LAATSTE
ZES AFLEVERINGEN
155. DE BONNEFANTEN-TOP-5 (22/12/2013)
154. OPA's HONGERTOCHT, HET NOOIT
VERTELDE VERHAAL (08 en 15/12/2013)
153. HERKEN HET DIEDERIKJE:
ONZINNIG PSYCHOLOGISCH ONDERZOEK (01/12/2013)
152. DUIZENDEN
STROOIBILJETTEN; SINT EN SCEPSIS (24/11/2013)
151. IN DE RIJ BIJ HET RIJKS -
RIJKSMUSEUM AMSTERDAM HEROPEND (17/11/2013)
150. THIS WAS YOUR LIFE 2.0; DE
GEEST IN DE COMPUTER (11/11/2013)
Zo zie je maar, hoe relatief spelling is; ‘Dicté’ was eens
correct. En dat dan nog fout overgenomen uit het Frans (‘dictée’).
Overgeprintscreend uit het Woordenboek der Nederlandsche Taal
Dat is zo’n eeuwenouwe traditie die inmiddels al 23 jaar
bestaat: het Groot Dicté der Nederlandse Taal op tv, een week voor kerstmis. Nu
ben ik mordicus tegen dicté’s, om diverse redenen, hieronder uiteengezet. Maar
als je dan leest dat taalvirtuoos Kees van Kooten het dit jaar samenstelt en
voorleest, overwin je je afkeer en kijk en luister je er toch naar (hier de
tekst). Dat had ik beter niet kunnen doen, want er zijn weinig dingen
ontluisterender dan de afgang van iemand die je bewondert.
Dit jaar moest niet alleen correct gespeld worden, maar moesten
de deelnemers ook taal- en stijlfouten aanwijzen. Die fouten zouden pas vanaf
de vierde volzin voorkomen, maar de eerste bevatte al een enormiteit. Zou van
Kooten werkelijk wel eens een koffie drinkend dicté gezien hebben? Het dicté
bleek verder niet alleen stijlfouten te bevatten, maar ook over stijlfouten te
gaan. In de verwarring die dit gaf, raakte ik hopeloos verstrikt in de
stapelidiote zinnen met dito woorden. Mismoedig legde ik de pen weg en zette de
tv uit.
Van Kooten zwolg met zijn dicté in eigen leutigheid, in
eigen belezenheid. Maar verrichte toch half werk: hij vergat de hypallage nog, die
niemand kan spellen, als het correct wordt uitgesproken (‘huupALlagè’). Bovendien
las hij het dicté vrijwel onverstaanbaar voor, met oudeherenstem. Sommige sterren
moeten toch echt eens van ophouden weten, en hun afscheid van de tv hun
afscheid laten blijven.
Ik postte een beknopte filippica tegen dicté’s in het
algemeen en dat van van Kooten in het bijzonder in een praatgroep over taal op LinkedIn,
als antwoord op de discussievraag: ‘Hoeveel fouten hadden jullie?’ Ik zou mijn
bijdrage hier kunnen linken, maar daar niet iedereen op die besloten site voor de
ware carrièretijger zit, zet ik het even op een apart A-viertje:
Ik had geen fouten,
want ik doe al niet meer aan dictees sinds ik in de zesde klas van de lagere
school (1967/1968) struikelde over straten die feeëriek geïllumineerd waren,
commissarissen die gelastten dat allerlei dingen onmiddellijk zouden gebeuren, en dergelijke zinswendingen die geen
sterveling ooit gebruikt. Daarna heb ik elk woord waaraan ik twijfelde,
opgezocht in een woordenboek, totdat de PC, het tekstverwerkingsprogramma en de
spellingscorrector werden uitgevonden. Toen dat gebeurd was, ben ik eindelijk
gaan studeren, en heb ik het zelfs nog tot neerlandicus geschopt, zonder ook
maar één woord met meer dan twee lettergrepen correct uit mijn hoofd te kunnen
spellen. Ik gebruik mijn hersenen om te denken, en niet om te onthouden hoe je
‘Prylwitzkovskypaard’ schrijft. Taal is communicatie; taal is je helder,
begrijpelijk en creatief uitdrukken. Taal is niet: je opsluiten in een
studeerkamer om spellingsregeltjes uit je hoofd te leren die vaak ook nog
volkomen onlogisch zijn. Een correcte spelling is hooguit de finishing touch,
en niet het doel van alle schrijverij.
De simplist Kees van
Kooten heeft dat dondersgoed begrepen. Zijn dictee is één parodie op het
verschijnsel: dictee. Maar dan wel een heel armetierige en irritante, van een
taalvirtuoos die ik toch erg hoog heb zitten. En nog beroerd uitgesproken ook
(problemen met het kunstgebit?); mijn ouwe schoolmeester siste tenminste
vervaarlijk als hij ‘commissarissen’ zei, zodat je kon bevroeden dat het met 4
s’en moest.
Maar de boodschap van
Kees van Kooten moet toch verstaan worden, hoe onduidelijk hij tegenwoordig ook
mompelt. Schaf die elitaire nonsens af, of houd volgend jaar een simpel dictee
met alledaagse spellingsinstinkers, zodat ook mensen kunnen deelnemen die de
Woordenlijst Nederlandse Taal niet van a tot z uit hun hoofd kennen, of denken
dat een zeugma een moedervarken is.
Geen fouten, of ik
moet iets over het hoofd gezien hebben.
Dixi!
* * *
Ook al een tientallen jaren bestaande traditie, denk ik; het
kerstdiner in het woonzorgcentrum van mijn moeder, voor de bewoners, die elk één
mantelzorger mogen uitnodigen. Maar voor ons is het nieuw, want mijn moeder woont
pas sinds afgelopen voorjaar in het tehuis.
Het diner wordt een paar dagen voor kerstmis gehouden, en begint
om 12:00 uur, een tijdstip dat ik op vrije dagen nog bezig ben met het verteren
van mijn ontbijt. Ik ben maar wat vroeger opgestaan en heb maar wat kariger
ontbeten.
Als ik vijf minuten voor noen het centrum binnenstap, stuit
ik net op een lange, langzame rolstoel- en rollatoroptocht, op weg naar de
eetzaal. Mijn moeder, paasbest aangekleed voor kerst, loopt ertussen achter haar
rollator, en huilt tegenover een zuster: ‘Nou ben ik helemaal alleen! Nou is
mijn zoon er niet bij! Hij zou toch écht komen!’
‘En daar IS hij ook al!’, roept de zuster, die mij in de peiling heef gekregen.
‘Ziet u nou wel, mevrouw MensoNIEdas; ik zei al: die komt écht wel!’
‘Niet meer huilen, hoor’, zeg ik (sussend kleutertoontje, klop-klop-klop op
schouders), ‘Ik heb toch beloofd dat ik zou komen? En dan doe ik dat ook.’
‘Ik dacht dat je iets was overkomen’, snikt zij. ‘Ik heb je al weken niet
gezien!’
‘Nou, nou, nou; anderhalve dag maar, was het’, sus ik. ‘Dat is toch niet zo
lang? Ik moest gisteren werken!’
We nemen plaats in de kerstversierde eetzaal waarin gedekt
is voor een man of 50. ‘Gezellig hè, al die lichtjes’, vindt mijn moeder, haar
verdriet alweer vergeten. De amuse bestaat uit een struisvogelhapje. Ik ben
nieuwsgierig; ik heb wel eens struisvogelpolitiek bedreven in mijn leven, maar
er nog nooit een geproefd. Het smaakt naar… ja, naar struisvogel, en is aan de
zoute en taaie kant. Mijn moeder eet het met smaak op, al kan zij helemaal niet
tegen zoute en taaie dingen. Zij laat zich vervolgens druivensap inschenken, en
neemt er een flinke teug van, hoewel ze ook niet tegen vruchtensap kan, dat
haar naar eigen zeggen altijd te veel in de keel brandt. Ook het voorgerecht,
zalm, valt in de smaak; vroegere bezwaren tegen vis zijn nu ingeslikt.
Op het podium nemen zeven forse, ruim middelbare,
gereformeerde dames uit Katwijk plaats die de samenzang gaan verzorgen. Nee,
hè, we zaten net zo rustig te eten! Zij dragen identieke kleding. Eén van hen staat
fanatiek op een akoestische gitaar te hengsten. Er zijn vellen rondgedeeld met
de teksten van de te kwelen liederen; traditionals als ‘Stille nacht’ en ‘De herdertjes lagen bij nachte’. We worden van harte uitgenodigd om mee te
zingen. Maar je mag niet zingen met volle mond, heeft mijn moeder mij geleerd.
Pas als het hoofdgerecht wordt opgediend, betreedt de
geestelijk verzorgster het podium om de kerstboodschap uit te spreken waarmee
zij de middag had willen openen. Wat een naar misverstand; nee, sorry hoor, maar
ze had echt begrepen dat het diner om half twee zou beginnen. In dit tehuis
voor alle gezindten, en zelfs voor mensen zonder gezindte, houdt ze de kerk angstvallig
in het midden. Ze clicheert maar wat over het licht dat heendringt door de
kieren van de duisternis, of zoiets. Er luistert geen hond.
Ik ben verbaasd over wat ik mijn moeder allemaal zie opeten.
In al die jaren dat ik voor haar gekookt
heb, moest ik rekening houden met wat ik altijd noemde: haar zelfverzonnen
dieet tegen haar zelfverzonnen kwalen. Maar met het tanen van haar geheugen is
ze zowel dat dieet als die kwalen vergeten, en laat zich alles goed smaken. Ik
heb me wel zorgen gemaakt of mijn moeder in het tehuis niet al het eten terug
zou sturen, maar had niet bang hoeven zijn voor ondervoeding.
Zij kan zelf nog eten en lopen, zij het met rollator. Sommige
anderen zijn hierheen gerold in een rolstoel en moeten gevoerd worden.
‘Gezellig hè, al die lichtjes’, zegt zij voor de vierde keer.
Maar dan krijgt haar gezicht een bekommerde trek. ‘Als er
nou straks maar weer geen luchtalarm wordt gegeven! Hoe krijgen we al die oude
mensen, die zo slecht ter been zijn, dan nog op tijd in de schuilkelder?’
‘Joh, maar moeder, de oorlog is toch al lang voorbij? Er komt heus geen
luchtalarm, hoor!’
‘Nou, dat weet ik nog niet zo net. Vorige week was er ook alarm. We moesten
allemaal naar de schuilkelder!’
‘Was dat geen brandoefening, of zo?’
‘Nou, nee, nee hoor, toch? Nee…’
Opnieuw zang. Kyrie eleis, bij slagroom met ijs. ‘Zullen wij
tweeën samen de afwas even doen?‘, zeg ik. Ze lacht. We lopen terug naar haar afdeling.
Het is drie uur. Het eten was overvloedig, en prima, maar ik kan na dit diner wel
een gigantische lunchdip tegemoet zien.
‘Het zal zo wel etenstijd zijn’, zegt moeder. ‘Blijf nog
even, dan kun je misschien nog een kopje soep mee-eten!’ Maar dat heb ik toch geweigerd.
FHM
29 december 2013
© Frans Mensonides, Leiden, 2013