Met het West-Vlaamse
Kortrijk als uitvalsbasis, deed ik een dag Ieper en een dag Lille. In de vorige aflevering
bewandelde ik Kortrijk
zelf. Deze week: Ieper, dat in de Eerste Wereldoorlog een miljoen
militairen zag
sneuvelen in een zinloze, zich vier jaar voortslepende
loopgravenstrijd, en
Poperinge, een stadje, geschikt om even bij te komen. In de volgende
aflevering
iets geheel anders: de
automatische metro van Lille.
Op dag twee van mijn vierdaags
verblijf in Kortrijk doe ik
eerst het Begijnhof dat ik op mijn dag van
aankomst over het hoofd heb gezien,
en meld me daarna bij het loket van het NMBS-station voor een kaartje
naar
Ieper.
Ik ben een half uur te vroeg voor
mijn trein. Hoe kom ik die
tijd nou weer door?, heb ik, met mijn ongedurige natuur, gedacht op weg
naar
het station. Het antwoord is eenvoudig: met in de rij staan. Het is 31
augustus, de laatste dag van de schoolvakanties. De verkoop van
scholieren-jaarabonnementen is in volle gang en er staan twee
van die klanten
voor me bij het loket.
Terwijl ik hier sta te tandakken,
krijg ik een sms’je van
een bezorgde collega die zich vorige week al afvroeg of dat wel goed
zou komen met
me, zo maar 4 dagen in het buitenland! Ik stond al niet bekend als een
liefhebber van verre reizen. Bovendien heb ik jarenlang de deur niet in
gemoedsrust
achter me dicht kunnen trekken, met mantelzorgtaken voor mijn moeder en
broer. Ik
moest vorig jaar weer langzaam wennen aan het fenomeen: buitenlandse
vakantie.
Geruststellend en jolig sms ik terug
dat alles goed met me
gaat en dat ik vandaag in Ieper de Eerste Wereldoorlog dunnetjes over
ga doen.
Kan dat eigenlijk wel; grapjes maken
over zoiets
verschrikkelijks als WO I? Van de Britten mag het, in ieder geval. De
BBC-sitcomserie ‘Blackadder Goes Forth’, die speelt in de loopgraven,
wordt
algemeen beschouwd als een van de beste komische series ooit gemaakt.
De hoofdpersoon is Captain Edmund
Blackadder (Rowan
Atkinson), een cynicus die regelmatig fulmineert over de generaals die
een
complete generatie jongelingen het graf in sturen. Zijn adjudanten in
de
loopgraaf zijn Luitenant George (Hugh Laurie), die heilig gelooft in de
missie
van de Britten om de Moffen te verslaan, en de simpele soldaat Baldrick
(Tony
Robinson) die meestal zorgt voor de vrolijke noot in deze tragikomedie.
Veilig achter het front resideert hun
meerdere, de seniele,
pompeuze generaal Melchett (Stephen Fry) in veel comfortabeler
omstandigheden. Hij
krijgt assistentie van Captain Kevin Darling (Tim McInnery), een
wezelachtige
kontkruiper die zijn rustige kantoorbaantje verreweg prefereert boven
een
verblijf in de trenches.
De rode draad van deze zesdelige serie uit 1989 wordt gevormd door de vergeefse pogingen van Blackadder om zich te onttrekken aan de krijgsdienst en groot verlof uit het vuur te slepen. Om de gekte van de loopgraven achter zich te laten, doet hij alsof hij zelf gek is; een poging die tot mislukken gedoemd is.
De cast van ´Blackadder goes Forth´,
met v.l.n.r. Darling,
Melchett, Baldrick, Blackadder en George.
Foto overgenomen van ´Blackadder star
Sir Tony Robinson in Michael Gove WW1 row´
op de site van de BBC, een artikel
over de beeldvorming over de Eerste Wereldoorlog
die een eeuw na dato nog tot
felle discussies leidt.
Mijn belangrijkste doel vandaag is
museum ‘In Flanders
Fields’ dat gewijd is aan de wereldbrand die pas WO I ging
heten toen hij was
opgevolgd door WOI II. Daarnaast ben ik ook een bezoek aan een
loopgraaf van
plan, The Yorkshire Trench, 5 km ten noorden van Ieper.
Nederland wist in de Eerste
Wereldoorlog neutraal te blijven
door handig diplomatiek spel. België was van origine ook neutraal, maar
werd in
augustus 1914 overlopen door Duitsland en veranderde in het slagveld
waar de
grotere naties hun strijd uitvochten.
In België vormt WO I een eeuw na dato
nog steeds een nationale
wond. In Nederland is deze oorlog zo goed als vergeten. Ik poetste mijn
kennis
erover al eens op in het Stadsmuseum van Lokeren.
Op de tentoonstelling daar
stond het leed van de burgerbevolking centraal; Ieper herdenkt vooral
dat van
de soldaten.
Station Ieper
Het treinritje naar Ieper is een voortzetting van mijn reis
van gisteren, met die plompe treinen met hun ‘Deense Neus’. Vanuit
Antwerpen vertrekt
er elk uur een IC naar Poperinge. Na Kortrijk trekt hij als boemel door
het
dunbevolkte gedeelte van Vlaanderen. Onderweg naar Poperinge stopt hij
nog
Bissegem, Wevelgem, Menen, Wervik, Comines (Komen) en Ieper.
Tot en met Comines rijdt hij parallel
aan de Leie, zo’n
kilometer ten noorden ervan, en daarmee parallel aan de Franse grens.
De dorpen
waar hij stopt, gaan meestal in Frankrijk, aan de andere kant van de
grens, verder
onder bijna dezelfde naam. De grillige taalgrens overschrijden we ook
nog twee
keer. Er ligt één Waals dorp op de route: Comines (Komen). Dat is een
‘Groene
halte’ waar je kunt beginnen aan natuurwandeltochten van station tot
station.
Na Comines buigen we af naar het
noorden, richting Ieper,
door Flanders Fields. Op deze kouters, met hier en daar wat heuveltjes,
is de
strijd uitgevochten. Vier jaar lang lag er bij Ieper een front dat
vrijwel geen
meter van zijn plaats week. Beide strijdende partijen hadden zich
ingegraven in
loopgraven. In het omgeploegde, door de aanleg van die trenches
verwoeste land wilden alleen nog klaprozen (poppy’s)
bloeien, die het symbool werden
van deze oorlog en zijn slachtoffers.
Vier grote veldslagen hebben er
plaatsgevonden rond Ieper:
in de herfst van 1914, het voorjaar van ’15, de nazomer en herfst van
’17 en de
lente van ‘18. Tijdens de Tweede Slag om Ieper werden er door de
Duitsers
gifgassen in de strijd geworpen. De Derde Slag veroorzaakte de grootste
slachting onder de soldaten. In totaal hebben rond Ieper in WO I
ongeveer een
miljoen militairen het leven gelaten.
32 minuten na vertrek uit Kortrijk
kom ik aan op het
bescheiden station van Ieper, dat slechts twee keer per uur een trein
ziet.
Vluchtig bekeken zou je Ieper voor
een goed bewaarde
historische stad kunnen houden. Van dichtbij zie je echter datslechts
een
minderheid van de huizen verweerd en wat groezelig, en daarmee echt oud
is. De
meeste gebouwen dateren van na WO I.
Ieper is in die oorlog grotendeels
aan puin geschoten. De
stad is daarna in de oude stijl heropgebouwd, maar kan zijn historie
van
verwoesting niet verhullen. Muurankers geven jaartallen als 1920 en
1922 aan. Maar
die wederopgebouwde huizen zijn toch ook al bijna weer een eeuw oud.
Uiteindelijk, als er nooit meer oorlog komt, krijgt Ieper weer echt een
oude, historische
stadskern.
Er is ook veel te zeggen voor wat
Rotterdam heeft gedaan na
het bombardement van mei 1940: op een enkele uitzondering na geen
herstel meer van
het oude, maar alles helemaal van de grond af opnieuw opbouwen. En dan
moderne
architectuur maar tot je handelsmerk maken. Maar dat scenario wilde de
bevolking van Ieper niet volgen; de stad moest weer in oude glorie
hersteld
worden. Het maakt daardoor de indruk van een 1:1-maquette van Ieper, en
sommige
gebouwen ogen poppenhuizig nieuw, net als in Heusden.
Ik wandel rond in een
wat onwezenlijk decor.
Het museum is gevestigd aan de Grote
Markt in de eclatante,
ook geheel gerestaureerde Lakenhal, annex belfort. Ik loop er eerst aan
voorbij
in de richting van de Menenpoort. Ook die stadspoort dateert van na de
oorlog. Hij
is opgericht op verzoek van de Britten en dient als monument voor
54.000
vermiste Britse soldaten.
Vooral Winston Churchill heeft zich
sterk gemaakt voor de
bouw ervan. De bewoners van Ieper wilden de oorlog liefst vergeten.
Maar die
poort kwam er toch. De namen van alle Britse vermisten (waarvan mag
worden aangenomen
dat zij tijdens gevechten zijn omgekomen) staan gegraveerd in de muren.
Elke avond om exact 20:00 uur is hier
een herdenkingsceremonie,
waarbij onder andere The Last Post wordt geblazen. Iedereen die dat
wil, mag de
plechtigheid bijwonen. Ik besluit ernaar te gaan kijken en dus in ieder
geval
tot het schemeruur in Ieper te blijven.
Nu loop ik onder de poort door naar de begraafplaats, waar
naast Ieperlingen ook honderden Britse soldaten begraven liggen, op een
apart
gedeelte van het kerkhof. Van zulke oorlogsbegraafplaatsen zijn er
tientallen
zijn in deze streek. Bij het graf van een onbekende soldaat bloeien
klaprozen.
Op het Ieperse gedeelte van de
dodenakker verbaas ik me eens
te meer over de Belgische grafcultuur, met van die grote, hoge
pronkgraven. Die
staan vol met fotoportretten en ik zie veel marmeren beeldjes van
handen die
elkaar vinden over de grenzen van de dood heen. Vlamingen maken veel
meer werk
van hun dood dan wij, of liever: van het herdenken van hun doden.
Vaak staan er meerdere grafstenen bij
één graf. Behalve de
familie, hebben soms ook vriendenkringen met zo´n steen afscheid
genomen van de
ontslapene, soms ook collega’s en kaartclubs; er is een monument met
een
onbeholpen plaatje van kaarters. ´In plaats van kaarten´, is een
flauwe mop
over een dode klaverjasser die zich aan me opdringt.
Zelfs is er een grafsteentje voor
´onze betreurde werkgever´.
Ik lach sardonisch en denk aan Lodewijk Pekelharing die van 2000-2005
de mijne
was, die louche
baas van dat detacheringsbureau voor archivarissen. Oh, diens
necrologie zou ik volgaarne schrijven. Maar bijdragen aan een grafsteen
voor die
aterling; nee. Enfin: ik heb dat tweecentsstuk van Delhaize
nog in mijn
portemonnee, mocht hij ooit sterfelijk blijken.
John
McCrae: In Flanders Fields (1915)
In
Flanders
fields the poppies blow
Between the crosses, row on row
That mark our place; and in the sky
The larks, still bravely singing, fly
Scarce heard amid the guns below.
We
are the
Dead. Short days ago
We lived, felt dawn, saw sunset glow,
Loved, and were loved, and now we lie
In Flanders fields.
Take up our
quarrel with the foe:
To
you from failing hands we throw
The
torch; be yours to hold it high.
If ye
break faith with us who die
We
shall not sleep, though poppies grow
In
Flanders fields.
Na een lunch op een terrasje loop ik
nu op het museum ´In
Flanders Fields´ af. Het is genoemd naar een bekend gedicht uit 1915
van de
hand van John McCrae, een Canadese dichter, legerarts en -chirurg die
gelegerd
is geweest in Vlaanderen en Frankrijk. Op 3 mei 1915 sneuvelde een
vriend van
hem bij Ieper; dit zette hem aan tot het schrijven van het gedicht.
Hij was daarmee een vroege ´War Poet´. Tegen het einde van de oorlog ontstond er een complete stroming van oorlogsgedichten, geschreven door militairen: gelegenheidsdichters die thuis nog nooit de pen in de inktpot gedoopt hadden voor poëzie. Tegelijkertijd ontlook ver weg van het front het dadaïsme, een absurdistische kunststroming die ook een reactie heette te zijn op de waanzin van de oorlog. Ik schreef er laatst over in Drachten, off all places, of moet ik zeggen: Dr8888en?
De meeste War Poems gaven
blijk van verbittering en woede
over het lot van de soldaten die naar het front waren gezonden om als
kanonnenvoer te dienen. Maar in ´In Flanders Fields´ blijkt daar niets
van. Het
gedicht is beslist niet pacifistisch van toonzetting. In de laatste
strofe
worden soldaten juist opgeroepen, de strijd tegen de vijand voort te
zetten.
‘In Flanders Fields’ is in Canada
gebruikt – om niet te
zeggen: misbruikt – voor propagandadoeleinden: oproepen om dienst te
nemen als
vrijwilliger of om War
Bonds te kopen,
staatsobligaties om de krijgskas te spekken. McCrae mocht het einde van
de
oorlog niet beleven. Hij overleed in januari 1918 aan longontsteking.
Bij de kassa van het museum vragen ze
iedereen naar zijn
nationaliteit; ‘alleen maar voor de statistiek’. Er komt een streepje
achter
‘Nederland’; daar staan nog niet veel streepjes.
Nadere gegevens zoals je leeftijd,
afkomst, naam en geslacht
kun je even verderop invoeren; nu niet voor de statistiek, maar voor de
beleving in dit museum. Bij de kassa heb ik een polsbandje gekregen. Op
meerdere plaatsen kun je dit voor een lezer houden en dan krijg je
informatie
over belevenissen uit WO I van naam-, leeftijds-, land- en
streekgenoten.
In mijn geval levert dat weinig
boeiende informatie op. Er
waren bij de Grote Oorlog weinig Hollanders betrokken van Friese
afkomst,
tussen 55-64 jaar. Er is ook een databank met de namen van alle
gesneuvelden, niet
minder dan 9 miljoen in getal. Onder hen bevonden zich geen
Mensonidessen; dat
had ik ook niet verwacht.
Evenals in Lokeren denk ik hier aan
mijn oudoom uit Haarlem,
de broer van mijn oma. Ik heb hem zelf nooit gezien, geloof ik, en denk
dan ook
alleen aan hem als de Eerste Wereldoorlog ter sprake komt.
Hij was afgekeurd voor militaire
dienst wegens
zoiets vaags
als zwaarmoedigheid. Maar met de mobilisatie in 1914 werden veel
afkeuringsbriefjes verscheurd en moest hij toch komen opdraven.
Zwaarmoedig en
wel at hij vier jaar lang rats, kuch en bonen op Texel. Enkele
honderdduizenden
Nederlandse militairen hebben zich 4 jaar lang kapot verveeld, maar
mochten hun
zegeningen tellen, dat ze niet in een loopgraaf lagen.
Waar draaide die hele oorlog ook
alweer om? Ook iets wat in
Nederland nauwelijks in de geschiedenisboekjes staat. Maar in het
museum heb ik
mijn kennis kunnen opfrissen.
Je had de Triple Alliantie, ofwel de
Centrumstaten uit
centraal Europa: Duitsland, Italië (dat in 1915 overliep naar de andere
zijde),
en Oostenrijk-Hongarije.
Hun tegenstrevers, de geallieerden
van de Triple Entente,
waren het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Rusland. Aan de hete oorlog
was een
koude oorlog vooraf gegaan, waarbij beide blokken in een nek-aan-nek
wapenwedloop verwikkeld waren. Beide legers waren even sterk, vandaar
dat de
oorlog zo lang zou duren en het front in vier jaar tijd nauwelijks zou
bewegen.
Ene Gavrilo Princip, een
Bosnisch-Servische nationalist, stak
op 28 juni 1914 in Sarajevo de lont in het kruitvat. Princip vermoorde
aartshertog Frans Ferdinand, de
Oostenrijks-Hongaarse troonopvolger, en diens vrouw. Dat ging heel
raar. Eerder
die dag hadden hij en zijn kompanen al een mislukte bomaanslag gepleegd
op de
auto van het echtpaar. Princip ging daarna een delicatessenwinkel
binnen (op de
vlucht, of omdat hij plotseling lekkere trek had gekregen; ik
heb het niet kunnen vinden). Toen hij weer naar buiten kwam zag hij de
aartshertog en zijn eega toevallig weer langsrijden in hun auto en
schoot hij ze
alsnog dood.
Oostenrijk-Hongarije
kwam in oorlog met Servië. Bondgenoten gingen zich ermee bemoeien. Toen
waren in heel Europa de rapen gaar. De twee
blokken botsten. Landen, verspreid over heel de aardkloot, sloten zich
bij een
van de twee partijen aan. Eind juli, begin augustus stond Europa in
brand.
Princip (What’s in a name) was maar het begin; de aanleiding. Ook
zonder hem
was die oorlog wel uitgebroken.
De ware oorzaak ervan was verblind
nationalisme, weet het
museum In Flanders Fields. ‘ENLIST NOW’, brult een poster uit die
dagen. Geef desnoods
je leven voor het vaderIand! Een plaatje van een bejaarde die tegen een
jongeman zegt: ‘I only wished I was young enough to go with you!’ Het
is of je
generaal Melchett uit ‘Blackadder Goes Forth’ hoort praten.
Belfort
Museum In
Flanders
Fields lijkt wel een beetje op het Verzetmuseum in Amsterdam: een wat
donkere
ruimte waarin je van het ene onderdeel naar het andere loopt. WO I komt
tot
leven in tekst, beeld en geluid. Uit verschillende hoeken van het
museum klinkt
klokgelui en muziek, die zich vermengen tot een doffe, naargeestige
dreun.
Bijvoorbeeld de identiteitsplaatjes
met nummer, die de
Britse soldaten te allen tijde om de hals moesten dragen. Dan konden ze
tenminste geïdentificeerd worden als ze gesneuveld waren. Desondanks
waren er tienduizenden
vermisten, waarvan zelfs het plaatje niet is teruggevonden, of alleen
het
plaatje, en niet het lijk.
Of de gasaanvallen in
de Tweede Slag om Ieper. Op een videoscherm doet een Duitse soldaat
(een
acteur, in een reconstructie) verslag van wat hij aantrof in een
vijandelijke
loopgraaf die was aangevallen met chloorgas. De loopgraaf lag bezaaid
met gestikte
Britse en Franse soldaten, in een gruwelijke, verwrongen houding. Alles
en
iedereen was dood: dieren, struiken, bomen en zelfs insecten.
Een ander chemisch wapen was het pas
uitgevonden mosterdgas,
dat wel Yperite genoemd werd; de naam van een mooie stad geleend aan
een
afschuwelijk strijdmiddel. Ook IS strooit er tegenwoordig weer mee.
Nog enigszins hoopgevend waren de
spontane verbroederingsbijeenkomsten
met kerstmis 1914. Vijanden kropen uit hun loopgraven om gezamenlijk
´Stille
nacht´ te zingen, elk in hun eigen taal, om Schnapps en sigaretten uit
te
wisselen en om in niemandsland een partijtje te voetballen.
Dit tot grote schrik van de
legerleiding aan beide zijden.
Men vreesde algehele muiterij. Als die er gekomen was, had WO I nu in
de
geschiedenisboeken gestaan als de Vijfmaandse Oorlog of de
Herfstoorlog, of
zoiets. Maar het liep anders: na kerstmis slachtten de soldaten elkaar
gewoon
weer af, volgens het strijdplan van de generaals. In de jaren daarop
werden
kerstbestanden op straffe des doods verboden.
En dan de raids, om de mannen scherp
te houden en verveling
te voorkomen. Van tijd tot tijd stuurden de legerleiders hun soldaten
de
loopgraaf uit, ‘over the top’, over de rand van de loopgraaf, om een
aanval te
ondernemen op de vijand. De Engelse uitdrukking ‘To go over the top’,
voor een
al te zotte, extreme onderneming, is hiervan afgeleid. Het was
riskanter dan
Russisch roulette; bijna een wisse dood.
Zo eindigt ook ‘Blackadder Goes
Forth’. De
hoofdpersonen worden in slow motion neergemaaid
door Duits mitrailleurvuur. Met uitzondering natuurlijk van generaal
Melchett,
die veilig in zijn hoofdkwartier blijft, en op de valreep zijn
adjudant, de
pennenlikker Captain Darling nog een genoegen meent te doen door hem de
loopgraaf in te sturen voor die ‘final push’.
Een buitengewoon navrant einde van
een comedyserie. Maar de ware
komedie is tevens tragedie. Hier de complete laatste aflevering van
‘Blackadder Goes Forth’ op Youtube
Als ik buiten kom, knipper ik tegen
het felle zonlicht. Ik
heb wel vaker een post-museum-dip, meestal bestaande uit afgesleten
voeten en
moegekeken ogen. Maar deze keer is het erger. Ik heb het nu helemaal
gehad,
even; ik zit er echt finaal doorheen. Ja, ik had nog kunnen uitwaaien
op het
belfort, binnendoor bereikbaar vanuit het museum.
Nou dan toch die loopgraaf nog; die
staat nu eenmaal op mijn
programma. Ik moet 5 kilometer lopen over een industrieterrein om er te
komen,
of een bus met een zeer magere dienstregeling nemen naar Boezinge en
dan ook
nog 2 km wandelen. Ik besluit tot het laatste.
Het is vermoeiend, drukkend weer. Als
een zombie loop ik eerst
door de straten van Ieper terug naar het station, annex busstation, dat
ik zonder
moeite terugvind omdat ik niet op de weg let. Als ik dat wel doe,
verdwaal ik altijd
subiet.
Die bus naar Boezinge blijkt net weg.
Niet zonder opluchting
schrap ik The Yorkshire Trench nu toch van mijn planning. Dat in het
volle besef,
wat een geluksvogel ik ben dat ik de vrije keuze heb om wel of niet in
een
loopgraaf te kruipen.
Dan liever even op en neer met de
trein naar Poperinge. In
de stationshal sluit ik maar weer achteraan.
Opnieuw staat er een scholier voor me die zich, bijgestaan door beide
ouders,
heenslaat door de papierberg die nodig is om een jaarabonnement te
bemachtigen.
Poperinge ligt op slechts 12
kilometer van Ieper. Het is het
Roodeschool van Vlaanderen: het eindstation van de uiterste spoorlijn.
Het spoor
loopt voorbij het station nog wel door over een overweg en gaat dan nog
een
bocht om, om 200 meter verder definitief dood te lopen. Vroeger liep
het over
de grens heen door naar Hazebrouck in Frans-Vlaanderen, waarvandaan je
de trein
kon nemen naar Duinkerken.
Maxwell kon laatst met zijn HEMA-kaartje
niet in Poperinge
komen; wie had kunnen denken dat een Hollander ooit een retourtje
Poperinge zou
willen hebben? Kortrijk – Ieper – Poperinge is een aflopende reeks qua
inwonertal. Het is wel een aardig stadje om een uurtje rond te lopen.
Het ligt in een uithoek van
Vlaanderen, maar in WO I was het
zo ongeveer het middelpunt van de wereld. De Britten hadden er hun
hoofdkwartier. Het was een van de weinige steden in België die niet
bezet waen
door de Duitsers en het lag redelijk veilig achter het front.
‘Pop’, heette het stadje liefkozend in de soldatentaal. Mochten enkele Britse soldaten nog positieve herinneringen aan de oorlog overgehouden hebben, dan waren dat vast en zeker herinneringen aan hun verlof in Poperinge.
Talbot house
Militairen werd soms een paar dagen
rust gegund in het
stadje; dagen die werden doorgebracht in kroegen waarvan sommige tot de
dag van
heden voortbestaan.
Wie daar geen
behagen in schepte, kon altijd nog terecht in het Talbot
House dat in 1915 gesticht
was door twee legeraalmoezeniers. Het was een toevluchts- en
ontspanningsoord
waar soldaten van alle rangen en gezindten welkom waren. In de loop van
de
oorlogsjaren hebben honderdduizenden er een paar nachten gelogeerd.
Tegenwoordig
is het museum.
Ook in Poperinge was de dood nooit
ver weg. Deserteurs en ‘lafaards’
kwamen hier voor de krijgsraad. 3000 Britse soldaten zijn in WO I ter
dood
veroordeeld. Velen van hen kregen gratie, maar in 306 gevallen werd het
vonnis
daadwerkelijk voltrokken; ‘shot at dawn’. Dat gebeurde op de
binnenplaats van
dat mooie stadhuisje (rechts van het midden op de
panoramafoto) .
Sommige slachtoffers (want zo mag je
ze wel noemen) waren minderjarige
jongens van niet ouder dan 16
jaar, die leden aan shell shock
(post-traumatische stressstoornis, zouden we nu zeggen) en niet meer
wisten wat
ze deden. Hun processen voor de krijgsraad werden vaak afgeraffeld en
de
verdachten kregen lang niet altijd bijstand van een advocaat. Deze
mannen zijn
nooit gerehabiliteerd, hoewel daar toch 100 jaar lang gelegenheid voor
geweest
is. Hun nabestaanden kregen geen pensioen. Hun namen staan niet op
monumenten.
Ik spoor terug naar Ieper en vul weer
een ruim uur met eten.
Die ceremonie van 20:00 uur dwingt mij vandaag in mijn vakantie tot een
vakantietempo; helemaal niet verkeerd, eigenlijk.
In het straatje dat van de Grote
Markt naar de Menenpoort loopt,
is Engels de voertaal: Engelse pubs, Engelse souvenirwinkels. Je kunt
hier een
‘Over the Top Tour’ boeken; dan word je met een bus langs alle
loopgraven in de
wijde omgeving gereden, denk ik. Ik neem me voor, tijdens mijn volgende
Vlaamse
vakantie ook een loopgraaf te gaan doen. Dat is noodzakelijk om echt
een beeld
te krijgen van The Great War. Dat ze een eeuw na dato vooral een
toeristische
attractie zullen zijn, neem ik dan maar voor lief.
Ik denk, als ik de Menenpoort nader,
dat ik daar wel de
eerste zal zijn; het is pas 19:40. Maar er staat al een man of 75 klaar
voor de
ceremonie. De poort is afgezet voor het autoverkeer. Tegen de klok van
achten
zwelt de menigte aan tot 300 koppen.
De Last
Post-plechtigheid wordt dagelijks gehouden sedert
1928, toen de oorlog 10 jaar geleden was, en dat alleen met een
onderbreking
gedurende de Duitse bezetting in WO II. Ik woon vandaag de 30419e
editie bij.
De plechtigheid bestaat in ieder
geval uit het blazen van de
Last Post. Meestal worden er ook kransen gelegd door mannen van een
militair
regiment of door de familieleden van een gesneuvelde. Ook vanavond is
dat het
geval. Vóór de ceremonie neemt iemand het woord om te verzoeken om
stilte, en
om niet te applaudisseren na afloop. Net als de stilte is ingetreden,
gaat er
een mobiele telefoon af. Hij wordt niet opgenomen en blijft maar
rinkelen; zet
dat kreng toch uit!!
Tijdens het spelen van de muziek
staan mannen van twee
militaire korpsen klaar, in vol militair ornaat, de stoere borsten
nauwelijks
breed genoeg voor de rij medailles die ze opgespeld hebben. De kransen
worden
gelegd met laarzengestamp en hakkengeklak.
Goed, de oorzaak van WO I was
nationalisme, en de aanleiding
de principes van Princip met zijn delicatessen. Maar misschien komt
oorlog ook
wel een beetje door gehechtheid aan uniformen, commando’s, rangen,
marcheren en
eremetaal. Hier spreekt geen pacifist, maar wel iemand met een gezonde
afkeer
van al wat militaristisch is. De Britse
familie
in gewone mensenkleren, die een krans komt leggen voor een gesneuvelde
bet-overgrootvader
of oud-oudoom, daar voel ik meer sympathie en eerbied voor.
Na een klein kwartier is de
plechtigheid voorbij. Het
publiek loopt het straatje naar de Grote Markt weer in; de poort wordt
vrijgegeven voor het autoverkeer.
De trein terug naar Kortrijk gaat pas
over een uur; bij
donker, dan inmiddels. Het is de voorlaatste; de laatste gaat al om
22:19. Ik loop in sjoktempo en in de schemering de inmiddels
bekende route naar het station. Einde van een bijzondere dag in het
teken van
een krankzinnige oorlog.
Frans Mensonides
25 september 2016
Er geweest: woensdag 31 augustus 2016.
©
Frans Mensonides, Leiden, 2016