LAATSTE
ZES AFLEVERINGEN
160. 'ZOEKTOCHT NAAR HET TYPISCH
FRIESE' (26/01/2014)
159. DE KUNSTMAAN TELSTAR, OF: MIK,
MAK EN MEEK (19/01/2014)
158. NIETJES TELLEN; ZUURVRIJ WERKEN
(12/01/2014)
157. JAARWISSELINGSDAGBOEK: B-KANT
EN QUIZ (05/01/2014)
156. DAGBOEK VAN EEN KERSTWEEK:
DICTEE EN DINER (29/12/2013)
155. DE BONNEFANTEN-TOP-5
(22/12/2013)
Soms
leidt het ene verhaal tot het andere. Laatst schreef ik
een FHM’etje over het nut
van het ‘ontnieten’ van documenten: nietjes uit
papier halen met behulp van een eenvoudig instrumentje. Ik moest
daardoor
denken aan mijn voormalige vakbroeder in het archiefvak, Ritsaard de
Zwart. Die
vergat het ontnieten namelijk meestal, want hij was soms wel een beetje
een
sloddervos.
Ineens kwamen er allerlei lang
vergeten anekdoten over
Ritsaard bij me boven. Hij was ooit mijn collega bij dat
archiefbedrijfje
waarover ik het wel eens gehad heb, waarvan de directeur, Lodewijk
Pekelharing,
onze pensioenpremie had verduisterd. Ritsaard had ook een paar duistere
trekjes.
Dat merkte ik al op de eerste dag dat ik met hem samenwerkte. Het was
tevens
zijn eerste werkdag voor Lodewijks firma.
Op het eerste gezicht was er niets
bijzonders aan hem: een nette, sympathiek overkomende man van middelbare leeftijd, goed in het pak,
universitaire bul in de rechten op zak en met een CV waaruit een ruime
archiefervaring
sprak. We deden een archiefinventarisatieproject bij een opdrachtgever
in A, ergens
diep in de provincie Utrecht. Hij woonde in Rotterdam, ik in Leiden.
Tot Utrecht
CS reisden we met elkaar op; een lange busrit. Onderweg trakteerde hij
mij op een
beknopte autobiografie, met daarin een paar zaken die ik zelf bij een
nieuwe
werkgever maar niet meteen op de eerste dag had uitgebazuind.
Na zijn studie had hij met een
compagnon een antiekhandeltje
opgezet. Maar dat werd geen succes. Er was een vervelend akkefietje.
Ritsaard
legde het me omstandig uit, en ik knikte begrijpend, hoewel ik geen
touw aan
zijn relaas kon vastknopen. In ieder geval was hij bijna in de petoet
beland,
maar kwam hij er uiteindelijk nog vanaf met een taakstraf. Ritsaard
benadrukte
dat het allemaal de schuld was van die compagnon, die hem erin geluisd
zou
hebben.
Daarna was hij een whiskybar
begonnen, ergens in een oud
havenbuurtje in Rotterdam. Daar kwam een einde aan toen hij zich een
conflict
met de penoze op de hals had gehaald. Geschillen worden die die kringen
niet
opgelost met een goed gesprek of door mediation. Ritsaard was een paar
keer in
elkaar geslagen en had zijn kroeg eraan moeten geven. Hij kon er niets
aan doen
dat het zo gelopen was; het overkwam hém maar weer. ‘Frans, het is
vijftien jaar
geleden, maar ik kan er nog steeds niet mee omgaan’, zei Ritsaard,
ineens half
huilend. ‘Dat verschrikkelijke onrecht!’
Daarna was hij maar gaan werken als
archivaris. Veel
juristen komen in dat vak terecht; de glamour van Spong of Moszkowicz
is niet
voor iedereen weggelegd.
Waar woon je precies in Rotterdam?’,
vroeg ik, om een
neutraal onderwerp aan te snijden. ‘Eigenlijk nergens’, antwoordde hij
gelaten.
Hij was in een vechtscheiding verwikkeld en zijn vrouw had hem onlangs
buiten
de deur gezet. Hij logeerde nu tijdelijk bij een vriend in Zuid, bij
wie hij
een veldbed in de bijkeuken besliep. Later hoorde ik dat zijn vrouw een
riante
villa bezat in Kralingen. Ik kreeg de indruk dat deze meester in de
rechten zijn
huwelijkse voorwaarden niet al te best geregeld had.
Zijn meubels stonden voorlopig bij
een opslagbedrijf.
Financieel zat hij ook finaal aan de grond, ontboezemde hij me nog. Hij
had Lodewijk,
onze werkgever, een voorschot gevraagd op zijn eerste salaris. Zolang
hij dat
niet gekregen had, was hij genoodzaakt, zwart te rijden in de trein.
Lodewijk verstrekte
reiskostenvergoedingen, maar we moesten het geld eerst zelf
voorschieten, en Ritsaard
hád het gewoonweg niet. ‘Je ziet bijna nooit een conducteur’, zei hij.
‘En als
er eens een komt, hang ik wel een of ander lulverhaal op dat de
kaartjesautomaat
defect was, of zoiets. Als je dat een beetje bréngt, dan trappen ze er
altijd
in. Ik snap niet, dat jij nog betáált!’
Er viel een lange stilte, terwijl de
bus voortreed. Ik keek
naar buiten. Zijn we er nog niet? Ik wist nou eigenlijk al wel meer dan
genoeg over
die rare snuiter. Ik hoopte dat ik niet al te vaak met hem zou
samenwerken.
De volgende dag had ik vrij, maar
kreeg ik twee merkwaardige
telefoontjes. De eerste was van Lodewijk. Die zei me dat ik bij
opdrachtgevers
in de regio X maar niet moest vertellen dat hij Ritsaard in dienst had
genomen.
Er waren bij een archiefklus van hem in X buiten zijn schuld bepaalde
dingen verkeerd
gegaan die hem volkomen ten onrechte een bepaalde reputatie bezorgd
hadden. Meer
wilde hij er niet over kwijt; hij rekende op mijn discretie.
Het tweede telefoontje kwam van
Ritsaard zelf. Die vroeg me op
de man af, of ik hem voor een korte tijd, een paar daagjes maar,
misschien 250 gulden
kon lenen. Het leek me
raadzaam, dit
resoluut te weigeren. Ook bij mij had hij in korte tijd al een bepaalde
reputatie opgebouwd.
Ritsaard bleek wel een kranige
archivaris. Niet zo een die
elke brief drie keer omdraait, dubbend of hij historische waarde heeft
of
vernietigd kan worden. De week daarop inventariseerde hij in een half
uur tijd
een complete archiefkast vol dossiers. Hij had er steekproefsgewijze
drie
mappen uitgetrokken, en die met een verveeld gezicht doorgebladerd.
‘Niets
bijzonders, allemaal’, bromde hij, en zette de hele kast en bloc op de
vernietigingslijst. ‘Dat hebben we snel verdiend voor de baas’, wreef
hij zich
in de handen.
Toch was Ritsaard alles bij elkaar
opgeteld geen grote
aanwinst voor onze werkgever. Bij projecten waarbij ik met hem
samenwerkte,
stond hij vaak zo onnavolgbaar te jongleren met mappen, inventarissen
en
archiefdozen, dat ik er weinig fiducie in had dat ooit nog iemand iets
in dat
archief zou kunnen vinden. Vaak zei hij ’s morgens ergens tussen de
eerste en
tweede koffie dat hij even iets moest naslaan in het archief te Y. De
rest van
de dag zagen we hem dan niet terug. We begonnen te vermoeden dat hij in
Y in de
tijd van de baas een project uitvoerde voor eigen rekening. Maar
bewijzen
konden we niets.
Intussen deden de jaren wat jaren zo
graag doen:
verstrijken. Ritsaard had met een urgentieverklaring een flatje kunnen
huren in
een wijk met veel schotelantennes. Hij was meestal werkzaam in een
ander deel
van het land dan ik, en dat speet me niks.
Het ging niet goed met de zaak.
Lodewijk, de oprichter en
eigenaar, liet de boel versloffen. Het werk begon af te nemen, het
salaris kwam
lang niet altijd meer op tijd. Hij had ook schulden, onder meer bij de
eigenaar
van de veel te grote archiefopslag- en kantoorruimte die hij gehuurd
had; een
deel van het personeel werkte niet op locatie bij de opdrachtgevers,
zoals
Ritsaard en ik, maar bij Lodewijk op kantoor.
Als we er naar vroegen, ontkende
Lodewijk in alle toonaarden
dat het bureau in financiële moeilijkheden verkeerde. Het was een
opluchting
voor iedereen toen hij aankondigde dat hij zich zou terugtrekken om van
zijn
levensavond te gaan genieten, en in onderhandeling was over een
overname van
het bureau. Wij hoopten op een fusie met een serieuze kandidaat, een
grotere organisatie.
Eindelijk eens niet meer elke maand in de zorgen zitten of het salaris
wel op
tijd zou komen, of überhaupt zou komen.
Maanden hoorden wij vrijwel niets
meer over de overname; Lodewijk
liet alleen los dat de onderhandelingen meer tijd kostten dan verwacht.
Maar
uiteindelijk deelde hij tijdens het werkoverleg mee, dat de zaak in
kannen en
kruiken was. Hij zou de nieuwe directeur nu meteen voorstellen. Wij
keken de
tafel rond, of we een nieuw gezicht zagen. Maar dat was niet het geval,
want de
nieuwe directeur werd… Ritsaard de Zwart. De nieuwe naam van de firma
zou
worden: De Zwart Archivisten.
FHM
2 februari 2014
VOLGENDE AFLEVERING: HIERONDER
Dat was even een schok, dat Ritsaard
de Zwart, verreweg onze
meest onbetrouwbare collega, tot opvolger was benoemd van directeur
Lodewijk
Pekelharing. Deze mededeling kregen we begin november; per 1 januari
zou de wijziging
ingaan.
Niets werd losgelaten over het
contract dat ze na zo
moeizame onderhandelingen gesloten hadden. Er gingen geruchten dat er
vuil spel
was gespeeld. Lodewijk had volgens die verhalen zijn oude BV laten
springen, of
hoe dat ook heet, om de schuldeisers het nakijken te geven en het geld
voor
zijn oude dag veilig te stellen. En Ritsaard kon dan met een schone lei
opnieuw
beginnen onder de naam De Zwart Archivisten. ‘Archivist’ is een wat
minder
gebruikelijke benaming voor een archivaris. Die naam klonk al niet
goed, vond
ik. Maar de oude naam: Lodewijk Pekelharing Archiefdiensten BV had ook
voor
geen meter geklonken. Toch was het een florerend bedrijf geweest met in
zijn
beste jaren 15 man in dienst.
Ik zat met de handen in het haar. Ik
zou vanaf de
jaarwisseling werknemer zijn van een uiterst twijfelachtige
onderneming. Niemand
had veel vertrouwen in Ritsaard. Ik zelf gaf De Zwart Archivisten zo
ongeveer
een half jaar tot een onvermijdelijk faillissement.
Gelukkig kreeg ik snel een aanbieding
om in dienst te treden
bij een van onze opdrachtgevers. Ik kon per 31 december ontslag nemen,
en heb
dus nooit onder Ritsaard hoeven dienen. Hij belde me enkele dagen voor
kerst nog
wel om zijn spijt uit te spreken over mijn vertrek. Hij wilde me nu
graag een
baan aanbieden tegen een hoger salaris; zou ik mijn besluit dan niet
willen
heroverwegen? ‘Maar dan wel zwart’, vervolgde hij; ‘handje contantje onder de
tafel.
Geen gezeik met belasting, premies, pensioenen, afdrachten… Allebei
tevreden!’
Ik sloeg het aanbod af. De maanden
daarop werd ik door mijn
ex-collega’s per mail en telefoon op de hoogte gehouden van het reilen
en
zeilen van De Zwart Archivisten.
Tijdens het eerste werkoverleg had
Ritsaard zijn mensen medegedeeld,
dat hij eens flink de bezem zou gaan halen door de firma. Slampampers
zouden een
zware tijd tegemoet gaan. ‘In dit bedrijf moet geproduceerd worden. Ik
ben nu
57, en heb nog bijna geen cent pensioen opgebouwd. Ik wil over 8 jaar
rustig
gaan leven van m’n centen!’
Ritsaard nam onmiddellijk enkele
radicale maatregelen. Van
de veel te dure kantoorruimte die Lodewijks bureau bijna de das bijna
had omgedaan,
had hij de huur opgezegd. In plaats daarvan had hij een donker, tochtig
en
slecht verwarmd magazijn gehuurd in een groot bedrijfsverzamelgebouw,
en daar
wat tweedehands kantoormeubilair en enkele bureaulampen neergezet; een
ronduit
Spartaanse werkplek.
Een handig neefje van hem had een
softwarepakket in elkaar
gehobbyd waarin zijn medewerkers voortaan al hun werk moesten invoeren.
Alle
gegevens gingen per Internet naar Ritsaard. Wie later dan 9:00 uur op
dit
systeem inlogde, werd voor straf meteen voor een uur gekort op zijn
salaris,
ook al was hij maar een minuut te laat. De hele dag hield Ritsaard
vanachter
zijn beeldscherm de productie in de gaten. Als iemand te lang geen
activiteiten
had vertoond, belde hij die persoon meteen op, of er godverdomme nog
gewerkt
werd. De archivisten mochten niet met elkaar kletsen en geen extra eet-
of
rookpauzes houden. Toiletbezoek werd slechts oogluikend getolereerd. Wat was ik blij dat ik
deze horror-werkgever tijdig
had kunnen verlaten!
Op zijn website, ook gemaakt door dat
handige neefje, was
weinig aan te merken. Er stond een foto op van zijn kantoorruimte, niet van dat
miezerige magazijntje, maar van het complete bedrijfsverzamelgebouw,
met een
gevel langer dan 100 meter. Een vaste telefoon had de firma niet, maar
het leek
van wel. Het ‘netnummer’ luidde 064, maar dat waren in werkelijkheid de
eerste
cijfers van Ritsaards mobiele nummer.
Een wagenpark bezat de firma evenmin.
Ritsaard deed al zijn
bezoeken aan opdrachtgevers met de trein - waarbij hij steeds meer
reisuren
moest maken; zijn kwalijke reputatie had zich als een olievlek
verspreid over
de Randstad en wijde omstreken. Als hij archieven moest transporteren, gebruikte
hij een huurauto. Die propte hij dan helemaal vol met archiefdozen, zodat
hij zo
weinig mogelijk keren heen en weer hoefde te rijden. Hij zat met de
neus op het
stuur. En hij mocht niet te hard remmen. Bij een noodstop dreigde hij
verpletterd
te worden door zijn complete workload aan te bewerken archieven.
Op één zo’n ritje zat een van mijn
ex-collega’s naast hem.
Plotseling stak er een hond over. Ritsaard remde niet en reed pardoes
die hond
dood, tot afgrijzen van mijn collega. ‘Ik kan niet stoppen met die
dozen in
mijn nek, en dan moeten ze hem ook maar vasthouden’, verklaarde
Ritsaard.
Tegen het eind van januari deelde hij
zijn personeel per
e-mail mee, dat de firma wat aanloopmoeilijkheden had, en dat salaris
er deze
maand nog niet in zou zitten. Hij kon wel een voorschot verstrekken aan
wie
krap bij kas zat. En dat deed hij ook; hij reisde met een grote tiet
met geld
alle werkplekken af om te betalen.
In februari kwam er wel salaris, per
giro, al kreeg iedereen
een paarhonderd euro te weinig, werden er geen salarisspecificaties
verstrekt
en was bij enkele collega´s niet De Zwart Archivisten de afzender van
het geld,
maar een postduivenvereniging.
Er vertrokken nu gaandeweg steeds
meer personeelsleden,
zonder spijt nagekeken door Ritsaard, wiens orderportefeuille
ook zienderogen
slonk. Als hij toch nog extra mensen nodig had, huurde hij ze in per
klus en
betaalde ze zwart. Daardoor kreeg hij dan weer moeilijkheden met zijn
belangrijkste opdrachtgever, een grote overheidsinstelling. Die had
indertijd nog
met Lodewijk een contract afgesloten voor 12 mensjaren voor diverse
archiefprojecten
bij hen in huis. Men zag nu op de werkplek steeds weer andere figuren
in en uit
banjeren, die niet allemaal konden bogen op het bezit van de benodigde
archiefdiploma´s.
Dit luidde het einde in van De Zwart
Archivisten. Het
overheidsbedrijf ontbood De Zwart voor een spoedbespreking. Ritsaard verklaarde
bij dat gesprek onomwonden, dat hij geen boodschap had aan ´altijd dat gezeik van jullie,
ambtenaren´. Nee, echt diplomatiek
kon je hem niet noemen.
De overheidsinstantie verscheurde
vervolgens het contract,
en om een lang verhaal kort te maken: aan het begin van de zomer werd
surseance
van betaling uitgesproken over De Zwart Archivisten. Alle
personeelsleden die
nog in vaste dienst waren, kregen een ontslagbrief. Ritsaard zou een doorstart
maken
als eenmansbedrijf. In een half jaar tijd had hij de toch eens zo
bloeiende
zaak naar de knoppen geholpen, die Lodewijk in meer dan tien jaar tijd
had
opgebouwd.
Of er veel terecht is gekomen
van Ritsaards doorstart? Als ik nu
google op zijn naam of die van het bedrijf, vind ik geen recente
pagina´s meer;
een
veeg teken. Google er zelf maar niet
naar; je zult slechts dit tweeluik vinden, als het goed is. Alle namen
in dit
stukje zijn gefingeerd, behalve de mijne. Ook omstandigheden zijn
enigszins aangepast. Neemt niet weg dit relaas - helaas - is gebaseerd
op ware gebeurtenissen.
FHM
9 februari 2014
© Frans Mensonides, Leiden, 2014