Zillertalbahn, 1972
Het plan lag er al in de winter van
2020, het plan voor mijn
nostalgische reis naar Oostenrijk. Ik stond net op punt om de hotels te
gaan boeken
voor begin juni in dat jaar, toen ineens de coronapandemie uitbrak.
Maar 2½
jaar later is het er toch nog van gekomen.
De inleiding heb ik in 2020 al
geschreven, knarsetandend,
tijdens de eerste lockdown. Ik kan dat artikel dus eenvoudigweg linken,
en dat
zal ik dan in dit stuk ook een paar keer doen.
Maar om het in een paar regeltjes
samen te vatten: het was
in 2020 precies 50 jaar geleden dat mijn broertje Sjoerd (9) en ik (13)
onze
eerste buitenlandse reis maakten; in het gezelschap van moeder, zeg ik
er voor
de volledigheid bij. En die reis voerde naar Steinach am Brenner in
Tirol, waar
we heenreden met de good old Bergland Expres.
Het jaar daarop deden we, ook met de
nachttrein, Seefeld in
Tirol. In 1972 ging de reis naar Mayrhofen
in het Zillertal. In ‘74 gingen we
vreemd, niet naar Tirol, maar naar Kaprun in Salzburgerland. Ook met
de
Bergland; deze keer die met eindbestemming Villach in plaats van
Bolzano: bij
Wörgl linksaf.
Na 1974 heb ik - als met hoogtevrees
en lichte
evenwichtsstoornissen behepte zoon van de polders - geen voet meer
gezet in de
Alpen. Alpinisme was echt mijn ding niet, in tegenstelling tot mijn
broertje.
In 2020 smeedde ik, zoals gezegd,
toch het plan om alle 4 die
vakantieplaatsen opnieuw te bezoeken. Om ook nog iets nieuws te zien,
nam ik
Ulm (Duitsland), Salzburg en Bolzano / Bozen (Italië) in mijn
reisschema op,
steden waar ik nooit eerder geweest was.
Maar ik was vooral nieuwsgierig hoe
na een halve eeuw mijn
confrontatie uit zou pakken met die 4 geheugenreservaten, zoals ik het
noem;
plekken waar ik langer dan een half mensenleven niet meer geweest ben.
Wat zou
ik nog herkennen? Zou ik in Steinach mijn kinderlijke enthousiasme over
de Alpen
en het buitenland terugvinden? En zou ik in Kaprun weer beslopen worden
door de
spoken van wat ik in dat Bergland-artikel een ‘annus horribilis’ noemde?
Toen ik vorige maand het reisplan uit
de mottenballen
haalde, bleek er in Salzburg net in mijn geplande reisweek een of ander
festival te zijn, waardoor de hotelprijzen ineens begonnen bij 250 euro
per
nacht (en eindigden bij 2500; dat betrof dan vermoedelijk een kamer mét
verwarming).
Salzburg dus geschrapt en de duur van
de vakantie ingekrompen
van 8 naar 7 dagen. Ik vertrok zondagmorgen 18 september 2022 van
station
Leiden Lammenschans om daar op zaterdagavond de 24e terug te keren,
2800
spoorkilometers en een hoop rijke ervaringen rijker.
Ik verbleef 1 nacht in Ulm, 2 in
Steinach am Brenner en 3 in
Kufstein. Het verslag komt in een stuk of 4 afleveringen, schat ik.
Oh ja, de titel van deze reeks: Über
Adria. Op Oostenrijkse
stations en plaatsnaamborden stond vaak de hoogte boven zeeniveau
vermeld in m
ü. A, meter über Adria. Dat is het Oostenrijkse equivalent van ons NAP.
Oostenrijk heeft geen zee, en dus
eigenlijk ook geen
zeeniveau. Maar ze meten ten opzichte van de Adriatische Zee. Ik heb de
afkorting m ü. A deze hele week in 2022 overigens nergens meer gezien.
Ulm aan de grauwe Donau - Tram Ulm - Ulm – Innsbruck - Wilder Railroad Mann: Steinach am Brenner - Steinach am Brenner – Brenner(o) - Bozen - Ötzi, very cold murder case - Karwendelbahn - Zwaar vertoerist: Seefeld in Tirol
Op de heel vroege morgen van zondag
18 september loop ik met
rolkoffer naar station Lammenschans om daar de allereerste trein naar
Utrecht
Centraal te nemen, die van 7:28. Het is afgrijselijk weer. Ik lijk
desondanks
droog over te komen, maar als ik ter hoogte van de Tomatenstraat ben,
openen
ineens de hemelsluizen. Zeiknat zit ik even later in de trein.
In de loop van deze week zal ik in
Ulm nog een paar
regenbuitjes zien en verder geen spat meer op mijn hoofd krijgen. En
dat in
Oostenrijk, met zijn beruchte weerswisselingen!
Als je op de eerste dag van je
Interrail-reis naar Duitsland
en verder meters wilt maken, kun je het beste maar de vroege EC naar
Basel
nemen, v. 8:36. Hij bestaat uit twee gekoppelde ICE’s met in totaal een
stuk of
900 stoelen.
Rond deze trein circuleren nog
steeds, alsof het nog hoog-vakantieseizoen
is, overdreven verhalen over extreme drukte. Je moet er beslist voor
reserveren… Maar ook als beginnend Interrail-reiziger heb ik nu al
geleerd, dat
je dit soort geluiden gewoon straal moet negeren. Zeker in de eerste
klas vind
je altijd wel een plek die niet gereserveerd op het traject dat je er
wilt
plaatsnemen. Een paar keer van stoel veranderen is natuurlijk ook geen
drama.
De mondneusmaskerdiscipline begint
wat te verslappen, ook in
Duitsland. Pas als we Oberhausen naderen, wordt omgeroepen dat het MNM
nog
steeds verplicht is, en zetten veel mensen hem alsnog, zuchtend, op.
Maar zo’n masker
zou toch ook al gewerkt hebben tussen Elten en Oberhausen. Ja, sterker
nog: het
werkt zelfs vanaf Utrecht al, volgens sommige virologen.
In de eerste klas kun je een kop
koffie, ter grootte van een
hele emmer, bestellen bij een ober, en krijg je een koekje in de vorm
van een
hartje gratis uitgereikt als ‘Lieblingsgast’.
Er worden ook complete maaltijden
geserveerd aan eerste klas-tafeltjes.
Een man bestelt er een, en zit even later achter een bierglas van 2
voet hoog;
Duitsers laten toch ook geen cliché over zichzelf liggen.
Hoe zou ik aan het menu komen, als ik
nu al uitgehongerd
was? Dat vind je in een vakje in de rug van de stoel voor je. Echt
topservice, in
die ICE’s!
Tot Frankfurt volg ik de route die ik laatst op de terugweg
vanuit Neurenberg
in de andere richting heb afgelegd; een saai stuk met veel tunnels.
Over 6
dagen probeer ik op de thuisreis een alternatief traject langs de Rijn
in mijn
reisschema op te nemen, om
de Loreley en
de Drachenfels
te zien. Daarmee verleng ik dan de reis wel met 2 uur.
Mannheim Hbf
Op deze zondag houd ik een uur
lunchpauze in Mannheim. Station
Mannheim Hbf heeft een grote winkel- en horecahal onder de sporen.
Daarna de volgende en voor vandaag
laatste etappe. Ik pak de
ICE van 13.31 die van Hamburg Altona naar München Hbf rijdt. Geen
minuut
vertraging, vandaag.
Tot Stuttgart loopt de snelheidsmeter
nog regelmatig op tot
bijna 250 km/uur. In die stad maken we kop. Altijd even schrikken als
een trein
zijn reis voortzet in de richting waaruit hij gekomen is, maar het
hoort zo,
zie ik met een blik op de kaart.
Daarna volgt een traditioneel
spoortraject met allesbehalve
hoge snelheden. Met zo’n 100 km/uur onthaasten we ons over een
heuvelig,
kronkelig, tracé.
Uit de luidspreker klinken
voortdurend onverstaanbare
mededelingen, zo niet: waarschuwingen. Maar ik heb blijkbaar niets
belangwekkends gemist, want om 15:10 arriveren wij geheel volgens mijn
plan in
Ulm.
De dag is pas op de helft, maar de
kop van mijn
Adria-onderneming is er vanaf: al 725 km afgelegd.
Ulm is een van de belangrijkste
spoorwegknooppunten van
Duitsland. Je kunt van hier rechtstreeks reizen naar Hamburg, München,
Berlijn,
Innsbruck, Klagenfurt, Wenen en zelfs Boedapest. Van zo’n belangrijk
station
verwacht je iets bijzonders, maar het ziet er werkelijk niet UIT; oud,
afgetrapt, afgebladderd, lelijk, met een paar miezerige winkeltjes
in de hal.
Maar er komen betere tijden; in de
loop van dit decennium
zal het station een compleet nieuwe look krijgen. De stad Ulm en
Deutsche Bahn
steken er elk 130 miljoen in.
Johann
Gambolputty de von
Ausfern-schplenden-schiltter-crasscrenbon-fried-digger-dingle-dangle-dongle-dungle-burstein-
von-knacker-thrasher-apple-banger-horowitz-ticolensic-grander-knotty-spelltinkle-grandlich-grumblemeyer-spelterwasser-
kurstlich-himble-eisenbahnwagen-gutenabend-bitte-ein-Nürnburger-bratwustle-gerspurten-mit-zweimache-luber-hundsfut-
gumeraber-shönendanker-kalbsfleisch-mittler-aucher
von Hautkopft,
of Ulm
Net als laatst in Neurenberg, logeer
ik in hotel Intercity,
dat hier zelfs bereikbaar is vanuit de stationshal. Het hotel ziet er
veel beter
uit dan het station. Ik begin maar met wat kleren uit mijn rolkoffer te
drogen
te hangen, na die bui van vanmorgen. Daarna een fotowandeling.
Ulm is de geboorteplaats van de
vermaarde natuurkundige
Albert Einstein (1879-1955) en van Johann Gambolputty, een ‘grote naam’
in barokmuziek.
De eerste heeft er alleen zijn zuigelingentijd doorgebracht; de laatste
is een
verzinsel van het Monty-Python-team. Zie hier de sketch over de man met de heel
lange naam uit de stad met een heel korte.
Nou is het dus wel begrijpelijk dat
er nooit een standbeeld
is opgericht voor Johann Gambolputty. Voor Einstein is er wel een, een
heel,
heel raar geval. Ik heb het gemist op mijn rondwandeling, maar het is
te zien
op deze site Trip Advisor – die ik beter vooraf
had kunnen raadplegen, in
plaats van na thuiskomst.
Op de plek waar Einstein geboren is,
vlak bij het station, staat
een niet erg fraai gedenkteken. Verder prijst zijn portret een te
verhuren
winkelruimte aan. Het Einsteinhaus in de binnenstad behoort bij de
universiteit. Er is onder meer een studentencafé in gevestigd.
Er wordt in Ulm al jarenlang gewerkt aan een informatiecentrum, Het Albert Einstein Discovery Center, over de man die de relativiteitstheorie heeft opgesteld. Dat werd in ieder geval al aangekondigd toen ik deze trip plande in 2020, maar het is er nog steeds niet van gekomen.
Het verrassende aan Ulm is dat het
aan de Donau ligt, een
rivier die je meestal met Oost-Europa associeert. Maar de Donau
ontspringt in
het Zwarte Woud, heeft er al bijna 200 kilometer opzitten als hij Ulm
binnenstroomt, en heeft er dan nog een stuk of 2600 voor de boeg
voordat hij
zijn monding in de Zwarte Zee bereikt.
De Donau stroomt door 10 landen en
door 4 hoofdsteden: Wenen,
Bratislava (Slowakije), Boedapest en Belgrado (Servië). Hij heeft een
stroomgebied dat 20 maal zo groot is als Nederland en voert per seconde
6
miljoen liter water af naar de Zwarte Zee.
In Ulm is er langs de rivier een
boulevard waar de namen van
veel Donau-steden op het wegdek geschilderd zijn. Verder is er een
rosarium waar
gelieven de kou en nattigheid trotseren, en een wenteltrap die je vast
van
beneden beter kunt fotograferen dan van bovenaf.
Er staat nog een bord dat varen op de
rivier verbiedt, wegens
de lage waterstand, maar dat probleem is inmiddels wel opgelost.
Myriaden heel kleine vogeltjes scheren boven het water, waarin blijkbaar iets voedzaams valt te halen. Het is hier niet echt de Schöne Blaue Donau; eerder de grauwe. Maar in Wenen, waar Johann Strauss jr. die wals componeerde, schijnt hij echt blauw te zijn. Daar wil ik toch ook nog eens heen.
Door de binnenstad van Ulm stroomt
wel een zijriviertje dat
Blaue heet, maar ook die is niet echt blauw van kleur.
Monty Python had ook een sketch over die wals van
Strauss,
waarbij de uitvoerende muzikanten van een strijkje een voor een
ontploffen, op
de maat van de muziek. Ik kan het me moeilijk voorstellen, maar er
bestaan mensen
die er niet om kunnen lachen.
De spits van de Munsterkerk steekt
161,5 meter uit boven het
maaiveld van de stad, en is daarmee de hoogste kerktoren van Duitsland.
Hij
moest persé hoger worden dan die van de Dom in Keulen. 768 traptreden
leiden
naar de nok.
De bevolking van de stad wilde die
hoge kerk heel graag
hebben, uit prestige-overwegingen. Maar de clerus had er bezwaren
tegen,
mogelijk op grond van menselijke hovaardij; je weet wel, Toren van
Babel en dat
soort dingen. Het voltooien van het godshuis had niet de hoogste
prioriteit. De
bouw duurde van 1377-1543 en van 1844-1890. Het werk heeft dus 3 eeuwen
stilgelegen.
Een bombardement op 17 december 1944
verwoestte de binnenstad
ten westen en noorden van de kerk vrijwel geheel. De Munster zelf bleef
gespaard.
Maar de fundering is nu bezig, op te lossen, dank zij mensen die tegen
de kerk aan
pissen tijdens festivals op het plein. Raar; zet er dan goddomme een
paar
Dixi’s neer…
Het bombardement in ’44 was gericht
tegen Magirus en nog een
andere vrachtwagenfabriek uit de Duitse oorlogsindustrie. De binnenstad
bestaat
nu uit een mix van moderne architectuur en fraai herstelde oude
gebouwen.
Astronomisch uurwerk aan de gevel van het stadhuis
Ulm heeft met Leiden gemeen dat het
een universiteitsstad is
met ca. 125.000 inwoners. Anders dan Leiden, bezit het nog wel een
tramnet. Dat
is wel een vrij bescheiden net, uitgevoerd in meterspoor, met 2 lijnen
met een
totale lengte van 19 km.
De tram van Ulm bestaat dit jaar 125
jaar. En dat is
eigenlijk een klein wonder. Voor de oorlog omvatte het tramnet 5 lijnen
en was
ook de gemeente Neu-Ulm erin opgenomen, aan de andere kant van de
Donau. In
1964 was er nog maar één heel kort lijntje overgebleven, 5 km lang.
Wonderlijk
dat ze dat op een kwade dag ook niet opgedoekt hebben!
De wereldwijde revival van de tram
aan het eind van de 20e
eeuw ging aan Ulm voorbij. Een ambitieus plan voor een net met opnieuw
5 lijnen
werd in 1999 afgeschoten per referendum, op het nippertje: 51%-49%.
Toch werd die
ene lijn, lijn 1, in 2007 nog doorgetrokken naar Böfingen, een ver
buiten het
centrum gelegen, nogal landelijk ogende buitenwijk. En toen kwam er
2018 zelfs
een lijn 2 bij, een geheel nieuwe lijn naar de universiteit.
De tram mag zich nu wel in een grote
populariteit verheugen.
Al kort na 7 uur zie ik vanuit mijn hotelkamerraam grote drommen mensen
zich
vanuit Ulm Hbf naar de tramhalte begeven. Na het ontbijt wil ik toch
ook nog
een ritje maken, alvorens mijn treinreis naar Oostenrijk te vervolgen.
Het is dan even na halfnegen, maar de
7-minutendienst in de
spits is al ingeruild voor de 10-minutendienst van de dal-uren. Ook de
tram van
Ulm kampt met personeelsgebrek, waardoor er minder ritten geboden
worden dan er
in de dienstregeling vermeld staan.
Lijn 1 naar Böfingen is lekker
rustig; de
anti-spitsrichting. Ook in Ulm willen de mensen in de ochtendspits van
de
buitenwijken naar het centrum en ’s avonds terug naar hun flats aan de
randen
van de stad.
De brede trams van Siemens rijden
soepel op dat smalle
spoortje en er is zelfs in het centrum een redelijke doorstroming.
Voorbij het
centrum neemt de tram een brede, slingerende, heuvelende verkeersweg
langs
bossen, naar Böfingen. Bij
een van de
laatste haltes is er een overstapmogelijkheid op een aantal
streekbuslijnen.
Omdat het weer is gaan regenen, neem
ik bij het eindpunt meteen
dezelfde tram terug. Het is de Hildegard Knef, zie ik nu. De trams zijn
genoemd
naar beroemde ex-inwoners van Ulm.
Ja, Albert Einstein heeft er ook een,
hoewel ik
niet de indruk heb dat ze in Ulm nou zo verschrikkelijk trots op hem
zijn. Einstein zat ooit de
relativiteitstheorie uit te vogelen in de tram op weg naar zijn werk,
en
tekende volgens de overlevering formules op de beslagen ruit. Maar dat
was niet
hier; hij was naar Zwitserland verhuisd en had een lullig
kantoorbaantje bij
een octrooibureau in Bern, dat hem voldoende tijd liet om na te denken
over natuurkundige
theorieën. Altijd een zegen, zo’n baantje van niks, voor je boterham.
Van Ulm naar Lindau
Ook deze etappe moest ik op het
laatste moment aanpassen. In
mijn oorspronkelijke plan stond dat ik van Ulm naar Innsbruck zou
reizen via
Garmisch Partenkirchen, en daar de Karwendel-spoorlijn zou nemen via
Seefeld.
Maar de Lezer uit Haaglanden (die ik ook deze keer bedank voor zijn
tips en
informatie) wees me erop dat er op deze route een langdurige stremming
is.
Op 3 juni van dit jaar ontspoorde er
bij Garmisch een trein,
een ongeval waarbij 5 dodelijke slachtoffers vielen en 68 passagiers
gewond
raakten. Uit onderzoek bleek dat de ontsporing te wijten was aan de
verbindingsstukken tussen de rails en de betonnen dwarsliggers.
Erger nog: het ging om een hele grote
partij foute
verbindingstukken die op verschillende trajecten in Duitsland verwerkt
waren, en
nu allemaal vervangen moeten worden. Een strop van tientallen
miljoenen. Het
traject bij Garmisch is nu al maanden gestremd.
Gelukkig wist de Lezer uit Haaglanden
een alternatief: de
trein nemen van Ulm naar Lindau aan de Bodensee en de Oostenrijkse
grens, en
daar de trein nemen naar Innsbruck, door de deelstaat Vorarlberg.
Zo gezegd, zo gedaan. De trein is een
RE, Regional Express, helaas
zonder koffie. We volgen de Donau nog een eindje en gaan daarna onze
eigen weg
door vrij vlak land dat ik hier eigenlijk niet zou verwachten.
Mijn enige medepassagier in de 1e
klas is een zakenman met
attachékoffer en een laptop. De conductrice heeft een vervelende
mededeling
voor hem: dit is niet de trein naar München. ‘Scheisse’, laat hij zich
ontvallen.
Zij tovert nu even een alternatieve
reisweg voor hem uit de
DB-app: Als u nou daar-en-daar overstapt op de RE van zo-en-zo-laat… De
man is
volkomen geknakt door het incident en brengt zijn rit tot het
overstappunt door
met sippe blikken uit het raam. Ik kan mij zijn vergissing wel
voorstellen; in
Ulm stonden de treinen niet al te duidelijk aangegeven.
Gelukkig is het mij deze
internationale (Interrail-)zomer
niet overkomen, in een verkeerde trein te stappen. Alleen in Neurenberg
een
keer de trein gemist door geteut mijnerzijds; dat is ontluisterend
genoeg.
De Bodensee is een heel uitgestrekte plas water, 536 km2 in oppervlak
en met
een inhoud van 48 biljoen liter, op de grens van Duitsland, Oostenrijk
en
Zwitserland en niet zo gek ver van Liechtenstein. In Lindau moet ik
overstappen
op een trein voor een kort stukje naar Bregenz.
Er zijn hier campings langs het meer.
Ergens tussen Lindau
en Bregenz kruisen we de grens met Oostenrijk. Hallo, Oostenrijk, daar
ben ik
weer, na 48 jaar plus 1½ maand afwezigheid! Ik zou nu ‘bestemming
bereikt’;
kunnen uitroepen, maar dat doe ik pas als ik alle 4 die
vakantieplaatsen uit de
70’s afgevinkt heb. Voor mijn gevoel kom ik vandaag binnen door de
achterdeur;
Vorarlberg is helemaal nieuw voor me.
In Bregenz heb ik weer zo’n overstap
van een half uur;
handig om ergens in de stationsomgeving een lunch op te scharrelen.
Dan aan boord van de Railjet met eindbestemming Wenen.
Die
getrokken trein is echt het paradepaardje van de ÖBB, Österreichische
Bundesbahnen,
de Oostenrijkse spoorwegmaatschappij.
Treinen waar met elke categorie
reizigers rekening is
gehouden. Voor zakenmensen is er een speciale businessclass, nog
bovenop de
reguliere 1e klas. Je hebt stiltezones, fietsruimtes en een speciale
coupé voor
mensen met mobiele beperkingen. Kinderen vinden er een soort speeltuin
en een
cinema. Ook de restauratiewagen ontbreekt niet.
Dit is de enige keer tijdens deze
Oostenrijkreis dat ik erin
zit; de rest gaat om een of andere reden altijd met gewone treinen.
De Railjets bedienen de hoofdassen
van het Oostenrijkse
spoorwegnet, maar komen ook ver buiten de grenzen van het land:
Berlijn, Praag,
Bratislava, Boedapest, Venetië, Frankfurt.
De maximumsnelheid van de Railjet is
230 km/uur. Maar dat mag
hij bij lange na niet rijden op dit traject langs de bergen van
Vorarlberg; een
relaxte rit zonder gejakker, en met matige snelheid.
Bergen zien vanuit mijn treinraampje,
voor het eerst ook
sinds 48 jaar. Mijn reactie erop is nogal bijzonder: ik krijg een
onbedaarlijke
geeuwaanval.
Overvoerd met schoonheid? Nee, ik
snap geloof ik wel waardoor dit komt. Normaliter kijk ik vanuit
trein of bus met een half oogje naar buiten, met een half oogje op mijn
digitale aantekeningen en met de nog twee resterende halve oogjes op de
buienradar, nu.nl, de Wikipedia, Twitter …
Dat is een rare tik van me; ik moet
altijd ergens mee bezig
zijn, en liefst met 3 dingen tegelijk. Alleen maar naar buiten kijken,
zelfs
naar de Alpen, dat trek ik niet.
Ik sta dan ook altijd verbijsterd als
ik lees over mensen
die ‘niet de hele dag “AAN” willen staan’ en ook wel eens “UIT”; die
hun hoofd
zo nu en dan echt helemaal leeg moeten maken. Mijn hemel, of er al geen
leeghoofden genoeg zijn op de wereld!
Ik vraag me dan altijd af, hoe je van
UIT dan weer op AAN
komt; in een helemaal leeg hoofd kan ook de gedachte niet meer opkomen
dat je
jezelf weer AAN moet zetten; nee toch? Gedurende de rest van de rit
denk ik daarover
na, waardoor ik meteen weer wakker word.
Ondanks dat alles ontgaat me
geenszins dat de lage, groene bergen
van Vorarlberg langzamerhand plaats maken voor de besneeuwde toppen van
Tirol. We
arriveren in Innsbruck, de hoofdstad van Tirol, omringd door
2000-plussers.
Bij onze vakanties in Tirol deden we ook altijd een dagje
Innsbruck. Dat was voor mijn moeder toen hetzelfde als voor mij nu: een
sentimental journey. In 1952 had ze met mijn vader een vakantie
doorgebracht
in een jeugdherberg in deze stad. Mijn moeder was in 1970 23
jaar jonger dan ik
nu; een raar idee!
Innsbruck Hbf ligt nog op dezelfde
plaats als in 1970, maar verder
is alles anders dan toen. Ik herinner me een duistere spelonk van een
stationshal, maar nu zie ik supermarkten, winkels, cafés en lounges
voor
treinreizigers.
Ik parkeer mijn koffer in een
bagagekluis en ga een rondje
door de stad lopen, naar de Maria Theresienstrasse, de voornaamste
winkel- en
horecastraat. Aan het eind daarvan heb je het Goldenes Dachl, het
gouden dak.
Dat bestaat uit 2657 vergulde, koperen plaatjes. Die hebben ze zo te
zien
onlangs nog alle 2657 bewerkt met koperpoets; ze staan er frisser en
goudkleuriger bij dan ik me kan herinneren.
Het balkon met zijn gulden dak werd
in 1493 aangelegd op
last van keizer Maximiliaan I. Hij en zijn eega hielden ervan om op dat
balkon
te kijken (en naar zich te laten kijken) als er op het plein voor hun
paleis
een toernooi was, een voorstelling, het levend verbranden van ketters
en dat
soort evenementen.
Nu is het dé fotoplek van de stad. Om
de hoek heb je een Speckeria,
een slagerswinkel waar ze alleen spekproducten verkopen. Ik zal deze
week
merken dat de Schnitzel nog steeds de hoofdmoot van het menu vormt in
Oostenrijkse
restaurants. Je kunt er meestal wel 6 verschillende soorten van
bestellen: van varkensvlees,
van rundvlees, van dit, van dat; met saus zus en zo; groot en extra
groot.
Ze hebben de oppervlakte van een
deurmat en gaan gepaard met
aardappelkroketten en een salade, bestaande uit 2 blaadjes groen en één
minitomaat. Zie die Oostenrijkers maar eens van het vlees af en aan het
konijnenvoer te krijgen!
Zoals ik in Edinburgh
echt een man in een kilt zag op
straat, zo zie ik hier op de Maria Theresienstrasse echt enkele mannen
in
Lederhose, met blote knieën en zo’n Tiroler jagershoedje.
Een verknipte, haveloos geklede
jongeman loopt naar mensen
te wijzen en te schreeuwen in geïmproviseerd Engels: ‘Foek joe!, Foek
joe, Joe
Moetter Foekkers, Foek Joe All!’ Ik barst uit in een lachbui; hoe
ongepast tegenover
een ziel in nood, die de weg kwijt is!
Ik weet de mijne naar het station terug te vinden, en haal de koffer uit de kluis. Tegen de avond nu de laatste rit naar mijn volgende hotel, in Steinach am Brenner.
En dan na 52 jaar mijn weerzien met
het boemeltje Innsbruck
– Brenner. Die geeft me niet minder dan een culturele schok. In 1970
reden er
treinen die nieuw geweest waren, en zat er in de dienstregeling op deze
lijn
geen enkel systeem. Soms reden er 2 treinen vlak na elkaar, en daarna
1½ of 2
uur niets.
Wat er in de tussentijd in de ÖBB
gevaren is? De lijn heeft
nu de status van S-Bahn. Tot Steinach rijden de treinen in strakke
halfuurdienst; tot Brenner in uurdienst.
ÖBB heeft in de tussentijd de ooit in Nederland uitgevonden symmetrische, klokvaste dienstregeling ingevoerd; de treinen passeren hun tegenligger op de hele en halve uren. Op de S-Bahn rijden Talent-treinstellen van Bombardier, die je in Oostenrijk aantreft op alle trajecten waar 140 km uur snel genoeg is.
Ik pak een trein naar Steinach. Die
stopt onderweg alleen in
Matrei am Brenner. Héé, waar zijn de stations Unterberg-Stefansbrücke
en Patsch
gebleven? We passeren ze beide. Het eerste bestaat uit een luguber
perronnetje pal
naast een elektriciteitscentrale, het tweede ook uit niet veel meer dan
een
perron. Op beide stations stoppen nog maar een paar treinen per dag.
Behalve de namen van die stations
herinner ik me ook nog dat
er talloze bochten en tunnels op dit traject zaten. En het
adembenemende
uitzicht als je niet in een tunnel zit.
In Steinach hebben ze alle
gelijkvloerse spoorwegkruisingen
opgeheven, en daarmee de spoorbomen. Die gingen altijd al 10 minuten
voor de
passage van een trein dicht; de plaatselijke bevolking klom er
doodgemoedereerd
overheen en kroop eronderdoor.
En dan de aankomst op station Steinach am Brenner, waarvan de naam gewijzigd blijkt te zijn in Steinach in Tirol (de naam van het station; niet de plaats). Er loopt nog steeds een goederenspoor over het perron.
Op naar hotel Wilder Mann! Ik zet –
in afwijking van wat ik
hier boven beweerde – mijn verstand op nul, en laat mijn voeten het
werk doen.
5 minuten later sta ik voor het hotel waar wij in 1970 al logeerden.
Eén van de 4 bestemmingen bereikt!
Never marry
a Railroad man
He loves you every now and then
His heart is at his new train.
No, no, no,
Don't fall in love with
a Railroad man
If you do, forget him if
you can
You're better off
without him.
Never Mary
a Railroad Man / Shocking Blue (1970)
Ik heb me afgevraagd of dat nou wel
zo’n goed idee was, mijn
intrek te nemen in hetzelfde hotel als op mijn eerste buitenlandse
reis, toen
ik 13¾ jaar oud was; kun je de nostalgie ook te ver doordrijven?
Mijn beslissing om te kiezen voor
Wilder Mann was ook
ingegeven door praktische redenen. Hotels in Innsbruck bleken bijna net
zo duur
als in Salzburg. Waarom dan niet gekozen voor Steinach am Brenner, dat
bovendien dichter bij Bolzano ligt, mijn bestemming voor dinsdag? En
toen ik Steinach
intypte op Trivago, kwam Wilder Mann bovenaan te staan op het lijstje.
Mijn reserves verdwijnen als bij
toverslag zodra ik de deur
door ben. Ik word verwelkomd door een Nederlandse receptioniste. Meteen
vertel ik
dat ik hier een comeback maak. ‘Tevreden klanten komen altijd terug’,
beweer
ik, ‘al gaat er soms wel een halve eeuw overheen’.
In 1970 hadden we vol pension (wat
geloof ik niet meer
bestaat), maar moesten wij om een of andere reden dineren aan de
overkant van
de weg, in Hotel Post. We kregen er een brief over van de Nederlandse
Reisvereniging, waarbij mijn moeder altijd onze reizen boekte. Men
putte zich
uit in excuses voor het ongemak, maar het was ons om het even.
De naam van Hotel Post staat nog op
de gevel, en de
brievenbus hangt er nog aan, maar het hotel is gesloten. In 2020, toen
ik deze
reis voorbereidde, was het er volgens mij nog.
Anno nu heeft Wilder Mann zelf ook
een restaurant aan boord,
voor hotelgasten zowel als voor voorbijgangers. Ik besluit er beide
avonden te
gaan eten; gemakkelijk en geen gedoe. De rest van het restaurantaanbod
in
Steinach bestaat trouwens vrijwel louter uit pizzeria’s, zo dicht bij
de
Italiaanse grens.
De Wilder Mann is in de Alpen een
mythologische figuur uit
de middeleeuwen, een faun, een behaard boswezen. Het hotel van die naam
in
Steinach bestaat al zo’n jaar of 350, en was oorspronkelijk een
pleisterplaats
voor reizigers die te paard kwamen en gingen.
Vanuit mijn kamer heb ik uitzicht op de hoge, smalle brug in
de autoweg over de Brennerpas. Er rijden voornamelijk vrachtwagens.
Zelfs als
ik midden in de nacht even naar buiten kijk, zie ik ze bumper aan
bumper
voortschrijden. Geheimzinnige lichtjes in de nacht, die lijken te
zweven in de
bergen. Je hoort ze niet maar ziet ze wel. De helden van de snelweg;
denk bij
zo’n tafereel maar eens niet aan Henk Wijngaard!
Een ander nummer dan ‘Met de vlam in
de pijp’ spookt me hier
nog vaker door het hoofd. Een paar weken voor onze reis in 1970 stond
‘Never
Mary a Railroad Man’ van Shocking Blue op één in de Top 40. Dat nummer
ben ik
altijd blijven associëren met die lange treinreis met de Bergland Expres
naar Steinach.
Ik draaide het treurige verhaal van
Mariska Veres om, en
vond dat een aan de spoorwegen verslingerde man beter zelf ook maar
vrijwillig van
een huwelijk kon afzien. Dat standpunt heb ik nooit verlaten, zeker
niet in de
tijd dat ik wel eens avonden bezocht van de NVBS, de Nederlandse
Vereniging van
Belangstellingen in het Spoor- en tramwegwezen. Dat was gegarandeerd
hengstenbal, met een bepaald slag mannen, waartoe ik blijkbaar ook
behoor.
Maar het liedje gaat natuurlijk
helemaal niet over de spoorwegen,
snap ik nu; eerder over Trijntjes dan treintjes. Toch: het blijft een
van mijn
lijfliederen.
1970: Sjoerd, ik (in
het midden, zittend) en een jongen uit
Delft uit ons reisgezelschap bij de fontein voor hotel Wilder Mann
Steinach is niet opvallend veranderd in 52 jaar; er zijn
alleen een paar rijtjes nieuwe huizen bijgekomen. Van het dorp herinner
ik me,
behalve die autobrug en Wilder Mann, vooral nog het snelstromende
riviertje de Sill,
het kerkje en de fontein tegenover het hotel. Mijn broertje en onze
reisgenoot uit
Delft visten er de muntjes uit. Mensen gooiden er Schillingen en
20-Groschenmunten
in, hoewel het helemaal geen officiële wensbron was en er dus geen
enkele
garantie bestond dat wensen in vervulling zouden gaan.
De WiFi in het hotel doet wat WiFi’s
in hotels overal ter
wereld doet: haperen. Maar in 1970 hadden we helemaal geen WiFi, en
misten we
het ook niet. Niets kan mijn goede humeur bederven over het hervinden
van een
stuk late-kindertijd.
Wat niet wegneemt dat ik de volgende
morgen het hotel vroeg
verlaat voor mijn bezoek aan Ötzi-de-ijsman in Bolzano.
Well,
pistons keep on churnin'
And the wheels go 'round and 'round
And the steel rails are cold and hard
On the mountains they go down
Without
love
Where would you be right now?
Without love
Ooh, where would you be now?
Long Train Running / Doobie Brothers
(1973) gaat
uiteindelijk toch ook weer over liefde. De teksten van deze aan
‘doobies’
(joints) verslingerde broeders waren nooit echt glashelder. Maar er zit
wel een
goed trein-ritme in dit nummer, én een paar wat onheilspellende
trein-beelden.
Bolzano (Bozen) was de eindbestemming
van de Bergland
Express. Maar daarmee zijn we nooit verder gekomen dan Steinach.
Vandaag dus per
spoor nieuwe verten verkennen.
Het spoorlijntje Innsbruck – Brenner
dateert al van de jaren
1860. Met alle slingers erin is een hogere snelheid dan ca. 100 km/uur
niet
mogelijk. Voor de S-Bahn niet zo’n bezwaar, maar wel voor
langeafstandstreinen
en het intensieve goederenverkeer tussen Zuid-Duitsland en Noord-Italië.
Het traject van Steinach naar het
volgende station, Sankt
Jodok am Brenner, is zelfs voor Oostenrijkse begrippen bar en boos. De
spoorbaan maakt een meander van 3½ km lengte om het dorpje te kunnen
bedienen. Daarna
volgt nog Gries am Brenner, het laatste station voor de grens.
Al heel lang gaan er stemmen op om
het hele traject te
ondertunnelen. Al in 1994 is de ‘Umfahrung Innsbruck’ in gebruik
genomen, een 15
km lange tunnel die loopt van Fritzens-Wattens ten oosten van de stad
naar ergens
bij Unterberg op de spoorweg naar Brenner. Via deze bypass worden
goederentreinen om de stad heen geleid.
Maar er komt meer: de
Brennerbasistunnel van Innsbruck naar
Franzenfeste (Fortezza), een km of 30 ten zuiden van de Brennerpas. Die
wordt
55 km lang, onder een groot stuk van Noord- en Zuid-Tirol door, en
daarmee de
op een na de langste spoorwegtunnel ter wereld.
In 2032 moet hij klaar zijn. Dan
wordt de duur van een
treinreis Innsbruck – Bolzano teruggebracht van 2:05 uur naar 50
minuten. Het
gaat wel ten koste van de romantiek van het reizen met uitzicht op
bergen, dat
wel.
Ik zal de tijd niet meer meemaken dat
we gaan reizen met de
hyperloop, waarmee je met een snelheid van Mach 1 door een
buizenpostsysteem
geblazen wordt; het spijt me niet heel erg dat ik het moet missen.
Ergens rond
het jaar 2525 zal dan de teleportatie wel eens uitgevonden worden, net
zoals
bij Star Trek: ‘Scotty, beam me up!’ De ÖBB loopt alvast vooruit op dit
tijdperk, en heeft zijn app Scotty genoemd.
Met ‘Noord- en Zuidtirol’ is de grote
frustratie van de
Tirolers genoemd. Eens was Tirol ongedeeld, een enorm gebied, bijna net
zo
groot als Nederland, dat deel uitmaakte van het Oostenrijks-Hongaarse
Rijk.
Na WO I moest Oostenrijk het
zuidelijk deel van Tirol
afstaan aan Italië. Daarbij werd het nog tot Oostenrijk behorende
gedeelte van
de regio ook nog gesplitst. Oost-Tirol, met als hoofdstad Lienz, werd
een
exclave.
Van 1920-1960 hebben Italiaanse
leiders – waarbij vooral
Mussolini zich niet onbetuigd liet – er alles aan gedaan om Zuid-Tirol
te
ver-Italiaansen: de Duitstaligen eruit werken en vestiging van mensen
elders
uit Italië stimuleren. Dat beleid is niet erg succesvol geweest. Nog
steeds
heeft een ongeveer 2/3 meerderheid in Zuid-Tirol Duits als moedertaal.
Behalve dan
in de hoofdstad Bolzano, waar Italiaans overheerst.
De Brennerpas is, behalve vast punt op de route van Henk
Wijngaard en zijn collega’s, ook zo’n punt op de reizen van veel
Interrailers.
Aan het plaatsje Brenner(o) zelf schijnt zo goed als niets te zien te
zijn. Er
zijn vooral outlets; ik ga er niet eens op verkenning uit. Maar de
S-Bahn uit
Innsbruck eindigt er eens per uur, en geeft daar dan aansluiting op de
Italiaanse
stoptrein naar Bolzano en Merano.
Tussen Innsbruck en Bolzano rijdt ook
nog elke 2 uur een
EuroCity, en dan zie je Brenner in niet meer dan een flits, voordat je
een
lange tunnel ingaat.
Het uitzicht op de lijn Brenner –
Bolzano, als je die tunnel
weer uit bent, bestaat uit de Dolomieten, ruig gebergte aan de
zuidzijde van de
Alpen. Het weer is hier, althans vandaag, een stuk zomerser dan aan de
noordkant. In Steinach vroor het vanmorgen nog net niet, maar in
Bolzano zal
het vanmiddag zomers warm zijn, met overvloedig zonlicht.
Deze lijn in een uithoek van Italië
is niet meer dan een
krasje op de landkaart van dat land. In Bolzano zit je nog een
kilometer of 650
van Rome. De enige keer dat ik daar was, was in 1973 met school en met
de
trein; een reis van bijna een etmaal; noem het a long train
running!
Toen heb ik verzuimd, een muntje in
de Trevi-fontein te
gooien. Dat moet je doen als je er nog een keer terug wilt keren. En
daar dat
wél een officieel door het Vaticaan erkende wensfontein is, zal ik er
vermoedelijk noot meer terugkomen. Aan de andere kant: wat let me, in
zo’n op
een zeenaald gelijkende hogesnelheidstrein te stappen, die Italië
doorkruist?
Vandaag even niet. Ik kom voor Ötzi,
de ijsman uit het
Ötztal, die zijn tenten heeft opgeslagen in het Südtiroler
Archäologiemuseum
(Museo archeologico dell'Alto Adige). Wat daar vóór Ötzi te zien was,
weet ik niet;
ik vrees: een overvloed aan mammoetskiezen en vuistbijlen. Maar nu is
het
vrijwel geheel gewijd aan de ijsmummie, en trekt het 300.000 bezoekers
per
jaar.
Het was in 1992 de archeologische
ontdekking van de eeuw, de
gemummificeerde man in het ijs bij de berg Simulaun in het Ötztal, op
een
hoogte van 3200 meter. Hij werd gevonden door 2 bergbeklimmers /
-wandelaars,
een echtpaar. Maar het duurde even voordat het belang van de vondst ten
volle
was doorgedrongen. Eerst hield men de man voor een verongelukte
alpinist, later
voor een soldaat uit WO I, toen voor een uit de middeleeuwen.
Uit nader onderzoek door de
universiteit van Innsbruck bleek
echter dat de mummie veel en veel ouder was: tussen de 5000 en 5300
jaar. Hoe
kwam het, dat hij nooit eerder gezien was? In 1992 werden de Alpen
bestoven met
een grote wolk woestijnzand uit de Sahara. Daardoor was het ijs van de
gletsjer
gaan smelten en kwam Ötzi eronder vandaan.
Hij was goed warm gekleed, en had een
koperen bijl bij zich,
waaruit de geleerden concludeerden dat de Kopertijd een stuk eerder
begonnen
was dan tot dan toe was aangenomen. Uit DNA-analyse bleek dat Ötzi
afkomstig
was uit de streek ten noorden van waar nu Bolzano ligt, en waar hij nu
ligt. Hij
heeft in zijn bestaan veel gelopen en gezworven; zijn mogelijke beroep:
schaapsherder.
Op de dag van zijn dood was hij een
jaar of 45 oud, aardig op
leeftijd voor die tijd. Hij had dan ook diverse ouderdomskwalen, onder
meer problemen
met zijn gebit.
Maar hij was geen natuurlijke dood
gestorven. Nee, hij was
laf in de rug geschoten, in het linker schouderblad om precies te zijn,
met
pijl en boog, en daaraan overleden. Als ware detectives onderzochten
archeologen
het slachtoffer en de plaats delict. Een paar dagen voor dat fatale
schot was Ötzi
vermoedelijk in gevecht geraakt met een of meer andere mannen, waaraan
hij
blessures aan zijn hand had overgehouden. Mogelijk was dat fatale
pijlschot een
wraakactie na die fittie.
Maar verder? Dit cold murder case,
met de nadruk op ‘cold’,
zal nooit opgelost worden.
Kort na de vondst wachtte Oostenrijk
een enorme zeperd, opnieuw
een hoofdstuk in het verhaal over de afsplitsing van Zuid-Tirol. Eerst
werd
aangenomen dat Ötzi gevonden was in het Oostenrijkse gedeelte van het
gebergte.
Maar uiteindelijk bleek Ötzi’s rustplaats in Italië te liggen, nog geen
hectometer
van de grens. Dat betekende dat het lucratieve museumstuk in Bolzano
terecht
kwam, en niet in Innsbruck.
En daar ligt-ie dan. Wat je op deze foto ziet, is een
reconstructie hoe Ötzi er bij leven uitgezien zal hebben. De mummie
zelf ligt
in een geconditioneerde ruimte waar een constante temperatuur heerst
van –6
graden Celsius en een relatieve vochtigheid van bijna 100%. Op gezette
tijden
wordt de mummie bestoven met water, dat onmiddellijk bevriest. Daarmee
wordt
uitdroging voorkomen.
Je mag door een ruitje van de
geconditioneerde ruimte naar
binnen kijken, maar Ötzi niet fotograferen. Ik weet nog van die
mummietentoonstelling
die keer in Assen
dat mummies daarvan schrikken.
Aangezien ik er in totaal een
kilometer of 1100 voor gereisd
heb, ga ik 3 keer in de rij staan om een blik op hem te kunnen werpen.
Op zijn
beeltenis in bijvoorbeeld de Wikipedia
heeft het museum copyright, hoewel hij langer
dan 75 jaar geleden is overleden. Voor mummies gelden blijkbaar andere
regels
dan voor boeken en schilderijen.
Op de wandeling van het station naar
het museum en v.v. zie
ik een stad die erg Italiaans aandoet, al heeft hij een lange tijd in
Oostenrijk gelegen. Het grote plein in het hart van de stad heet
Waltherplatz. Het
is genoemd naar een belangrijke figuur uit de Duitse
literatuurgeschiedenis, de
minnezanger en dichter Walther von der Vogelweide (ca. 1170 – ca. 1230)
die
geboren zou zijn in Bolzano; het is niet helemaal zeker. Walther zelf
staat vereeuwigd
op een zuil in het midden van dit overweldigend mooie plein.
Ik was nog vergeten te vertellen dat in Italië, net als in Duitsland,
mondmaskers
verplicht zijn in het OV. In Oostenrijk niet; daar gaat men er net als
in
Nederland vanuit dat Corona voorbij is, omdat de mensen er geen zin
meer in
hebben.
Bij een man in mijn trein op de
terugweg naar Brenner is het
ene touwtje van zijn masker geknapt, en hangt het nu op halfzeven aan
één oor.
Dat zal de virussen vast afschrikken.
Ik kijk even op Twitter, wat ik
vandaag allemaal mis in het
vaderland. Twitter is, behalve van de uitvaart van de Queen, vol van
Prinsjesdag.
Iedereen is verongelijkt; iedereen is bang dat zijn buurman meer
profiteert van
de maatregelen dan hij; iedereen voelt zich gediscrimineerd; iedereen
haat
iedereen; niemand gunt zijn medemens het licht in de ogen.
Ik voor mij voel een grote afstand
tot het Nederlandse gedoe,
ruim 1000 km van huis en ruim een kilometer boven Hollands polderniveau.
We zijn ineens al in Brenner. De
machinist had blijkbaar
haast; de trein arriveert 5 minuten te vroeg op het grensstation. Ik
stap over
op de S-Bahn voor het laatste stukje naar Steinach.
Resting on
a railroad track
It was a soft, warm night
The roads, they were
empty and dark
There was only a glimpse
of life
He came a long, long way
When I heard you say
How can life be a drag
When you leave your bag
Up against the railroad
board with the moon on your face
And your love only says:
"How would it be to be loved by me?"
Railroad
song / April Shower (1971)
Een zeer bescheiden hit tijdens onze
reis naar Seefeld. Ook
dit nummer van April Shower – met Heddy – ‘Mallemolen’ - Lester als
zangeres –
gaat helemaal niet over spoorwegen, maar over liefde, die nooit schijnt
te
vervelen als onderwerp voor een song. In dit geval en in deze clip hand
in hand
lopen langs een afgedankte spoorlijn van de GOLS of de NOLS of zo,
waaraan je
de romantiek niet afziet. Wel een aardig nummertje, tussen haakjes.
Adembenemend.
Overgenomen
van Wikipedia (D), Mittenwaldbahn
Foto: Mhp1255
Bij
Scharnitz, ten noorden van Seefeld
Overgenomen van Wikipedia (E), Mittenwald Railway
Foto: Haeferl
Woensdagmorgen neem ik afscheid van
Steinach, en reis ik
naar mijn volgende standplaats, Kufstein. Eerst doe ik nog een dag
Innsbruck en
omgeving. De rolkoffer parkeer ik weer in een kluis op het Hauptbahnhof.
Op weg naar Seefeld in Tirol nu, onze
vakantieplaats van
1971, en daardoor toch nog een stukje met de Karwendelbahn, alias
Mittenwaldbahn.
Die spoorlijn loopt van Innsbruck naar Garmisch-Partenkirchen
(Duitsland), via Seefeld
en Mittenwald.
Van de 4 spoorlijnen die vanuit
Innsbruck uitwaaieren over
Tirol is dit wel de adembenemendste. Na de Innsbrucker stations West en
Hötting
begint de klim. De trein slingert zich omhoog naar 1200 m Über Adria,
over
dalen waar ik in de diepte speelgoedautootjes en -huisjes zie. Om de 2
à 3
kilometer is er een perron dat lijkt te balanceren boven een afgrond.
De grotendeels enkelsporige lijn werd
aangelegd van
1910-1912; een knap stuk ingenieurswerk! Toen wij in 1971 op vakantie
waren in
Seefeld, reden ze volgens mij nog steeds met het oorspronkelijke
materieel.
Prehistorische locs uit het Kopertijdperk, die na elk station met
hoorbare
tegenzin en een dreunend, kreunend geluid in beweging kwamen, trokken
kleine,
schommelende wagonnetjes. Je moest er – zo’n klein detail dat ik me kan
herinneren – aan een versleten leren riem trekken om het raam te openen.
Mijn eigen foto’s van dat jaar zijn
zoekgeraakt, en ik heb
helaas niet veel foto’s van die pieremachochels kunnen vinden op het
web. Op deze
pagina staat zo’n loc op een foto uit 1927, maar
voor zover ik me kan
herinneren, reden ze er in ’71 nog steeds mee.
Station Hochzirl is een
kruisingsstation. Maar de trein
moest er in 1971 soms 10 minuten of langer wachten op zijn tegenligger.
Iedereen verliet dan de wagon voor een plas- of rookpauze of om zich
even te
vertreden.
Tegenwoordig rijden ze met Talenten.
De treinen passeren elkaar
in Hochzirl keurig op het hele en halve uur, en bij halfuusdienst ook
op de
kwartieren. Een rit Innsbruck – Seefeld duurt nu 37 minuten, tegen
vroeger
bijna een uur.
Hochzirl is een van de weinige
stations die nog een
hoogteaanduiding hebben.
Hochzirl - Leithen - Seefeld in Tirol
We bereiken station Seefeld. Ik loop
een rondje door het
dorp, om vast te stellen dat ik er absoluut niets meer herken, behalve
vaag nog
die twee kerken. Een ontluisterende ervaring. Maar ligt dat nou aan een
opeens
falend geheugen, of is er in dit dorp het geen steen meer op de andere
gebleven?
Ik denk het laatste. De Wikipedia
geeft me gelijk: Rund
um die Kirche St. Oswald und den Dorfplatz befinden sich (…) kaum noch traditionelle
Gebäude.
De zoveel-sterrenhotels staan hier
schouder aan schouder. Het
dorp is helemaal vertoerist en ver-hoteld. Het vormt een deprimerend
geheel.
Maar vond ik dat in 1971 ook al niet? Het tekende zich toen al af. Qua
sfeer beslist
de minste van de 4 plaatsen waar we in de 70’s vakantie hebben
gehouden. In ’71
klonk rond het dorp nog wel alom het geklingel van koebellen – maar
mijn gehoor
is er niet op vooruit gegaan, de afgelopen halve eeuw.
Het kleine, knusse familiepension
Haymon, waar we toen
geboekt hadden, valt ook niet meer te herkennen. Het is nu gepromoveerd
tot Hotel
Haymon en is zo te zien tot de laatste steen afgebroken en weer
heropgebouwd op
dezelfde plek aan het spoor; 2 stappen van het station. Haymon, een
collega van
Wilder Mann, was een mythologische reus uit de vroege middeleeuwen, die
een
draak gedood zou hebben.
In september rust Seefeld uit van de
schoolvakantieperiode
in de zomer en wacht het op de invasie van skiërs in de winter. Seefeld
staat
vooral bekend als wintersportoord. In 1964 en 1976 zijn hier de
Olympische
langlaufwedstrijden gehouden.
Nu, in september, vieren er
voornamelijk bejaarden vakantie.
Dé attractie is op het moment een ritje per huifkar; ze rijden bij
tientallen.
Voor de meer avontuurlijke vakantiegangers, die nog verder boven Adria
willen
stijgen, bestaat de mogelijkheid tot hanggliden. Ik zie een paar van
die
adelaars vliegen, met zwierige bochten, met besneeuwde bergtoppen op de
achtergrond.
Wat ik niet meer zie, in geen enkele
van die 4 plaatsen: de
minigolfbaan, meestal geflankeerd door een hal met flipperkasten. We
kregen er
geen genoeg van, van het minigolfen noch van het flipperen, maar ze
zijn
verdwenen.
Ik ga mijn broertje maar even bellen.
‘Seefeld, daar had je toch dat kerkje met die ui op het dak?’ Nog
iemand met
een fotografisch geheugen; het is een familie-afwijking.
We namen vanuit Seefeld een keer de Karwendelbahn naar
Duitsland, alleen om het mooie van die spoorlijn. Uit dat jaar herinner
ik me vooral
de rail-dingen nog, waaronder de Standseilbahn naar de Rosshütte op
1780 meter über
Adria. Een kabeltram; onmiskenbaar ook een railvoertuig, wat je er ook
van kunt
zeggen. Ik loop naar het dalstation, een stijf kwartier wandelen, en
koop een
kaartje.
Kaartje? Een pasje dat recht geeft op
een bergvaart plus een
dalvaart. Ik moet dan wel beloven dat ik het pasje na gebruik weer kom
inleveren.
Het voertuig (of eigenlijk de 2 voertuigen; ze komen elkaar
halverwege tegen) tart iedere beschrijving, maar de foto’s
verduidelijken veel.
Het is een soort rijdende trap, waar je via een trap in en uit klimt,
en die
een helling neemt die ook zo steil is als een trap. Tegen alle
verwachting zit
je zelf horizontaal in dat ding, en niet met je neus in de lucht, of op
de
terugweg naar de grond.
Als ik aan kom lopen, kan ik me niet
voorstellen dat zo’n gevaarte
tegen een berg op kan; hij moet er als een gems tegenop klauteren. Maar
dat
deed hij in 1971 al, dus waarom in 2022 niet??
Ik vind er eigenlijk weinig engs aan,
als we eenmaal
vertrokken zijn. Met een ouderwets kedeng-kedeng geluid en een snelheid
van zo’n
20 km / uur stijgen we. Het uitzicht vergoed alles. We bereiken de
Rosshütte. Er
liggen, ver beneden de sneeuwgrens, nog een paar plukjes sneeuw die de
zomerzon
niet heeft kunnen wegsmelten.
Boven, rechts van de kabeltram, de Rosshütte
Uitzicht vanuit de kabeltram
Vanaf het bergstation van de Standseilbahn vertrekken kabelbanen
naar boven de 2 km. Maar ik ga lunchen in de Rosshütte, met uitzicht op
de Gschwandtkopf
en de Härmelekopf, namen die ook ineens weer boven komen uit het
labyrint van
mijn geheugen. De al te vlezige maaltijden op de kaart laat ik deze
keer links
liggen. Bij de joviale, vrolijke Wirt bestel ik een salade, als
tegenwicht voor
al die Schnitzels.
Wat ik – naast de Oostenrijkse
Schillingen waarmee mijn
moeder ze betaalde – ook mis: de Schartner Bombe. Het was de
lievelingsdrank
van Sjoerd en mij: frisdrank in een flesje met een bolle vorm. Je kunt
nu nog
wel een krat bestellen via Internet, maar ik zie ze nergens meer op een
menukaart staan.
Beneden lever ik mijn pasje zoals beloofd in, ontvang 4 euro statiegeld, en loop terug naar het station. Die ene berg met die wat glooiende helling heeft ook de aandacht getrokken van enkele bejaarde dames die zich voortbewegen met prikstokken. ‘Kilimanjaro!’, roept er een, maar die ligt in Afrika, en niet hier. Hij lijkt er wel wat op, dat is waar.
De trein terug komt uit Duitsland, en
het verbaast me dan
ook niet, dat hij 20 minuten vertraging heeft. Hij passeert zijn
tegenligger nu
niet in Hochzirl, maar op een stukje passeerspoor ergens hoog in de
bergen
tussen de stations Hochzirl en Kranebitten.
Met
het bezoek aan Seefeld zit de helft van mijn
über-Adria-tour erop.
Frans
Mensonides
10 oktober 2022
Kilimanjaro!!
©
Frans Mensonides, Leiden, 2022