... en de winter niet
minder; de Veluwe buiten het seizoen
Barneveld Zuid
Dit groeiartikel is een vervolg op een stuk dat ‘De herfst
zal schitterend zijn’ heette. En ook de titel is daar een vervolg op.
De vaste
klant van deze site snapt het al; we gaan weer wandelen op de Veluwe,
in een
seizoen dat er geen toerist komt.
Mijn zomerwandelingen waren vooral
nostalgisch van aard;
terugblikken op onze vakanties in de jaren 60 in Putten. In de herfst vertrok
ik zonder veel plan, maar al snel bleek de Slag om Arnhem uit 1944 zich
als een
rode draad door de artikelenreeks te gaan slingeren. Die Slag was
overigens
maar een historische vergissing, zoals een hystericus / historicus me
schreef –
een hele troost voor de slachtoffers en hun nabestaanden!
Wat
ik in gedachten heb voor de winterwandelingen: een
tocht door dorpen en steden. Dat
zijn op
de Veluwe niet allemaal wonderschone, idyllische oorden, maar ze bieden
tussen de
huizen wel bescherming tegen de elementen in dit gure jaargetij. Maar
het kan
best weer heel anders uitpakken, deze reeks.
We
beginnen in ieder geval met Barneveld en Nijkerk, twee
tegenpolen die ooit zelfs met elkaar in oorlog waren. Ik heb altijd
gedacht dat
Nijkerk een dorp was en Barneveld een stad, maar dat blijkt precies
andersom te
zijn, als je het naslaat.
We
trekken ons verder niets aan van puristen die beide plaatsen
rekenen tot de Gelderse Vallei, en niet tot de Veluwe. Voor mij – ik
schreef
het vorige keer al – is de Veluwe het stuk Gelderland ten westen van de
IJssel
en ten noorden van de Rijn; niet meer, maar zeker niet minder. Zo heb
ik het
geleerd vroeger op school met aderijkskunde.
De
Valleilijn (Amersfoort – Ede-Wageningen) had voor mij dus
gewoon de Kippenlijn kunnen blijven heten. Aan deze spoorlijn is op
maandag 2
februari 2015 een nieuw station geopend: Barneveld Zuid. Met een
onfortuinlijke
start, want meteen op die eerste dag kreeg het de ellende over zich
heen van het
zoveelste NS / ProRail-falen: een grote meltdown rond Utrecht Centraal.
Ook de
Valleilijn reed een tijd niet, hoewel die helemaal niet op Utrecht
Centraal
komt.
Meteen
de dag daarna kreeg Barneveld Zuid al bezoek van
ondergetekende.
Nieuw station
Barneveld Zuid: regionale trots
Barneveld Veller:
monsterkerken
Schaffelaar
Nijkerkse
Beroeringen
Bennekom,
onder Ede
Wageningen; begin en einde van de
oorlog
E(l)burg
en Doornspijk, weggelopen van de Zuiderzee
Oud-Groevenbeek
Nieuw station
Barneveld Zuid: regionale trots
Reizen naar de Veluwe via Utrecht Centraal is gevaarlijk
leven. Maar aan de andere kant: er zal wel niet op twee dagen achter
elkaar een
sein- en wisselstoring ontstaan; de bliksem slaat ook zelden twee dagen
achter
elkaar in op dezelfde plek. En je kunt natuurlijk ook via Schiphol
reizen, maar
dat station ligt er ook om de haverklap uit.
Bij De
Broodzaak word ik voor eu
2,30 eigenaar van een Haags
bakkie cappuccino met een fluffige schuimkraag van vele centimeters.
Dat zou 5 gulden zijn, als we nog in guldens rekenden. Dat we het
pikken, als consument, dat we het ervoor blijven neertellen!
ROVER-hoofdman
Arriën Kruyt pikt het in ieder geval niet meer
- en nu bedoel ik niet de koffie, maar de treinkrach van gisteren. Hij
eiste naar
aanleiding van die mega-storing het hoofd van de verantwoordelijke
persoon
binnen ProRail. Het hoofd! Hoe zou hij dat willen ontvangen? Op een
schaal,
zoals Johannes de Doper,
of opgespietst op een staak,
zoals Balthasar
Gérard? De man lijkt me geperverteerd
genoeg om over zulke scenes te dagdromen. En ja, als hij dat hoofd
eenmaal heeft,
zijn alle treinproblemen als vanzelf opgelost, welzeker.
Dat clubje
begint knap vervelend te worden met zijn overtrokken
Pavlov-reacties op alles wat er mis gaat op het spoorwegnet. Een hoop
gekoer in
de marge en gebrul in de media, maar iets positiefs gaat er niet meer
vanuit.
Ik stap in
de trein naar Amersfoort. Nu ik Utrecht Centraal
voorbij ben, stijgt de kans dat ik op mijn bestemming Barneveld Zuid
zal
arriveren. In Amersfoort neem ik de Valleitrein van 11:11. We stoppen
op station Hoevelaken,
dat ik twee winters geleden in gebruik nam.
Daarvoorbij zitten we ineens
midden in een dichte mistbank.
Daar gáán m'n foto’s! Maar het blijkt van korte duur. De rest van de
dag
beschijnt een mild winters zonnetje mijn wandelingen, en verdwijnt ook
de gladde
troep op het wegdek als… (vul een passende zegswijze in).
Na
Barneveld Noord en Barneveld Centrum komt dus sinds
gisteren Barneveld Zuid (fantasie en creativiteit zijn nooit een eis
geweest
voor stationsnaamgeving).
Op de
Valleilijn rijdt elk halfuur een trein die het
gehele traject Amersfoort – Ede-Wageningen aflegt. Daarnaast is er op
werk- en
zaterdagen overdags elk halfuur een korttrajecttrein. Tot en met
afgelopen week
reed die van Amersfoort tot Barneveld Centrum. Die treinen zijn nu
doorgetrokken naar Barneveld Zuid, zodat daar een vorstelijke
kwartierdienst (eigenlijk:
12-18-minutendienst) geboden wordt met Amersfoort. Er zijn dorpen van
Barnevelds
formaat, die slechter bediend worden met het OV!
Er is geen
inhaal- of keerspoor aangelegd bij het nieuwe
station, dat dus alleen maar een spoor 1 telt. De trein die daar
eindigt, heeft
op Barneveld Centrum een tegenligger naar Amersfoort gekruist. Hij
blijft 6
minuten staan op Zuid en gaat dan via dat ene spoor terug naar Centrum,
waar
hij dan weer net op tijd is om ruim baan te maken voor de tegenligger
naar Ede.
Barneveld Zuid en Centrum liggen ruim anderhalve kilometer uit elkaar.
Het past
allemaal net.
Eén ding is
zeker: onder NS was dit station er niet
gekomen. NS had een hekel aan dit soort nevenlijntjes, bood er een
minimale
dienst met aftands materieel, en was so wie so tegen nieuwe stations
met maar
aan één zijde van het spoor bebouwing.
Barneveld
Zuid heeft op dit moment zelfs dat niet. Het
biedt een panorama van 270 graden op weilanden. De nieuwbouwwijk Veller
die
door Barneveld Zuid ontsloten wordt, is nog maar net opgerukt tot de
plek waar dit
station ligt. Er is nog van alles in aanbouw. Dit is nu eens een wijk
waar niet
gewacht is met goed openbaar vervoer totdat de eerste huizen aan
renovatie toe
zijn. Ik zal hier straks nergens een bushalte zien, maar de trein haalt
Veller
uit zijn isolement.
Er hangt
hier een duidelijk merkbare vreugde over het
nieuwe station. Die controleurs die echt iedereen hier controleren,
hebben hun
beroepsmatige grimmigheid afgelegd. Een treinmachinist die mij ziet
fotograferen, opent zijn raampje en roemt de architectuur van het
station. Die
is tussen haakjes ook wel aardig streekeigen, vind ik; als je schuin
tegen de
entree aankijkt, lijkt hij wel wat op een mengvoederfabriek.
De foto’s
zijn uitstekend gelukt; bescheiden als ik ben,
dank ik dit aan het mooie weer en het mooie station. ProRail vond ze
goed
genoeg om ze te plaatsen bij een nieuwsbericht op hun site
(foto’s 4, 5 en 6).
Ze deden dat na gedaan te hebben wat ze nooit doen voor hun sein- en
wisselstoringen:
mijn toestemming ervoor te vragen. Ze hadden er wat mij betreft
gisteren één
mogen veroorzaken in de regio Uitgeest - Alkmaar. Dan had ik jammer
genoeg een
vervelende cursus op de zaak moeten missen. Maar het werd een stremming
in Utrecht,
waar ik helaas geen last van had.
Vandaag
heerst er bij Barneveld Zuid dus een on-Veluwse
gemoedelijkheid. Ook het personeel van het koffietentje annex toilet
blaakt zo
ongeveer van dienstverlenende instelling. Wat ook tekenend is: op het
perron en
in de stationsomgeving is zand gestrooid tegen de gladheid. Anderhalf
uur
geleden stond ik me op mijn vertrekstation, Leiden Lammenschans, nog te
verbazen over het feit dat er echt een levensgevaarlijke spiegelbaan
lag, zowel
op het perron als beneden bij de trap. De gemeente zal wel denken dat
NS
Stations daar strooit, en vice versa.
Zo’n lijn
als de Valleilijn is van ondergeschoven kindje in
tien jaar tijd toch uitgegroeid tot regionaal troetelkindje. De treinen
zijn
genoemd naar wethouders en gedeputeerden, wat wel wat lastig is (na iedere verkiezing of
politieke crisis overschilderen),
doch bewijst, hoezeer de trein leeft in de regio.
In een
folder die ik op het perron zie slingeren, claimt
de Christenunie op voorhand het succes van dit station. Zij hebben zich
sterk
gemaakt voor de opening, en doen dat nu voor een kwartierdienst op de
gehele
Valleilijn. Daarbij willen ze op Ede-Wageningen een betere aansluiting
op de IC
naar Arnhem; die is momenteel inderdaad niet best.
De CU, ik
zal er nooit op stemmen, want ze dragen een
levensvisie uit die de mijne niet is. Maar eerlijk is eerlijk: er zijn
weinig
andere partijen die consequent pal staan voor de belangen van de
OV-reiziger.
In de
stalling staan een kleine honderd fietsen; in de
ochtendspits moet het hier veel drukker geweest zijn dan rond het
middaguur.
Enkele grote scholen in de buurt, waaronder een met de pretentieuze
naam De
Meerwaarde, zullen ook voor reizigerstoevloed zorgen. Dit station is
niet voor
niets gebouwd.
Barneveld Veller:
monsterkerken
Ik ga op verkenning door het in aanbouw zijnde Veller. De
huizen die al af zijn, zijn niet erg opzienbarend. Opvallender is de
reusachtige, moderne kerk die ik in de verte zie, en de hele buurt
domineert.
Er wordt
hier geheid met een heel klein, schattig heimachientje,
met handzame, korte paaltjes en met beschaafd gebonk: thud
thud thud. Niet die lange einden van 25 meter die ze in de
Hollandse zeeklei altijd gebruiken; binnen een paar minuten is zo’n
paal de
grond in.
Ik nader
die kerk, De Hoeksteen, die, overeenkomstig mijn
verwachting, van gereformeerden huize is. Later lees ik dat het de op
een na de
grootste van Nederland is, gerekend naar aantal zitplaatsen; 3100 makke
schapen
kunnen erin. Maar aangekomen bij De Hoeksteen wacht me een verrassing.
Een
paarhonderd meter verderop staat een bijna net zo grote kerk, de
Adullamkerk,
eveneens gereformeerd.
Was
Barneveld recentelijk het toneel van een
kerkscheuring? Staan ze elkaar hier naar het leven om het ware geloof?
Nee, nee,
nee, het ligt heel anders. Beide kerken zijn hard nodig om er alle
gereformeerde Barnevelders in onder te brengen. Barneveld is onderhevig
aan
refoïsering - het nieuwe woord dat ik vandaag geleerd heb - , wat het
tegengestelde is van secularisatie.
De
verhoudingen tussen beide kerkgemeenten zijn
harmonieus. Ze hebben zelfs de kerktijden onderling afgestemd, zodat
die niet
precies tegelijk vallen, want dan ontstaat er een levensgroot
verkeersinfarct
in heel Barneveld en wijde omgeving. Tot voor kort mocht je op zondag
in de bible belt niet eens fietsen,
maar
tegenwoordig gaat men per auto te kerke.
Rampastampastampastamp,
doet de heimachine nu, in een veel hoger tempo dan daarnet; ze hebben
hem op
sneller gezet. Er moeten voor schafttijd nog zóveel palen de grond in;
voor
nieuwe huizen, voor nieuwe kerkgangers, voor nieuwe klanten in de
Vallei-trein.
Schaffelaar
Van Veller loop ik langs een wat landelijke weg naar het
centrum van Barneveld. Ideaal weer, vandaag, met die al aardig
krachtige februarizon.
Saartje en Betteco drijven hier nering met woonaccessoires, kaarten,
kaarsjes, houten
kratten voor op je fiets en andere snuisteralia.
De
19e-eeuwse Klompen Makery heeft de status van
rijksmonument of industrieel erfgoed helaas niet mogen bereiken, en is
rijp
voor de sloop. Haantje Pik is niets anders dan een traditionele
Barnevelder
lekkernij; een broodje in de vorm van een haantje.
Wat in mijn
herinnering het marktterrein was, is nu
parkeerterrein. Hier was het toch, waar altijd die oud-Veluwse markt
werd
gehouden op donderdag, waar we vaak met de bus heen gingen vanuit
Putten? Ik
herinner het me niet goed meer.
Evenmin als
dat verhaal dat me toen verteld is over Jan
van Schaffelaar, die van de toren sprong. Ik heb het moeten naslaan.
Het was tijdens
een ronde in de Hoekse en Kabeljauwse twisten; een veldtocht met
Barneveld aan
de Kabeljauwse zijde, en onder andere Nijkerk aan die der Hoeken.
We
schrijven de zomer van 1482. De Kabeljauwen waren, op
de vlucht voor hun Hoekse tegenstrevers, de kerktoren van Barneveld
ingevlucht.
Die werd door de vijand omsingeld, zodat ze als ratten in de val zaten.
Na
onderhandelingen (denkelijk met veel rauw gebrul over
en weer; megafoons en mobieltjes had je nog niet) eisen de Hoeken het
hoofd van
Jan van Schaffelaar, net zoals Kruyt dat eiste van ProRail. Nee, ze
eisten hem
helemaal. Als van Schaffelaar van de toren zou springen, compleet, met
hoofd en
romp, dan zouden zijn makkers een vrijgeleide krijgen.
Jan sprak
zijn famous
last words - in het laat-Middelnederlands, zijn moerstaal, en
gelukkig liet
iemand van de Wikipedia een bandrecorder meelopen –: ‘Lieve
gesellen, ic moet ummer [= in ieder geval] sterven,
ic en wil u in geenen last brenghen’.
Vervolgens sprong hij van de toren. Hij was nog niet helemaal dood toen
hij op
de harde Barneveldse bodem geland was, het is maar een laag torentje,
maar hij werd
meteen ter plaatse afgemaakt door de vijand. Op de plek waar dat
gebeurde,
staat hij nu in ieder geval op een sokkel.
Overal in
het land kom je
herinneringen tegen aan die
Hoekse en Kabeljauwse twisten, die zich voortsleepten gedurende vijf,
zes
generaties. Het ging tussen twee groepen edelen. Ik heb dat altijd maar
een
vreemde oorlog gevonden, en ingewikkeld ook; je raakt
er snel
de draad in kwijt. Oorlogen gaan doorgaans ergens om. Zoals
een cynicus eens zei: ‘Oorlog is voortzetting van de diplomatie met
krachtiger
middelen’. De meeste oorlogen
gaan over godsdienst, handelsbelangen, (on)afhankelijkheid, gekrenkte
nationale
trots of een combinatie van die vier. Maar de Hoekse en Kabeljauwse
twisten
gingen op een gegeven moment helemaal nergens meer over. Geen ridder
wist nog,
waarom zijn bet-bet-overgrootvader eraan begonnen was. Het werd
uiteindelijk niet
meer dan een soort tijdverdrijf, denk ik; spannender dan altijd die
eeuwige
riddertoernooien en steekspelen.
Ik lunch
bij Hey Daar van de familie Hey. Uit de radio
klinkt ‘Take me to church’ van Hozier. Die herken ik, merk ik tot mijn
enthousiasme,
die kan ik meefluiten; die staat al weken en weken in de top 10. Ik
houd de
hitparade na bijna 30 jaar weer bij, met een half oor, ter gelegenheid
van het
50-jarig bestaan van Radio Veronica’s Top 40; ik
schreef er vorige maand over
op FHM’s. Ze zullen van mij als ouwe lul niet kunnen
beweren dat ik geen kijk meer
heb op hedendaagse beatmuziek. Hoezee, Hozier!
Steek je bij station Barneveld Centrum de spoorbaan over,
dan beland je op Landgoed (De) Schaffelaar. Daar stond in de
middeleeuwen een
kasteel en nu een groot 19e-eeuws landhuis dat te huur is voor
evenementen, met
een prachtige oranjerie erachter. Jan van Schaffelaar heeft hier nooit
gewoond;
waar die precies wel gewoond heeft vóór zijn dodensprong, is verloren
gegaan in
de mist der eeuwen. Het huis heeft die naam gekregen ter nagedachtenis
aan zijn
heldendaad.
Het
landgoed is een fraai wandelpark met afwisseling van
water, weide en bos. Ik heb er vandaag geen tijd voor. De foto’s
dateren van
een zomeravond afgelopen juli, net als een paar foto’s uit het centrum
van Barneveld.
Zoals de opmerkzame lezer vast en zeker wel opgemorken heeft, versprong
ineens
het seizoen in de fotoreeks bij dit stukje.
Volgende week verder naar Nijkerk!
Frans
Mensonides
19 februari 2015
Er geweest: dinsdag 3 februari 2015
Nijkerkse Beroeringen
Bij Barneveld Centrum neem ik Syntus-bus 87 naar Nijkerk.
De bus, tussen twee steden die 5 1/3
eeuw geleden (533 jaar) nog met elkaar in oorlog waren, rijdt alleen op
maandag
tot vrijdag, en dan nog alleen in de ochtendspits en in de middag. Ik
neem die
van 14:02, de eerste, vanmiddag. Ik verwacht een achttax, maar er
verschijnt
een complete 40-persoonsbus, met zitbankjes in schrille, felle
alarmkleuren.
Aanvankelijk
zit ik er weer eens alleen in; niet
ongebruikelijk in deze Veluwe-reeks. Bij het Johannes Fontanus College
toch nog
een paar scholieren. Die misschien Hozier wel boven hun bed hebben
hangen;
hangen pubers hun favoriete rocksterren tegenwoordig nog boven hun bed?
Voorbij het
spoor en bedrijventerrein Harselaar rijden we
de valleien in, het laaggelegen, polderachtige gedeelte van de Veluwe.
Nijkerk
kun je tot de Veluwe rekenen, tot de Gelderse Vallei, maar net zo goed
tot de
Randstad. Amersfoort heeft Nijkerk bijna omsingeld en is die laatste
stad tot
op nauwelijks 2 kilometer genaderd. Nijkerk lag ooit aan zee, de
Zuiderzee,
later aan het Veluwemeer en nu nog maar aan het Nijkerkernauw.
Op de 14
kilometer tussen de stations van Barneveld en
Nijkerk komen we slechts één kleine menselijke nederzetting tegen, het
gehucht
Driedorp, rond een kruispunt, een schooltje en een molen. En over rock
gesproken:
de bekende radioman Lex Harding woont hier.
Nijkerk is
dus een heuse stad. We kwamen er in de
vakantie ook wel op de fiets uit Putten, maar ik herinner me er even
weinig
van als van die markt in Barneveld.
De stad is
genoemd naar een nieuwe kerk, die al zo lang
geleden nieuw was dat niemand meer weet wanneer. De huidige Grote Kerk
verrees
na een brand in 1540 op dezelfde plek.
Nijkerk
kreeg stadsrechten in 1413 (dit artikel leunt
weer heel zwaar op de Wikipedia). In de 18e eeuw floreerde de stad door
de
tabaksteelt en –handel, wat vele thans nog fotografeerbare
patriciërswoningen
heeft opgeleverd. In die tijd was het de grootste en belangrijkste stad
van de
Veluwe, en na Arnhem de grootste van Gelderland.
Na een bestaan van zes eeuwen is de stad nog steeds niet
af; het centrale plein is nog steeds een reusachtige bouwput.
Straatnamen zijn
hier aan verandering onderhevig; op elk bordje staat ook vermeld hoe de
straat
vroeger heette, alsof dat er nu nog iets toe doet.
De toren
van de al genoemde kerk is onlangs verkozen tot
de mooiste van Nederland. En Nijkerk kan prat gaan op veel rekkelijkere
opvattingen over geloof dan Barneveld. Hier geen refoïsme. Er is zelfs
een
dominee, ik las het onderweg toevallig in de krant, die niet eens meer gelooft
dat Jezus Christus echt bestaan heeft. En ik dacht toch dat
dat een vrijwel
onbetwist historisch feit was, hoe je ook over het christendom denkt.
In de
periode 1749-1752 had je in deze kerk de Nijkerkse
Beroerten, of Beroeringen of Opwekkingen. Er was een nieuwe dominee
aangetreden, ene Gerardus Kuypers,
en
die preekte zo vurig en begeesterend dat diverse dames in de gemeente
er
volkomen van uit hun dak gingen. Ze kregen onder de preek ineens de
hoogte,
stonden op, maaiden wild met armen en benen, en begonnen te gillen en
te
krijsen en te schreeuwen van: ‘Oh, Jezus’, totdat ze uit de kerk
verwijderd
werden, of in katzwijm vielen.
Het was
bijna iedere zondag raak, en sloeg ook over naar
andere steden. En dat in het hartje, precies de middelste jaren van de
18e eeuw,
die bekend staat als die der Verlichting. Het viel niet bij iedereen in
goede
aarde en was niet gunstig voor de reputatie van Nijkerk.
In de zeer
uitgebreide Canon van Nijkerk staat vermeld
dat het vreemde gedrag van deze kerkgangers werd veroorzaakt door het
feit dat
dominee Kuypers alcoholische drank verboden had, waarop ze hier nogal
tuk waren.
Daarna gingen ze doornappel kauwen als vervangingsmiddel, een onkruid
dat welig
tierde op de tabaksplantages. Die doornappel
had een hallucinerende werking en daardoor
zouden ze zo raar
zijn gaan doen in de kerk.
Tegen die
lezing kwam in 2011, na publicatie van de
Canon, protest van de preciezen, die je ook hebt in Nijkerk. Zij
dankten de
Beroerten eerder aan de Heilige Geest dan aan de doornappel. Daar is
nog een
stevig robbertje over gevochten, in onze ook heel verlichte eeuw. Het
geloofsleven is in ieder geval niet saai en gezapig in deze contreien;
nooit
geweest ook.
Dat blijkt
ook uit wat ik in 2000 schreef en van
de
zomer weer citeerde over het ontstaan van de spoorlijn Ede-
Barneveld –
Nijkerk, de voorloper
van de Kippenlijn.
Magistraten en dominees waren tegen de aanleg van de lijn. Maar:
‘30
oktober 1883 was een memorabele dag in de geschiedenis van deze streek:
de opstand der reislustigen. Woedende Nijkerkenaren bestormden de
huizen van
enkele raadsleden en wethouders, die zich hadden laten kennen als
tegenstanders
van de spoorlijn. De boze burgers hadden niet veel goeds in de zin
(eerder een
stevige lynch-partij), maar ingrijpen van het leger kon bloedvergieten
voorkomen.
In die dagen
geviel het eens, dat boze boeren de koets van een dominee tot staan
brachten. Zij dwongen de predikant, uit te stappen. Als de
streekbewoners niet
met de trein mochten reizen, dan kon dominee ook beter te voet gaan.’
Assertief slag mensen, die
Nijkerkers. Ik zie het in
Barneveld niet gebeuren: gegil in de kerk, noch een reizigersopstand.
Voor dat
laatste is ook weinig reden, dank zij de Valleilijn. Nijkerk heeft maar
één
station en is stiefmoederlijk bedeeld met busvervoer. Loopafstanden van
meer
dan een kilometer naar de dichtstbijzijnde halte zijn geen uitzondering.
Bij de waag is een aardig pleintje met
horecavoorzieningen. Het riekt overal in de stad penetrant naar
mengvoeders;
hoe Veluws wil je het hebben?
‘Héé, ho,
héé!’ Een man op en fiets vreest dat ik al
fotograferend onder zijn wielen zal belanden.
‘Joa, ‘k dacht, ik zal je moar woarsjuwe’, roept hij nog
achterom. Nee, ik had hem wel gezien. Ik ben één keer met camera en al
bijna
onder een bromfiets gelopen, en sindsdien kijk ik beter uit.
Ik loop af
op het voormalige Gasthuis in de Venestraat,
waar nu een museum is gevestigd. Een
museum-in-wording dat gratis toegankelijk
is omdat het nog niet geheel is ingericht. Enkele vrijwillige dames
houden zich
daarmee onledig. ‘We schieten al lekker op, meneer. Tegen kerstmis was
net de
vloerbedekking erin gelegd, en nu zijn we al over de helft. Vóór het
toeristenseizoen is het af!’
Dit gebouw was na gasthuis ook nog
een paar eeuwen
Ambtsschool, een soort voorloper van het vmbo. In de jaren 60 was het
vervallen
tot niet meer dan een krot, en in 1977 is het nog eens helemaal
uitgebrand,
ook. Daarna stonden er alleen nog een paar wankele muren overeind. Als
door een
wonder werd het gebouw met het mooie geveltje gered van de sloopkogel.
Er heeft
daarna nog een hele tijd een handel in kantoormeubelen ingezeten.
En nu dus een museum. Ik kick op dit soort streekmusea
zonder duidelijk thema of rode draad (of die moet nog komen…). Ze
bieden een
allegaartje aan uitgestalde voorwerpen, waar men maar de hand op kon
leggen;
van alles wat, over de historie van het gebouw en de stad. Zo is hier
een
collectie schoolplaten van Isings en een van wandelmedailles,
voorzittershamers, asbakken, spaarpotten, voedseldistributiebonnen en strijkijzers; het lijkt
wel een
uitdragerswinkel. En een origineel rood verkiezingspotlood met een
bordje
erbij: ‘Verzoeke niet te bevochtigen’.
Een kast
met archeologische vondsten ontbreekt niet. Maar
ik zoek vergeefs naar de traditionele mammoetkaak. Die was niet
voorhanden in de
Nijkerker bodem, maar in plaats daarvan ligt er een runderkaak.
De
museumdames zijn klederdrachtige kleding aan het
passen, en presenteren me een traditionele lekkernij: een vijg, gegoten
in
chocolade. Bij mijn vertrek beloof ik, nog eens terug te komen als het
museum
helemaal af is.
Ik loop nog
door een parkje met een lange houten vlonder
over het water. En ik zie de echte nieuwe kerk van Nijkerk: met een
punttorentje; dat is erg in. En een bijzonder straatnaambord, de
Bijkerkstraat,
genoemd naar mevrouw Bijkerk
die
gedurende 1/3 eeuw directrice was van de huishoudschool van Nijkerk. De
Bijkerkstraat in Nijkerk; klinkt goed.
Niets meer
aan de orde zijnde in Nijkerk verlaat ik de
stad met de trein van vijven, om al binnen 96 uur terug te keren naar
de
Veluwe. Dit stukje gaat hieronder verder.
PS: gelieve
dit artikel niet te bevochtigen. Commentaar
kun je altijd kwijt in mijn mailbox
Bennekom, onder
Ede
De zaterdag daarop reis ik naar Bennekom. Het heeft
gedooid en weer opnieuw gevroren, van de week, en er liggen sneeuw- en
ijzelresten op straat. In de trein naar Utrecht zie ik een man die met
een
doekje zorgvuldig zijn dure, nieuwe Van Bommelschoenen zit te reinigen,
waaraan
zich een ongerechtigheid heeft gehecht: een klein kluitje vuile sneeuw.
Ja, dat
is echt de pest voor je schoenen, zoiets. Hij brengt nu een tube met
stinkend spul tevoorschijn
en gaat de schoen impregneren,
of zo. Het is meer weer voor je ouwe wandelstappers.
In de IC
richting Nijmegen zie en hoor ik een andere
opvallende medereiziger. Het is een man met rastahaar. Op het balkon
brult en
schreeuwt hij mee met muziek, die wij niet horen, uit zijn oortjes. Hij
ziet
het balkon als zijn dansvloer, en maakt spastische, krampachtige
dansbewegingen
waarvoor het Ministry of Silly Walks zonder meer een subsidieaanvraag
zou
honoreren.
Als ik ben
uitgestapt op Ede-Wageningen, zegt een bejaarde
die tegelijk met mij uit de trein is gestapt, doelend op de rasta-man:
‘Ja, er
is vannacht weer eens een achterdeur van een gekkenhuis open blijven
staan’.
Maar nou ja, als zo’n man nou lol heeft in dansen…
Ik stap
over op Syntus-bus 86 (Station Ede-Wageningen –
Wageningen Busstation). Die bus rijdt door het hart van Bennekom, dat
tussen
Ede en Wageningen ligt ingeklemd. Bennekom ligt ten zuiden van Ede, dus
op de
kaart onder Ede; ik vrees dat ik daarover straks een flauwe en niet
nieuwe woordspeling
ga maken.
Wonderlijk
genoeg doet deze bus op de minuut even lang over
de rit naar Busstation Wageningen als lijn 88, die doorgaat voor
snelbus. Dat
is het bus-gedeelte van
de Valleilijn, die de snelweg neemt en langs Bennekom
heenrijdt; de lichtblauwe, gelede wagens die ook dienstdoen op
de Veluwelijn
Apeldoorn - Zwolle.
Er was
vroeger toch een doorgaande buslijn Ede – Bennekom
– Wageningen – Arnhem? Ja, nee, inderdaad, dat is nog niet zo lang
geleden; ik
had hem afgelopen zomer nog toen ik terugkwam van Museum Arnhem. Maar sinds de
laatste dienstregelingswijziging kom je vanuit Bennekom niet verder
meer dan het
busstation.
In dat
museum zag ik onder meer werken van de schilder
Dick Ket (1902-1940), en bladerde ik in een biografie over hem. Ik
schreef zo
ongeveer:
‘Het oeuvre van
Dick Ket
ontroert nog meer door het levensdrama van de schilder dan door de
werken zelf.
Hij overleed hij veel te jong aan een aangeboren hartafwijking die
toentertijd ongeneeslijk
was. Die ziekte, en enkele fobieën, waaronder straatvrees en
vreemdelingenangst,
kluisterden hem de laatste tien jaren van zijn leven aan het ouderlijk
huis in
Bennekom. Noodgedwongen werden het zelfportret en het stilleven zijn
handelsmerken. Tot de dag dat zijn hart het begaf, leefde en werkte hij
in een
eigen universum, enkele tientallen vierkante meters groot’.
Ket is ook
de reden dat ik vandaag op pad ben gegaan naar
Bennekom; het huis, dat hij nauwelijks wilde verlaten, stond in dit
dorp en is
door hemzelf ontworpen.
Bennekom is een rustig, zeer rustig villadorp. In het Ericapark,
waar minuscule huisjes staan, is niemand op straat, behalve een
stromeloos
rondwandelend klein hondje en een sjokkende, corpulente jogster.
Krassende
vogels verhogen de desolate sfeer.
De familie
Ket woonde op het adres Prins Bernhardlaan 61.
De door hem ontworpen woning is inderdaad die van een xenofoob. Met dat
bunkerachtige
voorkomen en die raampjes als schietgaten is ‘egelstelling’ het meest
geschikte
woord ervoor.
Met
vreemdelingenangst moet je juist niet gaan wonen in
een uithoek van een Bennekoms villapark, lijkt me. Hier vallen
vreemdelingen veel
sterker op dan op de Kalverstraat in Amsterdam, en komen er zo weinig
dat je er
nooit aan went.
Als zovele
mannen had Ket ook last, naast zijn fysieke en
psychische kwalen, van een overbezorgde, over-jaloerse moeder. Ik
herinner me
iets uit die biografie over een verloofde die niet goed viel bij moeder
Ket.
Een
Bennekomse vriendin van de Kets nodigde de schilder
eens uit in haar villa aan de Heelsumseweg (linksboven op onderstaande
foto), een kilometer van zijn huis,
voor een nachtje logeren. Maar onderweg daarheen beslopen Ket al zoveel
angsten
dat hij dat niet voor herhaling vatbaar achtte.
De
schilder voerde een uitgebreide correspondentie over
de zaken des levens met diverse intellectuelen. Zijn portretten zijn
ergens wel
grappig, en geven blijk van zelfspot; ze komen wat karikaturaal bij me
over. Maar
voor het schilderen van een stilleven was hij soms dagen bezig met het
rangschikken van de te portretteren voorwerpen.
Foto Dick Ket: Resources Huygens KNAW - Zelfportret 1939: Musuem
Arnhem
Ik zoek of er ook een achterom is bij het huis, een brandpoort
of zo, om de achterkant ervan te kunnen bekijken. Maar die kan ik niet
vinden;
de vesting Ket is niet te omsingelen. Dit
huis, zijn oester, staat de levenstragiek van de schilder uit te
wasemen. Maar
je kunt ook zeggen dat hij nog het beste probeerde te maken van zijn
situatie.
Hoeveel mensen reizen niet heel Europa of de halve wereld af, zonder
echt iets
te zíén?
Overal in
deze buurt voel ik vanachter ramen ogen in mijn
nek prikken, als ik hier loop te fotograferen. Misschien heb ik last
van omgekeerde
xenofobie. Tenslotte ben ík hier de vreemdeling, en verbeeld ik me dat
de mensen
me daarom wantrouwen. Het is als het ware meta-angst, filosofeer ik;
angst voor
de angst van anderen voor jou.
Het gaat
nu, ook alweer tot verhoging van de sfeer,
ultrafijn motregenen. Het vriest gelukkig niet meer aan. Vannacht was
het nog min
5 op de Veluwe, maar vanmiddag dooit het flink. Ik heb scheuten in mijn
knieën,
vermoedelijk door het krampachtige lopen, de laatste dagen, op
besneeuwde en
beijsde plaveisels. Als kind vond ik sneeuw en ijs toch leuker dan nu,
als
jongere oudere.
Bij een
bushalte zie ik twee Afrikanen met dikke
bontmutsen op, het tijdenlijstje bestuderen. Het zijn een vader en zijn
zoon
van een jaar of 13. Ze schieten me aan – ik sta hier al een poosje te
wachten
op een bus om te fotograferen. Ze vragen me in gebroken Engels hoe laat
hier de
bus vertrekt naar Den Haag. Vooral de zoon doet het woord; hij heeft
Engels
gehad op school.
In mijn
beste Dunglish antwoord ik dat hier over vier,
vijf minuten een bus komt naar het railwaystation Ede-Wageningen. Daar
kunnen ze
een kaartje kopen naar Den Haag, de trein nemen naar Utrecht en daar
dan nog
maar eens vragen, waar ze kunnen overstappen op de trein naar onze
residentie.
Met de
tréín? Ze kijken ontzet. Dát is de bedoeling niet!
Er moet een bus gaan naar Den Haag. Dat hadden ze gehoord. Er zal toch
wel een
bus gaan naar Den Haag?
OK, ja, met
de bus kom je ook wel van Bennekom in Den
Haag, als je niet opziet tegen een keer of vijf overstappen en een reis
van bijna
zes uur. Maar dat ga ik maar niet helemaal uitleggen, en met de trein
ben je er
echt sneller.
Ze zien nu
van hun reis af. Teleurgesteld druipen ze af.
Later zie ik ze terug in het dorp, verdoold, en met tastende passen
langs de
gevels lopend, alsof de sneeuw nog niet is weggesmolten.
Ik denk dat
ze uit een Afrikaanse landstreek komen waar
geen spoorwegen zijn en er vanuit ieder dorp een bus rijdt naar de
hoofdstad;
’s morgens heen en ’s avonds terug. Het kan ook zijn, dat in hun land
de trein
onbetaalbaar is voor gewone stervelingen. Maar als je in Nederland
reist met
losse kaartjes, ben je in al die bussen absoluut meer geld kwijt dan
met één
treinkaartje. En met de chipkaart hangt het er nog om, wat voordeliger
is.
Nu stap ik het voormalige postkantoor binnen dat tegenwoordig
een eetcafé is en van binnen knusser dan het er van buiten uitziet. Het
staat
vol voorwerpen als oude telefoons en mechanische rekenmachines.
Aan het
tafeltje naast me zit een gepensioneerde man
achter een ‘kopstoot’ en een krantje. Hij monstert me met een interesse
die ik
niet helemaal kan plaatsen (er is weinig bijzonders aan me te zien, als
je niet
weet dat ik De digitale reiziger ben), en zegt peinzend: ‘Zeg, u heeft
zo’n
bekend gezicht. Bent u er soms één van Mannus van de Kraats?’ Ik zeg,
dat ik
hem daarin moet teleurstellen.
-‘Nee, echt, ik zag u laatst ook lopen op de Brinkstraat, en ik dacht
meteen:
dat is er één van Mannus van de Kraats’.
-‘Nee, dat kan echt niet, hoor. Dat moet toeval zijn;
iemand die toevallig op me leek. U heeft me hier nooit eerder zien
lopen, want
dit is vandaag de eerste keer dat ik in Bennekom loop. Ik verklaar het
u onder
Ede!’
-‘Oh. Oh? goh, je zou zweren… En? Bevalt Bennekom u een
beetje?’
Uit
beleefdheid antwoord ik dat ik het een plezierig, rustig
dorp vind, terwijl het toch alles heeft wat het hebben moet. Gelukkig
vraagt
hij me niet wat ik hier kom doen, want dan moet ik beginnen over Dick
Ket. En
dit lijkt me echt zo’n man die nog nooit gehoord heeft van de
beroemdste
Bennekommer - zij het import, hij kwam uit Den Helder - aller tijden.
Althans,
de beroemdste na de scherts-politicus van weleer, Boer Koekkoek van de
Boer’npartay,
en na Mannus van de Kraats, vanzelfsprekend.
Ik heb wel
Veluwse roots, trouwens. Ik ben, genetisch
gezien, voor een kwart Veluwnaar; zou me dat zo duidelijk zijn aan te
zien?
Mijn opa kwam uit Apeldoorn. En was volgens mijn oma ‘Veluws
eigenwijs’, welke
kwalificatie hij te danken had aan het feit dat hij haar overvloedige
raadgevingen en vermaningen steevast negeerde.
De man in
het eetcafé neemt een heel klein nipje van zijn
bier en een nog kleiner van zijn jenever. Hij zit hier vast elke dag de
kranten
te beduimelen, op één kopstoot, de godganse middag. Hij wordt
getolereerd omdat
hij van hier is, en er één is van weet-ik-wie, maar in ieder geval één van Bennekoms zonen.
Tijd om te
vertrekken. Op weg naar de bushalte schrap ik
Bennekom definitief van de longlist
van plaatsen waar ik t.z.t. mijn levenswinter wil doorbrengen. Dat moet
je niet
doen in een dorp waar je lijkt op één van Mannus van de Kraats. Die
staat in
brons gegoten te wachten op het stoomtrammetje dat ooit reed van Ede
naar
Wageningen. Dit moet Mannus van de Kraats zijn, geen twijfel mogelijk.
Volgende keer verder!
Frans
Mensonides (op de Veluwe a.k.a. van de Kraats)
5 maart 2015
Er geweest: Nijkerk dinsdag 3 februari 2015; Bennekom zaterdag 7
februari 2015
Wageningen: begin en einde van de oorlog
Van
Bennekom naar Wageningen zink je onmerkbaar, doch continu,
van een bescheiden heuvelrug naar het laagland langs de Rijn.
‘ArboreTUMlaan!’,
kondigt de halte-afroep aan, met het accent op de laatste lettergreep.
Je houdt
het toch niet voor mogelijk! Wageningen is bij mijn weten de enige stad
in
Nederland die twee arboreta telt, twee arboreTUMs liever; ik was er in
een heel
oude aflevering.
Wageningen is net als Nijkerk een echte stad, met nog een
aardig uitgebreid winkelhart. Daar het weer verder versombert, stap ik
ook hier
een museum binnen: De Casteelse Poort. Dit is een
villa die ze ooit gebouwd
hebben op de fundamenten van een nieuwe vleugel van een oud kasteel –
het klinkt
ingewikkelder dan ik het bedoel. Een deel van de oude kasteelmuur is in
de
omgeving van het museum ook nog zichtbaar.
Dit is ook weer zo’n bont streekmuseum, zij het meer
uitgekristalliseerd en af dan dat in Nijkerk. De Tweede Wereldoorlog
vormt het
hoofdthema. Dat kan ook niet anders. Voor Nederland begon en eindigde
de oorlog
in Wageningen.
Op 10 mei
1940 werd de stad, gelegen aan de voet van de
strategisch belangrijke Grebbeberg, onmiddellijk bezet door de
Duitsers. De
bevolking van 12.400 personen werd in een paar uur tijd geëvacueerd op
schuiten
die klaarlagen in de Rijn, volgens een strakke planning die al maanden
daarvoor
was opgesteld voor het geval dat.
Een
enkeling weigerde te vertrekken. Onder hen ene
Houtlosser, laborant aan de Landbouwhogeschool, thans: Wageningen
University
and Research Center. Hij zat midden in een experiment, hij had iets op
kweek
gezet en moest die kweken om de zoveel uur bekijken. Zijn
plichtsgetrouwheid
brak hem op. De eerste keer dat hij door de Duitsers staande werd
gehouden op
straat, wist hij zich er nog uit te kletsen. Maar de tweede keer werd
hij
standrechtelijk geëxecuteerd. Martelaren voor het verzet krijgen
standbeelden,
maar martelaren voor de wetenschap niet.
Gedurende
de dagen na 10 mei werd de bezette stad zo goed
als geheel aan puin geschoten door het Nederlandse leger. Allemaal
vergeefs, de
Grebbelinie werd doorbroken, en Nederland capituleerde. Het begin van
vijf jaar
Bezetting. Die eindigde op 5 mei 1945, denkt iedereen. Maar
Bevrijdingsdag
wordt op de verkeerde dag gevierd.
Op de avond
van vrijdag 4 mei 1945 capituleerde
Duitsland op de Lüneburger Heide voor wat betreft Noord- en
West-Europa. Mijn
oma maakte in haar hongerwinterdagboek
gewag van dat heuglijke feit. Maar er
gold toen toch nog steeds een avondklok, die pas op de ochtend van 5
mei om
8:00 uur definitief tot het verleden zou behoren. Op dat laatste
tijdstip hing,
aldus het dagboek, iedereen de rood-wit-blauwe vlag uit en stortte zich
in het
feestgewoel op de straten. En zo is die dag, 5 mei, in ons geheugen en
de
geschiedenisboeken terecht gekomen als Bevrijdingsdag.
De Duitse generaal Blaskowitz, opperbevelhebber in
Nederland, wilde de capitulatie echter aanvankelijk niet tekenen. Hij
had ook weinig zin om
te dansen naar het pijpen van de Canadese opperbevelhebber Foulkes. Die
was
maar een driesterrengeneraal, en Blaskowitz een vijf-; echt een
belangrijk punt
om over te vallen, na zoveel jaar van bloedvergieten! Toch maakte hij
op 5 mei de gang naar
Canossa, of liever: naar Hotel
de Wereld in Wageningen. Mogelijk werd hij over de streep getrokken
door de
belofte dat naast Foulkes, ook niemand minder dan Prins Bernhard erbij
zou
zijn.
Nationaal
Bevrijdingsmonument naast Hotel de Wereld
In Hotel de Wereld werd geen capitulatie getekend, zoals
iedereen denkt, maar alleen een document over de voorwaarden daartoe.
Blaskowitz moest eerst nog aan de leiding in Berlijn vragen – voor
zover niet
ten gronde gegaan aan de blauwzuurpil – of hij Nederland wel mocht
opgeven.
Toen dat
fiat de volgende dag was afgekomen, tekende de
Duitser de capitulatie alsnog. Tot de dag van heden zijn er twee
lezingen over
de plaats waar dat geschiedde. Sommigen zeggen: de aula van de
Landbouwhogeschool; anderen: een vervallen woning in Nude, een
buurtschap ten
westen van de stad. Als dat zo was, zal Foulkes wel geglimlacht hebben
om die
naam. Hij kon so wie so lachen; hij was tuk op promotie en kreeg er
inderdaad
een ster bij – nog altijd één minder dan die rotmof.
Wageningen
was in die tijd opnieuw een verlaten stad. In
oktober 1944 was de stad voor de tweede keer geëvacueerd, zonder plan,
deze
keer. Een trieste exodus van mensen met fietsen en karren; bestemming:
onbekend.
Pas in de
nacht van 8 op 9 mei was er vrede in heel
Europa. We hadden Bevrijdingsdag al met al kunnen vieren op 4, 6, 8 of
9 mei,
maar voor 5 mei bestaat weinig aanleiding.
Dit verhaal
doet me denken aan het Zweedse Wittebrood.
Iedereen van boven de 75 herinnert zich nog de vreugde, toen die broden
aan
parachutes uit de hemel kwamen vallen, als manna. Maar in oma’s dagboek
staat
er geen letter over vermeld. Dat is niet verwonderlijk, want het is
nooit
gebeurd. Het meel voor het wittebrood werd per boot aangevoerd, het
brood werd
door Nederlandse bakkers gebakken en werd later uitgereikt aan de
hongerende
bevolking.
Wat wel
echt uit de lucht kwam vallen: voedselpakketen
met o.a. biscuits en chocolade. Het feilbare collectieve geheugen heeft
die
twee gebeurtenissen verward en aaneengesmeed.
Wat is er nog meer te zien in De Casteelse Poort? Hier
wel de mammoetkaak, gelukkig. En een reliëf van de bodem in deze
streek, waarin
de schaal in de verticale richting met een factor 40 is opgerekt. De
flauw
golvende Veluwe lijkt zo nog steiler dan de Dolomieten.
Wageningen
kende, net als Nijkerk, tabaksteelt en had, in
tegenstelling tot Nijkerk, nooit een spoorwegstation op zijn
grondgebied. Met
redde zich met de diligence, de stoomboot naar Arnhem over de Rijn, de
omnibus,
vanaf 1882 de stoomtram en tegenwoordig de bus.
Ooit was er
een plan, een grote uitbreidingswijk te bouwen
in de uiterwaarden, ten zuiden van het centrum. Dat is nooit
doorgegaan. Wel
liep ik daarnet langs nieuwbouw vlak achter de dijk.
Regionale
kunstenaars mogen exposeren in De Casteelse
Tuin. En het verhaal van het kasteel zelf wordt verteld door een
cassetterecorder die een museumstuk op zich is. Zelf op Start drukken,
en na het
beluisteren het bandje s.v.p. terugspoelen! Ik luister, druk op de
<<-knop, het bandje komt met hoorbare tegenzin in
beweging en spoelt kermend
en kreunend terug, voor de volgende bezoeker. Zoals ik in Nijkerk al
schreef:
ik kick op dit soort musea!
Daar het
weer bepaald niet is opgeknapt tijdens mijn
museumbezoek, loop ik gauw terug naar het busstation en neem daar de
bus…, nee
niet naar Den Haag, maar naar Arnhem.
Lijn 51
volgt een route door Renkum, Heelsum, Heveadorp
en Oosterbeek, met opvallend veel verkeersdrempels
en opvallend smalle dorpsstraten en asfaltlanen. Daarbij zijn we
overgeleverd
aan een chauffeur met een opvallend pittige rijstijl en een
onverklaarbare
voorkeur voor noodstoppen.
Desondanks
zie ik nergens aanleiding om uit te stappen.
Nu zitten we wel in de schemering en de motregen. Maar ik vraag me toch
af of
deze streek wel kan wedijveren met de Stichtse Lustwarande waar ik
in de zomer
van 2013 liep, en waarvan dit een voortzetting is op Gelders
grondgebied. Laat
ik hem maar bewaren voor de lente-editie van dit Veluwe-vierluik.
We komen
twee minuten eerder in Arnhem aan dan vermeld staat
in de dienstregeling; uiteindelijk schiet een chauffeur toch weinig op
met dat
gejakker.
Een andere keer meer.
Frans
Mensonides
12 maart 2015
Er geweest: zaterdag 7 februari 2015
PS: Hieronder de links naar het verslag van mijn
Rijnreis per bus in 1999:
Katwijk
- Alphen a/d Rijn
Verlate
inleiding plus Alphen a/d Rijn - Kesteren
Wandelroute
Utrecht-Bunnik. Ik garandeer niet dat deze routebeschrijving
na 16 jaar nog klopt.
Rhenen
- Arnhem
Arnhem
- Lobith / Spijk
Dit
verslag inspireerde een van mijn toenmalige lezers om deze tocht zelf
over te doen, maar dan als kroegentocht. Hij begon bij Spijk, en
stuurde me een verslag van een vrij korte eerste etappe, maar daarna
heb ik niets meer van hem vernomen. Het frisdrankdorp Bunnik heeft hij
vast niet gehaald.
E(l)burg en Doornspijk, weggelopen van de Zuiderzee
Elburg
Weinig
beestenspul te zien in natuurgebied Oostvaarders,
deze keer. Vandaag, een zonnige dinsdag in februari, doe ik de
noordkant van de
Veluwe, en pak ik de Hanzelijn
naar Zwolle om er te komen.
Doornspijk
is een intrigerende plaatsnaam: geen rozen
zonder doornen en geen doornen zonder spijkers, zo’n soort associatie;
een
stekelig plaatsje moet dat zijn. Elburg doet me alleen maar denken aan
Eburg,
zoals Eburg me altijd doet denken aan Elburg, als er iets van op mijn
scherm
verschijnt.
Eburg
is een forum over het vak dat ik uitoefen op dagen
dat ik niet De digitale reiziger ben. Het gaat over eveneens digitale
informatievoorziening bij de overheid. Er staat een keur van boeiende
artikelen
op Eburg, geschreven door uiterst ter zake kundigen uit het veld.
Artikelen die
ik nooit lees, want geen tijd voor.
Ik heb een
zeker wantrouwen tegen mensen die zulke sites volschrijven.
Of erger nog: het hoogste woord voeren op discussiefora over het vak,
en
absoluut overal een mening over moeten hebben. Het dondert niet wat je
schrijft,
als je naam maar op ieders beeldscherm verschijnt. Men doet dat louter
om zijn
naamsbekendheid te vergroten, en daarmee meer kans te maken bij een
sollicitatie: ‘Oh ja, die ken ik, die zit op al die fora, die is heel
erg deskundig,
die weet alles, en alles nog raak te zeggen, ook; dát is de man die we
moeten
hebben!’
Maar ikzelf
zou brieven van dit slag mensen meteen
terzijde leggen als ik in een sollicitatiecommissie zat. Iemand die aan
zoveel
discussies deelneemt, die kan onmogelijk nog veel tijd overhouden om te
werken!
Net van
start met dit hoofdstuk en nu al een uitweiding,
dat begint al weer lekker! In Zwolle stap ik over op Syntus-bus 100
naar
Nunspeet. Die telt bij vertrek 12 passagiers, waaronder
11 hbo-studenten op de
thuisreis. Het blijven veredelde schoolbussen, streekbussen ten
plattelande.
Vandaar ook dat je er in het vakantieseizoen altijd alleen in zit. Lijn
100
krijgt op schooldagen in de spits nog versterking van nummer 200:
Zwolle –
Elburg.
Een man
probeert de bus binnen te komen met een dagkaartje
dat alleen geldig is in Drenthe; hij zou zijn aardrijkskunde eens
moeten oppoetsen.
Dit type
bus heeft voorbij de achterdeur een gezellig bedoeld
zitje, met opstelling van de stoelen in een carré, zodat sommigen
achteruit
rijden, anderen zijwaarts en alleen degenen op de achterbank vooruit.
Een foto
had een en ander kunnen verduidelijken, maar die heb ik niet gemaakt.
We verlaten
Zwolle via de IJsselbrug voor auto’s die ik
net zag vanuit de trein; 400 meter opgeschoten in 23 minuten! Even
later wordt
het nog beroerder. De weg gaat nu onder de Hanzelijn door; nul meter
opgeschoten in 25
minuten. ’t Is dat ik vandaag reis uit
hobbymotieven, maar als je ergens moet wezen, is het OV soms om uit je
vel te
springen, zo traag en omslachtig.
We belanden
nu op de Zuiderzeestraatweg. Die bestaat al
een kleine 200 jaar, sinds het tijdperk van koning Willem I. Deze
straatweg begon
als
klinkerweg, en slingert van Zwolle naar Amersfoort, gemiddeld op zo’n
paar
kilometer afstand van wat ooit de Zuiderzeekust was. Het grootste deel
van de
oorspronkelijke route kun je nog altijd afleggen, al hebben sommige
trajectgedeelten andere namen gekregen, en is in de jaren 50, 60 en 70
de A28
aangelegd voor automobilisten die meer haast hebben.
Handelswegen
doorkruisen de Veluwe al veel langer dan de
Zuiderzeestraatweg. Ten oosten van Putten loopt bijvoorbeeld nog steeds
de
Arnhemse Karweg, thans vooral bij fietsers in trek. Die verbond ooit de
handelscentra Harderwijk en Arnhem en was
genoemd naar het soort voertuigen dat eroverheen
reed. Hessenwegen,
heetten ze ook wel. Daarnaast had je postwegen, waar de postkoets reed.
Dit is een
aardig ritje, over dijken waar de wind om de
bus giert en waar boerderijen, met jaartallen in ijzer, zich koesteren
in bijna
een voorjaarszon. We
doorkruisen wat
dorpjes: Hattemerbroek, Wezep en Oldebroek.
Jan
Terlouw, die in Wezep geboren en getogen is, werd
laatst op tv geïnterviewd over de hongerwinter, en had het steeds
consequent
over Wezèp. Zo zal je dat dan wel moeten uitspreken. ArboreTUM en
Wezèp, zou
dat typisch Veluws zijn? Het dorp ziet er in grote lijnen nog net zo
uit als in
Terlouws jeugd.
Dan een
bordje Eburg, sorry: Elburg. Dat heeft een grote
buitenwijk die niet vastzit aan het centrum. Ik was hier al
eens eerder.
Maar
dat is 17 jaar en 3 digitale fotocamera’s geleden. Ik schreef onder
meer:
We bereiken
Elburg. De route door het krappe centrum is sinds enkele jaren
opgeheven. De bus maakt nu een omtrekkende beweging over een busbaantje
dat met
een slagboom is afgesloten voor het autoverkeer.
Elburg is een
stad die in de 14e eeuw erg veel te betekenen heeft gehad. De
stad is ontworpen door een rigide planoloog, die 6 eeuwen avant la
lettre al
voorstander was van rechthoeken.
Elburg is perfect rechthoekig en
meet 400 bij 300 meter. De straten snijden elkaar onder een hoek van
90 graden. Elburg staat voor twaalf hectaren monumentenplezier. Elke
stad heeft
wel iets eigens. In Elburg zijn het de stoepen: deze zijn geplaveid met
grote
kiezelstenen en bevatten allerlei symbolen. Elburg was ooit een
vissershaven.
Het bonkige, hoekige poortgebouw deed dienst als vuurtoren.
Ik was daar toen met Midnet-lijn 101, die helemaal
doorreed van Zwolle naar Amersfoort en daar 2:23 uur over deed. Als ik
nu de
rijtijden optel van Syntus 100 (Zwolle – Nunspeet) en 103 (Nunspeet –
Amersfoort) kom ik op maar liefst 2:54 uur in de middagspits. Toch
jammer dat die lange
doorgaande lijn er niet meer is; het zou in rijtijd dan nu wel de
langste van
Nederland zijn geweest, denk ik.
Vispoort
En dit is het Feithenhof. Hier liggen vrijwel alle onbetwistbare
feiten opgeslagen over alles waarop een mens zich maar zou kunnen
beroepen en
alles waarover hij een mening zou kunnen hebben. Maar niemand kan die
feiten naslaan,
want het hofje is verboden toegang voor onbevoegden. Buiten de vesten
heb je
nog Het Nieuwe Feithenhof, voor alle recente feiten die pas onlangs aan
het
licht zijn gekomen, en waarvoor geen plaats meer was in het Oude
Feithenhof.
Nee, mijn
fantasie ging even met me op de loop. Het Feithenhof was een hofje voor
vrome,
bejaarde Elburgers, en is tegenwoordig een complex van woningen voor
senioren
(al dan niet vroom). Het is in 1740 gesticht uit de nalatenschap van
Maria
Catharina Feith en haar echtgenoot. En het Nieuwe Feithenhof is een
woonzorgcentrum.
En ook dat is een feit.
Een paar
feithen vergat ik in ’98 over Elburg te
vermelden. Ja, ik had toen nog geen Wikipedia, waaruit ik het kon
overtikken.
Elburg was
naast vissers-, ook een Hanzestad, en dat is
aan de rijkdom van de gebouwen nog heel goed af te lezen. De stad is
een keer, aan
het eind van de 14e eeuw, verplaatst
en
van een wal voorzien. Het stadje was eerst niet meer dan een plukje
huizen waar
nu de Ellestraat is. Maar het lag toen te dicht op de Zuiderzee en was
regelmatig
slachtoffer van overstromingen. Toen hebben ze de hele stad een
paarhonderd
meter landinwaarts opgeschoven, en kreeg hij stevige vestingwerken om
zich heen.
Elburg is
het product van een zeer rigide planologie, en
misschien het eerste in een lange rij steden: Bourtange, Retranchement, Doel
(B), Hoofddorp, Almere, Lelystad…, die niet spontaan ontstaan zijn,
maar op de
tekentafel ontworpen.
Binnen die 12 hectare
ligt een in totaal kilometers lang
netwerk van straten en stegen. Ik doorkruis ze van oost naar west en
van noord
naar zuid, en let niet altijd even goed op wat ik precies fotografeer.
17 jaar
geleden deed ik dat nog wel. Net als met de aloude kleinbeeldcamera kon
ik met
die prehistorische digitale maar 36 foto’s maken; dan was het geheugen
vol en
de batterij leeg.
Het 15e eeuwse Agnietenconvent herbergt een
museum, maar
ik ben wat museum-moe geraakt in deze reeks, en het is vandaag geen
weer om
binnen te zitten.
klik op de foto voor een vergroting
Als ik binnen de vesten uitgekeken
ben, rond ik de
vestingwal met onder meer de kazematten. Daarna wordt het wel eens tijd
om wat
te eten. Ik wil dat doen bij De Haas op de Jufferenstraat. Het zit er
aardig
vol, maar in een zijzaaltje is nog een tafel bij het raam vrij; een
gezelschap
zit aan de dis in het midden.
Ik hanteer
voor mezelf altijd de Randstad-coëfficiënt.
Die is omgekeerd evenredig aan mijn ergernis over trage bediening en
geteut in restaurants
en winkels; als Randstedeling kan het me nooit snel genoeg gaan. Elburg
moet dan
wel een heel eind buiten de Randstad liggen. Maar na een stijf kwartier
komt er
toch nog een jongmens in oberkostuum mijn bestelling opnemen, zo denk
ik.
Maar nee,
dat valt tegen. ‘Meneer, u mag hier niet
zitten. Deze zaal is gereserveerd!’
- ‘Ik heb geen bordje ‘gereserveerd’ zien staan’.
- ‘U mag hier toch niet zitten! Deze zaal is gereserveerd voor dat
gezelschap,
daar!’
- ‘Ik heb van dat gezelschap de afgelopen 20 minuten geen bezwaar
vernomen tegen
mijn aanwezigheid.’
- ‘Ja, het spijt me heel erg, maar u-mag-hier-niet-zitten!’
- ‘Zal ik dan maar liever helemaal vertrekken?’
Dat vindt
hij wel een goed idee, geloof ik. Er zit ook
niet veel anders op, daar me ook geen tafel gewezen wordt waar ik wél
mag
zitten. Ik sta op en blaas de aftocht. Bij de uitgang vraag ik hem nog,
of hij
misschien een beter restaurant in de stad weet, waar je wel op een
fatsoenlijke
bediening kunt rekenen.
- ‘Nee meneer, De Haas is de gezelligste tent in de hele
streek!’
- ‘Dan lijkt het me het beste, dat ik deze streek met de
eerste de beste bus verlaat!’
Dat
doe ik natuurlijk niet; een reiziger laat zich zo
snel niet ontmoedigen. Die hork doet niet alleen zijn gasten, maar ook
zijn
regio tekort.
Ik loop
schuin naar de overkant, waar de Zilverzoen ‘eten
en drinken en zo’ belooft. Wat er begrepen is onder ‘en zo’, weet ik
niet; met
eten en drinken sec krijg ik al meer dan waarop ik aan de overkant
aanspraak kon
maken.
Dat is heel
lang geleden, dat ik
zo’n verwoestend slechte
horeca-ervaring had als bij De Haas; echt Fawlty-Towers-niveau. Zou de
crisis
aan het overwaaien zijn, en zouden de broodkruimels de
restaurant-uitbaters
weer gaan steken? Ergerlijk is ook hun gewoonte, hun etablissementen te
laten runnen door pubers en kinderen, die eigenlijk op school of achter
hun huiswerk zouden moeten zitten.
Uiteindelijk
dan toch nog op weg
naar de bus, passeer ik
opnieuw de ‘gezelligste tent van de hele streek’. Eigenlijk moest ik er
een
steen door de ruiten keilen. Er is wel om minder amok gemaakt in
horecagelegenheden. Wat las ik laatst nou over een hotel in Scheemda of
Schermerhorn, of zo’n soort buitenplaats? Daar had een hotelgast de
hele boel kort
en klein geslagen omdat bij het ontbijt bleek dat zijn favoriete
smoothie niet verkrijgbaar
was. Ook alweer iemand die zijn humeur wel heel snel laat bederven. Het
mijne
is vandaag onwankelbaar.
Van Elburg
naar Doornspijk is het maar 10 minuten rijden
met lijn 100. Maar je belandt er wel in een andere wereld, een veel
dorpsere. Doornspijk
heeft met Elburg gemeen dat het ooit een stuk landinwaarts verplaatst
is, in
verband met het oprukkende Zuiderzeewater.
De enige
halte in het dorp heet Centrum. Maar Doornspijk,
langs de Zuiderzeestraatweg, heeft helemaal geen centrum. Wel een
midden,
natuurlijk; de halte ligt zo halverwege het begin- en eindbord van de
bebouwde
kom.
Klarenbeek
is een van de ca. 25 landgoederen langs de
straatweg tussen Zwolle en Amersfoort. Net als in de Stichtse Lustwarande
hebben ze zich gegroepeerd aan weerszijden van een doorgaande weg. Dat
was
handig voor de jaarlijkse volksverhuizing in het voorjaar, met
personeel en al,
naar het zomerhuis, en in de herfst weer terug naar de stad. Huis en
landgoed
Klarenbeek dateren uit de begintijd van die straatweg. Sommige waren er
al vóór
die weg, die gesponsord is door een aantal kastelen- en landbezitters
uit de
streek.
Ik vind
mijn weg over Klarenbeek simpelweg door wegen te
mijden waar verbodsborden, aanduidingen ‘privé’ en wandelkruisjes
staan.
Het ene pad waar toegang wel is toegestaan, voert over het hele
terrein. Over
een licht drassige ondergrond loop ik langs bomen en hagen. Overal
speur ik
naar het huis; steeds verwacht ik het te zien opduiken tussen de bomen.
Uiteindelijk
krijg ik door dat het aan de straatweg staat, en dat ik het al lang
gepasseerd
ben. Ik loop door een soort achtertuin van minstens een vierkante
kilometer.
Hier en
daar zitten er al knoppen al aan de bomen. Dat is
een duidelijk teken dat de winter op zijn einde loopt, en daarmee ook
deze
reeks winterwandelingen op de Veluwe. Nog één kleine etappe te gaan.
Oud-Groevenbeek
Met de bus, trein (Nunspeet – Harderwijk) en weer de bus
zak ik af naar Ermelo; een kleine wereldreis van bijna anderhalf uur,
over ruim
25 kilometer. Niets sluit hier aan op iets anders. Hadden we die
doorgaande
VAD-bus lijn 101 nog maar! Maar dat had ik hierboven al geschreven.
Mijn doel
is landgoed Oud-Groevenbeek tussen Ermelo en
Putten. Ik had het net over die 25 landgoederen met kasteeltjes langs
de
Zuiderzeestraatweg. Ook in de omgeving van Putten heb je er een paar.
Het gekke
is dat we er tijdens onze vakanties in de jaren 60 zelden of nooit
gewandeld
hebben. We fietsten er langs, langs een grote weg soms, over fietspaden
die
bestonden uit betonplaten. En wisten niet eens dat er een fraai
wandelbos lag naast
het beton. Op de fiets zie je niets.
Zo ook met
Oud-Groevenbeek. In het Puttense gedeelte
ervan kwamen we wel; Natuurbad Klein Zwitserland was hier, en
Hotel-Restaurant
De Spreng. Dat lag aan de weg, en daar streken we aan het eind van een
fietsmiddag wel eens neer op het terras voor een glas gazeuse.
Klein
Zwitserland maakte zijn naam niet erg waar (geen
besneeuwde bergtoppen; ja, klein was het wel). En
‘natuurbad’ was een eufemisme voor een zwembad met donker, gronderig
water
zonder chloor, dat vooral in het voorjaar ijs- en ijskoud was. Een
graad of 10,
12 hooguit; als je er een duik in nam, riskeerde je een hartstilstand.
Op
de foto’s van dat zwembad zie je mijn broertje en mij ook niets anders
doen dan
wat pootjebaaien. Was er verder nog iets te beleven? Mogelijk een
lullig
terrasje waar je koffie en een gevulde koek kon krijgen, maar zelfs
daar ben ik
niet zeker van.
Ik stap in
Ermelo uit bij blindeninstituut Sonneheerdt,
dat er toen ook al was. Ik ben in deze omgeving gek op dingen die er
toen ook
al waren. Daarachter begint Oud-Groevenbeek. Dat bestaat voor een
gedeelte uit
heide. Er is een wandelroute uitgezet met informatieborden, ook in
braille.
De late
namiddagzon zet heide en bos in aangenaam warme,
bruine tinten. Op een open plek zie ik een wit sprookjeskasteel, dat
niet zo
eeuwenoud is als het eruit ziet; het dateert uit de 19e eeuw, net als
het
watertorentje voor de eigen waterleiding die dit landgoed bezat. Je
kunt er nu
‘landgoedsuites’ huren.
De zon duikt weg achter de bomen; laat ik een beetje
doorlopen, want straks ben ik mijn lamp en mijn kompas kwijt.
Ik
bereik... Hotel De Spreng, dacht ik, hier stond De
Spreng toch? Maar nu staat daar het oosters afhaalrestaurant en
wokbuffet De
Muur; dé Chinees van deze streek, gezien het aantal auto’s op
de parkeerplaats.
Het is toch bij nader inzien wel degelijk De Spreng, maar dan zeer
grondig verbouwd.
Ik loop af op de deur, maar keer op mijn schreden terug; het is nog te
vroeg om
zin te hebben in wok.
Het zwembad
is er ook nog, op de plek waar het was. Het
is nu een subtropisch zwemparadijs met zonnebanken, jacuzzi’s,
discozwemmen,
stoombaden, kruidenbaden, sauna, kanovaren, waterfietsen... Klinkt een
stuk
aantrekkelijker dan waar wij het mee moesten doen op die foto’s uit
1962.
Als je nu ook de luxe ziet in de vakantiehuisjes
van Landal De Heihaas! In onze tijd
was het als het ware kamperen met een dak
boven je hoofd, meer niet. Er stonden wat eenvoudige meubeltjes, er was
een
potkacheltje, een lavet, een primus en dat was het wel. Ik herinner me
ons
enthousiasme nog toen er na een aantal jaren ineens een koelkast in de
bungalow
stond, zodat we tijdens de hondsdagen geen zuurgeworden melk meer
hoefden te drinken.
Niks geen
radio, flatbeeld-tv, DVD-speler, sauna,
zonnebank, WiFi, zithoek, parasol… Maar we misten dat allemaal niet –
zeker de
dingen niet die toen nog niet uitgevonden waren -
en hadden er de vakanties van ons leven. Ik
kan die herinneringen alleen nog ophalen met mijn kleine broertje van
inmiddels
54 jaar; de anderen zijn er niet meer.
Terwijl het
laatste restje daglicht wegsijpelt door de
bomen, loop ik het dorp in. Alles in mijn Veluwereeks begint en eindigt
in
Putten. Dat zeker niet het mooiste dorp is van de streek. En de
levendigheid
van een toeristenplaats in de zomer heeft er nu plaatsgemaakt voor de
desolaatheid van
straten waar geen mens zich na zessen buiten de deur waagt.
Een goeie
tip: voordat je je gaat vestigen in de plaats
waar je in je jeugd zulke toffe zomervakanties beleefde, moet je er
eerst een
winteravond doorbrengen. Ook Putten schrap ik nu ineens definitief van
mijn
lijstje met plaatsen voor na mijn pensioen.
Deze reeks
wandelingen op de Veluwe werd gelopen in
februari en nog net voor het eind van de astronomische winter
gepubliceerd. De
lezer heeft er schoon genoeg van, getuige de webstatistieken, maar ik
nog niet,
dus ik ga in de lente doorgewoon een nieuwe Veluwereeks lopen.
Frans
Mensonides
19 maart 2015
Er geweest: dinsdag
18 februari 2015.
©
Frans Mensonides, Leiden, 2015