LAATSTE
ZES AFLEVERINGEN
141. DOUZE
POINTS; SONGFESTIVAL
MEEGETIKT (19/05/2013)
140. SCHOKKEND: DERRICK WAS FOUT (12/05/2013)
139. STILSTAAN
BIJ EEN GEMAAL: DE
CRUQUIUS (05/05/2013)
138. ORANJE
BOVEN? LEVE DE
REPUBLIEK? (28/04/2013)
137. DRIE
HOERA'TJES VOOR HET
BLAUWE BEEST: THATCHER (21/04/2013)
136. 50
JAAR LEIDENAAR(DRIELUIK) (07, 10 en 14/04/2013)
Mei 1968. Een hele Piet voelde ik me,
met mijn 11,5 jaren.
Het was in de nadagen van mijn lagereschooltijd; het toelatingsexamen
voor de
middelbare school had ik al met goed gevolg afgelegd. Maar voor ik de
schooldeur definitief kon dichtslaan, stond er eerst nog een geheide
afknapper
op het programma: een vierdaags schoolkamp in de bossen van Austerlitz
bij
Zeist.
Ik zag ertegen op als tegen een berg.
Zo’n vakantiekamp, vier
dagen en nachten tussen tientallen medeleerlingen, het was helemaal niets voor een wat eenzelvig
jongetje als ik.
Die zaterdagmorgen werden we
uitgezwaaid door onze naaste
verwanten. Mijn broertje, die nog maar in de eerste zat, keek me
jaloers na, en
ik keek jaloers naar hem terug.
‘Zo, die ouders zien we gelukkig
voorlopig niet meer’,
brulde Kasper, toen onze bus langzaam de smalle Johan Wagenaarlaan uit
reed. Zijn
opmerking werd met instemmend gejoel begroet. Ik kreeg een knoop in
mijn maag
die daar 96 uur lang aanwezig zou blijven. Ik had zelf maar één ouder,
mijn
moeder, die me weinig in de weg legde, en die ik niet graag verliet.
‘Moedersjochie!’,
zei ik schamper tegen mezelf.
Vijf kwartier en een compleet
repertoire aan gewaagde
liedjes later, arriveerden wij bij een lang, barakachtig houten gebouw
op een
open plek in het bos. Er stonden er meer in de omgeving; het was een
heel
complex. De onze heette de Krekel, of juist De Mier; ik weet het niet
meer. Binnen
was wat te verwachten viel: een eetzaal, massa-slaapkamers met
stapelbedden; rijen naar ontsmettingsmiddel riekende latrines. Daar zat
ik
dan!
Al snel bleek ik niet de enige die
zich niet helemaal thuis
voelde. Er was daar vrij weinig te doen – behalve dan de activiteiten
in bos en
beemd, waarvoor het onvermijdelijke verbum ´ravotten´ gangbaar was,
maar waarop
een stadskind snel was uitgekeken. Zakgeld mochten we niet meenemen, om
de
verschillen tussen rijk en arm vier dagen lang helemaal te elimineren.
Maar wie
het toch meegesmokkeld had, ontdekte al snel, dat hij het niet kon
uitgeven. De
verleidingen van Zeist lagen op bijna een uur lopen.
Ik schreef laatst al dat op
mijn lagere school alle moderne
zegeningen buiten de deur werden gehouden die het leven in de sixties
zo konden
veraangenamen. Op die lijst stond de televisie met stip op één, en was
Radio
Veronica een goede tweede. Het wekte dan ook geen verbazing dat er geen
televisie
aanwezig was in de Krekel of de Mier, en het meenemen van een
transistorradio bestraft
zou worden met inbeslagname. Hoe moesten we zo op de hoogte blijven van
de
apotheose in de Eredivisie? Ajax stond één punt voor op Feyenoord, met nog drie duels te spelen.
Wat we wel deden: zelf dan maar een
balletje trappen op een trapveldje.
Wijnand vertelde me daar sterke verhalen over wat Afrikaanse
medicijnmannen
allemaal vermochten, waaronder vijanden op afstand dood voodoo’en, en
mensen beletten,
een denkbeeldige lijn te overschrijden. ‘Hij tekent die lijn in de
lucht. En
niemand komt over
die lijn heen, ook al
proberen ze het. Ze blijven stokstijf staan, door een onzichtbare
kracht
tegengehouden!’, sprak hij met ontzag in zijn stem. Ik reageerde
sceptisch, en schoof
deze verschijnselen op suggestie, eerder dan op magie.
De eerste nacht in Austerlitz was
kort en rumoerig. Er was een wedstrijd, wie het hardst kon
boeren en ruften. Het eten dat die avond
op tafel was gekomen, bleek een niet geringe stimulans voor beide activiteiten.
Jongens schreeuwden
tot zondagmorgen half vijf toespelingen in de richting van de
vrouwenvertrekken.
Tot mijn verontrusting begreep ik ruim de helft niet van de grappen
waar door
anderen heel hard om werd gelachen. Ik was nogal bleu en groen in die
dagen. Ik
ging liever met meisjes om dan jongens, en vond misschien juist daarom
meisjes
niet echt heel bijzonder.
Vanuit de kamers van de onderwijzers
klonk tot minstens even
laat een uitzinnig gelach en gebrul. Bij afwezigheid van onderwijzende
plichten
lieten ze de teugels flink vieren; wie zou het ze misgunnen?
Ook tijdens de maaltijden golden de mores van de wederopbouw, waarmee wij werden opgevoed. Er werd geen eten weggegooid. Wie zich het bord had volgeschept, moest het tot de laatste kruimel leegeten - of tot de laatste papperige druppel, want de pot schafte niet zelden griesmeelpap.
Dat er die zondag ook op grote schaal gekotst werd, lag
echter aan iets anders.
Verder lagen een paar meisjes ziek
met ‘buikpijn’. Een ware
epidemie, maar zoals ik nu pas snap: met hun tweede of derde
ongesteldheid. Van
één meisje was het extra zielig, want ze had zelf moeten sparen voor
het
uitstapje; ‘Ze zijn bij haar thuis erg, erg arm, weet je!’ Ik kon nog
net de
latrines bereiken voordat de brulbui losbrak die ik de hele zondag al
had lopen
onderdrukken. Met verbazing bekeek ik mezelf vanaf een punt boven de
stortbak;
ik was normaliter helemaal geen huilerig jongetje. Gelukkig had niemand
het
gezien.
Die vrijwel slapeloze nacht had er
flink ingehakt; ook wel
bij het onderwijzend personeel, meende ik te zien. Maandag was er
opluchting;
beter geslapen, en de trip al op de helft. Er was die dag in flauw
glooiende
heuvelen een soort oorlogsspel, met twee kampen en ondoorgrondelijke
regels.
Het gerucht ging, dat er een meisje was weggelopen, terug naar Leiden,
na een
ruzie met haar beste vriendin. Maar ik hoorde er later niets meer over.
Misschien had ze opgezien tegen 65 kilometer lopen, zonder bus- of
treingeld,
en bakzeil gehaald.
Die avond, in de schemering, was er
een spannende wandeling
in de bossen. Plotseling werd het voorste deel van de stoet aangevallen
door
twee struikrovers. Maar bij nader inzien bleken dat een
onderwijzer en een fors uitgevallen leerling.
Ze hadden zich voor de wandeling afgemeld onder het mom van een ziekte
of
blessure, en zich snel verkleed als boef. Ik liep helemaal achteraan,
en hoorde
alleen het kabaal, zonder
iets te zien, zodat
een doodsschrik me tenminste bespaard bleef. De zittenblijvers
schrokken ook
niet, want het was het jaar daarvoor ook al voorgevallen. Wat een lol!
Op de terugweg naar het kamp, in
wemelend licht van
zaklantaarns, hielden wij jongens de hand vast van het meisje van onze
keuze. Al
maanden tevoren was ons in bedekte termen verteld dat dit van ons
verwacht
werd. Ik wilde nu eens niet achterblijven en vergreep me aan een
verlegen,
gerokt meisje, luisterend naar de naam Milly. Na terugkomst in
de barak werden wij getracteerd op waterige ranja. Milly viel aan tafel
meteen in een diepe slaap, na nog tegen me gezegd te hebben dat
ze niet
goed tegen laat opblijven kon. Een weinig bemoedigende eerste schrede
op het kronkelige
pad der liefde, en ik ben er verder ook maar niet meer aan begonnen, de
45 jaar
daarna.
Het lijkt achteraf wel een soort
initiatieritueel dat we
ondergingen, tussen kindertijd en puberteit, in plaats van een gepast
afscheidsfeest van zes jaar lager onderwijs. Tegenwoordig houden ze dit
soort
kampen aan het begin van de brugklas, met dezelfde troebele
bedoelingen, vrees
ik.
Fietsen waren evenzeer taboe als
radio en tv. Wandelen,
wandelen en nog eens wandelen was het chapiter, met de jonge benen
waarop we
toen nog konden worden aangesproken. Maar ik geloof dat weinig benen zo
de pest
hebben aan lopen als jonge benen van elfjarigen.
Dinsdag moesten we helemaal naar
Zwembad De Dijnselburg, aan
de andere kant van Zeist. Voor mijn gevoel een mars van 20 landmijlen,
maar het
was in werkelijkheid hooguit een kilometer of zes. Je moest het
natuurlijk allemaal
wel weer terug, ’s middags, dat wel.
Toen op de weide van het zwembad de lunchpakketten werden
uitgedeeld, sloop ik weg uit
de kring, gezien de steen die nog op mijn maag lag. Maar het hoofd der school stond
erop, dat ik toch minstens twee boterhammen zou verorberen, gezien mijn
al zo
frêle gestalte. ‘In de hongerwinter hadden we er een moord voor gedaan!’
Mijn treurnis van de zondag had
langzamerhand plaatsgemaakt
voor een landerigheid waarmee ik nu eens niet uit de toon viel.
Iedereen had Austerlitz
nu wel zo’n beetje gezien. Dat schoolreisje in de vijfde, naar
Schiphol, het
Muiderslot en speeltuin Oud Valkeveen, dat was veel leuker. Je zag nog
wat, en
sliep tenminste in je eigen bed.
Die avond was er in de feestzaal van
het complex nog een
ellenlange Bonte Avond, waarvan ik me alleen nog mijn opluchting
herinner, dat
de beproeving er nu zo goed als opzat. De ochtend daarop zou om 10:00
uur de
bus voor de barak staan.
Nooit meer dan op die woensdag, zou
ik zo opgetogen zijn, Leiden
binnen te rijden. Zelfs Kasper was misschien blij, zijn ouders in de
armen te
sluiten in de oploop van afhalers voor de school, al zou hij het nooit
hardop
toegeven.
Weet je, zoiets, zo’n kamp, is
helemaal niet leuk. Maar
tientallen lichtingen leerlingen houden deze narigheid zelf in stand,
jaar na
jaar. Ook ik benadrukte tegen mijn moeder, die me kwam afhalen, hoe
zeer ik had
genoten van dat halve weekje echt helemaal eruit in de bossen. Gezien
het doorslaande
succes was de bestemming van het reisje van volgend jaar ook al bekend:
Austerlitz.
Maar dan gelukkig zonder mij.
FHM
26 mei 2013
Nog meer dan anders: opgetekend uit een feilbaar geheugen. Op 1 juni
aangevuld met een paar dingen die nog naar boven waren gekomen.
PPS: een A4-tje kun je dit niet meer
noemen. Ik was deze
week zo gul, een bonus te verstrekken in de vorm van een extra lange
aflevering. Daarin heb ik alles gezegd over Austerlitz, en nu hoef ik
er nooit
meer op terug te komen.
© Frans Mensonides, Leiden, 2013