Dit
groeiartikel moet het jaar
rondmaken. Afgelopen zomer, herfst en winter bracht ik diverse halve en
hele
wandeldagen door op de Veluwe. Mijn zomerwandelingen
waren vooral nostalgisch van aard; terugblikken op onze
vakanties in de
jaren
60 in Putten. In
de herfst
slingerde de Slag om Arnhem uit 1944, toen
precies
70 jaar geleden, zich als een rode draad door de artikelenreeks. Van
de winter
gingen de verhalen, naar goeie gewoonte op deze site, overal en vooral
nergens
over. Maar ze speelden zich over het algemeen af in grotere dorpen en
kleinere
steden, als je er persé een lijn in wil zien.
Nu
dan de voorjaarsreeks. Ik heb
me daarmee niet gehaast (‘Festina lente’, zoals de Romeinen al zeiden:
haast je
langzaam, of: haast je in de lente), want het eerste deel verscheen pas een week
voordat de meteorologische
zomer alweer aanbrak, en het laatste zal dat doen als de dagen alweer
lichtelijk gaan korten.
We
gaan deze keer eerst naar de oostflank van
de Veluwe, het gedeelte voorbij Arnhem, tegen de IJssel aan. Ik was er
twee
dagen.
De Steeg: selfie met Carmiggelt
Buka-vakantieverblijven; mijn eerste lentes
op de Veluwe
De bank van Pos; Nationaal Park de Veluwezoom
Slag om Arnhem: feit en fictie
Modderzweetroute: Landgoed Duno en Heavy Dorp
Slot
Nijkerk - Putten
Rosendael en Rozendaal staan vandaag op het
programma, en vandaag is dan: de dinsdag vóór Hemelvaartsdag. Rosendael
is een
kasteel met een zeer ruime tuin bij het dorp Rozendaal dat vastzit aan
Velp dat
vastzit aan Arnhem. Rosendael en Rozendaal, niet te verwarren met
Roosendaal in Noord-Brabant,
natuurlijk.
Kasteel Rosendael dateert van rond 1300, maar
alleen het donjon, het torentje, is nog bewaard gebleven uit die tijd.
De
eerste bewoner was Reinoud de Strijdbare, hertog van Gelre. Hoe
strijdbaar Reinoud
ook was, hij verloor wel de Slag bij Woeringen van 1288, waarover Jan
van Heelu
nog de bekende ‘Rijmkroniek’ heeft geschreven – bekend althans bij wie
ooit
colleges Middelnederlandse literatuur heeft gelopen. En zelfs die
moeten soms
nazoeken waar die slag in de buurt van Keulen ook al weer precies over
ging; ik
moest dat tenminste wel.
Rosendael is befaamd om zijn Bedriegertjes.
Er is een pracht van een fontein in een vijver. Als iedereen zich
daaraan staat
te vergapen (behalve ik, want ik wéét het), verschuift de gids met de
voet een
hendel en daarna begint er ineens water uit de grond te spuiten, uit
sproeiers
die je alleen ziet als je er op verdacht bent.
Linksboven de Dorknoper
Het bos dat bij het landgoed hoort,
mogen we
verkennen zonder gids. Het is een prachtige dag, uitmuntend wandelweer
en fraai
licht om te fotograferen. Zo’n dag waarop alles klopt – tot dusverre,
maar
prijs hem pas als het avond is, zeurt de realist in mij.
Levensboom
Na bezichtiging van het landgoed loop ik heuvelop
naar De Schelmseweg, de verkeersader door het bosgebied ten noorden van
Arnhem.
Hier neem ik die slingerende lijn 9 die in Rozendaal wel niet veel
passagiers
zal oppikken. De Breng-bus kiest zijn weg door beboomde lanen en over
krap
opgezette rotondes. We passeren de keerlus van de trolleybus, rijden
door het
centrum van Velp en kruisen het spoor bij het mooi centraal gelegen
station. Ik
blijf zitten tot het ziekenhuis en shop een lunch bij elkaar in een
naburig
winkelcentrum. De gifbus, daar stap ik maar niet in. Wel stel ik me op
bij de
halte van lijn 43.
Aan Carmiggelt wijdde ik een paar jaar
geleden in mijn rubriek FHM’s een aantal stukjes, waarvan dit
de laatste is.
De ooit befaamde columnist van Het Parool kwam hier regelmatig
bijtanken van
zijn drukke leven in de stad.
Een
paar hectometer voorbij het dorp ligt het
landgoed en kasteel Middachten, dat zeer zelden open is voor het
publiek. Ik
fotografeer het door de hekken heen. De clubkleuren van Middachten, wit
en soort
van licht donkerroodbruin-roze, zie je overal in het dorp terug, zoals
op de
gevel van het oude postkantoor. Dat staat momenteel te koop. Als je een
bankje
van een miljoen op tafel legt, mag je het jouw eigendom noemen, en dan
krijg je
nog vijf briefjes van duizend wisselgeld.
tot
hier toe alvast gepubliceerd op 24 mei 2015
Hieronder meteen het vervolg.
Ik loop nu snel terug naar de
bushalte, maar niet via het
Brantsenpark; die vrouw keek net al zo verschrikt. Ik had me niet
hoeven
haasten, het display bij de halte geeft ‘+5’ aan. De bus komt 7 minuten
te laat
en de vertraging wordt alleen maar erger. Voordat hij Dieren kan
binnenrijden,
raakt hij verstrikt in een zeer on-Veluwse middagspitsfile.
Voorbij het station nemen we een
lange, rechte straatweg en zie
ik pijlen naar het crematorium waar we ooit afscheid hebben moeten
nemen van twee
familieleden. Overal in het land kom ik wel langs plekken die me doen
denken
aan het verleden. Een uitje naar bijvoorbeeld Geraardsbergen,
waar ik nog
nooit eerder geweest was, is
ergens toch
ook wel een verfrissende ervaring.
In het volgende dorp, Eerbeek stap ik
uit, om de genoemde
reden: ik heb er nog nooit een voet gezet. Maat Eerbeek doet toch ook,
wat vele
dorpen op de Veluwe doen: tegenvallen. Ik beland in het winkelhart. Op
het
eerste gezicht zie ik geen beschermd dorpsgezicht, en ook niet op het
tweede en
derde. Wel aardig is het standbeeld van drie kletsende, boodschappen
gedaan
hebbende vrouwen.
Het begint te motregenen en er steekt
een kille wind op; het
voorjaar van 2015 zal niet met gulden letters worden bijgeschreven in
de
meteorologische annalen.
Ik neem de eerstvolgende bus, en dat
blijkt sneldienst 109,
Eerbeek – Apeldoorn, die Beekbergen overslaat en een stuk rijdt via de
snelweg
voor automobielen, de A50. Voordat we die weg opdraaien, en na Loenen,
alweer
een Plek op de route. Ik wist niet dat we erlangs kwamen: Landal
GreenPark
Heideheuvel ten zuidoosten van Beekbergen. Ik was er in mijn vierde
lente, 3,5
jaar oud, en ik herinner me er nog slechts flarden van. Maar gelukkig
héb ik
die flarden dan tenminste nog.
We zaten er in de paasvakantie in een huisje, en het was in wezen de enige vakantie die we ooit met het hele, complete gezin hebben doorgebracht. Mijn broertje zou over een half jaar geboren worden; je kunt dus onmogelijk staande houden dat hij er niet bij was. En mijn vader zou een klein jaar later komen te overlijden.
Ook de grootouders waren erbij; in ieder geval oma, want die staat op de foto’s. Opa vind ik er niet op terug; hij werd misschien door zaken aan de stad gekluisterd. April 1960 was de maand dat hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikte, maar dat was voor hem geen reden om het kalmer aan te gaan doen.
Het kleurenrolletje dat mijn ouders
vol schoten, moet een
rib uit hun lijf geweest zijn. 8 zaten er op een rolfilm; 8 zitten er
in mijn
album, allemaal compleet verpurperd. Bij de gratie van Photoshop
Elements
heb ik nog twee pagina’s fotoalbum op een beetje knappe
manier kunnen presenteren.
Het kostte een vermogen, indertijd,
kleurenfotografie. In
Beekbergen maakten ze er slechts vijf, zodat ze er nog drie overhielden
voor de
Floriade, later die lente in Rotterdam. Als je dat vergelijkt met hoe
ik het
tegenwoordig doe: knip, knip, knip, knip, 150 per wandeldag; een
TeraByte-schijf is heel geduldig,
en hoe meer je er maakt, hoe meer kans dat er een goeie bijzit.
Een van de duidelijkste herinneringen
die ik nog heb aan die
vakantie: mijn vader drukte me in onze bungalow een dubbeltje in de
handen.
Daarvan mocht ik bij de kampwinkel, een paar stappen verderop, een
rolletje
drop gaan kopen. Hij bond me op het hart, op de terugweg goed te letten
op het
nummer van ons huisje: 37.
Ik was in die tijd gefascineerd door
getallen, klokken en
kalenders, en kon al tot honderd tellen, zoals mijn ouders in dat album
met
terechte trots hadden aangetekend. Maar er staat niets vermeld over
mijn
oriëntatievermogen. Leuk, als je een nummer kan onthouden, maar beroerd
als je
het dan niet kunt vinden. Op de terugweg zag ik nergens nummer 37 op
een huisje,
alleen veel hogere nummers, die bovendien al maar hoger klommen.
Verdwaald! Ik
raakte in paniek. Het leek me nu raadzaam, het op een krijsen te
zetten, waarop
mijn ouders kwamen aangesneld. Ik hield in ieder geval een rolletje
troostdropjes
aan het avontuur over.
Wonderlijk, zo’n detail van een
vakantie, 55 jaar geleden,
en dat je dat dan weer driedimensionaal voor je ziet als je de plaats
van
handeling passeert. De Floriade herinner ik me ook nog; vooral, hoe
zeer ik me
er verveelde.
Het overlijden van mijn vader
in maart 1961 was de
aanleiding tot veel meer lentes op de Veluwe. Opa vond dat we er met
zijn
allen eens uit moesten na de doorstane ellende, en boekte een bungalow
voor 4
weken in de Heihaas in Putten. In het voorseizoen; ik was nog niet
leerplichtig, de vakantiehuisjes waren in mei / juni nog betaalbaar en
het was
’s avonds lekker lang licht.
De
Heihaas en de Heideheuvel heetten toen nog geen Landal GreenParks.
Het waren eens Nationale-Nederlanden-parken, en daarvoor
Nillmij-parken, zoals
de Wikipedia terecht stelt. Maar uit de krochten van mijn geheugen welt
ineens op dat
ze nóg eerder, in de eerste helft van de jaren
60, Buka-kampen
heetten.
Na enig speuren vond ik inderdaad het
Buka-logo op internet.
Het was goed verstopt op Google, maar zal na publicatie van dit stukje
vast wat
prominenter naar voren komen in de zoekmachine. Ik herken het nog, het logo dat elk
jaar op de
Buka-gids stond die rond kerstmis in onze brievenbus viel. Twaalf
‘vakantieverblijven’,
in een vaste volgorde, als waren het de tekenen van de Dierenriem. De
Sluftervallei op Texel stond er altijd in, Twenhaarsveld
in Holten, Rabbit Hill in Nieuw Milligen; vakantieplezier te kust en te
keur.
Onze keus viel altijd op de Heihaas; daar wisten we waar we terecht
zouden
komen, en bij de rest moest je dat nog maar afwachten. Ik stam niet uit
een
nest van avonturiers.
De bus staat stil, en het schijnt nu
de bedoeling te zijn
dat ik uitstap. Ik schrik op uit mijn mijmeringen. Apeldoorn NS al, zo
ineens;
eindpunt.
De stenen bank is dé Posbank.
De groene banken zijn zo maar banken, zonder een naam
Drie dagen later ga ik weer op pad. In de Leidse wijk waar
ik woon en nu naar de bushalte loop - bepaald niet op een
dauwtrappersuur - heerst
een onwezenlijke, onnatuurlijke stilte. Het is een feestdag: de vrijdag
dat
herdacht wordt dat gisteren Christus’ hemelvaart heeft plaatsgegrepen.
Ter
gelegenheid daarvan heb ik weer eens een brugdag. Al die grappen over
ambtenaren die ik moet verdragen; het is niets anders dan jaloezie.
Mijn doel vandaag is de Veluwezoom.
Dit kloeke natuurgebied
met een oppervlak van meer dan 50 km² was in 1930 het eerste dat werd
aangewezen als Nationaal Park. Het wordt zo ongeveer omsloten door de
veelhoek Rheden
– Dieren – Eerbeek – Woeste
Hoeve – Arnhem / Rozendaal / Velp – Rheden, en bestaat uit
diverse
deelgebieden met elk hun eigen karakter: heuvels, bossen, heide,
zandverstuivingen.
Het gebied reikt ook, naar
Nederlandse maatstaven, naar angstwekkende
hoogten. In de ijstijden heeft pakijs hier diepe voren in het landschap
getrokken, waardoor stuwwallen zijn ontstaan. Je moet over twee van die
stuwwallen heen om de derde en hoogste te bereiken. De top, Signaal
Imbosch,
ligt op 110 meter boven NAP en zou het hoogste punt van Nederland zijn,
als we Zuid-Limburg
ooit cadeau gedaan hadden aan België.
‘Signaal’ omdat er zendapparatuur
stond voor de Rijksdriehoekmeting.
In WO II heette dat punt Teerose II, en stelden de Duitsers er
radarapparatuur
op om vijandelijke vliegtuigbewegingen in de gaten te kunnen houden.
Dat stond
dan allemaal in verbinding met het coördinatiecentrum in bunker Diogenes
in
Schaarsbergen, waarover ik afgelopen herfst schreef. Vreemd
dat de Duitsers
onderdelen van hun moordmachine noemden naar een bloem en naar een
filosoof,
en dan nog wel de kampioen van de soberheid.
Dat Signaal Imbosch had ik graag
beklommen, maar ik las er
pas na thuiskomst over, en dacht eerst dat de Posbank (gelegen op een
nog altijd
respectabele 90 meter boven NAP) het hoogste punt was van de streek. De
voorbereiding van deze dag was weer eens niet optimaal.
Ik bereik Rheden per trein met een
omweg via Schiphol. Dat
is qua tijdsduur de kortste klap, als je de aansluitingen op Schiphol
en Arnhem
haalt. Het weer is onderweg geleidelijk opgeknapt; de Veluwezoom
verwelkomt me
met overvloedige zon.
Daar dit nog steeds een OV-site is,
probeer ik een bus op
lijn 43 te fotograferen die eraan komt. ‘Bent u aan het fotograferen?´,
vraagt
me een man op de fiets, die speciaal is afgestapt om me die
intelligente vraag
te kunnen stellen. ‘Ja, ja, inderdaad, ja’, antwoord ik stompzinnig.
‘Nee, ik
laat mijn camera uit, die moet minstens drie keer per dag poepen en
pissen, is
het nou goed?, had ik liever gezegd.
‘Mag ik u een goede raad geven?’,
vervolgt de man, en geeft
die raad ook meteen, zonder op mijn expliciet gevraagde toestemming te
wachten.
‘U zou eigenlijk eens door de knieën moeten. Er zit vast wel een
macro-stand op
uw camera. Wat u allemaal niet ziet op de grond: de diertjes, de
varens, een compleet
bodemleven, een heel eigen natuurwereld waarvan de meeste mensen geen
weet
hebben... Maar ja, om op uw leeftijd over de grond te gaan liggen
rollen; nee,
dat kan ik me best voorstellen dat u dat niet meer doet.’
Nou, bedankt maar weer! ‘Op mijn
leeftijd’, hij is goddomme
hooguit een paar jaar jonger dan ik! Ik zeg dank voor zijn advies, zie
hem tot
mijn grote genoegen weer opstappen en zijn weg vervolgen, en zie dat
mijn
prooi, de bus, inmiddels een blauw stipje is in de verte. Vriendelijk
bedankt voor
het vernachelen van een foto!
Een ergerlijk slag mensen. Onder het
mom van goede raad zich
met je bemoeien en slappe kletspraatjes ophangen. Maar als je in nood
verkeert
en echt hulp nodig hebt, kijkt dat soort altijd net even de andere kant
uit.
Het is alleen de zucht tot kletsen. Daarnet in de trein probeerde een vrouw me een paar ons kersen aan me kwijt te raken; ‘Wilt u niet wat lekkere kersjes van me, meneer, want ik heb er eigenlijk wat teveel van gekocht’. Dan moet je weer beleefd bedanken, of ze beleefd aanpakken en de rest van de dag opgescheept zitten met kledderige kersen in je tas. Want ik heb ’s morgens nooit geen zin in kersen; ik vind ze persoonlijk meer voor na het diner. Daar kan de lezer anders over denken, ieder zijn meug, ik wil er geen kwestie van maken, ik heb heel liberale opvattingen in dezen, maar zo kijk ik er nu eenmaal tegenaan.
Heuven is een van de vele landgoederen in deze streek. Het
Bezoekerscentrum
Veluwezoom is er gevestigd. Het landgoed was eigendom van de
Wurfbein´s, een
bankiersfamilie uit Amsterdam. Waarom denk ik nou meteen aan bonussen?
De dochter des huizes, Catharina
Wurfbein, reed rond op een
Harley Davidson, een presentje van haar vader; hebbedingetje. Ze was
avontuurlijk ingesteld. Kittig ding, moet het geweest zijn. Het grote
landhuis liet
ze in 1939 rucksichtslos slopen, omdat het haar te duur werd. Als ze
dat niet
gedaan had, had het er nu nog gestaan. Er is nu alleen nog een soort
oranjerie,
denk ik, en een bijzondere ‘pauwenhof’, en die laatste nog maar een
replica.
Na Heuven een heuvel; nu gaat het pas echt heuvelop. De
vallei die voorbij de eerste stuwwal ligt, heet officieel
Herikhuizerveld, al
noemt iedereen hem Posbank. Er golft een waterstroom door arcadisch
heuvelland;
is dit nu ook weer zo´n pingoruïne, net als het Uddelermeer,
of net even iets
anders? In het water wordt gehengeld.
Ik loop verder door aangenaam
glooiend landschap
met heide,
plukjes bomen en woeste takken. Schuivende panelen zie ik: heuvels op
de
voorgrond trekken perspectivistisch langs vóór die op de
achtergrond. Nee, ik ga hier echt niet over de grond kruipen,
op
zoek
naar foto-onderwerpen. Dit is een omgeving voor vergezichten en
panorama’s.
Uiteindelijk beland ik op een plateau
waar een
stenen
zitbank staat, de enig echte Posbank; de Posbank is een zitbank. Hij is
hier in
1918 neergezet ter gelegenheid van het jubileum van G.A. Pos, die toen
25 jaar
voorzitter was van de ANWB. Een man met evenveel zitvlees als Sepp
Blatter, de
roverhoofdman van de FIFA die nu zo vaak in het nieuws is. Maar die
laatste zal
over een paar weken toch nog opkrassen. Brekend nieuws! Niet iedereen
begrijpt
de aandacht ervoor: ‘Het is maar voetbal, het is toch maar een
spelletje’. Maar sport is van de belangrijkste bijzaak in het
leven al
lang geëvolueerd
Maar ongetwijfeld was Pos een in-brave voorzitter van de ANWB, die toen nog geen asfaltclub was. Zijn bank kreeg zoveel aanloop van wandellustigen dat er een paviljoen naast werd gebouwd, dat ook Posbank heette. Vervolgens werd Posbank in de wandeling de naam van het hele plateau, ook nog van het dal waarop hij uitkijkt en tenslotte van het hele natuurgebied.
Een andere topman in het
mobiliteitswezen, Timo Huges, opperhoofd
van NS, zal keihard onderuit gaan in de incubatietijd van dit stukje,
de tijd
tussen wandeling en publicatie. Op vrijdag 5 juni is hij de laan uit gestuurd,
nadat zijn gesjoemel bij de Limburgse concessiestrijd aan het licht was
gekomen. Hij had het nog een paar maanden onder de pet weten te houden.
Het meest treurige van dit drama is
dan nog dat de twee
bekende consumentenorganisaties op OV-gebied tot het laatste moment
Huges'
'verfrissende aanpak' zijn blijven roemen. Voor zover ik kan overzien
heeft de ex-bloemenboer twee jaar lang alleen geroepen
dat de reiziger op 1, 2, en 3
geplaatst zou worden, en niets ondernomen om dat waar te maken. Ik heb
er zelf
als reiziger in ieder geval bijzonder weinig van gemerkt. Je merkt
dagelijks alleen de door en door verrotte mentaliteit die dit concern
van top tot teen in de greep heeft.
Rikus Spithorsts geesteskind de Mij
voor Beter OV heeft zich
dan tenminste nog gedistantieerd van Huges, zodra de belastende feiten
boven
water waren gekomen. Maar ROVER-hoofdman Kruyt
- die bij de minste of geringste storing op het railnet het
hoofd
van de verantwoordelijke ProRailer eist! - bleef in alle media de
fraudeur ophemelen: 'De beste NS-topman van de laatste 45 jaar!' Een
schoolvoorbeeld
van fout-na-de-oorlog, ROVER.
Ik plant dit maar even in de
Veluwe-reeks, die toch al
afgedaald was tot het niveau van bankiers, wereldleiders en
sportbobo’s. Dan hoef
ik er geen apart artikel over te schrijven, want dat is nog te veel eer.
‘Kijk,
daar stonden we net nog!’ Volgens het verhaal bij het
oriëntatiepunt moet je vanaf hier bij helder weer het Duitse Hoch Elten
kunnen
zien liggen, op een heuveltop, 21 kilometer hier vandaan. Met het blote
oog
lukt het me niet, maar het kerktorentje blijkt wel degelijk op de foto
te
staan, heel vaag. Daar moet ik ook eens heen. Wat een blik op
heel Nederland zul je daar hebben!
Ik ben in het pre-digitale
tijdperk al eens bij paviljoen Posbank geweest en
herinner me het als een gezellig boerderijachtig ding met geweien aan
de muur en zo. Maar dat is in 1996 afgebrand. Nu staat er een glazen
gevaarte
waar het terras overvol is en waar vandaag geen warme hap te verkrijgen
is.
‘Ja, we hebben de keuken maar dichtgedaan. Het is vanmiddag zo druk; er
waren wachttijden
tot anderhalf uur. Maar we hebben nog wel heerlijke walnotentaart!’
Walnotentaart
dan maar als lunch.
En snel verder. Ik wil met een omweg
naar Koepel de Kaap,
een ander uitzichtpunt met terras op dezelfde stuwwal als de Posbank en
ongeveer even hoog
gelegen. Dat doe ik met een slag door Het Asselt en door een stukje
Onzalige Bossen:
diepe, donkere wouden.
´Onzalig´ moet je opvatten als:
armzalig. Die armzaligheid
was de redding van die wouden. Ze hebben nooit de cyclus doorgemaakt
van andere
Veluwse bossen: kap voor hakhout, heideveld, begrazing door vee,
zandverstuiving en weer nieuwe
aanplant van bossen. Dit zijn misschien nog de enig echte oerwouden van
Nederland; altijd bos gebleven. Het beheer bestaat grotendeels uit géén
beheer;
dode bomen en takken blijven gewoon liggen. De natuur kan haar gang
gaan. Mooi;
ook ik wil OERRRRR!
Ik heb wat kaartjes uitgedraaid met
gemarkeerde wandelroutes,
en knoop die aaneen tot één veelkleurige route. Dat is vragen om
ellende met
mijn al genoemde oriëntatievermogen. Het gaat een tijd goed, maar nu,
op een asfaltweg
door een diepe kloof, zie ik toch geen enkel wandelpaaltje meer. Ik
geloof toch dat ik eigenlijk over de brug had moeten
lopen die ik vanaf de onderkant fotografeer.
‘Twee uur en vier minuten had ik over
zeven ronden’, hoor ik een
passerende mountainbiker zeggen
tegen een metgezel.
Eindelijk komt toch Koepel de Kaap in zicht, of: doemt op,
kan ik beter zeggen; hij is hopelijk aan de bovenkant van de horrortrap
die ik voor me zie.
Inderdaad sta ik na 107 traptreden tegenover het schattige kleine
horeca-onderneminkje,
een berghut op zijn Hollands, en in tegenstelling tot het paviljoen
Posbank,
met een functionerende keuken. Maar ik heb me nou net één bocht voor
die trap op
een bankje vol zitten stouwen met al het eetbaars dat ik in mijn tas
kon
vinden, en zelfs naar die kersen zitten verlangen; ik dacht dat ik
Koepel de
Kaap toch nooit meer zou bereiken.
Ik bestel dus aan het buffet alleen
een verkwikkend glas
gazeuse en ga daar rustig en bedaard van zitten nippen, ten overstaan
van een
adembenemend uitzicht. En ik luister naar wat gezegd wordt op het
terras;
meestal boeiender dan zelf aan een gesprek deelnemen.
‘Nou gaat ze dinsdag naar de kapper,
en zelfs dáár moet ze
al een oxazepammetje voor hebben. Ze moet er helemaal geestelijk
naartoe leven
en zich erop voorbereiden. Twee uur zitten, een hele opgave als je
zoiets hebt.
Ja, je kunt niet zomaar opstaan en weglopen als je bij de kapper zit.
En ze is
dan ook voortdurend bang dat ze naar de WC moet, want ze gaat so wie so
nooit naar
een vreemde WC.’
‘Wat lastig; je zult het maar hebben!’
‘JIJ moet het halen. En betalen ook,
ik heb geen geld bij me’
(een bedillerige vrouw)
‘Hee, hebben jullie dan nooit geen
voetschimmel?’
‘Nééhéé (ongeduldig), we KOMEN juist
van die kant. DIE kant
moeten we op!
‘Dat zijn geen echte apen hoor,
meneer; het zijn knuffels.’
Een broertje en een zusje richten het woord tegen mij. Ze hebben twee
speelgoedapen aan een tak gehangen.
-‘Oh, gut, ik dacht eerst echt dat het echte apen waren; goh, wie had
dat nou
gedacht’, zeg ik.
Aan weer een ander tafeltje zit een
weerbarstig pubermeisje
te luisteren naar muziek uit twee ´oortjes´, om zich helemaal af te
sluiten van
het gepraat van haar ouders. De vader houdt haar een fles mineraalwater
voor,
maakt een drinkgebaar, maar korzelig schudt ze nee.
Die trap heeft op de terugweg maar
106 treden; ik tel er een
minder dan daarnet. Maar dat komt misschien doordat ik even was
afgeleid toen
ik mijn hand openhaalde aan een spijker in de leuning.
De ware lenteboden bloeien in dit
dal; overvloedige gele
brem. Mijn hand bloeit ook, maar ik zal er niet van doodbloeien. Ik
denk, nu zo
langzamerhand Rheden binnen te kunnen marcheren, maar ik moet eerst
natuurlijk
nog de meest zuidelijke stuwwal over. Dan passeer ik het
bezoekerscentrum weer
en komt het station in zicht.
Einde van een zonnige lentewandeldag,
met toch hier en daar wel wat wolkjes. Deze reeks wordt nog
vervolgd.
7 juni 2015
Er geweest: Heideheuvel 1960, Eerbeek dinsdag 12 mei 2015,
Posbank en omgeving:
post-hemelvaartsdag 15 mei 2015.
De volgende etappe voert opnieuw over een steile stuwwal;
deze keer ten westen van Arnhem. Op een redelijk zonnige zaterdagmiddag
doe ik
Heveadorp en het landgoed Duno.
Maar eerst loop ik in Arnhem even
binnen bij het Informatiecentrum
Slag om Arnhem op de Rijnkade, aan de voet van die ene brug
die te ver was. Die
werd tijdens de Slag verwoest, later herbouwd en nog later John
Frostbrug
genoemd, naar de Britse legeraanvoerder die er in september 1944 vier
dagen
vergeefs om vocht.
De kleine, gratis toegankelijke
expositieruimte is een dependance
van het Airborne
Museum ‘Hartenstein’ waar ik afgelopen herfst was. Dit zijn
historische
Plekken; beide vestigingen liggen op de plaats van actie. Ze hebben ook
dezelfde filosofie: de verhalen vertellen van álle betrokkenen:
geallieerden, bewoners
en Duitsers.
In het midden van de ruimte is een
digitaal panorama, waar
zich de Slag om Arnhem voltrekt, samengebald van 9 dagen in 7 minuten,
onder
filmische muziek en begeleid door mitrailleurgeluiden. Op diverse
plaatsen
langs de wand kun je video’s draaien en daarbij kiezen tussen Feit en
Fictie.
Zo zie je ook filmfragmenten van de Slag.
Het fragment met feiten is een
originele opname van de strijd
om de brug: schokkerig en in flikkerend zwart-wit, in 1944
gefilmd door militairen, met gevaar voor eigen leven.
Het fictieve fragment is uit ‘A
Bridge too Far’, de film van
Richard Attenborough die ik nog steeds niet gezien heb in de 38 jaar
dat hij op
de markt is. Of ik dat ooit nog ga doen, is maar de vraag. Hoe mooi hij
ook
geschoten is in full colour; hij verbleekt meteen al bij die
zwartwitfragmenten. Het is te glad, te geacteerd, vergeleken met de
echte
oorlogsopnamen. En het zal de Amerikanen en Britten niet gestoord
hebben die er
een kaskraker van maakten, maar hij speelt overduidelijk in Deventer in
plaats
van in Arnhem; ik zie de Lebuïnustoren boven de daken uitsteken.
In Arnhem kon die film niet worden
opgenomen. Juist als
gevolg van de Slag waren er daar te weinig historische panden meer
voorhanden.
Men week dus uit van de Rijn naar de IJssel. Ik weet het nog: in de
herfst van
1976 was heel Deventer in rep en roer door de invasie van een enorme
filmcrew. En
half Deventer kan zichzelf nog steeds terugzien als figurant.
Daarna dus richting Heveadorp, met
bus 51 (Arnhem - Wageningen,
die ik in deze reeks al eens eerder had, onderaan dit hoofdstuk
over Wageningen).
Heveadorp is een minuscuul villadorpje dat zijn ontstaan dankt aan de
rubberfabrikant Dirk Frans Wilhelmi. Hij kocht in 1915
landgoed Duno, vestigde
daar zijn nieuwe rubberfabriek Hevea, liet in de omgeving een jaar
later enkele
rijtjes arbeidershuisjes neerzetten en doopte het daardoor ontstane
dorp Heveadorp.
Dit is dan ook de enige plaats in Nederland die
een Wilhemilaan op de
plattegrond heeft, terwijl honderden en honderden dorpen en steden een
Wilhelminalaan bezitten.
Dat met die arbeiderswoningen is een
systeem waarover je
kunt oordelen zoals je wilt. De een zou de humaniteit van de werkgever
roemen
om zijn medewerkers tenminste een fatsoenlijk, zij het rieten dak boven
het
hoofd te gunnen. Een ander zou wijzen op een paar nadelen: je hebt je
collega’s
168 uur per week om je heen in plaats van 40, wat soms al erg genoeg
is; je woont
in de dampen van je eigen fabriek. En als je om wat voor reden dan ook
ontslagen
wordt, ben je naast werkeloos meteen ook dakloos.
Zelf loonslaaf, hel ik over naar het
laatste standpunt: dit
is geen goed systeem. Maar fraaie huisjes zijn het zeker, zoals ik
vanmiddag
zal zien. En 99 jaar oud, al.
Ik stap uit bij de eerste halte in
Heveadorp en kies op
aanwijzing van mijn uitgedraaide wandelroute de Fonteinallee
langs de oever
van de Rijn. Die uitdraai meldt dat de wandellocatie niet per OV
bereikbaar is,
maar ik ben hier echt wel met de bus gekomen.
Langs de Rijn rijst een steile heuvel
op, wederom een
stuwwal, die qua klim de Drachenfels, 240 km
stroomopwaarts, naar de kroon
steekt. Landgoed Duno ligt op die stuwwal, bij Heveadorp en Doorwerth.
De Fonteinallee is genoemd naar
enkele fonteinen die ooit op
het landgoed stonden. In het begin van de 20ste eeuw werd hier op
zondagmiddag
hartstochtelijk geflaneerd. Men kwam om te zien en gezien te worden, in
het
zondagse pak. Maar vandaag aan de dag komt men hier in de eerste plaats
om zich
in het zweet te sporten. Overal zie ik mountainbikers. En overal hangen
plastic
oranje linten aan de bomen van de MudSweatTrail.
MudSweatTrail, wat klinkt ook
dat weer heerlijk OERRRRR!
Trailrunning is: rennen in de ruige
natuur, in plaats van op
het gravel van een atletiekbaan of het asfalt van een marathon. Slechts
een
paar locaties in Nederland zijn er geschikt voor. Het verbaast me,
daarbij
Bergschenhoek te zien staan. Ruiger OERRRRRwoud dan het Bergse Bos
langs de
Rotte ken ik in die omgeving niet. Daar lopen ze dan ook, maar dat doen
ze op
winteravonden in het donker, liefst in de sneeuw, met een mijnlamp op
hun hoofd.
Ja, zo kan zelfs rennen in het hartje van de Randstad nog knap
stOERRRRR zijn!
Even achter me stopt een auto met
geelgeheste
baancommissarissen die nerveus beginnen rond te lopen en de horizon
afspeuren
of ze al iets zien aankomen. Er staat hier een wedstrijd op stapel,
zoveel is
zeker; hardlopen of mountainbiken, dat is nog de vraag. En ik zit er
straks
middenin, vrees ik; slechte timing voor dit wandelingetje.
Die wandelroute voert voorshands niet
de bergen in, maar volgt
de Rijn. Net als in Opheusden loop ik hier
op de grens van de heuvelachtige
Veluwe en de polderige Betuwe. In de Rijn zie ik de stuwen van Driel
die het
water in de benedenloop van de rivier op peil houden, samen met die van
Amerongen en Hagestein. Als ze dicht zitten, kunnen de schepen er via
een
sluizencomplex toch nog langs.
De stuwen zijn gebouwd in de jaren 60
en hebben op hun eigen
manier een heel eigen schoonheid; het woord: ‘lelijk’ hoor je mij niet
opschrijven.
In het jaar van hun oplevering zullen ze wel als futuristisch ervaren
zijn.
Aan mijn kant van de rivier heb je de
Duivelskolk, waar de pastoor
van Driel eens een conflictje had met de lelijke drommel. Dat komt wel
vaker voor,
ook onder katholieken. Het fijne weet mijn wandelroute niet van deze
legende.
Wie inlichtingen kan verschaffen over de levenswandel van de priester,
kan zich
melden op hun site.
Voorbij die hellekolk moet ik
rechtsaf, nu wel de heuvel op,
naar haarspeldbochten die in dit land net zo zeldzaam zijn als
poldergemalen in
Zwitserland. Als je rechtdoor loopt over de Fonteinallee, kom je
uiteindelijk
terecht bij kasteel Doorwerth.
Ook op deze steile klinkerweg wijst alles erop dat er een wedstrijd gaat beginnen of al aan de gang is: borden met ‘Stuwwalloop Oosterbeek 15 kilometer’ en op een zeer steil stuk zelfs een heuse tijdwaarnemingspost. ‘Ben ik op schema voor het wereldrecord?’, vraag ik jolig, als ik het elektronische oog passeer. Maar de post blijkt onbemand.
Een flinke klim! Deze wandeling is
niet lang, maar wel
aardig pittig. Ik doop Heveadorp alvast maar om in Heavy Dorp. Ergens
tussen de
tweede en derde bocht zie ik twee mountainbikers kreunend en steunend
omhoog
komen. Zij naderen over een bospad dat mijn klinkerweg kruist en nog
veel
steiler is. ‘Godsamme, wat zwaar is-ie’, kreunt de voorste, die niet al
te
mager is. Ze stappen af en groeten me beleefd.
‘Horen jullie bij de wedstrijd?’,
vraag ik. Nee, nee, dat
betreft hollen, en dat gaat uit van de MudSweatTrails. Dat had ik ook
wel kunnen
raden. Ware wedstrijdwielrenners stappen niet af om even te gaan staan
praten
met voorbijgangers. Dat loopevenement gaat pas laat op de middag van
start,
vertellen ze.
Ze menen verder gezien te hebben dat
ik aan het fotograferen
was – een bezigheid waarmee zich nu zo langzamerhand de hele Veluwe al
bemoeid heeft.
In dat geval moet ik beslist naar het Duno-plateau, met een werkelijk
adembenemend uitzicht op de Betuwe, dat is… hoe kunt u dan het beste
lopen; u
loopt hier helemaal naar boven; dan ziet u dat bruggetje, dan slaat u
bij de
oude, verroeste wegwijzer… Ik luister al lang niet meer, in het volste
vertrouwen dat mijn wandeluitdraai me er wel zal brengen.
Ze stappen weer op, moeizaam stoempend de helling op: ‘Tering, godskanonne, wat zwaar is deze!’ Een paar decameter verder moeten ze al weer van de fiets af.
Ik loop verder langs wat bijgebouwen
van Duno. Het uit
de 18e eeuw daterende landgoed is vaak van eigenaar verwisseld. Van de
lange
lijst bewoners heb ik Wilhelmi al genoemd. Verder laat ik alleen de
naam nog vallen
van de ‘richter’ mr. A.F.O. Blombe Vatebender, omdat hij de eerste was,
en zo’n
rare naam had. Hij liet het huis bouwen. Dat valt jammer genoeg niet
meer te
fotograferen; het is in de oorlog verwoest.
Het bruggetje is onbegaanbaar en
voert van nergens naar
niemendal. Het is een folly, een architectonische grap, een ‘romantisch
element’, vindt de wandelroute. Ik bereik de oude, verroeste doch
daarna ook
weer aardig opgeknapte wegwijzer en een paar stappen verder
daadwerkelijk het
beloofde Duno-plateau.
Het uitzicht is inderdaad prachtig.
En wat meer is: ik blijk
me ook te bevinden, zonder daar op uit te zijn geweest, op Nederlands
meest
riante treinenspotplek. Je kijkt hier van drie kilometer afstand op de
spoorbaan Arnhem – Nijmegen die bij Oosterbeek de Rijn kruist en daarna
verder
rijdt langs de Arnhemse wijk Schuytgraaf. Lang hoef je niet te
wachten op een
te fotograferen trein; er passeren er hier 18 per uur, zelfs op de
zaterdag.
Ik blijf een halfuurtje zitten
spotten en fotograferen.
(Met) Hardlopers spot ik nu ook. De wedstrijd is van start en er wordt
nu
daadwerkelijk gehold; ik zie ze in de verte over het plateau rennen.
Genieten
die mensen eigenlijk wel van de natuur, op die manier? Terwijl het toch
de ware
natuurliefhebbers zijn die aan trailing doen?
Een bejaarde heer passeert mijn bankje en zegt: ‘Mooi, hè, alles hier! Ja, dit is mijn achtertuintje, zeg ik altijd. Ik woon hier in de buurt. Ik wandel hier bijna elke dag. Dit is mijn tuintje, en ik hoef het niet eens zelf te onderhouden, ha, ha, ha!’
Ook alweer zo’n prater. Mijn beeld
van de stugge, zwijgzame, wat boerse Veluwnaar heb ik
wel bij moeten stellen in de loop van deze reeks.
Dat gepraat van ze bevalt me zelf lang niet altijd. En dat komt dan
weer door
mijn eigen Veluwse roots, denk ik; tenslotte ben ik zelf voor 25% een
stugge
Veluwnaar.
‘Nee, Fyra, áf’, hoor ik in de verte
iemand brullen, ‘stoute
hond; líggen, Fyra’ Een hond met opvoedingsproblematiek, die Fyra heet;
Fyra,
dat zal ik toch hopelijk wel verkeerd verstaan hebben?
Nee, ik bekijk ze niet integraal, de
Fyra-verhoren die al
afgelopen zijn als dit stuk online gaat. Ik behelp me met korte
samenvattingen
in de nieuwsmedia. Het levert weinig vuurwerk op en voorspelbaar
vingerwijzen;
nakaarten, waarbij de dader uiteindelijk wel op het kerkhof zal liggen.
En zoals altijd bij dit soort dingen
wordt het heftigst
gediscussieerd over stompzinnige bijzaken. In dit geval over de bretels
van de grootindustrieel
Timmer. Volgens een getuigenis van zijn echtgenote stonden daar smileys
op,
maar Tineke Netelenbos weet zeker dat het intimiderende doodskoppen
waren.
Dat is een verhaal van een dubbeltje.
Ik hecht er geen enkel
geloof aan. Netelenbos was zo verschrikkelijk kippig dat ze bij
tv-interviews
niet eens de camera zag waar ze in moest kijken; ze had altijd een
zoekende,
zwemmende blik in de ogen. Die bretels kan zij dus ook nooit goed
gezien
hebben. Netelenbos, voor de jongeren onder mijn lezersschare, was rond
de
eeuwwisseling verkeersminister. De Wikipedia somt al haar - ik citeer: - ‘quasi-successen’ op;
daar hoef
ik dus niet meer over uit te weiden.
De bretels van Timmer… Wat me meer
interesseert: de vraag,
waarom een gloeilampenboer zich meent te moeten bemoeien met
spoorwegen,
waarvan hij geen sjoege heeft. Over dat soort dingen zouden enquêtes
moeten
gaan.
Ik moet volgens de routebeschrijving de grasheuvel aflopen
en mijn weg vinden tussen twee rododendronstruiken door. Daar wacht me
een brekebenige
houten, steile trap naar de Hunnenschans, een walburcht, een
verdedigingswerk,
omringd door een aarden wal. De
naam
Hunnenschans ben ik eerder tegengekomen in deze reeks; ook Uddel heeft er een.
Deze in Heveadorp wel wat kleiner. Hij stamt uit de Karolingische tijd,
is dus
een ruime duizend jaar oud en heeft de Hunnen niet gezien. Alleen maar
de
Onzen.
Na de Hunnenschans daal ik af naar
Heveadorp. Die
arbeiderswoningen zijn originele Rothuizens. Geen rothuizen, dat bedoel
ik
niet; Rothuizens; architect E.J. Rothuizen ontwierp ze. Ze staan er
mooi en
goed onderhouden bij, helemaal klaar voor hun eeuwfeest.
Diverse van die woningen overleefden
de oorlog niet. Helaas geldt
dat ook voor een aantal werknemers van de Hevea-fabriek. Ze gaven
gehoor aan een
stakingsoproep van de regering-in-ballingschap in Londen, in april
1943, en
negeerden het beval van de nazi’s om weer aan de slag te gaan. 7 van de
stakers
zijn gefusilleerd; enkele andere werknemers zijn gestorven in
concentratiekampen. Het staat vermeld bij een monument met een zitbank
waar ik
de komst van bus 51 afwacht.
De bus zet koers naar Wageningen via
onder andere Doorwerth.
Dit eens zo rustieke dorp bevat enkele Bijlmerachtige flats die
verschrikkelijk
staan te vloeken met hun bosrijke omgeving. Letterlijk overal is het
concept
nageaapt waar ze in Amsterdam al heel snel van tergkwamen.
In Wageningen neem ik de sneldienst
lijn 86, het busgedeelte
van de Valleilijn. In het stuk over Bennekom verbaasde ik me al
over het feit
dat de niet-snelbus door dat dorp korter doet over zijn rit naar
Ede-Wageningen
dan lijn 86. Nu verbijstert me ook de dienstregeling nog. Die zit zo in
elkaar
dat je de IC naar Utrecht net ziet wegrijden als de bus aankomt op zijn
eindpunt achter station Ede-Wageningen. Wat je in ieder geval voldoende
tijd
geeft om rustig naar het perron te kuieren voor de volgende. De vraag:
‘Had dat
niet anders gekund’; ach, met zoveel OV-ervaring als ik stel je die op
een
gegeven moment niet meer.
'Slot' Salentein in Nijkerk
Zes dagen eerder, op een mooie
pinksterzondag, loop ik de
echt allerlaatste etappe in deze Veluwereeks, die van Nijkerk naar
Putten. Onze
vakanties van vroeger in v/h Buka-park De Heihaas in Putten, vormden de
motor
van deze heel lange wandelreeks. In Putten moet hij dan ook maar
eindigen, al
gooi ik er de chronologie van mijn kroniek voor door elkaar.
Tijdens niet minder dan 16
wandelmiddagen, verdeeld over
vier seizoenen, ging ik op zoek naar het Veluwegevoel van vroeger en
dat van
heden. En ontvluchtte ik het gewoel van de (Rand)stad. En dat van een
levenspad
dat de afgelopen 12 maanden niet over rozen ging, voor zover het dat
ooit doet.
In de loop van deze serie beleefde ik
het overlijden, toch
nog onverwachts, van mijn moeder,
zag ik mijn broertje (van 54, inmiddels) opnieuw
kampen met gezondheidsklachten en had ik zelf van de winter een
vervelend
ouwelullenkwaaltje - waarover ik beter kon zwijgen, want er zijn erger
dingen,
en interessantere schrijfonderwerpen, ook. Maar ondanks alles kun je er
altijd
nog een mooie dag van maken, luidt mijn adagium, al was het maar op de
Veluwe.
De Randstad en de Veluwe liggen
handig dicht bij elkaar,
maar dan wel zo dicht, dat je de eerste op de laatste nooit helemaal
kunt
vergeten. Net als bij de hofdichter
vroeger op zijn ‘buiten’, bleef op de
Veluwe de stad, die ik maar heel tijdelijk achter me had gelaten, me
door het
hoofd spoken. En vice versa: ‘Beminde zaterdag, zijt gij nog ver van komen?’,
heb ik Constantijn Huygens vaak nagezegd tijdens saaie dagen op kantoor.
De grootstad blijft toch ook een
mysterieuze aantrekkingskracht
uitoefenen. De laatste weken timmert er een nogal radicale professor in
de
planologie aan de weg, ene Zef Hemel. Hij vindt dat Amsterdam moet
verdubbelen
in inwonertal, om de stad internationaal op de kaart te zetten, en
daarmee de
hele Randstad. Waar Hemel een miljoen extra inwoners denkt te kunnen
huisvesten, wilde hij niet via Twitter met me delen. En wat dat voor
zin heeft,
zo’n concentratie van mensen, in een wereld waar straks iedereen in de
‘cloud’
werkt, is me ook niet duidelijk.
Hemel(fietser) heeft een lobby van
chauvinistische
Amsterdammers om zich heen verzameld die hem natuurlijk groot gelijk
geven. Dat
groepje is voorstander van snelle metroverbindingen in en om de
hoofdstad. Nou,
dat kun je wel aan Amsterdam overlaten, waar ze een kwart eeuw doen
over de
aanleg van een metrolijntje van nog geen 10 kilometer!
Ik vraag me af, of ze in plaats van
Amsterdam, Rotterdam
niet beter kunnen verdubbelen, gezien het bon
mot uit die stad: ‘Rotterdam verdient het geld, Den Haag
verdeelt het en
Amsterdam geeft het uit’. Maar ik dwaal weer af.
In al die 16 Veluwse etappes heb ik
in totaal zo’n 160
kilometer wandelend afgelegd. Dat is wat minnetjes, eigenlijk; maar 10
km per
tocht. Maar fotowandelen gaat langzamer dan snelwandelen om een bus te
halen,
of rennen over een Modderzweetroute. En sta je, zoals ik, ook nog om de
paar hectometer
stil om een paar aantekeningen in telegramstijl op het scherm van een
smartphone te krassen, dan haal je niet meer dan 3 kilometer per uur.
Dat was
trouwens ook een grote innovatie op deze site: in de loop van dit jaar
ging ik
over van onbegrijpelijke krabbels in een notitieboekje tot dito op een
phone.
Het noordoosten van de Veluwe, de
streek tussen Apeldoorn en
Zwolle, kwam er wat bekaaid af, de afgelopen 12 maanden. Maar die
streek heb ik
al doorkruist in deze afleveringen uit 2011
en 2012.
Er was het nodige loos
met de bussen op dit traject. Deze stukken kun je gerust beschouwen als
een prequel van de Veluwereeks.
Waarvan hieronder dus het slot. Over
´slot´ gesproken: twee
kastelen op deze wandelroute.
Aan het begin van deze etappe loop ik, zoals wel vaker,
langs een verloren spoor. Het is de Havenspoorlijn, althans het wandel-
en
fietspad dat nu op die plek ligt, tegenwoordig tussen twee
nieuwbouwwijken in.
Dat goederenspoor, in gebruik genomen in 1903, was een verlengstuk van
de Kippenlijn
(indertijd: Ede – Nijkerk). Het was ruim anderhalve km lang en liep
vanaf station Nijkerk met een grote boog naar de haven, niet ver van de
plek
waar ik van
de winter dat knusse horeca-plein in panorama op de foto
zette.
Het
spoortje diende
als verbinding tussen (tot voltooiing van de Afsluitdijk in 1932) de
Zuiderzee
en het achterland langs de Rijn. Al vanaf de donkere middeleeuwen zijn
er
plannen geweest voor een kanaal tussen Zuiderzee en Rijn. Maar ze zijn
nooit
verder gekomen dan een allereerste beginnetje bij Nijkerk. Het werd
uiteindelijk een ijzeren weg.
Het wandelen gaat stroef, op dit eerste stuk. Ik merk het vaker: eerst moet het luie zweet eruit, van een week op kantoor, van ’s avonds zitten voor de buis of achter de PC, en op de heenweg in de trein. Hoe lang je ook loopt; de eerste kilometer is altijd het moeilijkst. Je moet er even doorheen, of je komt helemaal niet meer in beweging.
Dit is het lage, vlakke stuk van de
Veluwe, de polders in de
zeeklei aan de boorden van v/h de Zuiderzee. Pas aan de overkant van de
spoorbaan begint het land te
heuvelen. De
spits van de kerk van Nijkerk steekt even ver uit boven zeeniveau als
de kerker
van die van Garderen, heb ik me wel eens laten vertellen. Dit is ook
het
gedeelte, aan weerszijden van de oude Zuiderzeestraatweg, waar zoveel
landgoederen en (quasi-)oude kasteeltjes te zien zijn.
Een ervan nader ik na een kilometer
lopen. Het heet Salentein.
Verbodsborden voor het betreden van het gelijknamige landgoed heb ik al
hectometers van te voren gezien. Huize Salentein wordt in de Wikipedia,
niet
ten onrechte, gekwalificeerd als: quasi-middeleeuws. Het oudste
gedeelte, aan
de achterkant, dateert uit de 18e eeuw, toen de middeleeuwen al heel
lang voorbij waren. De feeërieke voorzijde is nog veel jonger, niet
veel meer
dan 100 jaar oud.
Dit sprookjeskasteel is bewoond. In
het koetshuis is een zeer
luxueus restaurant gevestigd dat me een mop te binnen brengt die in
mijn jeugd
al een baard had, maar toch leuk blijft:
Zegt die gast in het restaurant: ‘Ober, dit bord is vochtig!’
Zegt die ober: ‘Dat is uw soep, meneer!’
Verwant daaraan is die witz over dat
restaurant waar de
biefstuk onder een takje pieterselie bleek te liggen. Of tijdens het
transport
van het bord gewaaid was, volgens een variant. Maar moet de kwaliteit
niet meer
gewicht in de schaal werpen dan de kwantiteit? Salentein is in elk
geval niet zo’n
toko waar je even met bezwadderde wandelstappers binnenstormt voor een
kop
koffie. Daarvoor zie ik onderweg een paar kleine terrasjes, gewoon bij
een
boer; sommige met zelfbediening.
Voorbij het quasi-kasteel sla ik linksaf een landweg in, weg van de snelweg. Die leidt naar de buurtschap Diermen, een van de tien oude ‘malen’ in de gemeente Putten; hun geschiedenis zag ik vorige zomer in Museum De Tien Malen.
Bij de boerderijen hier staan diabolische symbolen op de
erfgrens; om ongewenste bezoekers of spoken af te schrikken. Allemaal
heel mooi
en aardig om op het platteland te wonen, maar ’s nachts zul je je hier
wel eens
knap eenzaam voelen, overgeleverd aan de wolven, en dan zoek je steun
in het
bovennatuurlijke. Denk ik. Maar houd me ten goede, ik sla soms ook maar
een
slag naar dingen.
‘Kritssj, kratssj, kritssj, kratssj’;
honderden ruwe
koeientongen snijden het gras af en slaan het het keelgat in. Het
verdwijnt in
immer hongerige magen; vier stuks per koe, zoals wij allen geleerd
hebben met
biologie op school. Hoeveel kilo gras moeten koeien per dag wel niet
tot zich
nemen om met een beetje vol gevoel te kunnen gaan slapen? Dat leren ze
je er dan
weer niet bij. Maar het moet een hele boel zijn; minstens twaalf uur
per dag
grazen, kauwen en herkauwen. Zie je een koe ooit iets anders doen dan
eten? Ze
doen niets dan gras omzetten in verse melk en malse biefstukken. Dat is
hun
taak in de wereld, en zo moet het blijkbaar zijn.
Om de volgende bocht is een complete
speelgoedmarkt, gedreven
door een broer van zeven en een zusje van zes, die afscheid staan te
nemen van
hun kleutertijd, en misschien sparen voor een smartphone. Ik koop maar
niks,
bij gebrek aan (klein)kinderen, neefjes en nichtjes. Maar aanloop is
hier wel;
het is vandaag misschien wel dé wandeldag van het jaar.
Ik nader Oldenaller. Anders dan Salentein is dit landgoed wel toegankelijk en heeft het huis wel middeleeuwse roots, al is wat je nu in het water weerspiegeld ziet, wel een stuk jonger. Het huis is bewoond en het landgoed eigendom van Natuurmonumenten, die er een ‘klompenpad’ over hebben uitgezet.
Nabij dit landgoed is een inktzwarte bladzijde geschreven in
de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Ik citeer uit het stuk
‘Nuldernauw’ dat ik 10 jaar
geleden schreef:
[Putten] werd op 1 oktober 1944 slachtoffer van een razzia.
In de nacht van 30 op 1 vond op een straatweg even buiten het dorp [nl.
ter
hoogte van Oldenaller] een aanslag plaats door het verzet; een auto vol
Duitse
officieren werd op de korrel genomen. Als represaillemaatregel namen de
Duitsers een groot deel van de volwassen mannelijke bevolking van het
dorp
gevangen. Vervolgens werden honderden Puttense huizen in brand
gestoken.
De
mannen werden geïnterneerd in kamp Amersfoort, en enkele
weken later gedeporteerd naar de concentratiekampen in Duitsland. Een
enkeling
slaagde erin, uit de trein te springen en terug te keren naar Putten.
Slechts
weinig Puttense mannen overleefden de kampen. In
totaal waren er 550 slachtoffers te betreuren. Er is geen autochtone
Puttenaar
van boven de 60, die geen (groot)vader, zoon, broer of oom heeft
verloren in de
oorlog. Een gapende wond die zal blijven voortbestaan in deze kleine
gemeenschap; het verhaal zal tot in lengte van eeuwen doorverteld
worden. Wij,
sedert 1961 vakantiegast in dit dorp, vonden de autochtonen wat stil,
stug en
gesloten…
Sedert
1949 herinnert de witte Puttense weduwe, een
opvallend beeld aan de rand van het dorp, aan de razzia. Aan haar
voeten ligt
een perkje dat door lage heggetjes in vakken is verdeeld; één voor elk
slachtoffer.
In de jaren 90 werd een stemmige gedenkruimte
in gebruik
genomen met een permanente tentoonstelling. Bij een vorig bezoek sprak
ik een
overlevende, een bejaarde Puttenaar, die de expositie liet zien aan
enkele
logeergasten. Hij vertelde dat men in het kamp messen, vorken en lepels
maakte
uit een stuk ijzer. Zulk bestek lag daar ook tentoongesteld. “U moet
niet
denken, dat ik hier elke dag kom, hoor….”
Archieffoto’s 2010
We kenden het verhaal achter de witte weduwe en de
gedenkplaat bij de kerk wel, in onze jeugd, toen we hier vakantie
vierden. Maar
we stonden er nooit bij stil; die oorlog, waar volwassenen niet over
uitgepraat
raakten, en die van vóór onze tijd was… Momenteel ben ik een boek aan
het lezen
over de razzia van Putten, de grofste represaillemaatregel in Nederland
uit de
gehele Tweede Wereldoorlog. Ik kom er in het najaar nog op terug in de
rubriek
FHM’s.
Ik loop in de richting van Putten
langs de Nijkerkerstraat
die we vroeger ook al zo saai vonden. Het stoomgemaal van Putten, daar
heb ik
nooit zo op gelet, toen. In feite zie ik het vandaag voor het eerst,
net als
Oldenaller.
Bij de ingang van het dorp staat weer
zo’n kerk met
punttorentje. Hij lijkt wel wat op die in Barneveld, maar deze is iets
bescheidener van afmetingen. Hij doet geen gooi naar de eretitel van
kerk met de
meeste zitplaatsen van Nederland. De kerk is ‘Hersteld’, en je ziet
inderdaad
geen barstje meer van schisma’s of scheuringen.
De nieuwbouwwijk daarachter heet Bijsteren, ook de naam van
een van die tien Puttense ‘malen’. Koortsachtig zoek ik naar een
woordspeling
met ‘ver-Bijsteren’, maar niets wil me te binnen schieten; de sleet zit
er echt
nu wel op, op deze reeks. Niet verbijsterend, maar wel opmerkelijk in
deze wijk
is het grote aantal droogstaande sloten en greppels, waar zelfs loze,
nutteloze
bruggetjes overheen liggen. Wordt deze streek geteisterd door een grote
droogte, of klopt er iets niet met het watermanagement in de gemeente
Putten?
Dat is dan ook net het enige
opzienbarende van deze wijk. En
het feit dat hij er ís, natuurlijk; ik schreef al eerder dat alles wat
er in
Putten sinds 1971 is bijgekomen, voor mij een anachronisme is.
Ik betreed de al
genoemde Gedachtenisruimte van de Stichting
Oktober 1944. Hoeveel vakantiegangers lopen hier ooit binnen?
Veteranen van de
razzia zal ik er nu niet meer ontmoeten; de laatste overlevende is
inmiddels
overleden.
Daarna
het dorp in
dat ik zo goed ken. In het dorpshart heerst een onheilspellende stilte.
De zon,
die mijn wandeling daarnet zo vrolijk bescheen, drukt hier loodzwaar op
de
straten. Niets is te horen in stegen en op pleinen, behalve mijn eigen
voetstappen
en ijl klokgelui in de verte.
Is er nog iets open? Gelukkig, daar
in de verte een terras
waar nog wat volk verzameld is, en waar vermoedelijk dan zelfs ook nog
bediend
wordt. Ik neem er plaats. De stilte van Puttense zondagen; er lijkt
hier soms
echt niks veranderd in 45 jaar…
Frans Mensonides
28 juni 2015
Geweest op de Veluwe: zaterdag 14 juni, donderdag 3 en 10, en dinsdag
29 juli,
zondag 3 en zaterdag 9 augustus, zaterdag 18 oktober, zaterdag 1 en
dinsdag 25
november 2014, dinsdag 3, zaterdag 7 en dinsdag 18 februari, dinsdag
12,
vrijdag 15, zondag 24 en zaterdag 30 mei 2015.
© Frans Mensonides, Leiden, 2015