(Festina) lente op de Veluwe

 

Dit groeiartikel moet het jaar rondmaken. Afgelopen zomer, herfst en winter bracht ik diverse halve en hele wandeldagen door op de Veluwe. Mijn zomerwandelingen waren vooral nostalgisch van aard; terugblikken op onze vakanties in de jaren 60 in Putten. In de herfst slingerde de Slag om Arnhem uit 1944, toen precies 70 jaar geleden, zich als een rode draad door de artikelenreeks. Van de winter gingen de verhalen, naar goeie gewoonte op deze site, overal en vooral nergens over. Maar ze speelden zich over het algemeen af in grotere dorpen en kleinere steden, als je er persé een lijn in wil zien.

Nu dan de voorjaarsreeks. Ik heb me daarmee niet gehaast (‘Festina lente’, zoals de Romeinen al zeiden: haast je langzaam, of: haast je in de lente), want het eerste deel verscheen pas een week voordat de meteorologische zomer alweer aanbrak, en het laatste zal dat doen als de dagen alweer lichtelijk gaan korten.

We gaan deze keer eerst naar de oostflank van de Veluwe, het gedeelte voorbij Arnhem, tegen de IJssel aan. Ik was er twee dagen.

 


 

Rosendael bij Rozendaal

De Steeg: selfie met Carmiggelt

Buka-vakantieverblijven; mijn eerste lentes op de Veluwe

De bank van Pos; Nationaal Park de Veluwezoom


Slag om Arnhem: feit en fictie

Modderzweetroute: Landgoed Duno en Heavy Dorp

Slot

Nijkerk - Putten




Rosendael bij Rozendaal



Rosendael en Rozendaal staan vandaag op het programma, en vandaag is dan: de dinsdag vóór Hemelvaartsdag. Rosendael is een kasteel met een zeer ruime tuin bij het dorp Rozendaal dat vastzit aan Velp dat vastzit aan Arnhem. Rosendael en Rozendaal, niet te verwarren met Roosendaal in Noord-Brabant, natuurlijk.

Ik was van plan, vanaf station Arnhem Breng-lijn 9 te nemen, die in de buurt stopt van het kasteel. Die lijn had ik in oktober al tussen Schaarsbergen en Arnhem NS. Hij gaat daarna met dezelfde onnavolgbare kronkels op weg naar het ziekenhuis van Velp. Die bus is echter net weg als ik de bus-catacomben bij het station bereik, dus ik maak van de gelegenheid gebruik om nog eens een trolleyritje te maken; een trolleybusrit is toch een stuk specialer dan één met dieseltractie.

Laatst was ik nog in Arnhem om de nieuwe trolleyverbinding in De Laar Oost in te wijden. De lijn van vandaag, lijn 1 (Oosterbeek – Velp) is de opvolger van een tram die bestond tot de Slag om Arnhem. Toen werd de tramremise met bijna het volledige wagenpark verwoest bij een bombardement en kwam er letterlijk in één klap een eind aan de tramexploitatie in Arnhem. In 1949 werd de trolleybus in gebruik genomen.

Over de brede Velperweg gaan we tot de halte Raapopseweg gelijk op met trolleylijn 7 naar Geitenkamp. De rit leidt langs diverse riante landhuizen. Niet het geringste daarvan is Bronbeek, een verzorgingstehuis voor oud-militairen en tegenwoordig tevens een museum. Knoestige veteranen in vale uniformen, voormalige ijzervreters, die bij het haardvuur nog steeds de teloorgang van ‘Ons Indië’ zitten te betreuren; zoiets stel ik me daar bij voor.

Ik stap uit in het centrum van Velp en maak de eerste foto van de dag: twee elkaar kruisende trolleybussen. Een buitenkansje; als je op zoiets uit bent, sta je vast de hele middag vergeefs te wachten en passeren ze elkaar steeds pesterig net niet voor je lens.

Daarna sla ik de weg naar Rozendaal in. Een helende omgeving, moet dit zijn. De optrekjes langs deze laan hebben uitzicht op een glooiende vallei. Er zijn klinieken gevestigd en rouwverwerkingstherapeuten.

Rozendaal is in alle opzichten een curieuze gemeente. Het bewoonde gedeelte ervan is een villaparkje met anderhalfduizend inwoners. Daarmee is het de kleinste gemeente qua inwonertal van het Nederlandse vasteland; alleen enkele Waddeneilanden scoren nog lager. Tevens is het een van de dunst bevolkte gemeenten; de overgrote meerderheid van het oppervlak bestaat uit bos. Én het is een van de rijkste van het land, met opvallend veel (multi-)miljonairs. Rozendaal staat op 5 geklasseerd op de miljonairslijst, die wordt aangevoerd door Blaricum.

Heel apart ziet ook de bevolkingspiramide eruit, die meer op schoppenaas lijkt dan op een piramide. Kinderen zijn schaars, jongvolwassenen nog schaarser, en er is een overmaat aan middelbaren, jongere ouderen en hoogbejaarden. Typisch het profiel van een renteniersoord.

Hoe heeft deze kleine, doch vette gemeente zich kunnen onttrekken aan het gemeente-herindelingsspel, dat al tientallen jaren overal in Nederland gespeeld wordt, vooral tot profijt van adviesbureaus en interimmanagers? De grotere buur Velp heeft zich laten inlijven door de gemeente Rheden. Rozendaal bleef onafhankelijk - en won zelfs een aantal malen de slag om de snelste verkiezingsuitslag, die vaak om tien over negen al bekend is. Buurgemeenten moeten toch wel watertandend loeren op die sappige WOZ-gelden die hier te innen zijn; een belastingparadijs voor belastingheffers.


Kasteel Rosendael dateert van rond 1300, maar alleen het donjon, het torentje, is nog bewaard gebleven uit die tijd. De eerste bewoner was Reinoud de Strijdbare, hertog van Gelre. Hoe strijdbaar Reinoud ook was, hij verloor wel de Slag bij Woeringen van 1288, waarover Jan van Heelu nog de bekende ‘Rijmkroniek’ heeft geschreven – bekend althans bij wie ooit colleges Middelnederlandse literatuur heeft gelopen. En zelfs die moeten soms nazoeken waar die slag in de buurt van Keulen ook al weer precies over ging; ik moest dat tenminste wel.

Welnu, de slag bij Woeringen was de apotheose van de Limburgse Successieoorlog, waarbij Limburg weer eens van eigenaar verwisselde. Het was een clash tussen Gelre en Brabant, waar diverse andere heersers uit de ruime omstreken zich ook tegenaan bemoeiden.

Die slag had een lange nasleep in de vorm van gijzelingen, losgelden, etc. Reinoud moest flink in de buidel tasten om terug te mogen keren naar Gelre, om er zijn wonden te gaan likken in dit kasteeltje (Bronbeek bestond nog niet).

Minder fortuinlijk was de aartsbisschop van Keulen, die gegijzeld was door graaf Adolf V, die hem een jaar lang bespotte en vernederde. Maar later wist de bisschop de graaf op zijn beurt gevangen te zetten. De kerkvorst - die voor het gemak het gebod maar even vergat om zijn vijanden lief te hebben - liet hem, naakt en met honing ingezeept, te pronk stellen in een kooi, ten prooi aan zwermen bijen.

Barre, barbaarse tijden. Maar je hebt ook tegenwoordig nog landen… Neem het Noord-Korea van die leider wiens naam ik nooit kan onthouden, met die koeienvlaai als kapsel. Die laat successievelijk al zijn ministers en topambtenaren ter dood brengen. En dat gebeurt dan door ze aan flarden te schieten met een luchtafweerkanon, geen halve maatregelen! Het zal morgen in de krant staan.

Maar ik had het over Rosendael, waar ik nu voor de poort sta. Na de hertogen van Gelre zakte het kasteel af naar drosten en vervolgens verder naar baronnen. Het verloor zijn functie van verdedigingswerk en werd een landhuis. De laatste bewoners heetten Van Pallandt. In de jaren 70 van de 20ste eeuw onderging het kasteel het noodlot van vrijwel al zijn soortgenoten: overdracht aan een stichting.

Dat is de Stichting Geldersch Landschap & Kasteelen. Héé, was ik daar toevallig geen donateur van? Jazeker; het donateurspasje zit zelfs in mijn portefeuille, die uitpuilt van dat soort pasjes, waaronder ook al lang verlopene. Maar deze is van 2015.

De klok van het kasteel is er zo een uit de tijd dat nog niemand haast had en ook niemand op een kwartiertje keek. Hij heeft maar één wijzer en ik zie er alleen op dat het ergens voorbij half één is.

Bij Rosendael kun je een rondleiding krijgen door het park van ongeveer een vierkante kilometer grootte, en door het kasteel zelf. Die laatste is pas in de loop van de middag, dus ik kies voor het park; ik ga niet die ene wijzer urenlang vooruit zitten kijken. Het is ook meer tuinenweer dan kastelenweer, vandaag. Dank zij dat pasje hoef ik niet eens te betalen.

Ik zit een poosje als enige op het bankje waar je kunt wachten op de rondleiding, en voel me lichtelijk opgelaten. Veronderstel, dat ik de enige belangstellende blijf... Gelukkig komt er nu een heel gezelschap van een man of zeven uit het kasteel in het kielzog van een rondleidster.

Die enthousiast reageert als iemand meteen al een adder meent te zien; niet onder het gras, maar gewoon op het pad. Een adder, de enige in Nederland inheemse gifslang. Ik treed naderbij; giftig of niet, dat wil ik zien. Nooit heb ik een adder gezien, afgezien dan van in kantoortuinen.

Maar onze gids heeft een teleurstellende mededeling: het is maar een hazelworm. Een flink uit de kluiten gewassen exemplaar, dat zeker, maar niet giftig.







Rosendael is befaamd om zijn Bedriegertjes. Er is een pracht van een fontein in een vijver. Als iedereen zich daaraan staat te vergapen (behalve ik, want ik wéét het), verschuift de gids met de voet een hendel en daarna begint er ineens water uit de grond te spuiten, uit sproeiers die je alleen ziet als je er op verdacht bent.

Deze Bedriegertjes vormden ooit, vóór de oorlog en vóór het bestaan van pretparken, de meest populaire bestemming van schoolreisjes. Zo’n dagtochtje zal de huidige scholieren niet meer boeien, denk ik. Alhoewel: een jongetje van een jaar of zeven in ons gezelschap blijft extra lang bij die sproeiers staan, totdat hij echt zeiknat is.

Die Bedriegertjes bestaan al eeuwenlang en zijn op grote schaal nageaapt. Er zit geen pomp in. Het werkt via natuurlijk hoogteverschil en via de wet van de communicerende vaten. Het park is sterk geaccentueerd, de Bedriegertjes liggen ongeveer op het laagste punt en krijgen hun water via een beek. Dit gegolfde landschap is, zoals zo veel plekken op de Veluwe, ontstaan in de ijstijd.

 De bultige eik bij de fontein heeft nog een staartje Gouden Eeuw meegemaakt en diverse blikseminslagen. Eén boom op het landgoed is nog volkomen kaal, hoewel we toch al dik in mei zitten. ‘Daar is het leven bijna uit geweken’, zegt de gids. ‘Hij komt als laatste in het blad, en is zijn bladeren in de herfst ook als eerste weer kwijt. Die noemen we: de ambtenaar’.

De ambtenaar, ha, ha, ha, hi, hi, hi, ho, ho, ho, wat een giller, allemaal even lachen, denkt deze ambtenaar.

Linksboven de Dorknoper


Een andere bijzondere boom is de levensboom, verwant aan de sequoia. Vrouwen die zwanger willen worden, moeten er een rondje omheen lopen. En wiens gezondheid te wensen overlaat, kan een briefje met een omschrijving van zijn kwalen in de boom hangen; dat helpt net zo goed als homeopathische middelen, handoplegging of Januvia, en is bovendien een stuk goedkoper.

In de theekoepel staan de vier elementen centraal: water voor het theewater, vuur om de thee te laten trekken, aarde in de vorm van aardewerk om het uit te drinken, en lucht zat er vast ook wel in die koepel.

In het prieel daarnaast was een aparte heren- en damesafdeling. De eersten konden er roken, en kouten over de jacht en politiek; de laatsten zullen het vast gehad hebben over mode, de laatste roddels onder de upper ten van deze streek en over de dienstmeisjes, die steeds brutaler werden. De rolverdeling: mannen en vrouwen, bazen en knechten, was nog in beton gegoten toen hier baronnen en baronessen rondliepen.

Het monsterlijke zeegedrocht bij het prieel was besteld als dolfijn. Maar de beeldhouwer had zo’n dier nog nooit gezien in het dolfinarium en improviseerde maar wat.

Het bos dat bij het landgoed hoort, mogen we verkennen zonder gids. Het is een prachtige dag, uitmuntend wandelweer en fraai licht om te fotograferen. Zo’n dag waarop alles klopt – tot dusverre, maar prijs hem pas als het avond is, zeurt de realist in mij.

Levensboom





 

 

De Steeg: selfie met Carmiggelt


Na bezichtiging van het landgoed loop ik heuvelop naar De Schelmseweg, de verkeersader door het bosgebied ten noorden van Arnhem. Hier neem ik die slingerende lijn 9 die in Rozendaal wel niet veel passagiers zal oppikken. De Breng-bus kiest zijn weg door beboomde lanen en over krap opgezette rotondes. We passeren de keerlus van de trolleybus, rijden door het centrum van Velp en kruisen het spoor bij het mooi centraal gelegen station. Ik blijf zitten tot het ziekenhuis en shop een lunch bij elkaar in een naburig winkelcentrum. De gifbus, daar stap ik maar niet in. Wel stel ik me op bij de halte van lijn 43.

Deze lijn, gereden met bussen van Breng en Syntus, overbrugt in dik anderhalf uur de 45 kilometer tussen Arnhem en Apeldoorn; een rit langs bossen, als je Velp eenmaal uit bent. Als je snel van Arnhem naar Apeldoorn wilt, kun je ook lijn 91 nog nemen, die het in drie kwartier doet en onderweg alleen stopt in Beekbergen; dan versla je de trein.

Het display vermeldt een bus 43 naar Apeldoon via Dieren om 15:38 en een bus 43 naar Apeldoorn Busstation van 15:39. Twee bussen? Dan hadden ze net zo goed een kwartierdienst kunnen rijden. Maar ik zal maar één bus zien; die andere bestaat slechts in de computer.

De bus rijdt parallel aan de spoorbaan Arnhem – Zutphen en aan de voet van de hoge heuvelen die behoren bij Nationaal Park De Veluwezoom. Een bewoner van een stulpje langs de weg heeft het jaartal 2015 op zijn dak aangebracht in dakpannen met een afwijkende kleur. Elk jaar op oudejaarsdag gaat hij de ladder op om het jaartal aan te passen, denk ik.

Nu naderen we mijn tweede doel van vanmiddag: De Steeg. We rijden het binnen onder een spoorwegviaduct door. In het 1200 inwoners tellende dorp, ingeklemd tussen de IJssel en De Veluwezoom, blies de schrijver Louis Couperus in 1923 de laatste adem uit. Simon Carmiggelt en Wim Kan brachten er graag hun vakanties door. Alle drie zijn ze geëerd met een zitbank.







Linksboven: Couperus-bankje, rechtsboven: Athlone, linksonder: Middachten, rechtsonder: 'Strooiedorp'


Aan Carmiggelt wijdde ik een paar jaar geleden in mijn rubriek FHM’s een aantal stukjes, waarvan dit de laatste is. De ooit befaamde columnist van Het Parool kwam hier regelmatig bijtanken van zijn drukke leven in de stad.

Als ik het zo opschrijf, lijkt het een vileine toespeling op de onlesbare drankzucht van de schrijver, maar zo bedoel ik het niet. Hij woonde hartje Amsterdam en hij stond gewoon in het telefoonboek, met zijn adres erbij. De hele dag had hij aanloop en telefoontjes van particulieren die hem kenden van de tv en hem graag deelgenoot wilden maken van dingen die ze meegemaakt hadden. Carmiggelt putte daar graag ideeën uit voor stukjes. Maar zo nu en dan moest hij eens ontsnappen aan zijn lezers, en deed dat in De Steeg.

Hij en zijn vrouw frequenteerden aanvankelijk een hotel op de plek waar nu het gemeentehuis van Rheden staat. Maar toen dat hotel werd afgebroken, verkasten ze naar Het Wapen van Athlone, dat tegenwoordig een restaurant is. Een andere eetgelegenheid in De Steeg is ‘Dagelijks vanaf 17:00 geopend!’ maar ‘Dinsdag en woensdag gesloten’; Carmiggelt zou om die onlogische mededeling geglimlacht hebben.

In De Steeg heb je uitzicht op een zijarm van de IJssel. De rivier zelf werd in een kwaad jaar aan het oog onttrokken door een snelweg, een steen des aanstoots voor Carmiggelt en Kan.

Bij die IJsselarm staat nu in een plantsoentje een standbeeld van de heer en mevrouw Carmiggelt, gezeten op een bankje. Het bronzen beeld van de plaatselijke kunstenaar Wim Kuyl werd in januari 2012 gestolen. Later is het aan stukken gezaagd teruggevonden bij de bronsdieven, en gerestaureerd, waarvoor in De Steeg fondsen bijeengebracht waren.

Gelukkig maar, want nu kan ik doen wat ik van plan ben, en waarvoor ik eigenlijk deze hele dagtocht ondernomen heb: een selfie maken met Carmiggelt. Als iemand dat mag doen, ben IK het wel. Heeft ooit een cultuurwethoudster van een dorp in het Groene Hart mij niet uitgeroepen tot: tweede Carmiggelt? ‘Te veel eer’, mompel je dan in alle valse bescheidenheid. Maar een cultuurwethoudster mag je wel geloven; zulke mensen hebben er beroepshalve kijk op. De tweede Carmiggelt, gezeten naast de eerste en enig echte, het misstaat niet op deze site en verder ook nergens.

Ik vind het wel een beetje raar, wat ik doe; dat wel. Stel dat een voorbijganger me ziet. Wat zal zo iemand wel niet zeggen (bijvoorbeeld: ‘Wie is toch de man die daar naast De digitale reiziger zit?’). Maar Carmiggelt zelf wordt er niet boos om; hij zal morgen zelfs vanuit het hiernamaals de foto retweeten die ik op Twitter ga zetten. Ik kijk zo vals en gemeen omdat ik tegen de zon in kijk, maar die staat er nou eenmaal.

Carmiggelt was een geziene gast in De Steeg. De dorpelingen vonden zichzelf later soms terug in zijn ‘Kronkels’ in Het Parool. Eén van hen zei eens tegen de schrijver  dat hij hem wel een doos sigaren had mogen schenken voor dit gastoptreden. Die kreeg hij alsnog; zo was Carmiggelt wel.


Een paar hectometer voorbij het dorp ligt het landgoed en kasteel Middachten, dat zeer zelden open is voor het publiek. Ik fotografeer het door de hekken heen. De clubkleuren van Middachten, wit en soort van licht donkerroodbruin-roze, zie je overal in het dorp terug, zoals op de gevel van het oude postkantoor. Dat staat momenteel te koop. Als je een bankje van een miljoen op tafel legt, mag je het jouw eigendom noemen, en dan krijg je nog vijf briefjes van duizend wisselgeld.

Op het Brantsenpark kijkt een tuinierende oudere vrouw me met holle angstogen weg; wie is me dát? De tweede Carmiggelt, mevrouw! Maar haar huis moet ik helemaal niet hebben. Ik heb mijn zinnen gezet op een foto van de woningen met rieten daken op de Bentincklaan, aan de andere kant van de spoorbaan. Dit ‘Strooiedorp’ werd voltooid in 1921. Het waren arbeiderswoningen en het zijn nu nog steeds sociale huurwoningen.

tot hier toe alvast gepubliceerd op 24 mei 2015
Hieronder meteen het vervolg.








Buka-vakantieverblijven; mijn eerste lentes op de Veluwe




Eerbeek

Ik loop nu snel terug naar de bushalte, maar niet via het Brantsenpark; die vrouw keek net al zo verschrikt. Ik had me niet hoeven haasten, het display bij de halte geeft ‘+5’ aan. De bus komt 7 minuten te laat en de vertraging wordt alleen maar erger. Voordat hij Dieren kan binnenrijden, raakt hij verstrikt in een zeer on-Veluwse middagspitsfile.

Voorbij het station nemen we een lange, rechte straatweg en zie ik pijlen naar het crematorium waar we ooit afscheid hebben moeten nemen van twee familieleden. Overal in het land kom ik wel langs plekken die me doen denken aan het verleden. Een uitje naar bijvoorbeeld Geraardsbergen, waar ik nog nooit eerder geweest was, is ergens toch ook wel een verfrissende ervaring.

In het volgende dorp, Eerbeek stap ik uit, om de genoemde reden: ik heb er nog nooit een voet gezet. Maat Eerbeek doet toch ook, wat vele dorpen op de Veluwe doen: tegenvallen. Ik beland in het winkelhart. Op het eerste gezicht zie ik geen beschermd dorpsgezicht, en ook niet op het tweede en derde. Wel aardig is het standbeeld van drie kletsende, boodschappen gedaan hebbende vrouwen.

Het begint te motregenen en er steekt een kille wind op; het voorjaar van 2015 zal niet met gulden letters worden bijgeschreven in de meteorologische annalen.

Ik neem de eerstvolgende bus, en dat blijkt sneldienst 109, Eerbeek – Apeldoorn, die Beekbergen overslaat en een stuk rijdt via de snelweg voor automobielen, de A50. Voordat we die weg opdraaien, en na Loenen, alweer een Plek op de route. Ik wist niet dat we erlangs kwamen: Landal GreenPark Heideheuvel ten zuidoosten van Beekbergen. Ik was er in mijn vierde lente, 3,5 jaar oud, en ik herinner me er nog slechts flarden van. Maar gelukkig héb ik die flarden dan tenminste nog.

We zaten er in de paasvakantie in een huisje, en het was in wezen de enige vakantie die we ooit met het hele, complete gezin hebben doorgebracht. Mijn broertje zou over een half jaar geboren worden; je kunt dus onmogelijk staande houden dat hij er niet bij was. En mijn vader zou een klein jaar later komen te overlijden. 

Ook de grootouders waren erbij; in ieder geval oma, want die staat op de foto’s. Opa vind ik er niet op terug; hij werd misschien door zaken aan de stad gekluisterd. April 1960 was de maand dat hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikte, maar dat was voor hem geen reden om het kalmer aan te gaan doen.


Het kleurenrolletje dat mijn ouders vol schoten, moet een rib uit hun lijf geweest zijn. 8 zaten er op een rolfilm; 8 zitten er in mijn album, allemaal compleet verpurperd. Bij de gratie van Photoshop Elements heb ik nog twee pagina’s fotoalbum op een beetje knappe manier kunnen presenteren.

Het kostte een vermogen, indertijd, kleurenfotografie. In Beekbergen maakten ze er slechts vijf, zodat ze er nog drie overhielden voor de Floriade, later die lente in Rotterdam. Als je dat vergelijkt met hoe ik het tegenwoordig doe: knip, knip, knip, knip, 150 per wandeldag; een TeraByte-schijf is heel geduldig, en hoe meer je er maakt, hoe meer kans dat er een goeie bijzit.

Een van de duidelijkste herinneringen die ik nog heb aan die vakantie: mijn vader drukte me in onze bungalow een dubbeltje in de handen. Daarvan mocht ik bij de kampwinkel, een paar stappen verderop, een rolletje drop gaan kopen. Hij bond me op het hart, op de terugweg goed te letten op het nummer van ons huisje: 37.

Ik was in die tijd gefascineerd door getallen, klokken en kalenders, en kon al tot honderd tellen, zoals mijn ouders in dat album met terechte trots hadden aangetekend. Maar er staat niets vermeld over mijn oriëntatievermogen. Leuk, als je een nummer kan onthouden, maar beroerd als je het dan niet kunt vinden. Op de terugweg zag ik nergens nummer 37 op een huisje, alleen veel hogere nummers, die bovendien al maar hoger klommen. Verdwaald! Ik raakte in paniek. Het leek me nu raadzaam, het op een krijsen te zetten, waarop mijn ouders kwamen aangesneld. Ik hield in ieder geval een rolletje troostdropjes aan het avontuur over.

Wonderlijk, zo’n detail van een vakantie, 55 jaar geleden, en dat je dat dan weer driedimensionaal voor je ziet als je de plaats van handeling passeert. De Floriade herinner ik me ook nog; vooral, hoe zeer ik me er verveelde.

Het overlijden van mijn vader in maart 1961 was de aanleiding tot veel meer lentes op de Veluwe. Opa vond dat we er met zijn allen eens uit moesten na de doorstane ellende, en boekte een bungalow voor 4 weken in de Heihaas in Putten. In het voorseizoen; ik was nog niet leerplichtig, de vakantiehuisjes waren in mei / juni nog betaalbaar en het was ’s avonds lekker lang licht. 

De Heihaas en de Heideheuvel heetten toen nog geen Landal GreenParks. Het waren eens Nationale-Nederlanden-parken, en daarvoor Nillmij-parken, zoals de Wikipedia terecht stelt. Maar uit de krochten van mijn geheugen welt ineens op dat ze nóg eerder, in de eerste helft van de jaren 60, Buka-kampen heetten.

Na enig speuren vond ik inderdaad het Buka-logo op internet. Het was goed verstopt op Google, maar zal na publicatie van dit stukje vast wat prominenter naar voren komen in de zoekmachine. Ik herken het nog, het logo dat elk jaar op de Buka-gids stond die rond kerstmis in onze brievenbus viel. Twaalf ‘vakantieverblijven’, in een vaste volgorde, als waren het de tekenen van de Dierenriem. De Sluftervallei op Texel stond er altijd in, Twenhaarsveld in Holten, Rabbit Hill in Nieuw Milligen; vakantieplezier te kust en te keur. Onze keus viel altijd op de Heihaas; daar wisten we waar we terecht zouden komen, en bij de rest moest je dat nog maar afwachten. Ik stam niet uit een nest van avonturiers.

De bus staat stil, en het schijnt nu de bedoeling te zijn dat ik uitstap. Ik schrik op uit mijn mijmeringen. Apeldoorn NS al, zo ineens; eindpunt.










De bank van Pos; Nationaal Park de Veluwezoom



De stenen bank is dé Posbank. De groene banken zijn zo maar banken, zonder een naam


Drie dagen later ga ik weer op pad. In de Leidse wijk waar ik woon en nu naar de bushalte loop - bepaald niet op een dauwtrappersuur - heerst een onwezenlijke, onnatuurlijke stilte. Het is een feestdag: de vrijdag dat herdacht wordt dat gisteren Christus’ hemelvaart heeft plaatsgegrepen. Ter gelegenheid daarvan heb ik weer eens een brugdag. Al die grappen over ambtenaren die ik moet verdragen; het is niets anders dan jaloezie.

Mijn doel vandaag is de Veluwezoom. Dit kloeke natuurgebied met een oppervlak van meer dan 50 km² was in 1930 het eerste dat werd aangewezen als Nationaal Park. Het wordt zo ongeveer omsloten door de veelhoek Rheden – Dieren – Eerbeek – Woeste Hoeve – Arnhem / Rozendaal / Velp – Rheden, en bestaat uit diverse deelgebieden met elk hun eigen karakter: heuvels, bossen, heide, zandverstuivingen.

Het gebied reikt ook, naar Nederlandse maatstaven, naar angstwekkende hoogten. In de ijstijden heeft pakijs hier diepe voren in het landschap getrokken, waardoor stuwwallen zijn ontstaan. Je moet over twee van die stuwwallen heen om de derde en hoogste te bereiken. De top, Signaal Imbosch, ligt op 110 meter boven NAP en zou het hoogste punt van Nederland zijn, als we Zuid-Limburg ooit cadeau gedaan hadden aan België.

‘Signaal’ omdat er zendapparatuur stond voor de Rijksdriehoekmeting. In WO II heette dat punt Teerose II, en stelden de Duitsers er radarapparatuur op om vijandelijke vliegtuigbewegingen in de gaten te kunnen houden. Dat stond dan allemaal in verbinding met het coördinatiecentrum in bunker Diogenes in Schaarsbergen, waarover ik afgelopen herfst schreef. Vreemd dat de Duitsers onderdelen van hun moordmachine noemden naar een bloem en naar een filosoof, en dan nog wel de kampioen van de soberheid.

Dat Signaal Imbosch had ik graag beklommen, maar ik las er pas na thuiskomst over, en dacht eerst dat de Posbank (gelegen op een nog altijd respectabele 90 meter boven NAP) het hoogste punt was van de streek. De voorbereiding van deze dag was weer eens niet optimaal.

Ik bereik Rheden per trein met een omweg via Schiphol. Dat is qua tijdsduur de kortste klap, als je de aansluitingen op Schiphol en Arnhem haalt. Het weer is onderweg geleidelijk opgeknapt; de Veluwezoom verwelkomt me met overvloedige zon.

Daar dit nog steeds een OV-site is, probeer ik een bus op lijn 43 te fotograferen die eraan komt. ‘Bent u aan het fotograferen?´, vraagt me een man op de fiets, die speciaal is afgestapt om me die intelligente vraag te kunnen stellen. ‘Ja, ja, inderdaad, ja’, antwoord ik stompzinnig. ‘Nee, ik laat mijn camera uit, die moet minstens drie keer per dag poepen en pissen, is het nou goed?, had ik liever gezegd.

‘Mag ik u een goede raad geven?’, vervolgt de man, en geeft die raad ook meteen, zonder op mijn expliciet gevraagde toestemming te wachten. ‘U zou eigenlijk eens door de knieën moeten. Er zit vast wel een macro-stand op uw camera. Wat u allemaal niet ziet op de grond: de diertjes, de varens, een compleet bodemleven, een heel eigen natuurwereld waarvan de meeste mensen geen weet hebben... Maar ja, om op uw leeftijd over de grond te gaan liggen rollen; nee, dat kan ik me best voorstellen dat u dat niet meer doet.’

Nou, bedankt maar weer! ‘Op mijn leeftijd’, hij is goddomme hooguit een paar jaar jonger dan ik! Ik zeg dank voor zijn advies, zie hem tot mijn grote genoegen weer opstappen en zijn weg vervolgen, en zie dat mijn prooi, de bus, inmiddels een blauw stipje is in de verte. Vriendelijk bedankt voor het vernachelen van een foto!

Een ergerlijk slag mensen. Onder het mom van goede raad zich met je bemoeien en slappe kletspraatjes ophangen. Maar als je in nood verkeert en echt hulp nodig hebt, kijkt dat soort altijd net even de andere kant uit.

Het is alleen de zucht tot kletsen. Daarnet in de trein probeerde een vrouw me een paar ons kersen aan me kwijt te raken; ‘Wilt u niet wat lekkere kersjes van me, meneer, want ik heb er eigenlijk wat teveel van gekocht’. Dan moet je weer beleefd bedanken, of ze beleefd aanpakken en de rest van de dag opgescheept zitten met kledderige kersen in je tas. Want ik heb ’s morgens nooit geen zin in kersen; ik vind ze persoonlijk meer voor na het diner. Daar kan de lezer anders over denken, ieder zijn meug, ik wil er geen kwestie van maken, ik heb heel liberale opvattingen in dezen, maar zo kijk ik er nu eenmaal tegenaan.




Heuven is een van de vele landgoederen in deze streek. Het Bezoekerscentrum Veluwezoom is er gevestigd. Het landgoed was eigendom van de Wurfbein´s, een bankiersfamilie uit Amsterdam. Waarom denk ik nou meteen aan bonussen?

De dochter des huizes, Catharina Wurfbein, reed rond op een Harley Davidson, een presentje van haar vader; hebbedingetje. Ze was avontuurlijk ingesteld. Kittig ding, moet het geweest zijn. Het grote landhuis liet ze in 1939 rucksichtslos slopen, omdat het haar te duur werd. Als ze dat niet gedaan had, had het er nu nog gestaan. Er is nu alleen nog een soort oranjerie, denk ik, en een bijzondere ‘pauwenhof’, en die laatste nog maar een replica.

 











 


Na Heuven een heuvel; nu gaat het pas echt heuvelop. De vallei die voorbij de eerste stuwwal ligt, heet officieel Herikhuizerveld, al noemt iedereen hem Posbank. Er golft een waterstroom door arcadisch heuvelland; is dit nu ook weer zo´n pingoruïne, net als het Uddelermeer, of net even iets anders? In het water wordt gehengeld.

Ik loop verder door aangenaam glooiend landschap met heide, plukjes bomen en woeste takken. Schuivende panelen zie ik: heuvels op de voorgrond trekken perspectivistisch langs vóór die op de achtergrond. Nee, ik ga hier echt niet over de grond kruipen, op zoek naar foto-onderwerpen. Dit is een omgeving voor vergezichten en panorama’s.

Uiteindelijk beland ik op een plateau waar een stenen zitbank staat, de enig echte Posbank; de Posbank is een zitbank. Hij is hier in 1918 neergezet ter gelegenheid van het jubileum van G.A. Pos, die toen 25 jaar voorzitter was van de ANWB. Een man met evenveel zitvlees als Sepp Blatter, de roverhoofdman van de FIFA die nu zo vaak in het nieuws is. Maar die laatste zal over een paar weken toch nog opkrassen. Brekend nieuws! Niet iedereen begrijpt de aandacht ervoor: ‘Het is maar voetbal, het is toch maar een spelletje’. Maar sport is van de belangrijkste bijzaak in het leven al lang geëvolueerd tot een der hoofdzaken. En de opper-bobo van de voetbalbond is bijna de machtigste schurk op aarde, na Poetin, Merkel en Obama.

Maar ongetwijfeld was Pos een in-brave voorzitter van de ANWB, die toen nog geen asfaltclub was. Zijn bank kreeg zoveel aanloop van wandellustigen dat er een paviljoen naast werd gebouwd, dat ook Posbank heette. Vervolgens werd Posbank in de wandeling de naam van het hele plateau, ook nog van het dal waarop hij uitkijkt en tenslotte van het hele natuurgebied.

Een andere topman in het mobiliteitswezen, Timo Huges, opperhoofd van NS, zal keihard onderuit gaan in de incubatietijd van dit stukje, de tijd tussen wandeling en publicatie. Op vrijdag 5 juni is hij de laan uit gestuurd, nadat zijn gesjoemel bij de Limburgse concessiestrijd aan het licht was gekomen. Hij had het nog een paar maanden onder de pet weten te houden.

Het meest treurige van dit drama is dan nog dat de twee bekende consumentenorganisaties op OV-gebied tot het laatste moment Huges' 'verfrissende aanpak' zijn blijven roemen. Voor zover ik kan overzien heeft de ex-bloemenboer twee jaar lang alleen geroepen dat de reiziger op 1, 2, en 3 geplaatst zou worden, en niets ondernomen om dat waar te maken. Ik heb er zelf als reiziger in ieder geval bijzonder weinig van gemerkt. Je merkt dagelijks alleen de door en door verrotte mentaliteit die dit concern van top tot teen in de greep heeft.

Rikus Spithorsts geesteskind de Mij voor Beter OV heeft zich dan tenminste nog gedistantieerd van Huges, zodra de belastende feiten boven water waren gekomen. Maar ROVER-hoofdman Kruyt - die bij de minste of geringste storing op het railnet het hoofd van de verantwoordelijke ProRailer eist! - bleef in alle media de fraudeur ophemelen: 'De beste NS-topman van de laatste 45 jaar!' Een schoolvoorbeeld van fout-na-de-oorlog, ROVER.

Ik plant dit maar even in de Veluwe-reeks, die toch al afgedaald was tot het niveau van bankiers, wereldleiders en sportbobo’s. Dan hoef ik er geen apart artikel over te schrijven, want dat is nog te veel eer.






‘Kijk, daar stonden we net nog!’ Volgens het verhaal bij het oriëntatiepunt moet je vanaf hier bij helder weer het Duitse Hoch Elten kunnen zien liggen, op een heuveltop, 21 kilometer hier vandaan. Met het blote oog lukt het me niet, maar het kerktorentje blijkt wel degelijk op de foto te staan, heel vaag. Daar moet ik ook eens heen. Wat een blik op heel Nederland zul je daar hebben!

Ik ben in het pre-digitale tijdperk al eens bij paviljoen Posbank geweest en herinner me het als een gezellig boerderijachtig ding met geweien aan de muur en zo. Maar dat is in 1996 afgebrand. Nu staat er een glazen gevaarte waar het terras overvol is en waar vandaag geen warme hap te verkrijgen is. ‘Ja, we hebben de keuken maar dichtgedaan. Het is vanmiddag zo druk; er waren wachttijden tot anderhalf uur. Maar we hebben nog wel heerlijke walnotentaart!’ Walnotentaart dan maar als lunch.

En snel verder. Ik wil met een omweg naar Koepel de Kaap, een ander uitzichtpunt met terras op dezelfde stuwwal als de Posbank en ongeveer even hoog gelegen. Dat doe ik met een slag door Het Asselt en door een stukje Onzalige Bossen: diepe, donkere wouden.

´Onzalig´ moet je opvatten als: armzalig. Die armzaligheid was de redding van die wouden. Ze hebben nooit de cyclus doorgemaakt van andere Veluwse bossen: kap voor hakhout, heideveld, begrazing door vee, zandverstuiving en weer nieuwe aanplant van bossen. Dit zijn misschien nog de enig echte oerwouden van Nederland; altijd bos gebleven. Het beheer bestaat grotendeels uit géén beheer; dode bomen en takken blijven gewoon liggen. De natuur kan haar gang gaan. Mooi; ook ik wil OERRRRR!

Ik heb wat kaartjes uitgedraaid met gemarkeerde wandelroutes, en knoop die aaneen tot één veelkleurige route. Dat is vragen om ellende met mijn al genoemde oriëntatievermogen. Het gaat een tijd goed, maar nu, op een asfaltweg door een diepe kloof, zie ik toch geen enkel wandelpaaltje meer. Ik geloof toch dat ik eigenlijk over de brug had moeten lopen die ik vanaf de onderkant fotografeer.

‘Twee uur en vier minuten had ik over zeven ronden’, hoor ik een passerende mountainbiker zeggen tegen een metgezel.


Eindelijk komt toch Koepel de Kaap in zicht, of: doemt op, kan ik beter zeggen; hij is hopelijk aan de bovenkant van de horrortrap die ik voor me zie. Inderdaad sta ik na 107 traptreden tegenover het schattige kleine horeca-onderneminkje, een berghut op zijn Hollands, en in tegenstelling tot het paviljoen Posbank, met een functionerende keuken. Maar ik heb me nou net één bocht voor die trap op een bankje vol zitten stouwen met al het eetbaars dat ik in mijn tas kon vinden, en zelfs naar die kersen zitten verlangen; ik dacht dat ik Koepel de Kaap toch nooit meer zou bereiken.

Ik bestel dus aan het buffet alleen een verkwikkend glas gazeuse en ga daar rustig en bedaard van zitten nippen, ten overstaan van een adembenemend uitzicht. En ik luister naar wat gezegd wordt op het terras; meestal boeiender dan zelf aan een gesprek deelnemen.

‘Nou gaat ze dinsdag naar de kapper, en zelfs dáár moet ze al een oxazepammetje voor hebben. Ze moet er helemaal geestelijk naartoe leven en zich erop voorbereiden. Twee uur zitten, een hele opgave als je zoiets hebt. Ja, je kunt niet zomaar opstaan en weglopen als je bij de kapper zit. En ze is dan ook voortdurend bang dat ze naar de WC moet, want ze gaat so wie so nooit naar een vreemde WC.’
‘Wat lastig; je zult het maar hebben!’

‘JIJ moet het halen. En betalen ook, ik heb geen geld bij me’ (een bedillerige vrouw)

‘Hee, hebben jullie dan nooit geen voetschimmel?’

‘Nééhéé (ongeduldig), we KOMEN juist van die kant. DIE kant moeten we op!

‘Dat zijn geen echte apen hoor, meneer; het zijn knuffels.’
Een broertje en een zusje richten het woord tegen mij. Ze hebben twee speelgoedapen aan een tak gehangen.
-‘Oh, gut, ik dacht eerst echt dat het echte apen waren; goh, wie had dat nou gedacht’, zeg ik.

Aan weer een ander tafeltje zit een weerbarstig pubermeisje te luisteren naar muziek uit twee ´oortjes´, om zich helemaal af te sluiten van het gepraat van haar ouders. De vader houdt haar een fles mineraalwater voor, maakt een drinkgebaar, maar korzelig schudt ze nee.

Die trap heeft op de terugweg maar 106 treden; ik tel er een minder dan daarnet. Maar dat komt misschien doordat ik even was afgeleid toen ik mijn hand openhaalde aan een spijker in de leuning.

De ware lenteboden bloeien in dit dal; overvloedige gele brem. Mijn hand bloeit ook, maar ik zal er niet van doodbloeien. Ik denk, nu zo langzamerhand Rheden binnen te kunnen marcheren, maar ik moet eerst natuurlijk nog de meest zuidelijke stuwwal over. Dan passeer ik het bezoekerscentrum weer en komt het station in zicht.

Einde van een zonnige lentewandeldag, met toch hier en daar wel wat wolkjes. Deze reeks wordt nog vervolgd.

Frans Mensonides
7 juni 2015
Er geweest: Heideheuvel 1960, Eerbeek dinsdag 12 mei 2015, Posbank en omgeving: post-hemelvaartsdag 15 mei 2015.









Slag om Arnhem: Feit en Fictie



De volgende etappe voert opnieuw over een steile stuwwal; deze keer ten westen van Arnhem. Op een redelijk zonnige zaterdagmiddag doe ik Heveadorp en het landgoed Duno.

Maar eerst loop ik in Arnhem even binnen bij het Informatiecentrum Slag om Arnhem op de Rijnkade, aan de voet van die ene brug die te ver was. Die werd tijdens de Slag verwoest, later herbouwd en nog later John Frostbrug genoemd, naar de Britse legeraanvoerder die er in september 1944 vier dagen vergeefs om vocht.

De kleine, gratis toegankelijke expositieruimte is een dependance van het Airborne Museum ‘Hartenstein’ waar ik afgelopen herfst was. Dit zijn historische Plekken; beide vestigingen liggen op de plaats van actie. Ze hebben ook dezelfde filosofie: de verhalen vertellen van álle betrokkenen: geallieerden, bewoners en Duitsers.

In het midden van de ruimte is een digitaal panorama, waar zich de Slag om Arnhem voltrekt, samengebald van 9 dagen in 7 minuten, onder filmische muziek en begeleid door mitrailleurgeluiden. Op diverse plaatsen langs de wand kun je video’s draaien en daarbij kiezen tussen Feit en Fictie. Zo zie je ook filmfragmenten van de Slag.

Het fragment met feiten is een originele opname van de strijd om de brug: schokkerig en in flikkerend zwart-wit, in 1944 gefilmd door militairen, met gevaar voor eigen leven.

Het fictieve fragment is uit ‘A Bridge too Far’, de film van Richard Attenborough die ik nog steeds niet gezien heb in de 38 jaar dat hij op de markt is. Of ik dat ooit nog ga doen, is maar de vraag. Hoe mooi hij ook geschoten is in full colour; hij verbleekt meteen al bij die zwartwitfragmenten. Het is te glad, te geacteerd, vergeleken met de echte oorlogsopnamen. En het zal de Amerikanen en Britten niet gestoord hebben die er een kaskraker van maakten, maar hij speelt overduidelijk in Deventer in plaats van in Arnhem; ik zie de Lebuïnustoren boven de daken uitsteken.

In Arnhem kon die film niet worden opgenomen. Juist als gevolg van de Slag waren er daar te weinig historische panden meer voorhanden. Men week dus uit van de Rijn naar de IJssel. Ik weet het nog: in de herfst van 1976 was heel Deventer in rep en roer door de invasie van een enorme filmcrew. En half Deventer kan zichzelf nog steeds terugzien als figurant.

 




Modderzweetroute: Heavy dorp en landgoed Duno







Daarna dus richting Heveadorp, met bus 51 (Arnhem - Wageningen, die ik in deze reeks al eens eerder had, onderaan dit hoofdstuk over Wageningen). Heveadorp is een minuscuul villadorpje dat zijn ontstaan dankt aan de rubberfabrikant Dirk Frans Wilhelmi. Hij kocht in 1915 landgoed Duno, vestigde daar zijn nieuwe rubberfabriek Hevea, liet in de omgeving een jaar later enkele rijtjes arbeidershuisjes neerzetten en doopte het daardoor ontstane dorp Heveadorp. Dit is dan ook de enige plaats in Nederland die een Wilhemilaan op de plattegrond heeft, terwijl honderden en honderden dorpen en steden een Wilhelminalaan bezitten.

Dat met die arbeiderswoningen is een systeem waarover je kunt oordelen zoals je wilt. De een zou de humaniteit van de werkgever roemen om zijn medewerkers tenminste een fatsoenlijk, zij het rieten dak boven het hoofd te gunnen. Een ander zou wijzen op een paar nadelen: je hebt je collega’s 168 uur per week om je heen in plaats van 40, wat soms al erg genoeg is; je woont in de dampen van je eigen fabriek. En als je om wat voor reden dan ook ontslagen wordt, ben je naast werkeloos meteen ook dakloos.

Zelf loonslaaf, hel ik over naar het laatste standpunt: dit is geen goed systeem. Maar fraaie huisjes zijn het zeker, zoals ik vanmiddag zal zien. En 99 jaar oud, al.

Ik stap uit bij de eerste halte in Heveadorp en kies op aanwijzing van mijn uitgedraaide wandelroute de Fonteinallee langs de oever van de Rijn. Die uitdraai meldt dat de wandellocatie niet per OV bereikbaar is, maar ik ben hier echt wel met de bus gekomen.

Langs de Rijn rijst een steile heuvel op, wederom een stuwwal, die qua klim de Drachenfels, 240 km stroomopwaarts, naar de kroon steekt. Landgoed Duno ligt op die stuwwal, bij Heveadorp en Doorwerth.

De Fonteinallee is genoemd naar enkele fonteinen die ooit op het landgoed stonden. In het begin van de 20ste eeuw werd hier op zondagmiddag hartstochtelijk geflaneerd. Men kwam om te zien en gezien te worden, in het zondagse pak. Maar vandaag aan de dag komt men hier in de eerste plaats om zich in het zweet te sporten. Overal zie ik mountainbikers. En overal hangen plastic oranje linten aan de bomen van de MudSweatTrail. MudSweatTrail, wat klinkt ook dat weer heerlijk OERRRRR!

Trailrunning is: rennen in de ruige natuur, in plaats van op het gravel van een atletiekbaan of het asfalt van een marathon. Slechts een paar locaties in Nederland zijn er geschikt voor. Het verbaast me, daarbij Bergschenhoek te zien staan. Ruiger OERRRRRwoud dan het Bergse Bos langs de Rotte ken ik in die omgeving niet. Daar lopen ze dan ook, maar dat doen ze op winteravonden in het donker, liefst in de sneeuw, met een mijnlamp op hun hoofd. Ja, zo kan zelfs rennen in het hartje van de Randstad nog knap stOERRRRR zijn!

Even achter me stopt een auto met geelgeheste baancommissarissen die nerveus beginnen rond te lopen en de horizon afspeuren of ze al iets zien aankomen. Er staat hier een wedstrijd op stapel, zoveel is zeker; hardlopen of mountainbiken, dat is nog de vraag. En ik zit er straks middenin, vrees ik; slechte timing voor dit wandelingetje.

Die wandelroute voert voorshands niet de bergen in, maar volgt de Rijn. Net als in Opheusden loop ik hier op de grens van de heuvelachtige Veluwe en de polderige Betuwe. In de Rijn zie ik de stuwen van Driel die het water in de benedenloop van de rivier op peil houden, samen met die van Amerongen en Hagestein. Als ze dicht zitten, kunnen de schepen er via een sluizencomplex toch nog langs.

De stuwen zijn gebouwd in de jaren 60 en hebben op hun eigen manier een heel eigen schoonheid; het woord: ‘lelijk’ hoor je mij niet opschrijven. In het jaar van hun oplevering zullen ze wel als futuristisch ervaren zijn.

Aan mijn kant van de rivier heb je de Duivelskolk, waar de pastoor van Driel eens een conflictje had met de lelijke drommel. Dat komt wel vaker voor, ook onder katholieken. Het fijne weet mijn wandelroute niet van deze legende. Wie inlichtingen kan verschaffen over de levenswandel van de priester, kan zich melden op hun site.

Voorbij die hellekolk moet ik rechtsaf, nu wel de heuvel op, naar haarspeldbochten die in dit land net zo zeldzaam zijn als poldergemalen in Zwitserland. Als je rechtdoor loopt over de Fonteinallee, kom je uiteindelijk terecht bij kasteel Doorwerth.

Ook op deze steile klinkerweg wijst alles erop dat er een wedstrijd gaat beginnen of al aan de gang is: borden met ‘Stuwwalloop Oosterbeek 15 kilometer’ en op een zeer steil stuk zelfs een heuse tijdwaarnemingspost. ‘Ben ik op schema voor het wereldrecord?’, vraag ik jolig, als ik het elektronische oog passeer. Maar de post blijkt onbemand.





Een flinke klim! Deze wandeling is niet lang, maar wel aardig pittig. Ik doop Heveadorp alvast maar om in Heavy Dorp. Ergens tussen de tweede en derde bocht zie ik twee mountainbikers kreunend en steunend omhoog komen. Zij naderen over een bospad dat mijn klinkerweg kruist en nog veel steiler is. ‘Godsamme, wat zwaar is-ie’, kreunt de voorste, die niet al te mager is. Ze stappen af en groeten me beleefd.

‘Horen jullie bij de wedstrijd?’, vraag ik. Nee, nee, dat betreft hollen, en dat gaat uit van de MudSweatTrails. Dat had ik ook wel kunnen raden. Ware wedstrijdwielrenners stappen niet af om even te gaan staan praten met voorbijgangers. Dat loopevenement gaat pas laat op de middag van start, vertellen ze.

Ze menen verder gezien te hebben dat ik aan het fotograferen was – een bezigheid waarmee zich nu zo langzamerhand de hele Veluwe al bemoeid heeft. In dat geval moet ik beslist naar het Duno-plateau, met een werkelijk adembenemend uitzicht op de Betuwe, dat is… hoe kunt u dan het beste lopen; u loopt hier helemaal naar boven; dan ziet u dat bruggetje, dan slaat u bij de oude, verroeste wegwijzer… Ik luister al lang niet meer, in het volste vertrouwen dat mijn wandeluitdraai me er wel zal brengen.

Ze stappen weer op, moeizaam stoempend de helling op: ‘Tering, godskanonne, wat zwaar is deze!’ Een paar decameter verder moeten ze al weer van de fiets af. 

Ik loop verder langs wat bijgebouwen van Duno. Het uit de 18e eeuw daterende landgoed is vaak van eigenaar verwisseld. Van de lange lijst bewoners heb ik Wilhelmi al genoemd. Verder laat ik alleen de naam nog vallen van de ‘richter’ mr. A.F.O. Blombe Vatebender, omdat hij de eerste was, en zo’n rare naam had. Hij liet het huis bouwen. Dat valt jammer genoeg niet meer te fotograferen; het is in de oorlog verwoest.  

Het bruggetje is onbegaanbaar en voert van nergens naar niemendal. Het is een folly, een architectonische grap, een ‘romantisch element’, vindt de wandelroute. Ik bereik de oude, verroeste doch daarna ook weer aardig opgeknapte wegwijzer en een paar stappen verder daadwerkelijk het beloofde Duno-plateau.

Het uitzicht is inderdaad prachtig. En wat meer is: ik blijk me ook te bevinden, zonder daar op uit te zijn geweest, op Nederlands meest riante treinenspotplek. Je kijkt hier van drie kilometer afstand op de spoorbaan Arnhem – Nijmegen die bij Oosterbeek de Rijn kruist en daarna verder rijdt langs de Arnhemse wijk Schuytgraaf. Lang hoef je niet te wachten op een te fotograferen trein; er passeren er hier 18 per uur, zelfs op de zaterdag.

Ik blijf een halfuurtje zitten spotten en fotograferen. (Met) Hardlopers spot ik nu ook. De wedstrijd is van start en er wordt nu daadwerkelijk gehold; ik zie ze in de verte over het plateau rennen. Genieten die mensen eigenlijk wel van de natuur, op die manier? Terwijl het toch de ware natuurliefhebbers zijn die aan trailing doen?



Een bejaarde heer passeert mijn bankje en zegt: ‘Mooi, hè, alles hier! Ja, dit is mijn achtertuintje, zeg ik altijd. Ik woon hier in de buurt. Ik wandel hier bijna elke dag. Dit is mijn tuintje, en ik hoef het niet eens zelf te onderhouden, ha, ha, ha!’

Ook alweer zo’n prater. Mijn beeld van de stugge, zwijgzame, wat boerse Veluwnaar heb ik wel bij moeten stellen in de loop van deze reeks. Dat gepraat van ze bevalt me zelf lang niet altijd. En dat komt dan weer door mijn eigen Veluwse roots, denk ik; tenslotte ben ik zelf voor 25% een stugge Veluwnaar.

‘Nee, Fyra, áf’, hoor ik in de verte iemand brullen, ‘stoute hond; líggen, Fyra’ Een hond met opvoedingsproblematiek, die Fyra heet; Fyra, dat zal ik toch hopelijk wel verkeerd verstaan hebben?

Nee, ik bekijk ze niet integraal, de Fyra-verhoren die al afgelopen zijn als dit stuk online gaat. Ik behelp me met korte samenvattingen in de nieuwsmedia. Het levert weinig vuurwerk op en voorspelbaar vingerwijzen; nakaarten, waarbij de dader uiteindelijk wel op het kerkhof zal liggen.

En zoals altijd bij dit soort dingen wordt het heftigst gediscussieerd over stompzinnige bijzaken. In dit geval over de bretels van de grootindustrieel Timmer. Volgens een getuigenis van zijn echtgenote stonden daar smileys op, maar Tineke Netelenbos weet zeker dat het intimiderende doodskoppen waren.

Dat is een verhaal van een dubbeltje. Ik hecht er geen enkel geloof aan. Netelenbos was zo verschrikkelijk kippig dat ze bij tv-interviews niet eens de camera zag waar ze in moest kijken; ze had altijd een zoekende, zwemmende blik in de ogen. Die bretels kan zij dus ook nooit goed gezien hebben. Netelenbos, voor de jongeren onder mijn lezersschare, was rond de eeuwwisseling verkeersminister. De Wikipedia somt al haar - ik citeer: - ‘quasi-successen’ op; daar hoef ik dus niet meer over uit te weiden.

De bretels van Timmer… Wat me meer interesseert: de vraag, waarom een gloeilampenboer zich meent te moeten bemoeien met spoorwegen, waarvan hij geen sjoege heeft. Over dat soort dingen zouden enquêtes moeten gaan.


Ik moet volgens de routebeschrijving de grasheuvel aflopen en mijn weg vinden tussen twee rododendronstruiken door. Daar wacht me een brekebenige houten, steile trap naar de Hunnenschans, een walburcht, een verdedigingswerk, omringd door een aarden wal.  De naam Hunnenschans ben ik eerder tegengekomen in deze reeks; ook Uddel heeft er een. Deze in Heveadorp wel wat kleiner. Hij stamt uit de Karolingische tijd, is dus een ruime duizend jaar oud en heeft de Hunnen niet gezien. Alleen maar de Onzen.

Na de Hunnenschans daal ik af naar Heveadorp. Die arbeiderswoningen zijn originele Rothuizens. Geen rothuizen, dat bedoel ik niet; Rothuizens; architect E.J. Rothuizen ontwierp ze. Ze staan er mooi en goed onderhouden bij, helemaal klaar voor hun eeuwfeest.

Diverse van die woningen overleefden de oorlog niet. Helaas geldt dat ook voor een aantal werknemers van de Hevea-fabriek. Ze gaven gehoor aan een stakingsoproep van de regering-in-ballingschap in Londen, in april 1943, en negeerden het beval van de nazi’s om weer aan de slag te gaan. 7 van de stakers zijn gefusilleerd; enkele andere werknemers zijn gestorven in concentratiekampen. Het staat vermeld bij een monument met een zitbank waar ik de komst van bus 51 afwacht.

De bus zet koers naar Wageningen via onder andere Doorwerth. Dit eens zo rustieke dorp bevat enkele Bijlmerachtige flats die verschrikkelijk staan te vloeken met hun bosrijke omgeving. Letterlijk overal is het concept nageaapt waar ze in Amsterdam al heel snel van tergkwamen.

In Wageningen neem ik de sneldienst lijn 86, het busgedeelte van de Valleilijn. In het stuk over Bennekom verbaasde ik me al over het feit dat de niet-snelbus door dat dorp korter doet over zijn rit naar Ede-Wageningen dan lijn 86. Nu verbijstert me ook de dienstregeling nog. Die zit zo in elkaar dat je de IC naar Utrecht net ziet wegrijden als de bus aankomt op zijn eindpunt achter station Ede-Wageningen. Wat je in ieder geval voldoende tijd geeft om rustig naar het perron te kuieren voor de volgende. De vraag: ‘Had dat niet anders gekund’; ach, met zoveel OV-ervaring als ik stel je die op een gegeven moment niet meer.








Slot

'Slot' Salentein in Nijkerk

Zes dagen eerder, op een mooie pinksterzondag, loop ik de echt allerlaatste etappe in deze Veluwereeks, die van Nijkerk naar Putten. Onze vakanties van vroeger in v/h Buka-park De Heihaas in Putten, vormden de motor van deze heel lange wandelreeks. In Putten moet hij dan ook maar eindigen, al gooi ik er de chronologie van mijn kroniek voor door elkaar.

Tijdens niet minder dan 16 wandelmiddagen, verdeeld over vier seizoenen, ging ik op zoek naar het Veluwegevoel van vroeger en dat van heden. En ontvluchtte ik het gewoel van de (Rand)stad. En dat van een levenspad dat de afgelopen 12 maanden niet over rozen ging, voor zover het dat ooit doet.

In de loop van deze serie beleefde ik het overlijden, toch nog onverwachts, van mijn moeder, zag ik mijn broertje (van 54, inmiddels) opnieuw kampen met gezondheidsklachten en had ik zelf van de winter een vervelend ouwelullenkwaaltje - waarover ik beter kon zwijgen, want er zijn erger dingen, en interessantere schrijfonderwerpen, ook. Maar ondanks alles kun je er altijd nog een mooie dag van maken, luidt mijn adagium, al was het maar op de Veluwe.

De Randstad en de Veluwe liggen handig dicht bij elkaar, maar dan wel zo dicht, dat je de eerste op de laatste nooit helemaal kunt vergeten. Net als bij de hofdichter vroeger op zijn ‘buiten’, bleef op de Veluwe de stad, die ik maar heel tijdelijk achter me had gelaten, me door het hoofd spoken. En vice versa: ‘Beminde zaterdag, zijt gij nog ver van komen?’, heb ik Constantijn Huygens vaak nagezegd tijdens saaie dagen op kantoor.

Maar op de dag dat ik deze woorden type, lees ik in het Leidsch Dagblad een column van een student. Hij schrijft, blij te zijn dat hij nu eens in een echte stad woont, met échte grachten, in plaats van op die bedompte, verstikkende Veluwe waar hij is opgegroeid. Misschien is de Veluwe alleen leuk voor toeristen, en niet voor inwoners.

De grootstad blijft toch ook een mysterieuze aantrekkingskracht uitoefenen. De laatste weken timmert er een nogal radicale professor in de planologie aan de weg, ene Zef Hemel. Hij vindt dat Amsterdam moet verdubbelen in inwonertal, om de stad internationaal op de kaart te zetten, en daarmee de hele Randstad. Waar Hemel een miljoen extra inwoners denkt te kunnen huisvesten, wilde hij niet via Twitter met me delen. En wat dat voor zin heeft, zo’n concentratie van mensen, in een wereld waar straks iedereen in de ‘cloud’ werkt, is me ook niet duidelijk.

Hemel(fietser) heeft een lobby van chauvinistische Amsterdammers om zich heen verzameld die hem natuurlijk groot gelijk geven. Dat groepje is voorstander van snelle metroverbindingen in en om de hoofdstad. Nou, dat kun je wel aan Amsterdam overlaten, waar ze een kwart eeuw doen over de aanleg van een metrolijntje van nog geen 10 kilometer!

Ik vraag me af, of ze in plaats van Amsterdam, Rotterdam niet beter kunnen verdubbelen, gezien het bon mot uit die stad: ‘Rotterdam verdient het geld, Den Haag verdeelt het en Amsterdam geeft het uit’. Maar ik dwaal weer af.

In al die 16 Veluwse etappes heb ik in totaal zo’n 160 kilometer wandelend afgelegd. Dat is wat minnetjes, eigenlijk; maar 10 km per tocht. Maar fotowandelen gaat langzamer dan snelwandelen om een bus te halen, of rennen over een Modderzweetroute. En sta je, zoals ik, ook nog om de paar hectometer stil om een paar aantekeningen in telegramstijl op het scherm van een smartphone te krassen, dan haal je niet meer dan 3 kilometer per uur. Dat was trouwens ook een grote innovatie op deze site: in de loop van dit jaar ging ik over van onbegrijpelijke krabbels in een notitieboekje tot dito op een phone.

Het noordoosten van de Veluwe, de streek tussen Apeldoorn en Zwolle, kwam er wat bekaaid af, de afgelopen 12 maanden. Maar die streek heb ik al doorkruist in deze afleveringen uit 2011 en 2012. Er was het nodige loos met de bussen op dit traject. Deze stukken kun je gerust beschouwen als een prequel van de Veluwereeks.

Waarvan hieronder dus het slot. Over ´slot´ gesproken: twee kastelen op deze wandelroute.






Nijkerk – Putten





Aan het begin van deze etappe loop ik, zoals wel vaker, langs een verloren spoor. Het is de Havenspoorlijn, althans het wandel- en fietspad dat nu op die plek ligt, tegenwoordig tussen twee nieuwbouwwijken in. Dat goederenspoor, in gebruik genomen in 1903, was een verlengstuk van de Kippenlijn (indertijd: Ede – Nijkerk). Het was ruim anderhalve km lang en liep vanaf station Nijkerk met een grote boog naar de haven, niet ver van de plek waar ik van de winter dat knusse horeca-plein in panorama op de foto zette.

Het  spoortje diende als verbinding tussen (tot voltooiing van de Afsluitdijk in 1932) de Zuiderzee en het achterland langs de Rijn. Al vanaf de donkere middeleeuwen zijn er plannen geweest voor een kanaal tussen Zuiderzee en Rijn. Maar ze zijn nooit verder gekomen dan een allereerste beginnetje bij Nijkerk. Het werd uiteindelijk een ijzeren weg.

Het Havenspoortje heeft nooit reizigersvervoer gekend. In 1972 werd het opgebroken, waarna het plaats maakte voor dit natuurwandelpad. Dat verlaat ik bij een brede laan, genaamd: Vetkamp, om af te slaan richting Putten. De Vetkamp komt uit op de Putterstraatweg.

Het wandelen gaat stroef, op dit eerste stuk. Ik merk het vaker: eerst moet het luie zweet eruit, van een week op kantoor, van ’s avonds zitten voor de buis of achter de PC, en op de heenweg in de trein. Hoe lang je ook loopt; de eerste kilometer is altijd het moeilijkst. Je moet er even doorheen, of je komt helemaal niet meer in beweging.

Dit is het lage, vlakke stuk van de Veluwe, de polders in de zeeklei aan de boorden van v/h de Zuiderzee. Pas aan de overkant van de spoorbaan begint het land te heuvelen. De spits van de kerk van Nijkerk steekt even ver uit boven zeeniveau als de kerker van die van Garderen, heb ik me wel eens laten vertellen. Dit is ook het gedeelte, aan weerszijden van de oude Zuiderzeestraatweg, waar zoveel landgoederen en (quasi-)oude kasteeltjes te zien zijn.

Een ervan nader ik na een kilometer lopen. Het heet Salentein. Verbodsborden voor het betreden van het gelijknamige landgoed heb ik al hectometers van te voren gezien. Huize Salentein wordt in de Wikipedia, niet ten onrechte, gekwalificeerd als: quasi-middeleeuws. Het oudste gedeelte, aan de achterkant, dateert uit de 18e eeuw, toen de middeleeuwen al heel lang voorbij waren. De feeërieke voorzijde is nog veel jonger, niet veel meer dan 100 jaar oud.

Dit sprookjeskasteel is bewoond. In het koetshuis is een zeer luxueus restaurant gevestigd dat me een mop te binnen brengt die in mijn jeugd al een baard had, maar toch leuk blijft:
Zegt die gast in het restaurant: ‘Ober, dit bord is vochtig!’
Zegt die ober: ‘Dat is uw soep, meneer!’

Verwant daaraan is die witz over dat restaurant waar de biefstuk onder een takje pieterselie bleek te liggen. Of tijdens het transport van het bord gewaaid was, volgens een variant. Maar moet de kwaliteit niet meer gewicht in de schaal werpen dan de kwantiteit? Salentein is in elk geval niet zo’n toko waar je even met bezwadderde wandelstappers binnenstormt voor een kop koffie. Daarvoor zie ik onderweg een paar kleine terrasjes, gewoon bij een boer; sommige met zelfbediening.

Voorbij het quasi-kasteel sla ik linksaf een landweg in, weg van de snelweg. Die leidt naar de buurtschap Diermen, een van de tien oude ‘malen’ in de gemeente Putten; hun geschiedenis zag ik vorige zomer in Museum De Tien Malen.








Bij de boerderijen hier staan diabolische symbolen op de erfgrens; om ongewenste bezoekers of spoken af te schrikken. Allemaal heel mooi en aardig om op het platteland te wonen, maar ’s nachts zul je je hier wel eens knap eenzaam voelen, overgeleverd aan de wolven, en dan zoek je steun in het bovennatuurlijke. Denk ik. Maar houd me ten goede, ik sla soms ook maar een slag naar dingen.

‘Kritssj, kratssj, kritssj, kratssj’; honderden ruwe koeientongen snijden het gras af en slaan het het keelgat in. Het verdwijnt in immer hongerige magen; vier stuks per koe, zoals wij allen geleerd hebben met biologie op school. Hoeveel kilo gras moeten koeien per dag wel niet tot zich nemen om met een beetje vol gevoel te kunnen gaan slapen? Dat leren ze je er dan weer niet bij. Maar het moet een hele boel zijn; minstens twaalf uur per dag grazen, kauwen en herkauwen. Zie je een koe ooit iets anders doen dan eten? Ze doen niets dan gras omzetten in verse melk en malse biefstukken. Dat is hun taak in de wereld, en zo moet het blijkbaar zijn.

Om de volgende bocht is een complete speelgoedmarkt, gedreven door een broer van zeven en een zusje van zes, die afscheid staan te nemen van hun kleutertijd, en misschien sparen voor een smartphone. Ik koop maar niks, bij gebrek aan (klein)kinderen, neefjes en nichtjes. Maar aanloop is hier wel; het is vandaag misschien wel dé wandeldag van het jaar.

Ik nader Oldenaller. Anders dan Salentein is dit landgoed wel toegankelijk en heeft het huis wel middeleeuwse roots, al is wat je nu in het water weerspiegeld ziet, wel een stuk jonger. Het huis is bewoond en het landgoed eigendom van Natuurmonumenten, die er een ‘klompenpad’ over hebben uitgezet.




Nabij dit landgoed is een inktzwarte bladzijde geschreven in de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Ik citeer uit het stuk ‘Nuldernauw’ dat ik 10 jaar geleden schreef:


[Putten] werd op 1 oktober 1944 slachtoffer van een razzia. In de nacht van 30 op 1 vond op een straatweg even buiten het dorp [nl. ter hoogte van Oldenaller] een aanslag plaats door het verzet; een auto vol Duitse officieren werd op de korrel genomen. Als represaillemaatregel namen de Duitsers een groot deel van de volwassen mannelijke bevolking van het dorp gevangen. Vervolgens werden honderden Puttense huizen in brand gestoken.

De mannen werden geïnterneerd in kamp Amersfoort, en enkele weken later gedeporteerd naar de concentratiekampen in Duitsland. Een enkeling slaagde erin, uit de trein te springen en terug te keren naar Putten.

Slechts weinig Puttense mannen overleefden de kampen. In totaal waren er 550 slachtoffers te betreuren. Er is geen autochtone Puttenaar van boven de 60, die geen (groot)vader, zoon, broer of oom heeft verloren in de oorlog. Een gapende wond die zal blijven voortbestaan in deze kleine gemeenschap; het verhaal zal tot in lengte van eeuwen doorverteld worden. Wij, sedert 1961 vakantiegast in dit dorp, vonden de autochtonen wat stil, stug en gesloten…

Sedert 1949 herinnert de witte Puttense weduwe, een opvallend beeld aan de rand van het dorp, aan de razzia. Aan haar voeten ligt een perkje dat door lage heggetjes in vakken is verdeeld; één voor elk slachtoffer.

In de jaren 90 werd een stemmige gedenkruimte in gebruik genomen met een permanente tentoonstelling. Bij een vorig bezoek sprak ik een overlevende, een bejaarde Puttenaar, die de expositie liet zien aan enkele logeergasten. Hij vertelde dat men in het kamp messen, vorken en lepels maakte uit een stuk ijzer. Zulk bestek lag daar ook tentoongesteld. “U moet niet denken, dat ik hier elke dag kom, hoor….”

 







Archieffoto’s 2010


We kenden het verhaal achter de witte weduwe en de gedenkplaat bij de kerk wel, in onze jeugd, toen we hier vakantie vierden. Maar we stonden er nooit bij stil; die oorlog, waar volwassenen niet over uitgepraat raakten, en die van vóór onze tijd was… Momenteel ben ik een boek aan het lezen over de razzia van Putten, de grofste represaillemaatregel in Nederland uit de gehele Tweede Wereldoorlog. Ik kom er in het najaar nog op terug in de rubriek FHM’s.

Ik loop in de richting van Putten langs de Nijkerkerstraat die we vroeger ook al zo saai vonden. Het stoomgemaal van Putten, daar heb ik nooit zo op gelet, toen. In feite zie ik het vandaag voor het eerst, net als Oldenaller.

Bij de ingang van het dorp staat weer zo’n kerk met punttorentje. Hij lijkt wel wat op die in Barneveld, maar deze is iets bescheidener van afmetingen. Hij doet geen gooi naar de eretitel van kerk met de meeste zitplaatsen van Nederland. De kerk is ‘Hersteld’, en je ziet inderdaad geen barstje meer van schisma’s of scheuringen.



De nieuwbouwwijk daarachter heet Bijsteren, ook de naam van een van die tien Puttense ‘malen’. Koortsachtig zoek ik naar een woordspeling met ‘ver-Bijsteren’, maar niets wil me te binnen schieten; de sleet zit er echt nu wel op, op deze reeks. Niet verbijsterend, maar wel opmerkelijk in deze wijk is het grote aantal droogstaande sloten en greppels, waar zelfs loze, nutteloze bruggetjes overheen liggen. Wordt deze streek geteisterd door een grote droogte, of klopt er iets niet met het watermanagement in de gemeente Putten?

Dat is dan ook net het enige opzienbarende van deze wijk. En het feit dat hij er ís, natuurlijk; ik schreef al eerder dat alles wat er in Putten sinds 1971 is bijgekomen, voor mij een anachronisme is.

Ik betreed de al genoemde Gedachtenisruimte van de Stichting Oktober 1944. Hoeveel vakantiegangers lopen hier ooit binnen? Veteranen van de razzia zal ik er nu niet meer ontmoeten; de laatste overlevende is inmiddels overleden.

Daarna het dorp in dat ik zo goed ken. In het dorpshart heerst een onheilspellende stilte. De zon, die mijn wandeling daarnet zo vrolijk bescheen, drukt hier loodzwaar op de straten. Niets is te horen in stegen en op pleinen, behalve mijn eigen voetstappen en ijl klokgelui in de verte.

Is er nog iets open? Gelukkig, daar in de verte een terras waar nog wat volk verzameld is, en waar vermoedelijk dan zelfs ook nog bediend wordt. Ik neem er plaats. De stilte van Puttense zondagen; er lijkt hier soms echt niks veranderd in 45 jaar…

Frans Mensonides
28 juni 2015
Geweest op de Veluwe: zaterdag 14 juni, donderdag 3 en 10, en dinsdag 29 juli, zondag 3 en zaterdag 9 augustus, zaterdag 18 oktober, zaterdag 1 en dinsdag 25 november 2014, dinsdag 3, zaterdag 7 en dinsdag 18 februari, dinsdag 12, vrijdag 15, zondag 24 en zaterdag 30 mei 2015.

 

 






© Frans Mensonides, Leiden, 2015