Nr. 156 - zondag 29 december 2013
Dagboek van een kerstweek: Dictee en diner





LAATSTE ZES AFLEVERINGEN

155. DE BONNEFANTEN-TOP-5 (22/12/2013)
154. OPA's HONGERTOCHT, HET NOOIT VERTELDE VERHAAL (08 en 15/12/2013)
153. HERKEN HET DIEDERIKJE: ONZINNIG PSYCHOLOGISCH ONDERZOEK (01/12/2013)
152. DUIZENDEN STROOIBILJETTEN; SINT EN SCEPSIS (24/11/2013)
151. IN DE RIJ BIJ HET RIJKS - RIJKSMUSEUM AMSTERDAM HEROPEND (17/11/2013)
150. THIS WAS YOUR LIFE 2.0; DE GEEST IN DE COMPUTER (11/11/2013)










Zo zie je maar, hoe relatief spelling is; ‘Dicté’ was eens correct. En dat dan nog fout overgenomen uit het Frans (‘dictée’).
Overgeprintscreend uit het Woordenboek der Nederlandsche Taal


Dat is zo’n eeuwenouwe traditie die inmiddels al 23 jaar bestaat: het Groot Dicté der Nederlandse Taal op tv, een week voor kerstmis. Nu ben ik mordicus tegen dicté’s, om diverse redenen, hieronder uiteengezet. Maar als je dan leest dat taalvirtuoos Kees van Kooten het dit jaar samenstelt en voorleest, overwin je je afkeer en kijk en luister je er toch naar (hier de tekst). Dat had ik beter niet kunnen doen, want er zijn weinig dingen ontluisterender dan de afgang van iemand die je bewondert.

Dit jaar moest niet alleen correct gespeld worden, maar moesten de deelnemers ook taal- en stijlfouten aanwijzen. Die fouten zouden pas vanaf de vierde volzin voorkomen, maar de eerste bevatte al een enormiteit. Zou van Kooten werkelijk wel eens een koffie drinkend dicté gezien hebben? Het dicté bleek verder niet alleen stijlfouten te bevatten, maar ook over stijlfouten te gaan. In de verwarring die dit gaf, raakte ik hopeloos verstrikt in de stapelidiote zinnen met dito woorden. Mismoedig legde ik de pen weg en zette de tv uit.

Van Kooten zwolg met zijn dicté in eigen leutigheid, in eigen belezenheid. Maar verrichte toch half werk: hij vergat de hypallage nog, die niemand kan spellen, als het correct wordt uitgesproken (‘huupALlagè’). Bovendien las hij het dicté vrijwel onverstaanbaar voor, met oudeherenstem. Sommige sterren moeten toch echt eens van ophouden weten, en hun afscheid van de tv hun afscheid laten blijven.

Ik postte een beknopte filippica tegen dicté’s in het algemeen en dat van van Kooten in het bijzonder in een praatgroep over taal op LinkedIn, als antwoord op de discussievraag: ‘Hoeveel fouten hadden jullie?’ Ik zou mijn bijdrage hier kunnen linken, maar daar niet iedereen op die besloten site voor de ware carrièretijger zit, zet ik het even op een apart A-viertje:

Ik had geen fouten, want ik doe al niet meer aan dictees sinds ik in de zesde klas van de lagere school (1967/1968) struikelde over straten die feeëriek geïllumineerd waren, commissarissen die gelastten dat allerlei dingen onmiddellijk zouden gebeuren, en dergelijke zinswendingen die geen sterveling ooit gebruikt. Daarna heb ik elk woord waaraan ik twijfelde, opgezocht in een woordenboek, totdat de PC, het tekstverwerkingsprogramma en de spellingscorrector werden uitgevonden. Toen dat gebeurd was, ben ik eindelijk gaan studeren, en heb ik het zelfs nog tot neerlandicus geschopt, zonder ook maar één woord met meer dan twee lettergrepen correct uit mijn hoofd te kunnen spellen. Ik gebruik mijn hersenen om te denken, en niet om te onthouden hoe je ‘Prylwitzkovskypaard’ schrijft. Taal is communicatie; taal is je helder, begrijpelijk en creatief uitdrukken. Taal is niet: je opsluiten in een studeerkamer om spellingsregeltjes uit je hoofd te leren die vaak ook nog volkomen onlogisch zijn. Een correcte spelling is hooguit de finishing touch, en niet het doel van alle schrijverij.

De simplist Kees van Kooten heeft dat dondersgoed begrepen. Zijn dictee is één parodie op het verschijnsel: dictee. Maar dan wel een heel armetierige en irritante, van een taalvirtuoos die ik toch erg hoog heb zitten. En nog beroerd uitgesproken ook (problemen met het kunstgebit?); mijn ouwe schoolmeester siste tenminste vervaarlijk als hij ‘commissarissen’ zei, zodat je kon bevroeden dat het met 4 s’en moest.

Maar de boodschap van Kees van Kooten moet toch verstaan worden, hoe onduidelijk hij tegenwoordig ook mompelt. Schaf die elitaire nonsens af, of houd volgend jaar een simpel dictee met alledaagse spellingsinstinkers, zodat ook mensen kunnen deelnemen die de Woordenlijst Nederlandse Taal niet van a tot z uit hun hoofd kennen, of denken dat een zeugma een moedervarken is.

Geen fouten, of ik moet iets over het hoofd gezien hebben.

 

Dixi!

 


* * *

Ook al een tientallen jaren bestaande traditie, denk ik; het kerstdiner in het woonzorgcentrum van mijn moeder, voor de bewoners, die elk één mantelzorger mogen uitnodigen. Maar voor ons is het nieuw, want mijn moeder woont pas sinds afgelopen voorjaar in het tehuis.

Het diner wordt een paar dagen voor kerstmis gehouden, en begint om 12:00 uur, een tijdstip dat ik op vrije dagen nog bezig ben met het verteren van mijn ontbijt. Ik ben maar wat vroeger opgestaan en heb maar wat kariger ontbeten.

Als ik vijf minuten voor noen het centrum binnenstap, stuit ik net op een lange, langzame rolstoel- en rollatoroptocht, op weg naar de eetzaal. Mijn moeder, paasbest aangekleed voor kerst, loopt ertussen achter haar rollator, en huilt tegenover een zuster: ‘Nou ben ik helemaal alleen! Nou is mijn zoon er niet bij! Hij zou toch écht komen!’
‘En daar IS hij ook al!’, roept de zuster, die mij in de peiling heef gekregen. ‘Ziet u nou wel, mevrouw MensoNIEdas; ik zei al: die komt écht wel!’
‘Niet meer huilen, hoor’, zeg ik (sussend kleutertoontje, klop-klop-klop op schouders), ‘Ik heb toch beloofd dat ik zou komen? En dan doe ik dat ook.’
‘Ik dacht dat je iets was overkomen’, snikt zij. ‘Ik heb je al weken niet gezien!’
‘Nou, nou, nou; anderhalve dag maar, was het’, sus ik. ‘Dat is toch niet zo lang? Ik moest gisteren werken!’

We nemen plaats in de kerstversierde eetzaal waarin gedekt is voor een man of 50. ‘Gezellig hè, al die lichtjes’, vindt mijn moeder, haar verdriet alweer vergeten. De amuse bestaat uit een struisvogelhapje. Ik ben nieuwsgierig; ik heb wel eens struisvogelpolitiek bedreven in mijn leven, maar er nog nooit een geproefd. Het smaakt naar… ja, naar struisvogel, en is aan de zoute en taaie kant. Mijn moeder eet het met smaak op, al kan zij helemaal niet tegen zoute en taaie dingen. Zij laat zich vervolgens druivensap inschenken, en neemt er een flinke teug van, hoewel ze ook niet tegen vruchtensap kan, dat haar naar eigen zeggen altijd te veel in de keel brandt. Ook het voorgerecht, zalm, valt in de smaak; vroegere bezwaren tegen vis zijn nu ingeslikt.

Op het podium nemen zeven forse, ruim middelbare, gereformeerde dames uit Katwijk plaats die de samenzang gaan verzorgen. Nee, hè, we zaten net zo rustig te eten! Zij dragen identieke kleding. Eén van hen staat fanatiek op een akoestische gitaar te hengsten. Er zijn vellen rondgedeeld met de teksten van de te kwelen liederen; traditionals als ‘Stille nacht’ en ‘De herdertjes lagen bij nachte’. We worden van harte uitgenodigd om mee te zingen. Maar je mag niet zingen met volle mond, heeft mijn moeder mij geleerd.

Pas als het hoofdgerecht wordt opgediend, betreedt de geestelijk verzorgster het podium om de kerstboodschap uit te spreken waarmee zij de middag had willen openen. Wat een naar misverstand; nee, sorry hoor, maar ze had echt begrepen dat het diner om half twee zou beginnen. In dit tehuis voor alle gezindten, en zelfs voor mensen zonder gezindte, houdt ze de kerk angstvallig in het midden. Ze clicheert maar wat over het licht dat heendringt door de kieren van de duisternis, of zoiets. Er luistert geen hond.

Ik ben verbaasd over wat ik mijn moeder allemaal zie opeten. In al die jaren dat ik voor haar gekookt heb, moest ik rekening houden met wat ik altijd noemde: haar zelfverzonnen dieet tegen haar zelfverzonnen kwalen. Maar met het tanen van haar geheugen is ze zowel dat dieet als die kwalen vergeten, en laat zich alles goed smaken. Ik heb me wel zorgen gemaakt of mijn moeder in het tehuis niet al het eten terug zou sturen, maar had niet bang hoeven zijn voor ondervoeding.

Zij kan zelf nog eten en lopen, zij het met rollator. Sommige anderen zijn hierheen gerold in een rolstoel en moeten gevoerd worden. ‘Gezellig hè, al die lichtjes’, zegt zij voor de vierde keer.

Maar dan krijgt haar gezicht een bekommerde trek. ‘Als er nou straks maar weer geen luchtalarm wordt gegeven! Hoe krijgen we al die oude mensen, die zo slecht ter been zijn, dan nog op tijd in de schuilkelder?’
‘Joh, maar moeder, de oorlog is toch al lang voorbij? Er komt heus geen luchtalarm, hoor!’
‘Nou, dat weet ik nog niet zo net. Vorige week was er ook alarm. We moesten allemaal naar de schuilkelder!’
‘Was dat geen brandoefening, of zo?’
‘Nou, nee, nee hoor, toch? Nee…’

Opnieuw zang. Kyrie eleis, bij slagroom met ijs. ‘Zullen wij tweeën samen de afwas even doen?‘, zeg ik.  Ze lacht. We lopen terug naar haar afdeling. Het is drie uur. Het eten was overvloedig, en prima, maar ik kan na dit diner wel een gigantische lunchdip tegemoet zien.

‘Het zal zo wel etenstijd zijn’, zegt moeder. ‘Blijf nog even, dan kun je misschien nog een kopje soep mee-eten!’ Maar dat heb ik toch geweigerd.

FHM
29 december 2013




VOLGENDE AFLEVERING:
JAARWISSELINGSDAGBOEK: B-KANT EN QUIZ (05/01/2014)


© Frans Mensonides, Leiden, 2013


<< naar thuispagina Frans Mensonides