LAATSTE
ZES AFLEVERINGEN
145. HET EI VAN ZWOLLE; OPNIEUW: MUSEUM DE FUNDATIE (06/10/2013)
144. NOOIT MEER LACHEN; GEVALLEN
OVER DE ROLLATOR (09/06/2013)
143. GOED NIEUWS, DEZE WEEK;
TWITTEREN OVER NIEUWSBERICHTEN (02/06/2013)
142. RAVOTTEN
IN AUSTERLITZ; HERINNERINGEN AAN EEN SCHOOLKAMP (26/05/2013)
141. DOUZE
POINTS; SONGFESTIVAL
MEEGETIKT (19/05/2013)
140. SCHOKKEND:
DERRICK WAS FOUT (12/05/2013)
Het onderstaande schreef ik in juli
van dit jaar.
Mijn moeder is vorige
maand plotseling terecht gekomen in het ‘woonzorgcentrum’ bij ons in de buurt,
waar zij al een tijdje op de wachtlijst stond en waar ik haar zo lang mogelijk
buiten heb proberen te houden. Uitstel van executie. Zie viel uitgerekend over
haar eigen rollatorwielen, liep een gebroken arm op, en dat maakte een opname
noodzakelijk; zie de laatste aflevering van de vorige jaargang.
Ik kan er moeilijk aan wennen, haar verzorging uit handen te
geven. Neem bijvoorbeeld het eten. Mijn moeder is bepaald geen gemakkelijke eter.
Dat wist ik, dus ik zette altijd op tafel wat ze lustte. In het tehuis eet ze wat
de pot schaft. Als haar bord vol terug gaat naar de keuken; zíét iemand dat dan
wel? Nu voeder haar tijdens bezoeken maar bij met koolhydraatrijke tussendoortjes
waar ik zelf af moet blijven: stroopwafels, pannenkoekjes…
Met enig aandringen kun je als mantelzorger ook in zo’n
zorgcentrum alles voorelkaar krijgen voor je dierbare. Mijn moeder reageerde daar
vanaf de eerste dag erg verward. Zo begreep ze bijvoorbeeld niet dat ze in een
woonzorgcentrum zat.
Desoriëntatie kan veroorzaakt worden door een
blaasontsteking. Vraag me niet hoe het kan, maar mensen van die leeftijd raken
in de war van een blaasontsteking. Het was mijn moeder thuis al twee keer
overkomen. Ik drong bij de verpleging dus aan op een blaasontstekingstest. Een
week vol verwarring later vroeg ik maar eens of die test al uitgevoerd was.
Nee, maar het stond wel op de planning voor morgen…
Uiteindelijk bleek haar blaas inderdaad ontstoken. Mijn
moeder kreeg een kuur. De verwarring bleef, helaas. Maar we hadden het in ieder
geval geprobeerd.
Als ik ’s haar bezoek, vraagt ze me waar ik al die tijd
gebleven ben, hoewel mijn laatste visite meestal nog maar een dag eerder heeft
plaatsgevonden. Als ik ga, vraagt ze verbaasd, waarom ik niet gewoon thuis
blijf slapen. Ik zet haar wel eens in de rolstoel voor een ommetje. Zodra ze het
tehuis van buiten ziet, snapt ze ineens wél waar ze is. In de buurt, waar we al vijftig jaar wonen, kan ze ook alles nog thuisbrengen, Hoogvliet, de
apotheek, de school... Ook ons eigen huis herkent ze, en als we erlangs lopen,
lijkt ze even te begrijpen dat ze daar niet meer woont.
Buiten heeft ze meteen weer oog voor de natuur: al die
verschillende kleuren groen in de lente, zich opstapelende schapenwolkjes, zwanen
met een sleep jongen, de ganzenkolonie bij het slootje, die elke lente verdubbelt
in tal en last, en dagelijks de hele stoep onderschijt.
Thuis komen de verwarde verhalen weer. ‘Ik moest dat kaartje
voor de uitvoering betalen, maar ik had niet voldoende geld; ik had al betaald,
maar die gemene klootzak bij het loket wilde het kaartje niet geven…’
‘Wat voor uitvoering was dat dan?’, vraag ik.
‘Uitvoering??’, zegt ze nu verbaasd.
Als ik een poosje bij haar blijf, en praat over alles en nog
niks, trekt ze wel bij. Daarom was de dagopvang ook zo prima. Ze deden daar de
hele dag quizzen, gymnastiek, geheugenspelletjes; ze kregen gewoonweg de kans
niet om in te dutten en achteruit te gaan.
De arts van het ziekenhuis is helemaal niet tevreden over haar
voortuitgang. Er dreigt een ‘frozen shoulder’ . De vorige keer heeft hij
oefeningen opgegeven; haar doorverwezen naar een therapeut. ‘Daar is zeker
niets van terecht gekomen?’ Ik zeg dat ik het heb doorgegeven aan het tehuis.
‘En natuurlijk niets meer gehoord verder? Altijd hetzelfde, met die tehuizen!
Nou, dan schrijf ik wel een brief voor de verpleging. Maar of dat veel
uithaalt, weet ik ook niet; Ik kan ze nergens toe dwingen, zo veel macht heb ik
helaas niet. Misschien kunt u zelf wat met uw moeder oefenen?’
Elke dag trainen we die schouder nou even. Ze moet zaag- en
koffiemaalbewegingen maken met de geblesseerde arm. Het doet pijn. Liever doet
ze gymnastiek met haar goede arm, maar ik blijf herhalen dat dat niet veel zin
heeft. Nu word ik dan toch nog gebeld door een fysiotherapeut, die mijn moeder
drie keer per week gaat behandelen. Die dokter was te somber; zo’n brief helpt
toch best. En effect heeft het ook nog. De zaag- en roergebaren worden langzaam
wijder; die schouder ontdooit echt wel
weer. Binnenkort kan ze gewoon weer lopen met de rollator.
Elke dag van 11:00 – 20:00 uur zit ze met een groep andere bejaarden
aan tafel, in een eet- annex recreatiezaal. Die mensen lijken soms nog aardig
goed, maar schijn bedreigt. Een vriendelijke oude vrouw zit tegenover mijn
moeder te lezen in een dik boek. Maar weken later zie ik haar nog met dezelfde
turf, en heeft de bladwijzer slechts millimeters vooruitgang geboekt. Een andere
dame, mevrouw Pos, vertelde de eerste keer dat ik hier was, met heldere stem en
geest over haar komaf en hoe goed haar kinderen terecht waren gekomen. Maar als
ik haar voor de vijfde keer zie, vertelt zij me voor de vijfde keer datzelfde
verhaal. Ondertussen laat een opvallend bleke, volkomen apathische vrouw een gebakje
in haar schoot vallen en blijft onbewogen kijken naar de ravage die zij heeft
aangericht. Nummer vier zegt ook weinig en roept alleen van tijd tot tijd: ‘Zuster, ZUSTER, ik moet plassen!’
De conversatie aan tafel gaat meestal over de mechanische speelgoedkat
die in de vensterbank ligt. Volgens mijn moeder leeft hij, al beweegt hij
weinig (zijn batterij is zo goed als leeg). Mijn moeder schrijft allerlei
diepzinnige gedachten aan het beest toe over de mensen om zich heen. De lezende
vrouw houdt echter vol dat hij is opgezet. ‘Vroeger miauwde hij nog’, zegt een
lange, gebogen man met wild peper-en-zouthaar. ‘Maar nu hebben ze de miauw
eruit gehaald’.
Iedereen doet zijn uiterste best om bejaarden zo lang
mogelijk uit het bejaardentehuis te houden. Uit oogpunt van humaniteit en / of
kostenbesparing; het een kan gemakkelijk samengaan met het ander. Maar zit je er
eenmaal in, dan is het hoofd in de schoot geworpen; dan is er, hoe je het ook
bekijkt, een eindstadium bereikt. Dan wordt je zo liefdevol mogelijk verzorgd, dan
wordt er voedsel voor je neergezet, de was gedaan, de plas gedaan. Maar streven
naar beter is er niet meer.
De medische wetenschap schrijdt voort. Straks worden we 120
ŕ 130 jaar oud. Laten we dan allemaal alsjeblieft niet de laatste halve eeuw
daarvan hoeven door te brengen in een woonzorgcentrum!
FHM
juni 2013, gepubliceerd 13 oktober 2013
© Frans Mensonides, Leiden, 2013