Nr. 235 - zondag 2 april 2017 (week 13)
Hun en de Hunnen, taalpedanterie

LAATSTE ZES AFLEVERINGEN

234. 'RODIN, GENIUS AT WORK' IN GRONINGEN (19/03/2016)
233. OV IN VERKIEZINGSPROGRAMMA's (19 en 26/02/2017; 05/03/2017)
232. 'BINT' VAN BORDEWIJK: DE ROMAN, HET STUK EN DE POLEMIEK (22/01 en 05/02/2017)
231. BROOD EN SPELEN; EEN DAG ALS GLADIATOR IN DE ARENA  (08/01/2017)
230. TERLOUWS TOUWTJE (25/12/2016)
229. TRIX; T-REX IN TOWN (11/12/2016)



 

Attila de taal-Hun. Overgenomen van Wikipidia, Attila de Hun

 

Soms zie je in je Twitter-timeline iets verschijnen waar je wat langer over nadenkt dan de fractie van een seconde die je normaal uittrekt per tweet. Dit plaatje, getekend en getweet door de Britse taalkundige Rob Drummond, bleef weken bij me hangen. 

Hij heeft zich verdiept in wat hij linguistic pedantry noemt, taalpedanterie. Hij doelt op mensen met bij wijze van spreken het rode potlood continu in de aanslag. Ze hebben de neiging om overal om zich heen taalverloedering te zien en echte of vermeende taalfouten van hun medemensen nadrukkelijk aan de kaak te stellen en te corrigeren.

Deze houding, die hun populariteit niet altijd zal vergroten, komt volgens Drummond vooral voor bij mensen met een klein beetje beginnerskennis en -inzicht op het gebied van taal(kunde). Naarmate je verder komt in dat vak, zal je de geijkte taalregeltjes steeds vaker gaan relativeren en daardoor steeds milder worden in je oordeel over taaluitingen van je medemens.

Echt heel herkenbaar, dat plaatje! Ikzelf heb ooit eens wat propedeuse- en tweedejaarscollegereeksen gevolgd over taalkunde, alvorens ik me ging specialiseren in de bellettrie uit vervlogen eeuwen. Daardoor weet ik er íéts van; niet eens genoeg voor niveau-C in Drummonds grafiek, denk ik. Maar… taalpedant tot en met!

Dat uit zich onder andere in het voortdurend gespitst zijn op spatiefouten, die ik dan met duivels plezier kan melden aan Signalering Onjuist Spatiegebruik, verhaspelingen van spreekwoorden, die ik meteen doorbrief aan Verhaspeling en taalfouten in het algemeen, waarvoor Taalvoutjes altijd een open oor heeft.

Maar of ik het zelf nou allemaal altijd zo goed weet? Tot mijn ergernis kan ik bijvoorbeeld maar niet onthouden of je ‘hen’ of ‘hun’ gebruikt in een zin als: ‘Ik heb hen / hun er een mail over gestuurd’. Dat moet ik iedere keer weer opzoeken. Maar als ik daar geen zin in heb, schrijf ik gewoon: ‘Ik heb ze er een mail over gestuurd’, want dat mag namelijk ook.

Van taalkundigen mag het eigenlijk allemaal altijd wel. Ze wijzen erop dat het onderscheid tussen ‘hen’ en ‘hun’ volkomen kunstmatig is. Daardoor kan ook geen mens het onthouden. Het komt door 17e-eeuwse taalhervormers die vonden dat de 3e naamval (meewerkend voorwerp) van ‘ze’ anders moest luiden dan de 4e (lijdend voorwerp). En zoals zij het bedacht hadden, is het terecht gekomen in de leerboekjes.

Iets vergelijkbaars geldt voor ‘groter dan’ tegenover ‘groter als’ en ‘hij wast zich’ versus ‘hij wast z’n eigen’. Dat waren ook vormen die ooit vreedzaam co-existeerden, maar waarvan de eerstgenoemde nu als correct beschouwd wordt en de tweede als hartstikke fout.

Ik keer nog even terug naar ‘hun’. Een nog veel ernstiger fout dan ´hen´-´hun´, in de ogen van taalverbeteraars, is het gebruik van ‘hun’ als 1e naamval (onderwerp), zoals in: ´Hun moeten nou maar eens aangeven wat ze precies willen!´ Als je zoiets uit je bek laat kletteren, ben je zelf feitelijk niet veel meer dan een Hun, een taalvandaal, een bijl aan de wortel van de Nederlandse beschaving, zoals de Hunnen dat waren aan de Romeinse.

Toch ontsnapte die geciteerde Hun-zin laatst in het vuur van een vergadering een keer aan de haag mijner tanden. Ik kon mijn tong wel afbijten. Wat heb ik gezégd?, dacht ik vertwijfeld. Fraai hoor, voor een neerlandicus! Ik vreesde dan ook dat er een homerisch hoongelach zou losbarsten. Maar dat gebeurde niet. Niemand had iets in de gaten.  Door ´hun´ als onderwerp zou je een dikke rode kras zetten als het in een opstel stond. Maar in het mondelinge taalgebruik valt niemand erover.

Ook dat is logisch in de ogen van taalkundigen. Taal is nou eenmaal aan veranderingen onderhevig. Woorden komen en gaan, grammaticale regels veranderen en betekenissen verschuiven, van generatie op generatie. Als we de zin: ´Hun moeten nou maar eens aangeven wat ze precies willen!´ fout rekenen, konden we dat net zo goed ook doen met: ´U moet nou maar eens aangeven wat u precies wilt!´ Tot een paarhonderd jaar geleden zou je namelijk schrijven: ´Gij moet nou maar eens… etc.´ ´U´ bestond ook wel, maar alleen als 3e en 4e naamval van ´gij´. Met ´gij´- ´u´ is dus hetzelfde gebeurd als nu aan het gebeuren is met ´zij´ - ´hun´. Tien tegen één dat in 2100 ´Hun moeten…´ als correct in de grammatica´s vermeld staat en ‘Zij moeten…’ als verouderd.

Het vaak geciteerde Zeeuwse ´Ons ben zuunig´ is een voorbeeld van hetzelfde verschijnsel; ‘ons’ in plaats van ‘wij’. Goed, dat is dialect. Maar met dialect is taalkundig ook niks mis. Elke taalkundige kan je vertellen dat een dialect niet minderwaardig is aan een taal. Het onderscheid tussen dialect en taal is vaak politiek bepaald. ´Een taal is een dialect met een leger en een vloot’, wordt wel eens gezegd.

Waar een taalpedanterik zich ook razend over kan maken: de uitdrukking ‘dodelijke slachtoffers’ die je wel eens leest en hoort in de media. Het gaat dan over doden die gevallen zijn bij een aanslag, ramp of ongeval. Maar ‘dodelijk’ betekent: de dood tot gevolg hebbend. Een slachtoffer van een dodelijk ongeval is zo dood als een pier, dus hoe zou hij dan zelf nog de dood van een ander kunnen veroorzaken? Dát staat er letterlijk als je het hebt over een dodelijk slachtoffer. *)

Maar dit is een puntgaaf voorbeeld van de hypallage, een taalverschijnsel waaraan ik deel 220 van deze rubriek wijdde. Ik schreef dat je daar twee typen van hebt. Het eerste is het type ‘Een lekker kopje koffie’ (in plaats van wat veel logischer is: ‘Een kopje lekkere koffie’). Het tweede is het type: ‘Lopend buffet’ (in plaats van wat niet alleen veel logischer, maar ook veel omslachtiger is: ‘Een buffet waar je zelf langs moet lopen’).

Het dodelijke slachtoffer is een duidelijk geval van het eerste type hypallage. Maar tegen beide soorten  is niets in te brengen. Alleen vond ik het ‘lekkere kopje koffie’ erg lastig te verklaren omdat het niet korter is dan een ‘kopje lekkere koffie’, wat heel raar klinkt. Maar er staat nergens dat taal altijd logisch moet zijn. Een stijlfiguur zoals de hypallage is een wat bijzondere manier van zeggen. Als een heleboel mensen zo’n stijlfiguur gaan gebruiken, dan is het niet bijzonder meer. Maar ook nog steeds niet logisch; het zij zo.

Bij het overlezen van dit stukje – of er echt geen fouten meer instonden – bedacht ik nog iets over die cursussen taalkunde waarover ik het had. Je moest daarvoor soms een ´nota´ schrijven die meetelde voor je tentamencijfer (zoals deze uit 2001, over taalverandering en hypercorrectie). De docent bond je dan wel op het hart, dat te doen in onberispelijk Nederlands, onder dreiging van puntenaftrek als je een potje maakte van spelling en grammatica. Dit ter geruststelling: voor een taalkundige kan dus ook niet zomaar alles.

FHM
2 april 2017

*) Bij dat akkefietje van de week in Arnhem was nou eens letterlijk sprake van een dodelijk slachtoffer van een overval. 
Die nam wraak door zijn overvaller dood te rijden. Maar dan spreekt de krant toch niet van ‘dodelijke slachtoffers.’

VOLGENDE  AFLEVERING: 'KIJK EENS GOED!', MONDRIAAN TOCH NOG GEWAARDEERD  (16/04/2017)

© Frans Mensonides, Leiden, 2017.