Hieronder deel 3 en
laatst van een kort, zomers reeksje over de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden.
De eerste aflevering voerde me naar Renesse en Burgh-Haamstede op het
Zeeuwse Schouwen-Duiveland; de tweede naar het Zuid-Hollandse Voorne-Putten.
Deze keer: het eveneens
Zuid-Hollandse Goeree-Overflakkee. Op zaterdag 30 juli 2016 dook ik in het tramverleden van de eilanden en bezocht
museum RTM Ouddorp op de punt van Goeree.
Maandag 15 augustus liep
ik fotowandelend rond op het Flakkeese deel van het voormalige eiland. Drie
dorpen in wat ik enigszins denigrerend de rimboe van Zuid-Holland noem: Oude-Tonge,
Nieuwe-Tonge en Herkingen vormen een klimmende reeks in stilte, afgelegenheid
en bevolkingsdunheid.
Eerst een inleiding
over het trambedrijf van de RTM. Als je denkt dat het verhaal je bekend
voorkomt, dan ís dat ook zo. Het is gedeeltelijk gecopy-and-pasted uit een stuk
van 2009, waarin ik de tramroute op Voorne-Putten naliep, van Spijkenisse naar
Hellevoetsluis. Waarom ook niet; er is niets tegen eigenplagiaat, ofwel
auto-Diekstra.
RTM-net vóór het dieseltijdperk.
Overgenomen van Wikipedia;
R.T.M
Rond 1900 stampte de RTM (Rotterdamsche Tramweg Maatschappij) in Zuidwest-Nederland een stoomtram- en
stoombotennet uit de grond met een lengte van honderden kilometers. Vanaf de
remise aan de Rosestraat in Rotterdam-Zuid waaierde een tramnet uit naar de Hoeksche
Waard en Voorne-Putten, eilanden die bereikt werden via trambruggen. Aan het
eind van beide eilanden kon je overstappen op de boot, om aan de overzijde je
weg weer per tram te vervolgen. Je reisde hooguit in fietstempo, maar je kwam
er uiteindelijk wel. De RTM haalde deze waterige streek uit zijn isolement.
De tram reed op smalspoor, ‘Kaapspoor’, met een railwijdte
van 1067 mm. In Museum RTM hangt een enorme wandplaat met de tram-, bus- en
bootroutes aan het begin van de jaren 50. Het net strekte zich zelfs uit tot in
Noord-Brabant.
In Rotterdam-Zuid noemde men de tram vaak De Moordenaar,
omdat er wel eens mensen onderkwamen die niet uitkeken bij het oversteken. The
Amazing Stroopwafels maakten er een liedje over, dat in 2007 door Leidse NIMBY’s werd gezongen
als protestlied tegen de Rijn-Gouwelijn. Daartegen heb ik dan op mijn beurt
weer geprotesteerd; zie mijn RGL-blog
van toen.
Goeree-Overflakkee kende
tramvervoer sinds 1909, om precies te zijn: 30 april 1909, de geboortedag van
Prinses Juliana; hoe mikten ze het uit! Het langgerekte eiland was vanuit
Rotterdam bereikbaar door in Hellevoetsluis over te stappen van de tram op de
stoomboot naar de Haven van Middelharnis. Daar begon een tramlijn die zich een
paar kilometer verder, in de dorpskern van Middelharnis, splitste in twee lange
takken, zeg maar: de Goeree-tak en de Flakkee-tak.
De eerste liep via
Sommelsdijk, Dirksland, Melissant, Stellendam en Goedereede naar Ouddorp, waar
de straatnaam Stationsweg het tramverleden nog levend houdt. De tweede ging via
Nieuwe-Tonge en Oude-Tonge naar
Ooltgensplaat. In Nieuwe-Tonge staat langs de N215 nog een relict uit de
tramtijd, het stationsgebouw, dat nu Eetcafé De Tram heet. En daarachter ligt
bedrijventerrein De Tram.
De tram van de RTM dreigde het in de jaren 30 af te leggen
tegen de bus, kreeg tijdens de Bezetting een nieuwe impuls en spoelde in 1953
bijna weg uit de geschiedenisboekjes. In de loop van de jaren 50 werden de
meeste lijnen verbust. De nog overgebleven tramlijnen gingen over van stoom op
diesel. De snelheid werd opgekrikt van fiets- naar opgevoerde-bromfietstempo
(45 km/uur).
Ook Goeree-Overflakkee kende in de jaren 50 exploitatie met
dieseltrams. Op beide takken van de lijn reed elke 2 uur een tram. Die diesels
hielden het nog uit tot 1957. Ik had er als zuigeling nog mee kunnen reizen - en
er dan helaas toch geen herinneringen meer aan gehad.
Triester, voor wat mij betreft dan, is het verhaal van de
tramlijn naar Voorne-Putten: Rotterdam – Spijkenisse – Hellevoetsluis /
Brielle, door mij bewandeld in 2009. Die werd pas opgeheven, in fasen, in 1965
en 1966. Ik kon me wel voor mijn kop slaan, toen ik dat eens las. Ik was 9 jaar
oud in 1966, en had er dus nog in kunnen zitten, en dat bewust mee kunnen maken.
Maar helaas had ik geen railhobbyist onder mijn opvoeders
die me dit stukje OV-historie heeft laten meebeleven. Ik wist niet beter of de
Gele en Blauwe Tram tussen Leiden en Den Haag waren de laatste streektrams. Op
‘De Blauwe’ was ik vaste klant, totdat hij op 9 november 1961 werd opgedoekt.
Op de valreep had RTM nog
een modern tramstel aangeschaft voor de Voornse lijn. Het was een DüWAG uit
1951, die zijn baantjes getrokken had op een DB-traject in Zuid-Duitsland. Die
tram reed daar op stroom, dus hij moest nog ‘even’ omgebouwd worden tot
diesel-elektrisch tramstel, een systeem waarbij de dieselmotor de stroom opwekt
om de elektromotor aan te drijven. Ook moesten er andere draaistellen onder:
RTM reed op die vreemde, afwijkende spoorwijdte. Zo’n operatie: ik kan me er
geen voorstelling van maken, en raak eigenlijk al in een mismoedige stemming
als ik er alleen al aan denk.
Maar het lukte
wonderwel, en in 1963 kwam het stel, dat De Sperwer werd gedoopt, op de baan.
Helaas dus slechts voor een paar jaar. De Sperwer werd verkocht aan de
Oostenrijkse Zillertalbahn, wat opnieuw een ombouwoperatie met zich meebracht;
die treintjes reden op nog smaller spoor. En daar, in 1972, tijdens een
vakantie in Mayrhofen, heb ik er dan alsnog ingezeten –zonder te weten dat het
ding van de RTM was geweest; ook dat las ik pas veel later.
Ik herinner me van die
ritjes in Oostenrijk een tram met prima rijeigenschappen en een pittiger acceleratie
dan wat er verder reed op de Zillertalbahn. De voormalige Sperwer deed niet
veel langer dan een uur over het ritje van Jenbach naar Mayrhofen, met ongeveer
een dozijn stops, terwijl de 70 jaar oude stoomtreinen er, amechtig puffend,
wel anderhalf uur over deden.
In 1999 werd de
Sperwer ook door de Oostenrijkers afgedankt. Het oude tramstel werd verkocht
aan RTM Ouddorp waar het tegenwoordig ’s zomers zijn baantjes trekt voor de
toeristen. Hoe veelbewogen een tramleven kan zijn!
RTM Ouddorp heeft
stoomdagen, dieseldagen en dagen dat alleen het museum open is, zonder dat er
gereden wordt met oude trams; zie hier de RTM-kalender. Ik heb gekozen voor
een dieseldag, in de hoop dat de Sperwer vandaag op de baan komt. Dat trekt me
wel, voor de tweede keer in mijn leven een rit met dat tramstel, in een
compleet ander decor dan de eerste.
Maar vandaag rijden ze
met een getrokken dieseltram. Wel zal ik de Sperwer fotograferen in de
werkplaats; toch een weerzien na 44 jaar.
Op zijn pensioengerechtigde leeftijd ziet hij
er nog perfect uit
Ik bereik Ouddorp met de
verre, verre opvolger van de dieseltram: R-net-bus 436 (Rotterdam Zuidplein – Stellendam). Die lijn werd op 15 december 2015 ingevoerd
en kreeg 2 dagen later al bezoek van De digitale reiziger. Een mooi contrast: op die grauwe winterdag
deelde ik de bus met 75 brugpiepers en op deze hete zomerzaterdag slechts met
een plukje toeristen. Een overeenkomst is wel, dat er zich bij beide ritten
maar een paar moleculen zuurstof in de bus bevonden. Het is benauwd weer. In
een dieseltram kon nog een raampje open…
In Stellendam neem ik
bus 104 voor het laatste stukje naar Ouddorp. Die bus rijdt helemaal door een
duingebied, langs camping Klepperstee en langs de vuurtoren. Zou hij dit stuk
op de winterdag nou ook afleggen, of neemt hij dan de kortste weg naar de Brouwersdam?
Ook deze bus is slecht bezet; campinggasten laten zich toch zelden verleiden
tot het gebruik van het OV. Bus 104 stopt niet bij het trammuseum; vanaf de
halte Oudelandseweg moet ik een klein halfuur lopen om er te komen.
Voor de trams van het rijdend museum RTM Ouddorp is 6
kilometer tramspoor aangelegd. In de RTM-tijd kwam de tram niet verder dan het
centrum van Ouddorp. Er worden op rijdagen nu drie tramritten gereden. Ik heb rit
twee net gemist, en moet anderhalf uur wachten op de volgende en tevens laatste
tram. Maar het museum en de werkplaats hebben genoeg te bieden om een zo lange
tijd door te brengen in het OV-verleden. Naast echte trams, rijden hier ook
model-.
De RTM had een ‘spoors’ aandoend bedrijf, compleet met 1e en
2e klaswagens en met bagagekarren voor zwaarbepakte reizigers. Ook vond er veel
goederenvervoer plaats, mochten bieten en koeien ook mee (de laatste desnoods
in reizigerscompartimenten), en had de RTM speciale postwagens rijden. Het
staat hier allemaal tentoongesteld.
Helaas niet bewaard gebleven zijn de kampeerwagens, een
soort caravans voor 6 personen; omgebouwde goederenwagens. Ze hebben er wel een
nagebouwd. Die wagens stonden op een vaste plek op RTM-emplacementen en waren in
de zomer voor een zacht prijsje te huur. De reis erheen was dan nog inclusief;
per 1e klas, zelfs.
Het opmerkelijkste object op de tentoonstelling is de
TGV-simulator, waarmee je kunt spelen dat je machinist van een
hogesnelheidstrein bent. Het is hier de overtreffende trap van een
anachronisme, maar kids zijn dol op dat apparaat.
Opvallend veel ongelukken zijn er in de loop der jaren gebeurd
met ´De Moordenaar´, waaronder ook heel bizarre. Ik was maar in de 1e klas
blijven zitten, als ik die man was, en had een boete geriskeerd. Als je voor
benen op de bank 2 kwartjes moest betalen, zou de boete voor grijsrijden ook
wel loslopen; hooguit een riks, schat ik.
Op de tentoonstelling hangt de winterdienstregeling
1952/1953 van de tramdienst op Goeree-Overflakkee. Die maakt een aardige
reconstructie mogelijk van een reis Rotterdam - Ouddorp in die dagen. De trams
vertrokken zoals gezegd van Zuid. Als je je reis begon boven de Maas, moest je
eerst met een elektrische tram van de RET naar het vertrekpunt aan de Rosestraat.
En zorgen dat je daar op tijd aankwam, anders kwam er 2 uur bij je reistijd.
Daar nam je de tram naar Hellevoetsluis, een rit van ruim 5
kwartier. Vervolgens met de stoompont naar Middelharnis: een heel dik halfuur.
Dan met de tram verder, nog drie kwartier erbij. Die boot sloot aan beide
oevers goed aan op de tram. Toch bedroeg de totale reistijd van Rotterdam
centrum naar Ouddorp ongeveer 3 uur. Tegenwoordig is dat ruim anderhalf uur op
zaterdagen, als je tenminste de snelste weg neemt via Spijkenisse, en daar een
krappe metro/bus-overstap haalt. Toch enige vooruitgang. Ouddorp is bij mijn
weten het Nederlandse dorp dat het verst afligt van een spoorwegstation.
Na die beruchte watersnoodnacht van 31 januari op 1 februari
1953 was het voorlopig over en uit met de tram. De trambaan was op meerdere
plaatsen verwoest. In de maanden daarna kwam er traag een nooddienstregeling op
gang: stukken route werden afgelegd met vervangend busvervoer.
Het geduld met de RTM was snel op. Veel sympathie kenden de
eilanders als vanouds al niet met het bedrijf dat hen uit hun isolement gehaald
had. In 1918 werd er zelfs een soort proto-ROVER opgericht tegen de ‘Rotte
Toestanden Maatschappij’.
Na de watersnoodramp verschenen er al snel woedende stukken
in de krant over de uitvoering van de nooddienst. 1800 Zeeuwen plus
Zuid-Hollanders hadden de dood gevonden in de golven; 100.000 eilanders waren
dakloos. Dat de tramdienst niet perfect uitgevoerd werd, lijkt vergeleken
daarmee een futiliteit, maat het werd RTM niet vergeven. Het einde van de
RTM-tram naderde met rasse schreden.
Dan aan boord voor de tramrit. Er staat een sleep houten
wagons gereed, die getrokken gaat worden door een eveneens houten loc. In dat
planken jasje staat een dieselmotor gemoedelijk te pruttelen. De wagens dateren
van het eind van de 19e eeuw, maar de loc is wat nieuwer. Voor beide geldt dat
een tram bijna een onbeperkte levensduur heeft, als je hem maar goed en met
liefde onderhoudt. Dat wordt hier in de werkplaats gedaan door vrijwilligers.
Heel dit museum drijft trouwens op - over het algemeen bejaarde - vrijwilligers.
Eerst rijden we een lusje langs vakantievillaatjes. Het gaat
met ouderwets kedeng-kedeng. Daarna zetten we koers naar de Brouwersdam die
Goeree met Schouwen verbindt en daarmee Zuid-Holland met Zeeland.
Bij Port Zélande, een vakantiepark op een uitstulping van de
dam in het Grevelingenmeer, is een halte. Tot een of jaar 10 geleden was dit
tevens het eindpunt van het lijntje. Maar toen werd de trambaan nog 2 kilometer
doorgetrokken over de dam, tot op Zeeuws grondgebied. De RTM doet nu dus weer
wat hij een halve eeuw gedaan heeft: Zeeland met Zuid-Holland verbinden. Zij
het dat hij dat nooit gedaan heeft op deze plek; de Brouwersdam is pas geopend
in 1973.
Hier is geen keerlus; dat zou ook moeilijk kunnen op zo´n
dam. De locomotief moet naar de andere kant gerangeerd worden, en dat duurt
even. Een mooie gelegenheid om een foto te maken. Railvervoer: het blijft
fascinerend voor jongetjes van 5 tot 85 jaar.
Op de terugweg stap ik uit bij Port Zélande om daar verder
de bus te nemen. Het is daar druk op de dijk met wandelaars en fietsers. Port
Zélande heeft wellicht niet veel meer vertier te bieden dan dag in, dag uit een
middagwandelingetje op de dijk. Ik pak bus 104 naar Renesse, stap daar over op
133 en neem de trein terug naar huis.
16 dagen later daal ik opnieuw af naar de zuidelijke
regionen van Zuid-Holland voor de al aangekondigde tocht langs de drie dorpen
Oude-Tonge, Nieuwe-Tonge en Herkingen.
R-netbus 436 rijdt op een doordeweekse vakantiedag tot
Dirksland ook om het kwartier, net als op dagen dat de bussen voornamelijk
bevolkt zijn met scholieren. Tijdens de spits is er zelfs een 10-minutendienst,
in combinatie met de snelbusritten van lijn 437, die busstation Oude-Tonge
overslaan. Ik zal niet gauw pleiten voor frequentieverlaging, maar dit is toch
echt overdreven in de vakantie.
Het busstation van Oude-Tonge is een langwerpige constructie
met veel glas en uitgebreide wachtruimte. Het ligt aan de rand van de bebouwde
kom en is hét knooppunt van het busvervoer in Zuid-West-Nederland. Van hier
reis je naar Rotterdam Zuidplein, Stellendam, Middelburg en Bergen op Zoom.
Meestal heb je hier aansluiting; de meeste bussen vertrekken exact op het hele
of halve uur.
Ik ben er vaak overgestapt, maar nog nooit eerder op het
idee gekomen om eens rond te kijken in Oude-Tonge zelf. Dat doe je meestal niet
in overstapplaatsen. Ik was 14 jaar toen ik voor het eerst een stap zette in
het centrum van Utrecht. En dat was dan nog omdat een schoolexcursie, per bus,
ons daarheen voerde.
Dit busstation ligt op dezelfde plek als in tijden van
weleer het tramstation: op de hoek van Stationsweg en Tramweg. Indertijd moet het
station in de velden gelegen hebben, maar tegenwoordig grenst het aan een post-watersnoods
nieuwbouwwijkje waar de straten genoemd zijn naar Oranjes.
De Van Halenstraat (op het bord ten onrechte met een kleine
v gespeld) detoneert daar aardig mee. Op het eerste gezicht is dit geen dorp
waar mensen graag hardrock uit de luidsprekers laten knallen. Maar nee, ik moet
ook de kleine lettertjes lezen. Deze straat is niet genoemd naar de Amerikaanse
rockband, doch naar een dominee, die hier 300 jaar geleden hel en verdoemenis
van de kansel bulderde (stel ik me voor). Er zijn slechts in twee plaatsen in
Nederland echt straten genoemd naar popgroepen: Lent bij Nijmegen en Almere. En
geen van die twee heeft een Van Halenstraat.
Oude-Tonge is het dorp dat het meest heeft geleden onder de watersnoodramp.
De bevolking van het dorp werd letterlijk gedecimeerd; van de ca. 3000 inwoners
kwamen er 305 om het leven in de golven.
In een plantsoentje staat een herdenkingsmonument dat ik
niet erg geslaagd vind. Lachwekkend, bijna, hoe weinig dat ook gepast is bij
een monument ter nagedachtenis aan zoveel slachtoffers. Hoe graag ik er ook
iets anders in wil zien; ik kan er moeilijk omheen dat het op een urinoir
lijkt. En ik krijg ook aandrang van dat continue geklater.
Echt mooi in Oude-Tonge is de drievuldigheid die je aantreft
in veel dorpen op Flakkee: kerkring, dijk en een deftige, voorname Voorstraat
als kortste weg tussen dijk en kerk.
Bij een huis aan de kerkring hangt een verzoek aan de
krantenbezorgers of zij de krant helemaal door de brievenbus willen duwen, en
hem er niet half uit willen laten steken. Anders tocht het zo in huis. De
psychiatrische wetenschap ken 200 benamingen voor fobieën. Eén voor tocht is
daar bij mijn weten niet bij. Toch is de tochtofobie verreweg de meest voorkomende.
Enfin, het waait er ook altijd, op die eilanden.
‘Klak, klak, klak, klak’, is het enige wat ik hier hoor, een
meisje dat voorbij rent op slippers. ‘Tjschrif, tjschrif, tjschrif’ even later;
haar broertje snelt achter haar aan op gympen.
‘Moeilijke wegen leiden vaak naar mooie bestemmingen’, staat
te lezen in de vensterbank van een huis. Het is maar al te waar. Achter deze
tegeltjeswijsheid zit een oude vrouw aan tafel te slapen.
Die eerbiedwaardige oude molen op de foto is De Korenbloem. De
eerste steen ervoor is ‘geleyt’ in 1748. Ondanks vrij recente restauraties ligt het
patina der eeuwen op de muren: een gelige uitslag, mos?
Ik pak de R-netbus naar Nieuwe-Tonge, één halte en 3,5
kilometer verderop. Nieuwe-Tonge is half zo groot en dubbel zo stil als Oude-
De molen is slechts 20 jaar jonger dan die van het buurdorp. d’Oranjeboom
maalde tot 1960 graan met twee koppel maalstenen en een haverpletter, waarvan
bij dezen akte.
Ook Nieuwe-Tonge bezit een kerkring, een heel mooie zelfs,
met water erin, net als in Dirksland. Er is verder een heel kort Voorstraatje en een heel lange dijk.
De enige die hier over straat loopt is weer eens een jongen
die loopt te Pokémonnen. Het begint wel vormen aan te nemen, die rage. ´Oh ja,
die zomer dat wel allemaal achter Pokémons aan zaten´, zo zullen de huidige
jongeren zich 2016 herinneren als ze in 2084 in het bejaardentehuis zitten.
Ik vraag me af, wat nou eigenlijk het diepere doel van dat
spel is. Kun je er geld mee winnen of er kampioen in worden en dan promoveren
naar een hogere divisie? Ik moest me er eens in verdiepen. Misschien word ik er
dan wel zo door gegrepen dat ik voortaan op deze plek wekelijks verslag ga doen
van mijn Pokémonjacht. Daar zit mijn lezersschare vast op te wachten.
Herkingen kende nooit tramvervoer en is verbonden met de bewoonde
wereld via buslijn 138 (Middelharnis - Oude-Tonge – Herkingen). Die wordt
gereden met achttaxjes. Ze rijden 18 uur per dag en 7 dagen per week, het is
bijna een wonder in deze godverlaten landstreek. Je hoeft ze niet eens te
bellen, ze vertrekken altijd. In de spits pendelen ze elk halfuur tussen
Herkingen en Oude-Tonge, waar je kunt overstappen op R-net. Buiten de spits
rijden ze de hele rit naar het winkelhart van Middelharnis, en wel in uurdienst.
Ik stel me op bij de halte bij de molen. De bus blijft lang
uit, maar verschijnt toch nog, met 6 minuten vertraging. ‘U dacht zeker dat-ie
nooit meer zou komen?’ zegt de chauffeuse van de achttax. Nou, dat dacht ik eigenlijk
niet; ik stond me eerder te verbazen dat er überhaupt een busdienst op
Herkingen onderhouden wordt. Die moet alle bezuinigingsgolven overleefd hebben.
Ja, er was ergens een opstopping, zegt ze; dat komt zelfs in
deze contreien voor. ´Maar nu gaan we even wat tijd inhalen!´, en ze trapt het
gaspedaal diep in terwijl we over een dijk snellen. Het landschap is groen en
vlak, met de watertoren van Dirksland in de verte, als enige verheffing boven
maaiveld.
Al snel worden we gedwarsboomd door een gierkar voor ons. ´Nu
haal ik terug de aansluiting niet meer op de bus naar Rotterdam´, zegt de
chauffeuse.
Ik maak bekend waar ik woon en wat ik hier kom doen (zonder
te melden dat het volgende week allemaal op De digitale reiziger staat). Zij
geeft hoog op van Herkingen, een prachtig dorp! Schitterend is het ook bij de
Jachthaven aan het Grevelingenmeer, en er is een prima havenrestaurant met een
fraai uitzicht over het water. En verder: iedereen kent iedereen in Herkingen.
Er is ook veel sociale controle, en dat is maar goed ook, vindt zij, want dat voorkomt
dat mensen rare fratsen uithalen en van het padje af raken, wat je in grotere steden
nogal eens hebt.
We bereiken haar pareltje aan het Grevelingenmeer
en draaien
een rondje langs de jachthaven, zodat de bus met zijn neus in de
richting Nieuwe-Tonge komt te staan. Dan stoppen we bij de halte, waar
een hoogbejaarde
Herkinger staat te wachten. Dat is meneer Die-en-die, zegt de
chauffeuse, die
is al 87. Een heel krasse man, weduwnaar, gaat nog overal heen, maar
nou mist
hij zijn bus naar Rotterdam, maar daar kan ik niks aan doen.’
De busbestuurderes heeft naar mijn smaak wat al te hoog
opgegeven van Herkingen, dat er nogal gewoontjes uitziet. Het opmerkelijkste,
zij het niet het fraaiste bouwsel hier is de Visbank, die uit het midden van de
18e eeuw dateert en waar koning Lodewijk Napoleon nog ontvangen is toen hij in
1809 dit dorp bezocht. Ook voor de bezetter uit Frankrijk werd de Nederlandse vaan
in top niet gestreken.
Vroeger brachten ‘visroepers en viswijven’ hier hun waar aan
de man. Maar tegenwoordig is het de ontmoetingsplek voor de oude heertjes uit
het dorp. Ze ontbreken op deze 15e augustus en zijn ook allemaal met vakantie.
Je mag hier over de dijk langs het Grevelingenmeer lopen,
mits je een uiterst gammel overstapje durft te nemen, en de aanwezige schapen
niet verontrust. Nu heb je dat laatste niet in de hand, want hoe omzichtig ik
ze ook benader, ze raken allemaal helemaal van streek door mijn aanwezigheid en
rennen in paniek de dijk af.
In het bijzonder hebben ze er een hekel aan om
gefotografeerd te worden. Zodra ik mijn camera tevoorschijn haal, keren ze me
hun kont toe. Behalve die ene, die me arrogant aankijkt, maar toch ook de dijk
af sprint als ik nog een stap in zijn richting zet.
Ik loop totaan een knik in de dijk en keer op mijn schreden
terug. Langs het meer is een strandje ter grootte van een postzegel, waar
enkele Duitse families hun complete vakantie doorbrengen. Je maakt hier vast mooiere
en diepere kuilen dan in Scheveningen.
‘Achtung!’, hoor ik een man langs de waterkant roepen,
‘Achtung!, Achtung!’ Dat verzin je toch niet: een Duitser die ‘Achtung’ staat
te schreeuwen; wat een cliché. De geadresseerde is zoonlief, die naar de smaak
van zijn pa bij het surfen te ver in ‘zee’ gaat. Verdorie, hij is inderdaad dichter
bij Zeeland dan Zuid-Holland. Maar de Grevelingen is sinds de Deltawerken geen
zee meer, maar een meer – waarbij hij in het Duits juist van Meer tot See is
geworden.
Toch heeft pa gelijk: je kunt niet voorzichtig genoeg zijn,
en moet in dit land altijd luisteren naar de stem van het water. Ook dit
badseizoen zijn er weer de nodige Duitsers te ver de Noordzee ingegaan en verzopen
in een mui. Het zit onze oosterburen in het bloed. ‘Achtung! ACHTUNG!!’
Ik doe het havenrestaurant klandizie aan; het is tijd voor
een koel, sprankelend glas gazeuse (alweer vloeit me een hypallage uit de pen).
Daarna neem ik de bus terug. De chauffeuse, dezelfde, is diep teleurgesteld in
mij omdat ik het slechts 2 uur heb uitgezongen in haar Herkingen. Maar meer dan
ik beschreven heb, is er echt niet te zien.
De achterstand is nog steeds niet helemaal ingehaald. Ik mis
daardoor net de R-netbus naar Zuidplein. Ze put zich uit in duizend excuses.
Maar gezien de 10-minutendienst van R-net in de spits zou het wel erg
kinderachtig zijn als ik er een probleem van zou maken.
Hier, in de abri langs de drukke N215, eindigt deze zomerse
reeks over het stuk Nederland waar de zon altijd schijnt.
Frans Mensonides
28 augustus 2016
Er geweest: Ouddorp zaterdag 30 juli; de Tonge’s en Herkingen maandag 15
augustus 2016.
©
Frans Mensonides, Leiden, 2016