LAATSTE
ZES AFLEVERINGEN
146. ZAGEN EN MALEN; MOEDER IN HET WOONNZORGCENTRUM (13/10/2013)
145. HET EI VAN ZWOLLE; OPNIEUW:
MUSEUM DE FUNDATIE (06/10/2013)
144. NOOIT MEER LACHEN; GEVALLEN
OVER DE ROLLATOR (09/06/2013)
143. GOED NIEUWS, DEZE WEEK;
TWITTEREN OVER NIEUWSBERICHTEN (02/06/2013)
142. RAVOTTEN
IN AUSTERLITZ; HERINNERINGEN AAN EEN SCHOOLKAMP (26/05/2013)
141. DOUZE
POINTS; SONGFESTIVAL
MEEGETIKT (19/05/2013)
‘Nou, nou, jullie lijken echt sprekend op je moeder’, moeten
velen al gezegd hebben tegen de twee broertjes van 8 en 4 die ik zie bij het
busstation van Leiden, in het gezelschap van de moeder op wie zij zo lijken. Jammer,
die gelijkenis, want de moeder heeft een grof gepleisterd gelaat, voorzien van
een lange steekneus, en haar twee zoons dus idem-dito.
Die twee hebben net een ronde uitgevochten in de eeuwige strijd
van oudere broertjes tegen jongere, zo blijkt uit wat de moeder haar oudste
telg toebrult:
‘Hoe durf je dat te doen bij je kleine broertje? Je weet dat hij daar niet
tegen kan. En het dan tóch doen, hè. Jij moet Sjèrremie eens een keertje met
respect behandelen!’
‘Ja, maar hij pest me!’, spreekt de oudste tot zijn verdediging.
‘Oh, en dan doe jij meteen maar dat hele erge, dat verschrikkelijke; vervelend
rotjong! Sjèrremie is kleiner dan jij. En jij pest zeker nooit! Nee, JIJ bent
een brave jongen! Als hij je eens een keertje plaagt, dan kom je naar mij toe.
Hóór je me? En dan doe je niet wat jij net deed. Jij moet Sjèrremie eens een
keertje met respect behandelen! Hij is je broertje. Hóór je me?’
De jongen antwoordt nu niet meer en hoopt op het spoedig beëindigen
van de tirade, die echter crescendo wordt voorgezet. ‘Als je maar weet, dat
voor mij nou de lol eraf is, met dat gekloot
van jou, altijd! Als je maar weet, dat ik nu net zo lief terug zou gaan naar
huis, als het niet voor Sjèrremie was. Als je maar weet…’
Er schiet me te binnen dat ik nog even gauw een boodschap
moet doen, voordat de bus komt. Als ik na vijf minuten terugkeer naar het
plein, hoor ik de moeder al van verre tekeer gaan. Haar filippica is nog niet bij
de slotbeschouwing aanbeland, maar lijkt eerder in een kringetje rond te
draaien:
‘Je moet Sjèrremie eens een keertje met respect leren behandelen! Waarom dóé je
nou altijd zo? Hij is je kleine broertje. HOOR JE ME?’
Ja, ik denk dat iedereen dit nu wel hoort, voor zover men zich binnen een
straal van 150 meter van de schreeuwende moeder bevindt, en geen ernstige
gehoorstoornis heeft.
‘Nou, waarom? Oh, ik wéét het wel hoor! Ik weet het best.
Dan moet ik weer tegen je gaan schreeuwen, zodat iedereen kan horen wat een
rotmens je moeder is. Dát is waar jij op uit bent, dáár doe je het om, gemeen
rotjoch dat je bent!‘
De aangesprokene volhardt in zijn zwijgen. Dan komt hun bus
voorrijden, stappen ze in en horen we het vervolg tenminste niet meer.
Ik stond erbij, keek ernaar, onthoud me als kinderloze van
een oordeel over haar opvoedkunst, maar denk er het mijne van.
Einde van de middag: bezoekuur in het ziekenhuis, een
mega-gezondheidsfabriek met 14 uitgestrekte verdiepingen. Ik ben gekomen om een
familielid te bezoeken die hier verpleegd wordt, en sta op de begane grond in een
hele menigte te wachten voor de drie liftdeuren. Veel bezoekers, maar ook
ambulante patiënten, met infusen op wieltjes en al, die vóór het eten nog even
een luchtje geschept hebben (en de longpatiënten een saffie opgestoken, grap ik
in mezelf, en ongepast – maar is een gezond mens in een ziekenhuis niet per
definitie ongepast?)
De drie krappe liften komen toevalligerwijze allemaal vrijwel
tegelijk naar beneden en braken een hoop vertrekkende bezoekers uit. De
liftkooien kunnen per stuk tien personen dragen, maar hebben slechts ruimte
voor 6 à 7 niet al te corpulente volwassenen. Iedereen probeert zich door de
deur van de eerst aangekomen lift naar binnen te wringen. Ik ben verstandig, en
neem de derde, sta er alleen in en bereik spoedig de elfde etage, waar ‘mijn’
patiënt ligt.
Als ik hem op een andere dag opnieuw kom bezoeken, sta ik in
m’n eentje op de BG bij de liften die, zoals ik zie dank zij de verspringende
cijfers boven de deuren, zojuist allemaal net uitgerekend tegelijk naar boven
vertrokken zijn. Het duurt een eeuw voordat ze weer terug zijn, en de wachtende
menigte zwelt snel aan. Straks zullen zich weer dezelfde taferelen voordoen als
hierboven beschreven. Maar ik ga er ook geen 22 trappen om beklimmen; nee, dat
doe ik maar niet. Achter ons klappen de deuren open van een lift als een zaal.
Maar die mag alleen gebruikt worden voor transport van brancards.
Bij bezoek drie kom ik pas na halfzeven; meteen uit mijn
werk. Het ziekenhuis is nu stil en verlaten. De liften staan verspreid over de
etages: v.l.n.r. op de 6e, 13e etage en BG; ik kan meteen
instappen.
Dat zou je ook verwachten, dat liften zich door de wetten
van het toeval verspreiden. Maar bij bezoek vier, wederom in het spitsuur, lopen
ze weer synchroon. Ze zitten nu alle in de nok van het gebouw, en het duurt
verrekte lang voordat zij – weer alle drie ongeveer tegelijk – naar beneden
komen. Heb IK dat nou iedere keer, dat gelazer met die snertliften?, denk ik. (De
onredelijkheid! Wees g.v.d. dankbaar dat je hier op bezoek komt en er zelf niet
ligt!)
Er gebeurt ineens iets geks, dat er weinig mee te maken
heeft, en dan ook onvermeld had kunnen blijven. Ik word bijna omver gelopen door
drie rennende artsen met verbeten koppen, die de hal binnen komen stuiven.
‘Tweede etage’, hijgt de voorloper. ‘Neem de trappen!’, brult de achterste,
‘als we moeten wachten op die …’ En daar verdwijnen ze in het trappenhuis, met
wapperende slippen van hun witte jassen. Zoiets zie je normaliter alleen in
slechte Amerikaanse ziekenhuisseries.
Conversatie gaat vaak
stroef aan een ziekbed. Vooral als de zieke is geopereerd aan zijn keel en
daardoor nauwelijks kan praten. Tijdens een vallende stilte denk ik na over die
clusterende liften. Totdat ik eindelijk het soort inzicht krijg dat bij trage
denkers altijd tot een eurekagevoel leidt: het moet zo wezen!
De liften clusteren door de drukte. Als er een achter loopt,
komt die het laatst beneden, ziet de meeste passagiers door de andere liften
weggekaapt, en kan snel weer vertrekken, zodat de achterstand snel is ingehaald.
Maar een lift die voorloopt op de rest, wordt bij aankomst op de BG bestormd,
wat een hoop oponthoud geeft, waardoor zijn voorsprong verdampt.
Dat clustereffect lijkt mutatis
mutandis wel op de kluitjesvorming op lange, hoogfrequente OV-lijnen, zoals
de R-netbus van de Bijlmer naar Haarlem. De bussen vertrekken om de zes
minuten van de beginpunten. Maar op de eindpunten komen er vrolijk elke 18
minuten drie tegelijk aan.
Mijn familielid heeft een jobstijding te horen gekregen: hij
moet opnieuw geopereerd worden. De komende weken zal ik mijn liftentheorie nog
uitgebreid in de praktijk kunnen toetsen.
FHM
20 oktober 2013
PS: hierboven twee stukjes uit mijn dagelijks leven van de afgelopen
weken. Ze hebben niet meer gemeen dan dat zij te kort waren voor een complete
aflevering van FHM’s. Maar twee halve is ook een hele. Daarom vormen zij samen
één aflevering. Wie meer parallellen zoekt tussen die twee, zoekt spijkers op
laag water.
© Frans Mensonides, Leiden, 2013