Jaargang 5 Aflevering 60 DONDERDAG 28 NOVEMBER 2002
Deze column is afkomstig uit het archief van REFLEXXIONZZ! Klik hier voor de meest recente aflevering. OV Reisverhaal
Van Oude God naar Luchtbal Station Mortsel Oude God ligt in een lange, donkere tunnel onder een steenweg, een handjevol kilometers ten zuiden van Antwerpen. Ik ben de enige uitstapper uit de stoptrein van 11.03 naar Nijvel, die ik met gierende geluiden in beweging hoor komen, en zie wegrijden naar het daglicht. Oude God is het uiterste station dat je kunt bereiken wanneer je in het bezit bent van een superdagretour Den Haag HS - Antwerpen Agglo. Dit is niet de reden, dat ik hierheen ben gereisd; dat heb ik gedaan omdat dit stuk nu eenmaal “van Oude God naar Luchtbal” heet, en ook wel omdat de naam van het station me aantrok. Mijn werkelijke doel vandaag is tramlijn 3, die in de loop van dit jaar aan beide zijden verlengd is. Op de linker Schelde-oever is hij over een afstand van 4,5 kilometer doorgetrokken naar het villadorp Zwijndrecht. Deze uitbreiding was in de lente van 1999 al bijna voltooid; ik heb het traject toen gelopen, en daarvan kond gedaan op De digitale reiziger. Daarna trad stagnatie in. Het project had te kampen met tegenslagen; ingewikkelde technische problemen kwamen aan het licht en zorgden voor een paar jaar vertraging. Op zaterdag 16 februari van dit jaar reisde ik in gezelschap van een trouwe lezer naar Brussel. We besloten een tussenstop te maken in Antwerpen, om te kijken of de verlenging naar Zwijndrecht al was ingegaan, en zie: die 16e bleek juist de eerste dag van exploitatie, met gratis tramvervoer op de gehele lijn. Hollanders hebben radar voor dat soort gelegenheden; anders zou ik dit toeval niet kunnen verklaren. Daar op deze site een zeer lange winterstop aan de gang was, heb ik er nooit verslag van gedaan, welk verzuim ik vandaag ga goedmaken.
Inmiddels is lijn 3 ook aan de andere kant, in Merksem, doorgetrokken, en wel over een lengte van iets meer dan een kilometer, naar de Keizershoek. Over dat alles straks meer. MensoHet weinig gebruikte station Oude God bezit een enorme hal, en een plaatskaartenloket, dat zelfs bemand is. De lokettist wacht krantenlezend op reizigers, die zich voorlopig niet aandienen. Oude God, gelegen aan de spoorlijn Antwerpen - Brussel, ziet veel treinen doorrijden, en er slechts twee keer per uur per richting één halt houden.Ik verlaat het station en loop langs het wat grimmige gemeentehuis van deze voorstad de Statielei in, een winkelstraat. In een boekenstalletje stel ik vast dat er in Vlaanderen een tijdschrift bestaat dat “Menso” heet. Wat heeft dit periodiek te bieden, dat gemeend heeft de eerste twee lettergrepen te moeten kopiëren uit de familienaam van een alom gerespecteerd, eeuwenoud Fries geslacht? De “Menso” van december 2002 handelt over macht en seks, toont op de cover twee grotendeels ontklede personen van de vrouwelijke kunne, en belooft een antwoord op de prangende vraag, hoe je Katja en Geena uit de kleren krijgt. Ik koop het blad niet, en loop naar het Gemeenteplein, beginpunt van de tramlijnen 7 en 15. Bij de kiosk van De Lijn betaal ik slechts 5 euro voor een “Dagpas Net”, die me in staat stelt, een hele dag onbeperkt te reizen op alle tram- en buslijnen van deze vervoersmaatschappij, die het stads en streekvervoer in heel Vlaanderen verzorgt. Vorige week nog moest ik 60 cent meer neertellen voor een RET-dagkaart, slechts geldig in groot-Rotterdam. Reizen met De Lijn is spot- en spotgoedkoop. Een middelbare Vlaming betaalt 190 euro voor een jaarabonnement op De Lijn; jeugdigen en ouden van dagen zelfs nog minder. De website van De Lijn beveelt me onder het hoofdje vervoerbewijzen de dagpas bij de aanvang van elke rit in de gele ontwaarder te steken. Ik doe het braaf, de hele dag, al zie ik er de zin niet van in; het kaartje is immers betaald, en de geldigheidsduur staat erop vermeld. De automaat spuugt mijn dagpas telkenmale uit zonder er een tastbare afdruk op achter te laten, maar misschien is de registratie nodig om statistische redenen, en gaat het gele apparaat wel degelijk mijn gangen na. In de trein terug bedenk ik dat het kaartje wellicht bij elke rit achterstevoren ondersteboven in de ontwaarder gestoken heb, en mijn ritten nu dus nooit het jaarverslag van De Lijn halen. Lijn 15 (Mortsel - Linkeroever) behoort samen met 2 (Hoboken - Linkeroever) en 3 (Merksem - Melsele Terminus) tot de elite van het Antwerpse tramnet. Deze lijnen worden gereden met de hypermoderne, lange lagevloertrams, en maken gebruik van de “premetro”, het tunnelnet onder het centrum en onder de Schelde door. De overige 7 lijnen moeten het doen met de 40 jaar oude, ongelede PCC-wagentjes, die in het stadshart door smalle kasseienstraatjes schommelen. Lijn 11 (normaliter Melkmarkt - Eksterlaar) is momenteel een grensgeval; wegens wegwerkzaamheden bovengronds mag hij tijdelijk gebruik maken van de tunnel. We bollen over de Grote Steenweg. “Bollen” is wat overdreven; behalve in het tunneltracé is de doorstroming in Antwerpen niet je-dat. ”In ’t stad graag traag”, luidt de slogan op vrijwel elke tram die ons tegemoet komt; automobilisten manend tot consideratie met kwetsbare verkeersdeelnemers.
Een mager jongetje in een buggy kijkt met een wat lodderige blik naar buiten. Hij heeft van zijn moeder een stukje stokbrood gekregen en zuigt erop als was het een lolly. StaatsbonsWe dalen; de tramtunnel in. Bij Astrid stap ik uit. Daarvandaan kun je via een ingewikkeld netwerk van trappen en gangen het centraal station van Antwerpen bereiken. Van perron tot perron ben je bijna tien minuten onderweg. In februari heb ik die afstand rennend afgelegd, samen met die jonge medereiziger, die mijn loopvermogen schromelijk overschatte. We hebben die trein uiteindelijk niet gehaald, en ik kreeg een hoestbui die veel weg had van een bloedspuwing.Whiiiiiiiiiii, wahoe, wahoe, wahoewoewoe, whiiiiiiiiiiiiiiiiii, gilt een politiesirene; net als in zo’n Amerikaanse film. Ik wil de stoptrein naar Zwijndrecht nemen, maar moet daartoe eerst op Antwerpen Centraal in die naar Puurs stappen, en overstappen op Berchem. In verband met de aanleg van de HSL-tunnel zijn op Centraal nog steeds slechts drie perronsporen in dienst, en wordt het merendeel van het treinverkeer afgewikkeld op Berchem. Dat is al jaren zo. Enigszins angstig werp ik een blik in de circa 20 meter diepe bouwput voor de tunnel. Er lopen werkmannen, en er graven graafmachines. Het toneel lijkt wat onwezenlijk, niet écht, zonder dat ik weet hoe het komt; ik had het ook indertijd bij de aanleg van Willemstunnel, die ik van maand tot maand op de voet gevolgd heb. Je onderschat de diepte. Zaken lijken daardoor kleiner dan ze zijn; zoiets. Ik kom hier zo eens per jaar, maar zie toch weinig vooruitgang. Over een jaar of drie, vier moet de Thalys stoppen in wat nu nog een schier bodemloze bouwput is. Nu nog een kaartje kopen. In de immense plaatskaartenhal werken 15 mensen, is slechts één loket open, en staat een ouvreuse bij de ingang om de reizigers de weg te wijzen naar het ene loket dat open is (herkenbaar aan de lange rij ervoor). Drie minuten na vertrek van Antwerpen centraal sta ik op Berchem. Dit station is er beslist op vooruit gegaan sedert mijn vorige bezoek, twee jaar geleden. De verbouwing is voltooid en de hal is nu gezellig aangekleed met winkeltjes. Er is een vestiging van Panos, de broodjeszaak die ik vandaag op vrijwel iedere straathoek zie, en wel 3000 filialen moet hebben in gans België. Ik bekijk de affiches. Ik kan “de Staatsbons op 5 jaar verlengen tot 7 jaar”; daartoe dien ik me te vervoegen bij Administratie der Thesaurie. Langs het perron passeert met matige snelheid een lege autotrein. Als je een beetje lenig bent zou je zo aan boord kunnen springen - maar vanwaar zulke roekeloze gedachten? Ik stap in de stoptrein naar Lokeren. Deze is, evenals die naar Puurs, bijna volkomen leeg. Het is midden op de dag. Nog meer dan in Nederland draaien de Belgische spoorwegen op forenzenvervoer. Het ritje naar Zwijnstein duurt nog geen tien minuten. Onderweg stoppen we op station Antwerpen Zuid, passeren een spaghetti van autowegen, en nemen tenslotte de Kennedytunnel onder de Schelde door.
Station Zwijndrecht is een klein, lieflijk bakstenen gebouwtje. Het ligt aan een zeer drukke spoorlijn; de IC’s naar Lille en de kust komen erlangs, en gedurende de vijf minuten dat ik hier rondkijk, rammelen er twee lange goederentreinen langs. Toch wordt Zwijndrecht nog slechter bediend dan Oude God: overdag stopt er slechts één trein per richting per uur. In de spits kun je het forenzendorp per spoor eens per halfuur bereiken; in het weekeinde eens per twee uur. Oud-nieuwIk dwaal rond door de zuidelijke wijken. Het is wat vlagerig weer vandaag, zacht; een zoele wind waait door de lanen. Zwijndrecht is op en top Vlaams. Straten lopen er nooit helemaal recht, stoepen lopen er nooit helemaal vlak; stenen huisjes hebben ijzeren luiken neer om inkijk door een wandelende Hollander te voorkomen.Elk straatje biedt een bizarre mengeling van stijlen. Ik zie een soort Engelse cottages, Jugendstil, en halve kastelen, alles kris-kras dooreen. Vooral de laatste zijn opmerkelijk; ze bezitten grote staldeuren met ronde bogen, uitkijktorentjes, en zijn gloednieuw, doch vervaardigd van brokkelige, verschillend gekleurde bakstenen, zodat ze eeuwenoud lijken. Het is typisch Vlaams, en zal dus vooral wel in de smaak vallen bij Nederlandse belastingvluchtelingen. Kosten noch moeite worden hier gespaard om de boel oud, vervallen en afgetrapt te laten lijken; in één van de huizen is in de muur een spits toelopende opening uitgespaard voor een heiligenbeeld, maar is deze meteen weer dichtgemetseld. Op een straathoek zie ik een minuscuul staminee (“MAES”), op de volgende een Maria-kapelletje zonder zitplaatsen en alleen drie knielbankjes. Vanuit verstilde straten loop ik het drukke dorp binnen. Ook het Gildenhuis kan me niet overtuigen; het lijkt een paar honderd jaar oud, maar is volgens mij even splinternieuw als die villawijk waar ik net vandaan kom.
Ik bereik het kerkplein, waar vorige keer mijn wandeling eindigde. De kleine kerk is écht oud, en heeft een torentje van witte steen. De tram rijdt om dit plein heen, en passeert de kerk achterlangs, via een park, aan Zwijndrecht geschonken door een rijke weldoener. Dit park, nog geen hectare groot, draagt de naam “domein”. Een boog van groene bovenleidingmasten loopt er doorheen. Er is een serieuze spoorboom, die over het wandelpad neerklapt bij nadering van een tram. Schep Vreugde en Leef!Op het Dorp-Oost liggen de tramrails verzonken in grijswit asfalt. Er was hier geen ruimte voor een vrije trambaan. Ik neem de tram naar de “terminus”. De wagen rondt het parkje en boldert met aanzienlijke snelheid door het Dorp-West. Ook hier deelt de tram zijn baan met de auto’s. Een kilometer voorbij het kerkje gaan we onder een tunnel door, en bereiken de terminus aan de Krijgsbaan, aan de rand van het dorp, en op het grondgebied van het volgende, Melsele.Hier bestaat gelegenheid tot overstappen op een reeks bussen, onder andere de nummers 81 tot / met 85, die via Beveren verder het Land van Waas ontsluiten. “Goat deze noar Sinnekloas?”, hoor ik in de abri een man vragen. Hij bedoelt de stad, en niet de Goedheiligman, maar dit doet mij eraan denken, dat ik de gulle kindervriend vrijwel nergens gezien heb, vandaag. Waar hij in Nederland een come-back beleeft, lijkt hij in Vlaanderen definitief verslagen door het kerstfeest. Een van de weinige verwijzingen naar 5 december zag ik vanmorgen in Mortsel. De Sint komt daar nog officieel aan, en wordt feestelijk ingehaald. Pas op 30 november, het is een veeg teken. Ik pak de bus naar Beveren (Waas), een ritje van nog geen tien minuten, via de dorpskern van Melsele. In een tearoom gebruik ik de lunch. De tearoom, wat ouderwets in mijn ogen, is nochtans een hoogst populair verschijnsel in het hedendaagse Vlaanderen; ik zie er tientallen, vandaag. Er heerst een ontspannen sfeer. De meeste bezoekers lunchen er vermoedelijk twee keer per dag; om 11.00 en 15.00 uur, en blijven gedurende de uren daartussenin gewoon zitten. Een Russisch ei is Russisch roulette in deze streek, weet ik sinds twee jaar, dus ik speel op zeker met een croque monsieur. “125 euro, da’s fwaafdoez’nd Frenk”, zegt een man aan het tafeltje naast mij tegen zijn eega. Belgen rekenen dus ook nog steeds om. Ik heb vandaag een paar keer de neiging onderdrukt, om de euro’s eerst om te rekenen in BEF (maal 40) en die weer terug te rekenen naar guldens (gedeeld door 18). Waarom maakt eens mens het zich zo moeilijk? Op de terugweg stap ik weer over op lijn 3. Voorbij het Dorp-Oost rijden we de Verbrandendijk op, richting Antwerpen. De elektriciteit voor deze lijn wordt geleverd vanuit een opmerkelijk gebouwtje, gelijkend op de rug van een geschubd dier. Hier ligt ook een opstelspoor. We passeren Schep Vreugde en Leef, een kindertehuis, of zoiets. Later zoek ik het op op Internet, maar ze hebben geen site. Via Google vind ik alleen mijn eigen verhaal uit 1999; ook toen viel die naam me al op.
Een paar haltes verder zinken we de grond in, de tramtunnel onder de Schelde door, die een ruime kilometer ten noorden ligt van de spoortunnel. FalingLater die middag bezoek ik op de Meir de Faling Gang, een smalle corridor van ongeveer een hectometer lengte, die uitkomt in een akelige, fel verlichte, wat afgebladderde verkoophal. In de gang, de hal en enkele opkamertjes worden allerlei zaken verramsjt, waaronder obscure stripboeken van schrijvers die de roem van Hergé, Peyo, Morris en Vandersteen nooit bereikt hebben, en veel, heel erg veel cassettes en CD’s, zonder doosjes. Die doosjes kun je er los bijkopen, maar ik laat het bij kijken, in deze treurige uitdragerij. “Faling” is volgens mij Vlaams voor: winkeldochter.En ik bezoek een kiosk in de Jezusstraat, waar ik toch maar een exemplaar koop van het tijdschrift Menzo, omdat ik iets te lezen wil hebben voor de terugreis (het heet geen Menso, dat zou al te mooi zijn). Daar zal ik spijt van krijgen; het is een ranzig en wat smoezelig blad, dat ongezond veel aandacht besteed aan het doen en laten van de “BV’s” (Bekende Vlamingen, vermoed ik); Ik heb het tijdschrift achtergelaten in de stoptrein Antwerpen - Roosendaal, opdat het terug kon reizen naar België; in Nederland hebben we al narigheid genoeg van onszelf. Bij Opera daal ik af in de catacomben en pak lijn 3. De tram is erg druk, en blijft dat tot diep in Merksem. Ook deze keer, evenals in 2000, gaat het niet vlot op de Bredasebaan. In het schemerduister tuur ik naar buiten. Na enige tijd zie ik in mijn raam wat ik hier zocht: het etablissement Breughelhof, waar ik die dag bijna vergiftigd ben. Daarmee zijn we aangeland op het oude eindpunt van lijn 3. De rest is nieuw. Maar erg kort; na de tweede halte passeren we de hoge flats die het einde van Merksem markeren, en hebben we plotseling zicht op weilanden. Een paar honderd meter verderop, bij de grens met de gemeente Brasschaat, is het eindpunt; weer zo’n busterminus. Je kunt hier de bus nemen naar Putte, Loenhout en zelfs naar Essen, vlak bij de Nederlandse grens. Een aardig idee voor een volgende keer. Ik neem meteen de volgende tram terug, of liever gezegd: dezelfde, want hij staat nog op de terminus. Mijn plan is: meerijden tot het burgemeester Nolfplein, en daarvandaan naar Luchtbal lopen, om daar de stoptrein van 17.51 te nemen naar Roosendaal. Het schiet ook op de terugweg niet op, op de Bredabaan. Als ik eindelijk het genoemde plein bereik, heb ik nog 25 minuten over; te kort. Maar toch zal ik naar Luchtbal moeten; dat is voorbeschikt, gezien de titel van dit verhaal. Op de Groenendaallaan ga ik staan bij de halte van stadsbus 23. Een van baard voorziene man, die hier met twee kleine kinderen aan de hand staat te wachten, meldt me, dat de bus van 17.23 nog steeds niet “chekaeume” is (zo klinkt het, “chekaeume”, met een drieklank die ik straks in de trein terug een keer of 15 vergeefs zal pogen te imiteren). Nerveus blikt de man op zijn horloge. Hij vraagt me, of ik de exacte tijd heb, en ik antwoord naar waarheid, dat het precies twee voor halfzes is. Aan de kim verschijnt de bus, maar hij moet vooralsnog halt houden voor een rood verkeerslicht. “Ik moet zjuust tieken ne minuut voor ‘alfzes”, zegt de man gespannen, en houdt me zijn kaartje verklarend voor de ogen. Ik knik meelevend, hoewel ik absoluut niets begrijp van het tariefsysteem op De Lijn; hoe het zit met zone’s en overstaptijden. Ik koop in Vlaamse trams en bussen altijd maar een biljet (enkeltje) of een dagpas, dan heb je geen zorgen. De bus komt uiteindelijk voorrijden bij de halte, maar de minuut dat de sterren gunstig stonden voor het “tikken” is al verstreken, en de man neemt enigszins chagrijnig met kroost plaats op een bankje, na zijn kaartje door de automaat gehaald te hebben.
Nog slechts zes haltes resteren van mijn tocht in en om Antwerp. Luchtbal is de Bijlmer, vertaald in het Vlaams, en dus nog afstotelijker. Toch is er ook hier hoop. We passeren een flatblok met dichtgemetselde ramen; er zit een renovatie aan te komen. StillerIk stap uit op de Venezuelastraat. De nacht heeft Luchtbal aan mijn oog onttrokken; gezien hetgeen ik hier in een flits wel eens vanuit de trein heb waargenomen, mag ik de nacht daarvoor wel dankbaar zijn. Kleintjes temidden van 16 etages tellende flats, zoek ik het station. Uiteindelijk ontwaar ik in een donker hoekje achter een kinderdagverblijf het “B”-logo.Via een onverlicht modderig pad langs struikgewas bereik ik de trap naar het perron. Ik bedenk nog juist op tijd, dat de treinen in België links rijden, en ik dus voor mijn gevoel aan de verkeerde kant moet gaan staan. Mijn enige medepassagier staat op de felverlichte trap een sigaretje te roken. Ze ziet me naderen met een angst die ik me wel kan indenken. Zal ik, louter om het ijs te breken, iets engs doen? Bijvoorbeeld: haar een hand geven en met een doffe grafstem zeggen: “Aangenaam, Joachim Stiller is de naam”, geïnspireerd door een bekende Antwerpse roman?. Maar in plaats daarvan glimlach ik stompzinnig, om haar te overtuigen van eerzame bedoelingen. Gelukkig heeft ze geen weet van de Menzo, die in mijn tas schuilt. Het perron is hoogstens twee meter breed, zit vol gaten en kuilen en is bekleed met een fijn zwart grind waar je schoenen in en in smerig van worden. Dit decor wordt kwalijk verlicht door enkele schamele peertjes, die me nèt in staat stellen, de vertrekstaat te lezen, met mijn neus op de tekst. Ook hier slechts één trein per uur. Langs de spoorbaan buldert een snelweg; ik zie de camions vier rijen dik langsparaderen.Tussen de weg en het station ligt een drukbereden baan voor goederentreinen. 17.55. Een gele lichtbal nadert Luchtbal; ik zie hem de bocht doorkomen. Godlof, daar zul je de trein hebben! Ik treed naar voren om in te stappen, maar de loc stormt op volle snelheid langs me heen, een sleep van 25 goederenwagens achter zich aantrekkend, met een misselijkmakende herrie. De snelweg dreunt; treinen rijden af en aan, op het speciale goederenspoor, maar op station Luchtbal zelf gebeurt niets vermeldenswaardigs meer. Het is al over zessen; de trein naar Roosendaal is vast uitgevallen. Maar daar zullen we nooit achterkomen; iets zegt me dat de omroepinstallatie op dit minimale station al 40 jaar defect is, of nooit aangelegd. Deze plek bezorgt me de creeps. “Een ding is zeker; als er geen trein meer komt, zal ik eeuwig op dit spookstation moeten blijven staan wachten”, aldus luidt het open einde van deze aflevering.
Frans “Joachim” Menzonides
Daar is ook te zien: de uitsmijter van Fris Spr!ts.
|
Pasfoto:
foto: Wim Scherpenisse Colofon
REFLEXXIONZZ! biedt columns over openbaar vervoer en andere onderwerpen, reisverslagen, korte verhalen en geen gedichten.
REFLEXXIONZZ! maakt deel uit van de opgeheven site De digitale reiziger, waarvan het archief nog toegang verleent tot alle tussen 1996 en 2001 verschenen artikelen. Wie op de hoogte gehouden wil worden van alle updates, kan zich aanmelden voor de nieuwsbrief Reiziger. Op- of aanmerkingen, opbouwende of afbrekende kritiek, benevens suggesties zijn welkom in mijn brievenbus. Vrijwel alle brieven worden door mij beantwoord, zij het meestal niet per kerende post. Overzicht meest recente REFLEXXIONZZ!
Uitgestel - Redenen om het nog even op de lange baan te schuiven Ma. 25.11.2002 De uitsmijter, door Fris Spr!ts Grote telefoon- en Internetstoring in Zuid-Holland InterNIET! Ha, ha, hi, hi, ho, ho: allemaal even lachen om alweer zo'n flauwe, smakeloze woord-bak van Hollands kortste en kleinste columnist, ingehuurd van de goedkoopste krant van ons land: uw aller Fris Spr!ts.
© 2002, Frans Mensonides, Leiden 48/209/347(66)/90,3 |