Museum aan de Stroom, Antwerpen
In
deze pas begonnen
aprilmaand presenteer ik (geen flauwe aprilgrappen, maar) een reeksje
in drie
delen over Antwerpen en Brussel. Aanleiding daarvoor is de reïncarnatie
na het Fyra-drama
van de internationale treinverbinding Amsterdam – Brussel.
Op 11
maart 2013, in
die beruchte Fyra-winter, kwam hij al in terug in het spoorboek
als ‘extra’ IC
Den Haag HS – Brussel Zuid, in tweeuursdienst. Aan het eind
van dat
jaar werd
hij opgewaardeerd tot een uurdienst met gaten: 12 ritten per richting
per dag.
Sinds december 2014 is de verbinding Amsterdam Centraal – Brussel Zuid
hersteld,
in uurdienst, maar – helaas, voor sommigen – met een omweg via Brussel
Nationaal Luchthaven.
Rotterdam Centraal
Vanavond in Dordrecht
De Beneluxtrein heeft zijn come-back
nu dus voltooid, na het
Fyra-debacle dat binnenkort een staartje krijgt met het mediagenieke
zwartepietspel,
genaamd: ‘parlementaire enquête’. Dienstregeling-technisch is deze
internationale IC een probleemgeval. Zijn ‘pad’ werd na de opheffing
eind 2012
gevuld door andere treinen. Daarna is hij met een schoenlepel in het
spoorboekje teruggewrongen.
De ‘ligging’ van de trein naar
Brussel is met ingang van
deze dienstregeling opnieuw veranderd. Hij rijdt nu niet meer de IC
Lelystad –
Vlissingen in de wielen, zoals vorig jaar, toen ik hem nam op weg
naar De
Kempen. Nee, vanuit die IC mis je hem nu overal; hij is de
Vlissinger
te snel
af. Vanuit Leiden moet ik de IC naar Dordrecht nemen en dan ergens
overstappen
op de Brusselaar.
Over zijn gehele rit Amsterdam
Centraal- Brussel Zuid doet de
IC niet minder dan 3:23 uur. Dat komt mede door die omweg via de
Luchthaven.
Die kun je vermijden door in Antwerpen over te stappen op een
binnenlandse IC,
maar daar win je ook maar 5 minuten mee.
De toeristen zullen door al die
bezwaren niet weerhouden
worden van een ritje. Wie haast heeft, en voldoende sestertiën, kan
altijd de
snelle Thalys nog nemen.
Op weg naar Antwerpen, in dit eerste
deel. We schrijven 22
maart 2015, de eerste zondag van de astronomische lente, maar het
lenteweer
blijft uit: met een temperatuur van hooguit 6 graden en een schrale
wind voelt
het nog erg winters aan. Museumweer, kortom. Mijn doel voor vanmiddag
is het
MAS
(Museum aan de Stroom) dat ik bij mijn wandeling over
De Eilandjes
in 2012
al in het vizier had.
In Rotterdam kan ik nu dus een klein
halfuur tandakken, en ik
vul die tijd onder meer met het fotograferen van de trein de andere
kant op,
Brussel – Amsterdam. Die wordt aangekondigd op de CTA als de IC naar
Lelystad,
maar mij fop je niet; dit is die ouwe, trouwe Benelux.
De menigte wachtenden op de trein
naar Brussel blijkt inmiddels
verkast te zijn, met koffers en al, van spoor 4 naar 7; er was een
spoorwijziging op het nippertje. Een bescheiden menigte, overigens; het
is rustig,
op de zondagmorgen.
Niks veranderd verder, in deze trein;
dezelfde wagens,
getrokken door een Traxx-loc,
en met railcatering
voor wie zich op het perron nog niet heeft laten vollopen met
wakkerword-koffie.
Exact op tijd, dat wil zeggen om 11:15, komen we aan op Antwerpen Centraal. Ik meld het maar even, want volgens de Antwerpenaren zelf valt hun ‘Middenstatie’ meer op door zijn monumentale schoonheid dan door het punctueel rijden van de treinen.
Het MAS is zo vroeg misschien nog
niet eens open, dus ik pak
even de tram naar de overkant van de Schelde, de Linkeroever. Het enige
ondergrondse
station daar, Van Eeden, viert dit jaar zijn 25-jarig bestaan. Het ligt
op een paar
hectometer van de Schelde. Vanaf het diepgelegen perron stijg
ik naar
het
daglicht om een panorama te schieten van de stad. Dat komt niet
helemaal uit de
verf, door het sombere weer.
En hoe je ook fotografeert, altijd
krijg je, naast de ranke
toren van de Onze Lieve Vrouwekathedraal, ook die lelijke mastodont van
de Boerentoren
/ KBC-toren erop. In de verte zie ik ook het doel van mijn reis, het
MAS, nog
boven de daken van andere hoge gebouwen uittorenen. Hij is wel degelijk
open;
er staan al poppetjes op het dakterras. Goeie zoom heeft die camera
trouwens,
dat je dat kunt vastleggen op 1600 meter afstand.
Ik verrek hier van de kou. Over de
rivier waait het lome, bronzen
gebons me tegemoet van de klokken van die ranke toren. Tegen twaalven
mengen
zich twee lichtere, snellere klokken in het koor. Antwerpen gaat op het
noenuur
ter kerke.
Vlakbij dit punt is het
toegangsgebouwtje voor de
voetgangerstunnel onder de Schelde. Die is aangelegd rond 1930. Tot in
de jaren
50 moest er tol voor worden betaald; een halve frank, doch slechts een
kwart
frank voor scholieren en forenzen.
De tunnel is een kleine 600 meter
lang en ligt op een diepte
van 31 meter onder de Scheldekade. Je bereikt dit lage niveau met een
moderne
lift of met de originele, houten, hyper-steile roltrappen. Voor de
fotogeniekheid kies ik de laatste, maar ik vind ze doodeng, eigenlijk;
die blik
in de diepte. Toch druk ik maar niet op de NOOD STOP; ik vrees dat ze
dan met
een snok halthouden en iedereen vervolgens door de onverwachte schok
het
evenwicht verliest en naar beneden dondert.
De roltrappen bewegen zich voort met
omstandig gerammel en
ritmisch geschuif en gesis. Langs de wanden kun je afleiding zoeken
door het
bekijken van de reclameposters. Joke levert elke nacht een
kussengevecht; ze
kan niet in slaap komen. Ik heb dat ook wel eens; ik voel met Joke mee.
Eindelijk nadert het punt waar ik van
de roltrap kan
afstappen. Maar hier wacht me een onaangename verrassing; er volgt nog
zo’n trap,
net zo lang en net zo diep; ik ben pas op de helft. Laat ik er maar aan
wennen;
het MAS zal me ook wel op dergelijke doorkijkjes trakteren. Raar,
trouwens, dat
dit hoogtevrees heet; het is veeleer: dieptevrees.
In die lange, smalle tunnel mag je
niet gillen en zelfs niet
zingen, geen rumoer maken en mag je hooguit stapvoets fietsen;
wielrijders
worden gedoogd ‘als tegemoetkoming’. Maar er wordt gegild en geroepen
bij het
leven, en fietsers slalommen met een noodvaart om de wandelaars heen.
Gelukkig
maar, het valt me mee. Ik dacht dat die Belgen altijd zo akelig gedwee
en
gezagsgetrouw waren in het verkeer; je ziet er nooit iemand door een
rood
voetgangerslicht lopen.
De weg omhoog met een roltrap zou
minder eng zijn dan die
naar beneden, als je de toenemende diepte niet achter je wist.
Boven beland ik, zodra ik het huisje
van de tunnel uitloop,
in de drukte van een markt. Is dit nu de befaamde Vogeltjesmarkt op
zondagmorgen? Nee, ik zie nergens vogelkooien. Wel een hoop rommel die
iedere opsomming
tart.
Ik zou tien A-viertjes kunnen vullen
met alles wat hier te
koop ligt, van boeddha-beeldjes tot art deco-lampenkappen. ‘Lolita’ van
Nabokov
ligt broederlijk naast ‘Vogelpracht in Avifauna’ (toch nog vogels), de
oer-Vlaamse Suske en Wiske naast de super-Hollandse Jan, Jans en de
kinderen. En
in de bak met oude elpees staan
The Mamas
& the Papas al even broederlijk naast Mantovani. Dat laatste
klopt dan ergens
wel, als ze op alfabet staan.
Er lopen veel kijkers en weinig
kopers. De meeste
standhouders zijn hoogbejaard en komen hier vermoedelijk alleen voor de
sociale
contacten, onderling en met de klanten. Niet om een riant inkomen te
beuren,
vrees ik. Elke zondagmorgen stallen ze de boel uit, en elke
zondagmiddag wordt
de hele mikmak weer onverkocht in de auto geladen.
Dat kleine beeldje daar, die buste,
dat lijkt Hitler wel. Nee,
ja, verdomd, het is hem werkelijk! Wie kóópt nou zoiets? Er liggen
diverse dingen
om hem heen met hakenkruizen erop, waaronder instructieboekjes voor
leden van
de Hitlerjugend. Die worden dan weer geflankeerd door ook enkele
geallieerde voorwerpen,
zoals een Amerikaanse marinierspet. Dat spul heeft de marktkoopman
erbij gelegd
om door te gaan voor een nette standhouder die handelt in memorabilia
uit WO
II, en niet voor wat ik in hem vermoed: een neonazi.
De Vogeltjesmarkt schijnt trouwens ook nog te bestaan, maar wordt elders in ‘tstad gehouden. Daar komen voornamelijk Nederlanders. Een van hen mailde me naar aanleiding van de eerste versie van dit stuk, dat de markt hier op de Sint-Jansvliet eigenlijk een afsplitsing is van de Vogeltjesmarkt; de antiek-branche ervan. En dat op de Vogeltjesmarkt ook weinig gevederde vrienden meer verkocht worden.
Dat is maar goed, ook. Ik sprak
laatst een andere Hollander die er jaren geleden eens een fraai gekleurd tropisch vogeltje had
gekocht. Na
twee dagen ging de verf afbladderen, en bleek het een doodordinaire mus
te
zijn. Een dooie mus ook nog; hij was bezweken, mogelijk aan die giftige
verf.
Het MAS werd geopend in 2011 en is
een fusie van drie
Antwerpse Musea: het Nationaal Scheepvaartmuseum, het Volkskundemuseum
en het
Vleeshuis. De entree voor dit combimuseum bedraagt slechts vijf euro.
In ruil
daarvoor krijg je een polsbandje, vandaag een blauwe met ZONDAG erop
gedrukt. Tooi
je je daar mee, dan heb je toegang tot de museumzalen op de 4e t/m 8e
verdieping.
Zuinige Hollanders die in mijn voetspoor willen treden, wijs ik erop, dat ze ook zonder een cent neer te tellen, nog heel wat MAS kunnen verkennen. De roltrappen, het uitzicht vanachter de gegolfde panoramaruiten, het al genoemde open magazijn, enkele paviljoentjes op straatniveau, het dakterras; het kost allemaal niets.
Al snel merk ik dat er niks engs is
aan dit gebouw. Nergens,
behalve op dat dakterras, dreig je in peilloze diepten te vallen. Het
uitzicht vanachter
die stevige ruiten is schitterend. De plattegrond van elke etage is 90
graden
gedraaid ten opzichte van die eronder, zodat je achtereenvolgens een
blik kunt
werpen naar het noorden, oosten, zuiden en westen. Kijk, daar heb je de
kerncentrale van Doel. En het beginpunt van lijn 17.
Langs de roltrappen is een
foto-expositie over de Belgische
diaspora in de Eerste Wereldoorlog. Anderhalf miljoen Belgen vluchtten
in de
herfst van 1914 voor de oprukkende Duitse troepen. Sommigen naar
Frankrijk en
Engeland, maar de meeste naar Nederland. Steden als Roosendaal en
Bergen op
Zoom zagen hun inwonertal verveelvoudigen.
De Belgen werden ondergebracht in
vluchtelingenkampen.
Gezinnen, families en vriendenkringen werden uiteengerukt doordat
mensen elkaar
onderweg kwijtraakten. Met advertenties en met oproepen op muren en
ramen
probeerde men de verloren schapen op te sporen.
De meeste vluchtelingen keerden eind
1914 terug naar huis.
Honderdduizend Belgen bleven in Nederland; nog een respectabel aantal.
De meer
gegoeden kochten of huurden een huis in hun tijdelijke vaderland, maar
de
armlastige vluchtelingen kwamen terecht in barakken in kampen. Die
mensen werden
verdeeld in drie groepen: nette lui, asocialen en twijfelgevallen. De ergste woestelingen
onder de Belgen kregen
onderdak in het Veluwse Nunspeet.
Dat kamp moet een hel geweest zijn,
bijna
nog erger dan een verblijf in het bezette vaderland. Epidemieën grepen
er om
zich heen.
Tegenwoordig is er op die plek in
Nunspeet een woonwijk waar
de straten naar Belgische vorsten en vorstinnen genoemd zijn, en die in
de
volksmond nog steeds Belgenkamp heet. Ik moet er vorige maand met bus
100
doorgekomen zijn, maar hij is me niet speciaal opgevallen.
Veel meer herinneringen aan deze
periode zijn er in Nederland
niet; ja, hier en daar een Belgenmonument. In België zullen al deze
feiten bekender
zijn dan bij ons. Net als in het museum in Lokeren afgelopen zomer,
krijg ik
hier geschiedenisles.
De museumzalen op de 4e, 7e en 8e
etage zijn gevuld met
voorwerpen uit de etnologische collectie: symbolen van macht en zaken
die te maken
hebben met leven en dood. De 5e en 6e etage zijn gewijd aan Antwerpen
en zijn
haven. Ik zie een paar panorama’s vanaf het punt waar ik
vanmorgen
stond –
maar dan zonder dat lelijke KBC-gebouw. Dit zijn schilderijen
uit
vervlogen eeuwen,
zoals dit hieronder, van
Robert Mols uit 1870.
Op dezelfde etage wordt de bezoeker
uitgenodigd om ideeën
naar voren te brengen ter verfraaiing van Antwerpens skyline, waarvan
het
silhouet is nagetekend op een schoolbord. Een buitenkans: ik schrap dat
KBC-gebouw
subiet, met schoolkrijt dat erbij ligt. Pas later lees ik dat het al
uit de
jaren 30 dateert, indertijd de hoogste wolkenkrabber van Europa was, op
de
monumentenlijst prijkt en de trots van Antwerpen was en is. Ik maak met
stukjes
als dit weinig vrienden in België, als ze al gelezen worden.
Over
de naam Antwerpen zegt een
hardnekkige sage dat die
ontstaan is uit ‘hand werpen’. In oude tijden, zo wil dat verhaal, zou
de stad
geterroriseerd geweest zijn door een kwaadaardige reus, Druon Antigoon.
Die
eiste tol van iedereen die over de Schelde langs Antwerpen voer. Wie
niet kon
of wilde betalen, hakte hij de hand af. Een Romeinse held, Sylvius Brabo geheten,
versloeg de reus, hakte
hém op zijn beurt de hand af en wierp die in de Schelde: hand werpen!
In Antwerpen is deze scene vereeuwigd
in diverse standbeelden.
In het MAS staat een enorme kop van
papier maché van die reus. Ook aan
dat
beeld kleeft een legende. Het zou vervaardigd zijn door een
gevangenisboef, van
uitgekauwde papierproppen.
In werkelijkheid stamt Antwerpen uit
de middeleeuwen, en
niet uit de Romeinse tijd. De
naam Antwerpen
betekent, denken ze, zo
ongeveer: ‘opgeschoven’,
omdat de Schelde een keer verzand was, en de nederzetting verplaatst
werd naar
de nieuwe bedding ervan, zoiets. Dorpen en hele steden schoven soms op;
bijvoorbeeld Elburg
en Doornspijk. Het verhaal over die reus is me op
de
lagere school ooit verteld voor waar, net als zoveel andere nonsens.
In de museumzalen heerst een stemmige
halve duisternis. Als
je eruit komt, ontplooit de stad zich in een zee van licht door die
panoramaruiten. Een pracht van een museum, dit MAS. Mijn dank gaat uit
naar de
architecten – het bureau Neutelings Riedijk uit Rotterdam- die een gebouw geschapen
hebben met een
fantastisch uitzicht, zonder dat ook maar voor een greintje hoogtevrees
gevreesd moet worden. Verstandig dat ze het door Nederlanders hebben
laten
doen; België en architectuur hebben geen gelukkig huwelijk.
Een onverdeeld genoegen is het reizen
per bus in Antwerpen
niet. Er wordt met pittige snelheid gereden over wegen vol kuilen, met
straatklinkers, of, erger nog: met kasseien. Alles in de bus schudt en
rammelt.
We koersen langs het busstation
Rooseveltplaats naar
Antwerpen Centraal. Vandaar is het nog een klein halfuur hobbelen en
schommelen
naar Wilrijk, de meest zuidelijke deelgemeente van Antwerpen.
In deze hoek van de stad liggen de
meeste campussen van de
Universiteit van Antwerpen, echt een heel eind uit de slinger;
kilometers en
kilometers van de binnenstad. De bussen moeten op werkdagen wel
uitpuilen van
de studenten; een tram rijdt er niet in de buurt van de universitaire
terreinen.
Ik stap uit bij een van de laatste
haltes, in een wel zeer
landelijk stuk Wilrijk waar weinig opmerkelijks te zien is, en stap
vrijwel
meteen over op bus 22, die me terugbrengt, via een iets andere route,
naar het
centrum van Antwerpen.
Om 18:45 verlaat ik, alweer precies
op tijd, de sinjorenstad
met de Beneluxtrein, die nu druk is met terugkerende weekendgangers.
Ik beloof een spoedige
terugkeer, voor onder
meer die
Reuzenpijp.
Frans Mensonides
2 april 2015
Er geweest: zondag 22 maart 2015.
Gisteren, op de dag dat deze aflevering ter perse, of liever: ter webbe
ging, meldden de media dat de voormalige Vlaamse minister Steve Stevaert zelfmoord
had gepleegd. Stevaert stond bekend als voorvechter van gratis OV. Als
burgemeester van het Limburgse Hasselt voerde hij in 1997 gratis stadsvervoer
in. In dit oude stuk uit de zomer van dat jaar ging ik kijken in Hasselt, waar
de tot dan toe zeer noodlijdende stadsdienst een grote toeloop van passagiers
had gekregen.
Een zegen, gratis OV, maar ROVER wilde het niet begrijpen.
Dat begreep ik dan op mijn beurt weer niet, maar nu wel, achteraf: als iets
gratis is, mag je er volgens een bekend Hollands spreekwoord (‘gegeven paard’) niet
meer over doen wat ROVER het liefste doet: klagen.
Gratis OV is er in Hasselt niet meer; het werd in 2014 om
budgettaire redenen afgeschaft. Neemt niet weg dat het OV in Vlaanderen nog
steeds opvallend goedkoop is. Voor 5 euro koop je een ‘Dagpas’ waarmee je met
De Lijn desnoods van Hasselt naar De Panne mag hobbelen. De bus trekt in
Vlaanderen dan ook meer klandizie dan bij ons, waar je uitgeperst wordt door de
ov-chipkaart.
Toch mede de verdienste van politici als Stevaert, denk ik
(met een slag om de arm, want de Vlaamse politiek vind ik nog ondoorgrondelijker
dan de Hollandse). In dit stuk uit 2002, naar aanleiding van de - gelukkig tijdelijke - zwanenzang van De digitale
reiziger, riep ik Stevaert zelfs uit tot man van het millennium.
Maar dat ging over zijn verdiensten in het tweede
millennium, en nu zitten we in het derde. Stevaert raakte wel erg aan lager wal
in de loop van de jaren: onder andere door gedonder met vrouwen, zoals vele haantjesmannetjes.
Gisteren is het goudhaantje van de Vlaamse politiek dood uit het Albertkanaal gedregd;
sic transit gloria mundi.
In dat prehistorische stuk van mij uit 1997 beland ik tussen
twee haakjes - ik wist het niet meer – in dezelfde Scheldetunnel die ook in dit
allernieuwste verhaal voorkomt. Die lift vond ik ook al eng…
Frans
Mensonides
3 april 2015
©
Frans Mensonides, Leiden, 2015
Panorama van Antwerpen overgenomen
van de site van
MAS; de reus Druon van Wikipedia