over
geschreven; niet het
helderste uit mijn oeuvre, evenmin als dit hoofdstuk, vrees ik.
Indertijd weet
ik de problemen aan de ellende tijdens de 13 schooljaren die ik achter
de rug
had op scholen die niet gericht waren op leerlingen zoals ik. Zo denk
ik er nu
nog steeds over.
Ik zou de school definitief verlaten
op 11 november 1974,
een week na mijn 18e verjaardag. Dat was dan weer een traumatische
ervaring
voor mijn moeder, die het mij moeilijk kon vergeven.
Ik, die altijd zo goed kon leren
(maar er meestal geen zin
in had) haakte doodgemoedereerd af in mijn eindexamenjaar, in het zicht
van de
haven! Moeder was al niet blij dat ik het in de 5e van het Gymnasium
gesjeesd
was op Homerus en een 2 of een anderhalf voor Grieks op mijn rapport
had. Ik
zou blijven zitten. Maar omdat ik voor de rest van de vakken nog een
zesje of zelfs
zeventje bijeen had weten te sprokkelen, wilde het Atheneum, schuin aan
de
overkant van de Burggravenlaan, me toch nog toelaten tot de 6e klas.
En dan DIT als dank, weglopen van
school!! En mijn studie
dan?? Nee, die ging dus ook niet door. Ik geloof dat niemand me ooit
had gevraagd
of ik wel naar de universiteit wilde, om nog een jaar of 6 in de
schoolbanken
te zitten.
Zoals de trouwe lezer weet, ben ik
uiteindelijk toch nog
gaan studeren, na een toelatingsexamen voor de universiteit afgelegd te
hebben.
Dat was op zeer rijpe leeftijd, omdat ik het zelf wilde, en niet meer
omdat het
moest. Maar in de laatste jaren van haar leven was mijn toen
dementerende
moeder dat al lang vergeten. Als ik haar opzocht in het woonzorgcentrum,
luidde haar begroeting steevast: ‘Moet jij (57 jaar oud toen!) niet
naar
school? Haal je eigenlijk wel goede cijfers? Doe je wel goed je best op
school,
Frans?’
Wat hebben deze ontboezemingen nu met
Kaprun te maken?
Helemaal niets, behalve dat die vakantie zich afspeelde in het annus horribilis 1974.
Er is in
mijn gedachten altijd een schaduw blijven hangen over dat op zich
sympathieke,
ongerepte dorpje in het Salzburgerland.
Ik loop al jaren rond met het plan om
naar Kaprun terug te keren,
niet om mijn intrek te nemen in het hotel van toen, maar alleen voor
een wandeling,
als was het maar voor een uur, om het weer in de juiste proportie te
zien. En
vandaag is de dag.
Het OV werkt niet echt mee bij deze
onderneming. Het spoor
is gestremd tussen Wörgl en Kitzbühel. Er is ‘Schienenersatzverkehr’,
wat Duits
is voor vervangend busvervoer, een vorm van OV waar ik in Nederland al
niet gek
op ben.
Maar het busvervoer is hier goed
geregeld, met duidelijke
verwijzingen naar het vertrekpunt en behulpzaam personeel om zich te
ontfermen
over de valiezen van reizigers. NS kan er nog wat van leren. Er rijden
snelbussen non-stop naar
Kitzbühel en
stopbussen die Hopfgarten, Westendorf, Brixen en Kirchberg wel
bedienen.
Ik kies voor de eerste. We rijden
over een snelweg die soms
langs het spoor loopt waaraan gewerkt wordt. Luchtballonvaarten zijn
populair
in deze streek, of de bergen al niet hoog genoeg zijn. Er hangen er wat
startklaar in de touwen; er hangen er al wat in de lucht. Maar het zijn
geen ’99
Luftballons’; zoveel zijn het er niet.
In Kitzbühel is er een mooie
aansluiting op de trein. Deze
rijdt in matig tempo langs besneeuwde bergtoppen, en doet de stations
St.
Johann, Fieberbrunn, Hochfilzen, Leogang en Saalfelden aan, namen die
ik me nog
herinner van onze Bergland-rit in ’74.
Zell am See
We bereiken Zell am See. Van hier wil
ik verder met een streekbus
van Salzburg Verkehr, lijn 660, naar Kaprun. Opnieuw werpt het OV een
barrière
op: de bushalte bij het station is opgeheven wegens wegwerkzaamheden.
Toch moet
en zal ik naar Kaprun, al zou ik erheen moeten kruipen.
Het kost mij en een Duits echtpaar
dat hier ronddoolt, enige
moeite om uit te zoeken waar we dan wél moeten wezen voor de bus. Dat
is op de
Postplatz. Onderweg door het centrum van het stadje aan het meer,
stuiten we op
een jodelende zanger met eigen gitaarbegeleiding.
De bus die had moeten aansluiten op
de trein is natuurlijk
al lang weg, maar we zijn nu wel ruim op tijd voor de volgende. Dat is
een
gelede bus, helemaal vol. De bus is vandaag gratis. De chauffeur wil
niet
zeggen, waarom. Maar ik lees later iets over een Europese week van de
mobiliteit, en daarmee zal het dan wel te maken hebben.
Die Salzburger bus rijdt nog in grote
lijnen dezelfde route
als de Postauto in 1974: van Zell am See via de dorpskern van Kaprun
naar de
attracties hoog in de bergen: de waterkrachtcentrale Kraftwerk Kaprun,
en het
gebied waar je kabelbanen kunt nemen naar > 3 km; 12 maanden per
jaar skiën.
De bus rijdt nu elk half uur en bijna tot middernacht. De
bereikbaarheid van
Kaprun is er beslist niet op achteruit gegaan.
Het dorp is ook een station rijk,
Fürth-Kaprun, aan de Pinzgauer
Lokalbahn naar Krimml, net als de Zillertalbahn een regionale spoorlijn
op
hyper-smalspoor. Maar dat station ligt op een dik half uur lopen van
het dorp
en zal niet erg populair zijn.
Tussen het station en het dorp is de
Tauern Spa verrezen, een
Kurort dat erg populair is, gezien het aantal in- en uitstappers bij
deze halte.
Verdraaid, die houtzagerij is er ook nog, waar ik wel eens in mijn
eentje
heenliep, over een kronkelend wandelpad vanuit het dorp. Ik maakte die
solitaire wandelingen om mijn gedachten te ordenen (onbegonnen werk)
maar ook
om de geur van hout en hars op te snuiven, die zich vermengde met de
frisse,
prikkelende berglucht.
Groβglockner
En daar sta ik dan even later in
Kaprun, 48 jaar wijzer dan
toen, of in ieder geval 48 jaar ouder. Die vakantie van 1974 herinner
ik me
bijna nog van dag tot dag. Maar Kaprun levert me vanmiddag hoogstens
een paar
flitsen van herkenning: de snelstromende Kapruner Ache in het
dorpshart, het
terras van Hotel Orgler op een prominente plek, het winkelcentrumpje,
ons hotel
Mitteregger en natuurlijk de spits van de Groβglockner
immer op de achtergrond.
Achter het kerkje op de heuvel ligt
de ‘Familienberg Maiskogel’,
met een heel lange kabelbaan. Sinds een recente renovatie draagt die
kabel een
hele rits 10-persoonsgondels die op onderlinge afstanden van een meter
of 200
majestueus en geruisloos door het zwerk schrijden. Ze ontmoeten
allemaal op
hetzelfde moment een tegenligger, net als tegenwoordig de treinen van
de ÖBB. Ik
kijk er een poosje naar, in een sereniteit die plotseling over me komt
en in
1974 ver te zoeken was. Deze wandeling wérkt; ik merk het nu al.
Hotel Mitteregger (rechtsboven op de
fotocollage) had ik ook nog
goed voor ogen. We brachten er 15 dagen door. Een heel behoorlijk
hotel voor een
heel schappelijke prijs, de kracht van de Nederlandse Reisvereniging.
Die
bestaat sinds 1999 niet meer, maar wel vond ik een nieuwe NRV op het
Web, die ook
doet in (groeps)reizen. Maar die heeft zo te zien geen enkele relatie
met de
oude NRV en heeft volgens mij alleen de afkorting ingepikt.
In 1974 hebben we alle attracties rond Kaprun gedaan. Waaronder diverse kabelbanen, waar ik dat jaar ineens wel in durfde, omdat ik toch al maandenlang geen vaste grond meer onder mijn voeten voelde. Maar hét historische monument van Kaprun hebben we gemist: de Burcht.
We hadden er kunnen komen door vanuit
Hotel Mitteregger
linksaf te slaan en een krap kwartiertje heuvelop te wandelen. Maar we
sloegen
altijd rechtsaf, naar het dorp. En meer dan een ruïne hadden we niet
gezien;
zeker niet het monument van nu, dat strak in de lak staat. In 1975
begon Kaprun
aan een hersteloperatie.
De oorspronkelijke Burcht dateert uit
de 12e eeuw en was
opgericht op bevel van een adellijke familie die hier het nodige in de
melk te
brokken had. In 1526 is dat kasteel tijdens de Salzburger Boerenoorlog
belegerd
en platgebrand door boze boeren. De agrariërs waren in opstand gekomen
tegen de
in hun ogen tirannieke aartsbisschop van Salzburg, die te hoge
belastingen hief
en zijn tegenstanders uit de weg placht te ruimen.
Nee, ik ga niet beginnen over
stikstof, tractorblokkades, de
BBB en op z’n kop hangende vlaggen. Ik hoop wel dat het 500-jarig
jubileum van
de Boerenoorlog straks in het Salzburgerland geen oude wonden zal
openrijten.
De burcht werd heropgebouwd, verviel
tot ruïne en is, zoals
gezegd, in de 20e eeuw opnieuw heropgebouwd. Tegenwoordig is er op het
binnenplein een openluchttheater en kun je zalen huren voor
bedrijfsuitjes en
dat soort werk in een wel heel bijzondere ambiance.
Als ik weer langs Mitteregger loop,
schiet me te binnen dat
mijn moeder in de eetzaal op een van de laatste dagen mij een – in haar
ogen - goede
raad heeft gegeven. Ik moest in 6 Atheneum beslist vanaf dag één mijn
best
doen, en het niveau zeker niet onderschatten.
Ik knikte braaf. Een half jaar later
was ik van school, werkte
ik als vrijwilliger in de kinderopvang en als uitzendkracht in de
bottelarij
van Heinekens bierbrouwerijen. Dat zag ik allemaal beslist niet
aankomen op zaterdag
3 augustus 1974, de laatste dag in Kaprun, en mijn omgeving al helemaal
niet. Iedereen
verklaarde me voor gek. Maar het had wel een heilzaam effect.
Evenals deze wandeling door een
rustig, lieflijk dorp,
tussen 2 hoogseizoenen in; niet zoals Seefeld al te zeer aangetast door
het
toerisme. Het is ontdaan van de zwarte wolk die er in mijn geheugen
altijd
boven is blijven hangen, die vanzelfsprekend niets te maken had met
Kaprun zelf.
Na enig zoeken vind ik in het centrum
dat pleintje nog
terug, waar ik een ‘De-schreeuw-van-Munch-ervaring’ had, zoals ik een
aantal jaren
geleden schreef op FHM’s. Ik werd in die tijd vaak
bezocht door
gedachtestromen waaraan geen enkele beschrijving echt recht doet.
Dat plein met een fontein, omringd
door cafés en diskotheken
van waaruit ‘Tiroler hoempa-Lederhosenmuziek de straat op woei’, dat is
nauwelijks een foto waard. Maar je ziet het rechtsonder op de collage.
Ik verlaat Kaprun met een hart dat
naar schatting 10 à 12
kilo lichter is dan op de heenweg. ‘Maak er een begrijpelijk verhaal
van’,
staat in mijn aantekeningen. Hierboven mijn poging.
Bij het samenstellen van mijn
reisschema hoopte ik, het
stadje Rattenberg er ergens tussen te kunnen vlechten, als bladvulling
of zo.
Ik houd vandaag nog een stukje middag over, dus dit is een mooie
gelegenheid.
Jammer genoeg komt het Schienenersatzverkehr, de bus van Kitzbühel naar
Wörgl,
in een file terecht, waardoor ik in Wörgl een trein mis.
Het wordt dus een bliksembezoekje
vóór donker. Nou zul je in
Rattenberg, gelegen aan de Inn, geen uren kunnen ronddwalen. Het meet
11
hectare, en is daarmee de kleinste gemeente van de 277 die Tirol er
telt.
Bovendien is het, met ruim 400 inwoners, het qua bevolkingsaantal
kleinste
stadje van Oostenrijk.
Desondanks heeft het een raadhuis,
gemeenteraad en
burgemeester. Die zal het er wel bij doen in zijn vrije tijd; dat kan
toch
onmogelijk een voltijd baan zijn.
Het fenomeen: gemeentelijke fusie is
in Oostenrijk geloof ik
onbekend. Elk plukje huizen waarvan je met enige goede wil kunt zeggen
dat het
een stadje of een dorp vormt, heeft een eigen burgemeester. Die al zijn
burgers
door en door kent en door iedereen op straat gegroet wordt, stel ik me
voor. Behalve
dan in Innsbruck (132.000 inwoners) en Kufstein. Denk niet te min over
de laatste,
waar ik 3 dagen lang hotelgast ben; hij
is
met 20.000 inwoners de 2e stad van Tirol.
Heel anders gaat het hier dan in
Nederland, waar 20, 30, 40,
50 dorpen bijeengeveegd worden tot één monsterfusiegemeente met liefst
meer dan
100.000 ingezetenen. Waar het dan een speerpunt is om de afstand van de
bevolking tot het bestuur te verkleinen. Ik heb de afgelopen 5½ jaar
zelf gewerkt
bij een fusie van fusiegemeenten; breek me er de bek niet over open! Ik
heb nog
geen dag spijt gehad van mijn vervroegd pensioen.
Op het perron van Wörgl raadpleeg ik
de ÖBB-app Scotty. Die
zegt dat ik eerst de sneltrein moet nemen naar Brixlegg, en daarbij
Rattenberg-Kramsach
voorbij zal rijden. In Brixlegg moet ik overstappen op een trein in de
andere
richting, die anderhalve minuut later wél stopt in Rattenberg.
Omslachtig, maar
wel de snelste weg.
Rattenberg, gelegen aan de rivier de
Inn, is het Leerdam van
Oostenrijk: men hield en houdt zich bezig met glasblazen. Vrijwel elk
huis hier
is een monument.
Het is inderdaad al een beetje
schemerig. Maar dat behoort ook
wel tot het noodlot van dit stadje. In de winter is het een van de
weinige
plaatsen in Europa ten zuiden van de poolcirkel, die verstoken blijven
van
direct zonlicht. De zon komt dan niet uit boven een hoge bergrug ten
zuiden van de stad. Het wordt dan wel een beetje licht in Rattenberg,
maar de zon
zie je dus
niet.
Ze hebben aan het begin van deze eeuw
overwogen om dit probleem
op te lossen met een heliostaat op een berg, een spiegel die zonlicht
naar de
stad zou kaatsen. Maar dat bleef toekomstmuziek.
Vandaag, 22 september 2022, begint de
donkerste helft van
het jaar, maar valt er ook tegen zessen nog een streepje zonlicht op de
huizen
van Rattenberg. Hopelijk krijg ik die foto’s met PhotoShop nog een
beetje
toonbaar.
Weer terug via Brixlegg. Op station
Rattenberg-Kramsach schoot ik deze foto van een
Talent RegioZug, het treintype waarin de deze week het vaakst gezeten
heb.
Kufsteiner stadsbus bij het
Rathaus aan de Unterer Stadtplatz
Ik schreef hierboven al: denk niet te min over Kufstein! Het stadje met amper 20.000 inwoners beschikt over een eigen stadsdienst. Die bestaat uit een net van 3 buslijnen die van maandag tot / met zaterdag tot 20:00 uur in 20-minutendienst rijden. ’s Avonds laat en op zondag zul je helaas moeten lopen.
Denk niet te min over Kufstein; ik blijf het herhalen. Hier klonk ooit voor het eerst het geratel van een naaimachine. De naaimachine is in 1808 uitgevonden door een Kufsteiner kleermaker, Josef Madersperger. Het is niet helemaal onomstreden dat Madersperger de eerste was.
Zeker onomstreden is het Heldenorgel in de nok van de Festung, de burcht. Volgens alle bronnen is het met zijn bijna 5000 orgelpijpen echt wel het grootste openluchtorgel ter wereld. Het is gebouwd in 1931. Sindsdien wordt het elke middag van 12:00 – 12:15 bespeeld ter nagedachtenis aan alle gesneuvelde soldaten uit WO I en later ook WO II.
Hier op Youtube de orgelbespeling van 9 september van dit jaar, een dag na het overlijden van de Britse koningin: God Save the Queen / King.
Je kunt de Festung bezoeken, met een liftje, maar je kunt ook beneden blijven. Ik kies het laatste, ga vanochtend een stadswandeling maken en zorg dat ik op het noenuur aan de voet van die burcht sta om het orgelconcert te horen. Overal in het stadje vind je borden met uitgebreide historische uitleg over het stadsschoon.
De
rivier de Inn was de belangrijkste verkeersader in deze streek, tot de
opkomst van de spoorwegen in het midden van de 19e eeuw.
De markt (thans: Unterer Stadtplatz), met de Marienbrunnen uit 1862. Het grote plein, waaraan ook het Rathaus staat, is het hart van de stad. De corpulente man in kleermakerszit, met een groot bord ICH HABE HUNGER op zijn schoot, behoort tot het straatmeubilair. Hij zit hier van zonsop- tot zonsondergang, maar niemand kijkt naar hem om.
Het horeca-straatje met hotel-restaurant Auracher Löchl was na introductie van het spoor erg in trek bij Duitse toeristen die eens een kijkje over de grens wilden nemen, in Tirol.
Het loopt tegen twaalven, en ik vat post aan de voet van de Festung. Die is gebouwd rond 1200 en is daarmee ongeveer even oud als de Burcht van Kaprun. Hij ziet er nogal ongenaakbaar uit, maar is in de loop van de eeuwen toch een aantal keren veroverd en verwoest.
In 1504 was deze streek een twistappel in een erfopvolgingsoorlog. Keizer Maximilian belegerde de Festung, en zijn mannen schoten die goeddeels aan puin met de kanonnen ‘Purlepaus’ en ‘Weckauf.’
Ja, ze gaven namen aan hun kanonnen. Oorlogen van een half millennium geleden zijn nu zo niet vergeten, dan in ieder geval vergeven, anders zou er geen restaurant Purlepaus zijn aan de Unterer Stadtplatz. En zou het station waar mijn Adria-reis begonnen is en zal eindigen, niet genoemd zijn naar een vijandelijk bolwerk.
Gisterenavond at ik mijn schnitzel in restaurant Purlepaus. Voor vanavond heb ik, om de monotonie van die schnitzels te doorbreken, een Indiaas restaurant in een buitenwijk op het oog, dat ik gevonden heb op GoogleMaps.
De kogels uit die 2 kanonnen zitten na ruim 500 jaar nog steeds in de muur van een huis. Ze hebben dat fort dan wel verwoest met een kogelregen, maar hun kogels toch ook heel netjes in een half cirkeltje in die muur geschoten (linksonder op de fotocollage).
In 1703 en 1809 was er weer eens mot tussen Beieren en Tirol en moest de Festung het opnieuw ontgelden. Vooral in de jaren ’00 van verschillende eeuwen heeft Kufstein het zwaar voor de kiezen gehad.
HIER een blik in de Festung. Ook te huren voor Tupperware-party’s en andere bijeenkomsten.
Voordat het concert begint, heb ik nog een kwartiertje de tijd om op Twitter het Nederlandse nieuws door te nemen. Trending topic op Twitter: de Algemene Beschouwingen van de afgelopen 2 dagen.
Thierry gelooft dat Sigrid een hagedis in mensengedaante is, omdat zij in Oxford gestudeerd heeft. Die uitspraak zorgde voor wat gefronste wenkbrauwen.
Verder was alles wat iedereen gezegd heeft voor
100 procent voorspelbaar, evenals de reacties erop van de
Twittergemeenschap. Waarom wordt zo’n debat nog gehouden? Vrijwel alle
Kamerleden zijn burned out. Of is het eigenlijk bored out? Ik ben nog
steeds opgetogen over het feit dat ik er ver vandaan en een aardig eind
erboven zit. En ik ga het zeker niet terugkijken als ik morgenavond
thuis ben.
Er staan een man of 40 bij de poort van de Festung te wachten op het concert. Maar eigenlijk hadden we ons niet hier hoeven te verzamelen. Je hoort dat orgel in heel Kufstein en ver daarbuiten. Het geluid reikt tot in een straal van 6 kilometer rond de stad. De zwaarste bas-pijp, als dat zo heet, van 32 voet lengte, is zelfs tot 13 kilometer in de omtrek te horen.
Het orgel bevindt zich zoals gezegd 90 meter boven ons, toehoorders, maar de toetsenist bespeelt het vanuit een huisje bij de ingang. Hij luistert naar zijn eigen spel via een koptelefoon; niet naar de orgelklanten uit het fort. Die zouden hem met een vertraging van ¼ seconde bereiken, omdat het geluid nou eenmaal tijd nodig heeft om van A naar B te reizen.
Het concert van vandaag bestaat uit een allegro en een andante van… het zou heel goed Johann Sebastian Bach kunnen zijn. Aan het eind klinkt er nog een melodie op het carillon; er zit ook een klokkenspel op. En een computer om automatisch melodieën te kunnen spelen als er geen organist beschikbaar is. Het is een heel geavanceerd orgel, al is het bijna een eeuw oud.
Maar we applaudisseren vandaag voor een organist van
vlees en bloed, niet voor een automaat. Het maakt indruk, zo’n
dagelijks concert ter nagedachtenis van soldaten die lang gelee
gesneuveld zijn, en niet vergeten mogen worden. Reikten de klanken van
dit Kufsteiner orgel maar over de hele aarde! En heette het maar het
Vredes- in plaats van het Heldenorgel!
Es fährt ein Zug nach
Nirgendwo
Mit mir allein als Passagier
Mit jeder Stunde, die vergeht
Führt er mich weiter weg von dir
Es fährt ein Zug nach Nirgendwo / Christian Anders (1972)
Summertrain’s
here and I want you to be near babe
Summertrain’s here and
it’s goin' round the world, babe
Summertrain’s here and I
want you to love me, babe
Summertrain / Sandy Coast (1972)
And the sons of pullman
porters
And the sons of engineers
Ride their father's
magic carpets made of steel
Mothers with their babes
asleep
Are rockin' to the
gentle beat
And the rhythm of the
rails is all they feel
Good morning America how
are you?
Say, don't you know me?
I'm your native son
I'm the train they call
the City of New Orleans
I'll be gone five
hundred miles when the day is done
The city of New Orleans / Arlo Guthrie (1972)
1972
was een goed jaar voor treinenhits, hier van achtereenvolgens een
Oostenrijkse Schlagerzanger, mijn dorpsgenoten uit Voorburg en een
Amerikaanse countryzanger. De laatste gaat nou eens echt over een
trein, een nachttrein, en is een van mijn favoriete treinennummers. De
cover van Gerard Cox had dan weer niets met treinen te maken.
Kufstein
Op mijn laatste middag in Oostenrijk ga ik de laatste plaats bezoeken van her viertal waar wij in de 70’s vakantie vierden: Mayrhofen, aan het eind van de Zillertalbahn. Op die particuliere spoorwegmaatschappij zijn Interrail-kaarten niet geldig. Vandaag ga ik dus niet met Interrail.
Toen ik in 2020 de Adria-reis aan het voorbereiden was - die indertijd door corona niet doorging -, stuitte ik al op het volkomen onbegrijpelijke tariefsysteem van ÖBB. Toen kwam de gedachte al bij me op om te gaan Interrailen.
Nu sta ik op station Kufstein (dat aan de overkant van de Inn ligt, op nog geen 5 minuten lopen van het centrum) te hannesen met de kaartjesautomaat. Ik wil een retourtje naar Jenbach, waar de Zillertalbahn begint. Maar dan moet ik vertrekken met de eerstvolgende trein, en terugkeren binnen een tijdvak dat ik dan van te voren moet vastleggen, buiten de spits, of zoiets; ik snap er geen hol van. Toch slaag ik erin, om een retour aan de automaat te ontworstelen. Denk ik.
Pas weken later, als ik mijn portemonnee eens ga uitmesten op al lang verlopen pasjes en kaartjes, zal ik zien dat het helemaal geen retourtje is, maar een enkeltje. Oeps! Gelukkig geen controle gehad op de terugweg! Nou ja, de prijs, 12 euro, voor zo’n vrij korte rit past ook meer bij een retour dan een enkele reis.
Jenbach
De Zillertalbahn is een 32 km lange, grotendeels enkelsporige lijn op smaller-dan-smalspoor, ‘Bosnisch spoor’, met een breedte of smalte van 76 centimeter. In 1902 reed de eerste (stoom)trein door het Zillertal.
In
mijn
Bergland-stuk van 2020 heb ik de eerste 70 jaar van de lijn
al kort de
revue laten passeren. Toen wij in Mayrhofen waren in 1972, reden er
stoom- en dieseltreinen, locs met een sleep van speelgoedwagentjes
erachter. Een vreemde eend in de bijt was de Düewag-3-wagendieseltram
die in de 60’s dienst gedaan had tussen Rotterdam Zuid en Voorne
Putten. Dat was beneden NAP, Unter Adria, in een geheel ander decor dan
het Zillertal; het contrast kan niet groter zijn.
In 2016 zag ik die tram terug in het museum RTM Oudorp. Over Rotterdam gesproken: naast deze Oostenrijkreeks heb ik er dit najaar ook een over de bus in Rotterdam, ook al omwille van het contrast.
Foto
links: Spoorjan, overgenomen van Wikipedia (Duits) – Zillertalbahn
Foto rechts: Archief de
digitale reiziger
In de afgelopen 50 jaar is er veel veranderd op de Zillertalbahn. ‘Sicher. Pünktlich. Bequem’, zo vat de website van deze spoorlijn de huidige filosofie samen. De romantiek van die rammelende wagentjes met open balkon heeft plaatsgemaakt voor snelheid en comfort op 21e-eeuws niveau.
De moderne, rode wagons worden nu getrokken of geduwd door een dieselloc. Maar voor de liefhebbers is er rond het middaguur ook nog een slag Jenbach – Mayrhofen – Jenbach met een originele, nu 120 jaar oude, stoomtrein. Die wordt halverwege op een station gepasseerd door een snelle diesel in de reguliere dienst.
‘Viel Spass für wenig Kohle’, zo noemt de website het stoom-uitje. Een woordspeling, want ‘Kohle’ is naast kolen ook Duits @slang voor poen. Dat ik zoiets wéét, met mijn steenkolen-Duits!
Ik koop bij de conducteur een enkeltje voor senioren voor 6 euro. Retourtjes zijn er niet, zodat er deze keer ook geen verwarring kan ontstaan. Ik weet dat ik op de terugweg opnieuw een kaartje moet kopen. Al met al reis ik vandaag toch wel voor weinig Kohle, onbedoeld.
Wat ook drastisch veranderd is: de dienstregeling. Die bestond in 1972 uit 7 à 8 ritten per dag, maar is nu opgekrikt naar halfuurdienst. Die loopt tot rond 20:30. Dan gaan alle treinen in het Zillertal met de kippen op stok.
Om halfuurdienst mogelijk te maken, heeft op enkele trajecten spoorverdubbeling plaatsgevonden. Ook nieuw is: stoppen op verzoek. Van de maar liefst 18 stations op die 32 km, is precies de helft gedegradeerd tot verzoekhalte. Je moet op een STOP-knop in de trein drukken als je er daar uit wilt. Hoe dat moet als je op een perron staat en mee wilt? Ik denk: bij de nadering van de trein je hand opsteken, net als overal ter wereld.
Op de tafeltjes bij de banken is een routestrip afgedrukt: vaste stations met rode bolletjes en verzoekhaltes met wit. Het wordt ook omgeroepen: ‘Bedarfshalt’ en ‘Requested stop’. Zowel op mijn heen- als terugweg slaan we 4 haltes over, waar er niemand in of uit wil. Spaart behalve tijd, ook diesel. Al met al lijkt de Zillertalbahn meer op een tramlijn dan een spoorweg.
Door dit alles is de reistijd teruggebracht van een heel ruim uur naar 50 minuten. Maar ook dat gaat ze nog niet snel genoeg in het Zillertal. Er moet nog eens 10 minuten vanaf. Men heeft al eens overwogen om de lijn te elektrificeren en dus te voorzien van een bovenleiding. Dat stuitte af op bezwaren van esthetische aard. Nu mikken ze op het aanschaffen van treinen die op waterstof gaan. Zo rond 2025 moet dat zijn beslag krijgen.
Het blijft een bijzonder avontuur, reizen met de Zillertalbahn. Neem bijvoorbeeld de enorme variëteit in stations, van zeer uiteenlopende leeftijd en uitvoering. Zell am Ziller heeft een serieus stationsgebouw; bij het perron van Ried staat alleen een woning die er misschien niet eens bijhoort; Erlach heeft slechts een minimale abri. Ergens anders, ik ben vergeten waar, gaat een parkeerterrein bij een supermarkt naadloos over in het perron.
Je zou alleen deze trein al nemen voor de stationsnamen. Nieuw zijn de stations Angererbach-Ahmbach tussen Kaltenbach-Stumm en Aschau, en Laimbach Regionalmuseum tussen Zell am Ziller en Ramsau-Hippach. Het voorlaatste station van de lijn, op wandelafstand van Mayrhofen, heette in 1972 nog Bühel en nu Bichl. Volgens mij – maar dat kan ik toch helemaal niet meer weten, na 50 jaar! – ligt het ook op een andere plaats, verder van Mayrhofen. In ieder geval is hier een mooie glazen abri, waar Bühel alleen een houten hok had langs de baan.
We bereiken station Mayrhofen. Dit is nog steeds het eindstation, hoewel er al een hele tijd plannen circuleren om de lijn nog een kilometer door te trekken naar de Penken- en de Ahornbahn, populaire kabelliften. De trein, die onderweg voller en voller werd, loopt leeg. Mayrhofen is the place to be.
Mayrhofen was in 1972 nog erger vertoerist dan Seefeld, en ik herinner me er zo mogelijk nog minder van dan van het laatstgenoemde dorp. Hotel Neuhaus waar wij verbleven, is verder uitgebreid en neemt de hele straat op de foto in beslag.
Indertijd was het een voor ons, eenvoudige zielen, wat al te deftig hotel, met Kurort-aspiraties. Veel rijke bejaarden logeerden er, die als enige lichaamsbeweging de wandeling hadden van de bar naar de eetzaal en weer terug. Wij behoorden tot de gasten die ook nog buiten het hotel kwamen.
Voor een rit met een Postauto bijvoorbeeld, naar Hintertux, Brandberg en het stuwmeer bij Schlegeis, zeer hoog in de bergen. Ook van 1972 herinner ik me vooral het OV.
Als die plaatsen zijn anno 2022 nog steeds bereikbaar per bus. De kaalslag, die in Nederland zo genadeloos heeft huisgehouden, lijkt in Oostenrijk niet plaatsgevonden te hebben. Er past een groot compliment voor het OV in Tirol, waar we een halve eeuw geleden altijd wat lacherig over deden.
Tirol is een voor onze begrippen zeer dunbevolkte streek, met 750.000 inwoners op een oppervlakte van Gelderland plus Noord-Brabant plus Zeeland. Daarbovenop komen op elk moment nog wel gemiddeld zo’n 135.000 toeristen: 50 miljoen overnachtingen per jaar.
Maar in dorpjes met een paarduizend inwoners stopt elk halfuur een trein, of ze zijn in ieder geval bereikbaar met een regelmatige busdienst. In Nederland heb je in plaatsen van die omvang meestal alleen een buurtbus, of een streekbus die op een provinciale weg stopt, buiten de bebouwde kom. Het OV in Tirol is er de afgelopen 50 jaar op vooruit gegaan; ik merk het op deze Adria-reis dagelijks.
In Mayrhofen is er een druk bezocht festival met live jodelmuziek, ten gehore gebracht door mannen en vrouwen met gitaren en in bijpassende klederdracht. Daarom was de trein daarnet zo vol, natuurlijk.
Snel wegwezen; heel erg snel! Ik noemde Mayrhofen in dat stuk van 2020 een aardig plaatsje, maar dat sloeg dan meer op de omgeving dan de dorpskern.
Liever ga ik een uurtje wandelen langs de Ziller-promenade, die ik nog wel herken van toen. De Ziller is een snelstromende rivier die uitmondt in de Inn, die uitmondt in de Donau, die uitmondt in de Zwarte Zee. Murmelende beekjes vormen een cliché, maar de Ziller murmelt niet; hij klatert, ruist, bruist, brult, kolkt; een machtig geluid.
Voert hij complete afgesmolten gletsjers mee naar de Donau? Mijn broer Sjoerd kan zich erg kwaad maken om de teloorgang van de Alpengletsjers die jaar-in, jaar-uit blijven krimpen. Hij heeft ze ooit beklommen en bewandeld.
Aan het eind van de middag neem ik de trein terug naar Jenbach. De Zillertalbahn vervoert gemiddeld 8000 passagiers per dag. De meerderheid is toerist, zo te zien als ik op de heen- en terugweg om me heen kijk.
Bij Fügen ligt nog steeds de aftakking naar de grote houtverwerkende fabriek Binderholz. In 2013 kwam er einde aan het vervoer van hout per trein. Het ging daarna per vrachtwagen. Maar vorig jaar zijn ze daar weer van teruggekomen; dure brandstof, milieu en zo. En nu mag de Zillertalbahn het hout weer vervoeren, 200.000 ton per jaar.
De Loreley, bronzen
standbeeld aan de Loreleyhafen.
Foto:
Georg Dahlhoff
Overgenomen van Wikipedia (Duits), Loreley
Bij Koblenz zagen wij veel
schuim in witte vlokken
Dat dreef aan onze Lorelei
Zo prachtig mooi voorbij
En de hele schuit
Die zong het toen weer uit:
Kijk wat drijft daar in de
Rijn, Rijn, Rijn
Blinkend in de zonneschijn, -schijn, -schijn
Jongens heb ik het nou mis, mis, mis
Nee, dat is, is, is
Dooie vis, vis, vis
’Kijk, wat drijft daar in de Rijn’/ Adèle Bloemendaal (ca. 1972), parodie op een bekend lied over de rivier die in de 70’s wel het open riool van Europa genoemd werd.
Zaterdag
24 september is de dag van de terugkeer naar Leiden. Ik maak er deze
keer een reisje langs de Rijn van. Dat deed de Bergland Express vroeger
ook, maar die reed dat traject altijd in de nacht, en dan zie je weinig.
Mijn
trein voor de eerste etappe naar München vertrekt om 7:59 uit Kufstein.
Het is de IC Innsbruck – München, een getrokken trein. Nog geen 2
minuten na vertrek passeren we de Oostenrijks-Duitse grens. Tot op dat
moment droeg vrijwel niemand in de trein een mondneusmasker, maar nu
wordt het morrend tevoorschijn gehaald na een maning daartoe via de
omroep.
Ook vandaag check ik zo nu en dan het nieuws. Laatst
toen ik op Interrail was in Neurenberg,
vroeg ik me af of dat
bespottelijke wappie-tribunaal Neurenberg 2.0 eigenlijk nog door zou
gaan. Maar vandaag wordt de hoop daarop de bodem ingeslagen van
iedereen die daar op zat te wachten.
De opper-wap die het zou organiseren, Reiner Fuellmilch, had er een crowdfundingsactie voor op touw gezet. Je kon de niet kinderachtige somma van 800 euro aan hem doneren, dan ging hij het regelen. En dan zou je meedelen in de miljarden euro’s schadevergoeding die Fuellmilh voorzag; een goede investering, niet waar?
Fuellmilch haalde bijna anderhalf miljoen euro op. Maar vandaag melden de nieuwsmedia dat hij ervandoor is met de centen, met de ‘Kohle’; met de noorderzon vertrokken!
Wat een treurig verhaal is dit, hè; ik kom NIET meer bij van het lachen!! Fuelmilch is of was een Duitse advocaat, gespecialiseerd in fraudezaken. Tsja…
Drukte op station München Hbf
Ik reis verder met de ICE met bestemming Hamburg Altona. Na Augsburg zie ik station Oberhausen langskomen. Oberhausen al, dat schiet lekker op! Ik wist niet dat er 2 van waren, maar deze Oberhausen is een wijk van Augsburg.
Lunchpauze in Mannheim, en overstap op de IC Konstanz – Dortmund, die langs de Rijn gaat rijden. Dit is een Intercity-dubbeldekker met in de 1e klas op de bovenste etage een soort panoramaruiten. Na elk station worden de ingestapte reizigers welkom aan boord geheten, en voor elk station worden de uitstappers bedankt dat ze met Deutsche Bahn gereisd hebben. Erg vriendelijk, maar als je zoals ik 3½ uur in zo’n trein zit, wéét je het ook wel een keer.
De trein volgt de slingers van de Rijn, waarop we een pracht van een uitzicht hebben. Aan de overkant ligt ook een spoorlijn. Hij wordt voornamelijk bereden door heel lange goederentreinen, maar ook reizigerstreinen maken er gebruik van.
En dan, in een onoverzichtelijke en gevaarlijke bocht voor schepelingen, het doel van mijn omreis, waar ik graag 2 uur extra reistijd voor over had: de lokroep van de Loreley. Dat is de naam van een 132 meter hoge puist in het landschap, gelegen tussen Bingen en Koblenz op de rechteroever van de Rijn, aan de overkant van waar mijn trein rijdt. De rivier is hier op z’n smalst en z’n diepst; een plek waar veel scheepvaartongelukken gebeurden, en ook nog wel gebeuren.
‘Lore’ betekent volgens sommige etymologen: op de loer liggen, en ‘Ley’ betekent: rots. Er gaat een legende dat op de top van die grote molshoop een kwaadaardige nimf zit, ook Loreley geheten. Die verleidt schepelingen met haar schoonheid en gezang, om ze te pletter te laten slaan op de rotsen. Ik heb niks gehoord bij het passeren, maar dat kan liggen aan mijn lichte auditieve stoornis.
Treinen rijden er
zonder problemen aan voorbij. De rots kan beklommen worden zonder
klimtouwen en stijgijzers, maar wel met goed schoeisel en een dito
conditie. De treinreiziger moet dan de spoorbaan aan de rechteroever
nemen, uitstappen op station Sankt Goarshausen en een stijf halfuur
doorlopen langs de Rijn.
Een kennis vraagt via Whatsapp of ik misschien gezellig zit te kouten met mijn medereizigers, op zo’n lange treinreis. Daar komt weinig van. Bij mij in de buurt zit alleen een oudere vrouw bijna continu opgewonden te telefoneren in het Bulgaars, of zoiets. Met schel gekrijs; ze is bepaald geen Loreley!
Ze reist in het gezelschap van een levensgrote plantenbak die zij een eigen stoel gegund heeft. In de loop van de rit verplaatst zij die bak een keer of 6 naar een andere zitplaats. Aparte types zie je soms in zo’n trein.
In Bonn wordt ze afgehaald door een man die met een telefoon aan het oor op het perron staat, en vermoedelijk haar gesprekspartner al was, gedurende de afgelopen uren. Plantenbak mee de trein uit…
Dooie vissen zie ik niet meer drijven in de Rijn. Er is toch vooruitgang geboekt met de waterkwaliteit. Had je vroeger geen stichting Rijnwater of Reinwater, die zich daarvoor inzette?
Uiteindelijk bereik ik dan het echte Oberhausen, waarvan ik vanmorgen al een naamgenoot passeerde. Het bedankje voor het reizen met DB mag ik nu betrekken op mezelf. Maar ik moet nog even verder. Het vaderland staat nu al wel vermeld op de CTA, in de vorm van Arnhem Centraal; het eind van de reis nadert.
Die gaat over bekend terrein. Het wordt nu echt: de rit uitzitten. Ik pak mijn laptop uit de koffer begin alvast aan deel 1 van het reisverslag.
Om 20:02 stap ik uit op station Lammenschans. De Adria-tour is daarmee voltooid. Veel nieuws gezien en veel ouds opnieuw gezien! Waar zal ik volgend jaar eens heen gaan met Interrail, als de omstandigheden het toelaten?
Frans Mensonides
30 oktober 2022
Laatste aanpassing: 25 december 2022
Er geweest: 18 t/m 24 september 2022
©
Frans Mensonides, Leiden, 2022