Jaargang 5 Aflevering 56 DONDERDAG 14 NOVEMBER 2002
Deze column is afkomstig uit het archief van REFLEXXIONZZ! Klik hier voor de meest recente aflevering. Nog twee apartjes Atropos (zij die die levensdraad afsnijdt) De man schrok wakker van zijn laatste hartslag. Enkele seconden geleden had het orgaan dat hem ongeveer 2 miljard keer van dienst was geweest, een laatste BOEM gegeven, die sprekend geleek op de ongeveer 2 miljard vorige BOEM’s, met echter dit verschil, dat er geen BOEM meer na kwam. Ik wil me niet uitputten in een beschrijving van de schrik die dit feit bij de man teweeg bracht. Hij was voldoende vertrouwd met de medische encyclopedie, die bij hem vrijwel dagelijks open lag, om te beseffen hoe zijn toekomstperspectief eruit zag. Na vijf tot tien seconden de draaiduizelingen en het zwart voor de ogen; daarna het wegzinken in bewusteloosheid, en vervolgens - maar daar zou hij zelf al niet meer bij zijn - binnen enkele minuten het intreden van de dood, zoals het genoemde boekwerk dat klinisch formuleerde. Bij alle paniek schoot hem de scène te binnen, die hij de avond te voren gezien had in een ziekenhuisserie op de televisie. De patiënt in dat programma was iets vergelijkbaars overkomen, maar hij lag daar gelukkig verbonden met meet- en regelapparatuur. Alarmschellen waren erin geslaagd, een leger van verpleegsters en artsen naar zijn bed te dirigeren. Eén van hen plaatste twee strijkijzers op zijn borst; er werd “bed los” geroepen en: KLAK! De hartlijder maakte een korte luchtreis van enkele decimeters, en plofte weer neer in de kussens van zijn ziekbed. “We hebben sinusritme!”, zei een jonge AGIO opgelucht. Enkele scènes later bleek de patiënt voorspoedig hersteld. Zo ging dat in dat soort series, maar de man wist, dat hij zulke apparatuur niet tot zijn beschikking had, in zijn eenzame slaapkamer, en ten dode was opgeschreven. Nu zullen ze me morgen wel missen op kantoor, dacht hij. Dat zou ongetwijfeld zijn laatste gedachte zijn; had hij niet iets diepzinnigers kunnen denken? Het ergerde hem. Maar het deed er weinig meer toe; waarom jezelf opschroeven tot een famous last word, als er toch niemand in de buurt was om het te horen? Hij was blij, dat verder leed hem bespaard zou blijven, maar spijtig vond hij zijn plotselinge levenseinde toch wel. Gaarne had hij nog enkele decennia voortbestaan, hoewel hem nooit duidelijk was geworden waarvoor het leven diende, en hij er, zo door de bank genomen, niet erg veel aanvond. Vervolgens merkte hij op, dat hij nog steeds aan het nadenken was, al had zijn hart al langer dan een minuut geen tekenen vertoond van pompwerking. Hij proefde een zure smaak in de mond; dat was wellicht de schrik. Afgezien daarvan, en van het uitblijven van een hartslag, leek zijn lichaam naar behoren te functioneren. Armen, benen en tenen kon hij gewoon bewegen, en hij voelde een maar al te bekende aandrang om te wateren. Minuut na minuut luisterde de man naar het ontbreken van zijn hartritme. Hoe hij het ook wendde of keerde: het vertrouwd-angstwekkende boem-doem, boem-doem, boem-doem, waar hij vaak bewust naar luisterde, en dat hij soms meetikte met een potlood op tafel; dat bestond niet meer, maar híj nog wel. Enigszins verontrust dat de situatie hem niet ernstiger verontrustte, meende de man dat de ochtend wel raad zou schaffen, en draaide hij zich, na toiletbezoek, nog eens om in bed. Hier wil ik niet eens meer over nadenken, was de laatste gedachte voor hij insliep. De volgende morgen ontwaakte de man met een zwaar, dof gevoel in de geest; er wás iets, en hij wist niet meer wat, tot het hem weer inviel. “Oh God, mijn hart!”, zei hij hardop. Onmiddellijk begon hij intensief te luisteren, en de pols en halsslagader te bevoelen, maar ook nu detecteerde hij geen enkele hartwerking. Desondanks stond zijn lichaam op uit de sponde, en maakte zich op om naar kantoor te gaan. Afwezig verrichte de man de routinehandelingen die daarvoor noodzakelijk waren: douchen, aankleden, scheren, thee zetten. Hij miste het pijnlijk, dat gebons en gewoel in de borstkas, hoewel het hem altijd gestoord had: het deed niet anders dan hem inscherpen, hoe broos, hoe oneindig broos het menselijk bestaan was. Hoe moest hij de dag doorkomen? “Ik heb toch zoiets raars, mijn hart doet het niet meer”. Zoiets kon hij toch moeilijk zeggen tegen zijn collegae. Hij besloot over de kwestie te zwijgen. Op de zaak voerde hij mechanisch zijn weinig opzienbarende werkzaamheden uit. Pas diep in de middag krulde een glimlach zijn lippen: nooit, nee nooit meer zou hij zich nog zorgen behoeven te maken om zijn hart. Het was de opluchting van zijn leven, al duurde het nog enige tijd voordat zijn zegening in volle omvang tot hem doordrong.
Lachesis (zij die die levensdraad toemeet) Onlangs liep een man - niet noodzakelijkerwijs dezelfde man als in het vorige verhaal - te wandelen in een parkje nabij zijn woning, toen hij een knappend geluid hoorde, gevolgd door geruis van bladeren. Hij keek in de richting waar het gerucht vandaan kwam en zag circa 150 meter voor zich uit, boven de weg die hij had af te leggen, een lange, dikke tak uit een boom naar beneden vallen. De tak - het was zelf bijna een halve boom! - nam op zijn reis van de kruin naar de wortel een zee mee van gebladerte en kleinere takjes, en belandde met een luide bons op de plek waar de man gestaan zou hebben als hij zijn woning 90 seconden eerder verlaten had voor zijn middagwandelingetje. De wandelaar trad naderbij en mat met zijn ogen de omvang van de gevallen tak. Hij schopte er enige keren met zijn schoenen tegen, en bezag de plek waar het hout was afgeknapt. Het was een windstille dag; de boom zag er niet oud en ziek uit; het neerstorten van de tak, juist op het moment dat hij er bijna onderdoorliep, was met de normale natuurwetten niet verklaarbaar. De man kon niet nalaten, te overdenken welke schade het hout had aangericht als hij er net onder had gelopen, en het niet had horen knappen, of zijn noodsprong te laat was gekomen. Hij had wel dood kunnen zijn! En, het schijnt wellicht irrationeel, maar het is daarom niet minder menselijk: hij kon zich niet onttrekken aan de indruk dat de tak speciaal voor hém bedoeld was, maar dat het Noodlot deze keer slecht gemikt had. De man in deze vertelling vergat het voorval (wat had hij er anders mee moeten doen; geen mens kan het onverklaarbare, het willekeurige een plaats geven) totdat enkele weken later op een nacht een hevige najaarsstorm woedde; een van de ergste die het land de afgelopen eeuw geteisterd hadden. Enkele dagen later sprak de man toevallig een ex-collega van het bedrijf dat hij zeven jaar tevoren had verlaten. Er was een boom - een gigantische treurwilg, de man kon hem zich nog herinneren - neergekomen op zijn voormalige werkplek. Die was gevestigd in een houten noodgebouwtje, dat twee jaar geleden was afgebroken. De boom was nu in het gras terecht gekomen, en had geen persoonlijke of materiële schade aangericht. Nu werd de man pas echt bevreesd voor zijn lot. Als hij nog bij dat bedrijf gewerkt had, en als het noodgebouw er nog had gestaan, en als de wilg overdag was gevallen in plaats van ’s nachts … Als dat alles het geval was geweest, dan had hij behalve de boom, ook het hele noodgebouw over zich heen gekregen, en had hij het zonder twijfel niet overleefd. De man ontwikkelde iets wat wel “dendrofobie”genoemd zou worden, als het een naam gehad had. Het park meed hij voortaan. Maar bomen staan vrijwel overal; het was hem eerder nog nooit zo opgevallen. Waar hij ook ging, steeds was hij bedacht op knappende, krakende geluiden. Tot hilariteit van de buurtbewoners wierp hij telkenmale nerveuze blikken naar boven, als hij zich langs de straten voortbewoog. Vastbesloten was hij, door continue waakzaamheid het moment, dat de boom hem zou vellen, zo lang mogelijk uit te stellen. Dat is nog redelijk begrijpelijk. Maar niettegenstaande het feit dat hij zijn lot bezegeld wist door vallend houtwerk, was hij ook nog bang voor vele andere dingen die de mens uit het leven dreigen te stoten: auto’s, ziekten, moordenaarsgespuis. Goed verklaarbaar is dat niet; we moeten het wel schrijven op rekening van irrationele angsten die opwellen in een zieke ziel.
De lezer die zijn of haar klassieken kent, verwacht op dit punt misschien een derde verhaal, getiteld: “Klotoon (zij die de levensdraad spint)”. Dit verhaal moet echter nog geschreven worden, en daaraan voorafgaande zelfs nog bedacht. Wij bidden de lezer om enig geduld. Frans Mensonides Aflevering gemist? Kijk in het overzicht van recente REFLEXXIONZZ! in de rechterkolom. Daar is ook te zien: de uitsmijter van Fris Spr!ts. |
Pasfoto:
foto: Wim Scherpenisse Colofon
REFLEXXIONZZ! biedt columns over openbaar vervoer en andere onderwerpen, reisverslagen, korte verhalen en geen gedichten.
REFLEXXIONZZ! maakt deel uit van de opgeheven site De digitale reiziger, waarvan het archief nog toegang verleent tot alle tussen 1996 en 2001 verschenen artikelen. Wie op de hoogte gehouden wil worden van alle updates, kan zich aanmelden voor de nieuwsbrief Reiziger. Op- of aanmerkingen, opbouwende of afbrekende kritiek, benevens suggesties zijn welkom in mijn brievenbus. Vrijwel alle brieven worden door mij beantwoord, zij het meestal niet per kerende post. Overzicht meest recente REFLEXXIONZZ!
Niet de Beneluxlijn (2) - Kluitjes en gaten OV-reisverhaal - Ma. 11.11.2002 De uitsmijter, door Fris Spr!ts Saddam Hoessein kiest eieren voor zijn geld, en gaat morrend akkoord met VN-resolutie Saddam and wiser! Ha, ha, hi, hi, ho, ho: allemaal even lachen om alweer zo'n flauwe, smakeloze woord-bak van Hollands kortste en kleinste columnist, ingehuurd van de goedkoopste krant van ons land: uw aller Fris Spr!ts.
© 2002, Frans Mensonides, Leiden 46/205/343(62)/82,4 |