Met de bus naar de winkels van Etten-Leur
Volans: een nieuw Hoogwaardig Openbaar Vervoerconcept (HOV) voor Breda en omstreken. De naam betekent: vliegende vis. Daarnaast is Volans ook nog een sterrenbeeld dat in Nederland helaas altijd onzichtbaar blijft.
Volans vliegt niet echt, maar rijdt gewoon op rubberbanden. Het is een bus van streekvervoerder Veolia, en wel één met een veel te pretentieuze naam, die in ieder geval een aardig beeldmerk oplevert. De Volansbus is gemaakt in de VDB-fabrieken, en is schoon, zuinig en CO2-besparend.
Sedert januari 2008 rijdt Volans van Breda naar Etten-Leur en verder. Op een gedeelte van de route zijn onlangs busbanen aangelegd. Over een jaar of twee, drie wordt ook Oosterhout (NB) opgenomen in het Volans-net. Ook de verafgelegen zuidoostelijke wijken van Breda maken nog kans op deze hoogvlieger.
Het netje bestaat nu nog uit drie lijnen: 311 (Breda – Etten-Leur - Oud-Gastel), 312 (Breda – Etten-Leur - Roosendaal) en 316 (Breda – Etten-Leur). Ik maakte een ‘slag’ Breda – Oud-Gastel, op een korte, doch mooie middag. En ik bezocht het overdadige stadshart van Etten-Leur, dat aanleiding gaf tot mijmeringen over onder andere het (einde van het) kapitalisme.
Volans rijdt met mooie, rooie, comfortabele nieuwe bussen. Het valt niet mee, ze te fotograferen in de duistere loods die nog steeds het streekbusstation is van Breda. Eigenlijk zijn die bussen van binnen niet zo verschrikkelijk bijzonder. Wat wel aardig is: die hoge stoel voorin, waarin je een overzicht op de weg hebt alsof je zelf de chauffeur was. Die heb je trouwens in de meeste nieuwe bussen, vliegend of niet. Je kunt op die plaats ideale foto’s maken van de busbaan, zonder de bus te hoeven verlaten. Ik kom op de terugweg pas op dat idee, dus de foto’s zijn in de richting Breda, terwijl het verhaal zich voltrekt in de richting Etten-Leur.
We rijden westwaarts over een drukke singel, gewoon met het verkeer mee. Busbanen zijn hier niet. De beloofde voorrang voor de bus ook niet; ergens bij een enorme cementcilinder van CSM staan we een kleine vijf minuten voor een rood stoplicht, niet ver van een huis met een spandoek dat de nieuwsgierigheid wekt: ‘Hansje B, weg ermee’. Hansje B. is misschien een beruchte Bredase huisjesmelker, maar Internet wil er niets over kwijt.
Aan de oostkant van station Breda komt een busbaan langs het spoor, richting Oosterhout. In die laatste plaats vinden momenteel diverse werken plaats, opgesomd op de Volans-site van de Provincie Noord-Brabant (Volans is een gezamenlijk product van de provincie en de drie gemeenten).
Er is vertraging en ook gekrakeel; het zal eens niet zo zijn! Momenteel doet een agrariër in Oosterhout moeilijk over het afstaan van de grond bij een cruciaal kruispunt aan de zuidrand van de stad, waarover ik in 2000 schreef dat ze in de 19e eeuw door eigen stommiteit de trein definitief gemist hadden. Ze krijgen nu dan tenminste een HOV-bus, maar het zou best tot 2011 kunnen duren.
Werkt de voorrangsregeling niet zoals beloofd; ook de dynamische reisinformatie doet dat niet. In mijn bus blijft deze gedurende de hele rit de eerste halte Vlaszak aangeven.
Een andere belofte die nog niet wordt waargemaakt: speciale Volans-haltes, met fietsenstallingen, en met alweer dynamische informatie. In januari onthulde de gedeputeerde een billboard aan de rand van Etten-Leur, waarop zo’n mooie halte zichtbaar is. Dat billboard zal ik straks passeren, en het moet gezegd: het is een prachtig billboard. ‘Hier komt binnenkort een nieuwe Volans-halte’, staat erop. ‘Binnenkort’ is een rekbaar begrip in Brabant, dat al iets Zuideuropees heeft, vind ik, waar ‘mañana’ de mantra is.
Voorbij die drukke singel kan het tempo wat omhoog. Stukjes busbaan beginnen hier en daar zichtbaar te worden. Echt hard gaat het pas over het industrieterrein en langs de woonboulevard die elke grote stad tegenwoordig moet hebben. We pletten bijna een slingerende bromfietsrijder, met een grote, witte ‘Willempie’-helm, die na acht maanden nog niet weet dat hier een HOV-baan ligt.
Daarna vliegt de Volans de snelweg op, de A58. Op tactische plekken liggen hier busbanen in blauwig asfalt. Er is één stop onderweg, bij het Liesbos en bij een monumentaal gebouw dat een klooster zou kunnen zijn of een kazerne; ook dat heb ik niet kunnen vinden. Op- en aanvullingen van lezers zijn, als altijd, welkom.
Ondanks het oponthoud in het centrum van Breda wordt de snelheid van de Volans geroemd. In niet veel meer dan 20 minuten rijd je van Breda naar het winkelhart van Etten-Leur, een afstand van ruim 10 kilometer (behalve met lijn 316, die een ontsluitende route rijdt door de buitenwijken van Etten-Leur). Dat is tien minuten sneller dan voorheen.
Begin 2008, bij de lancering van Volans, trokken lijnen 311 en 312 gezamenlijk 1900 reizigers.Tegenwoordig vervoeren de drie Volans-lijnen samen, naar mijn schatting, 3000 à 4000 man per dag. Daarbij vertoont Volans het beeld van vele streeklijnen: veel scholieren, wat forenzen (vooral van en naar dat industrieterrein in Breda) en lege bussen in de dal-uren.
In de ochtendspits rijden er tien bussen per uur van Etten-Leur naar Breda. Tussen de middag zijn het er zes (waarbij 311 en 312 in gecombineerde kwartierdienst rijden), maar na 20:00 uur rijdt er nog slechts één per uur, alleen op lijn 311.
4.000, dat is een getal met drie nullen, teleurstellend voor een HOV-project. Het 40.000 inwoners tellende forenzendorp Etten-Leur zou er nog best wat warmer voor kunnen lopen.
Bij Liesbos
Mijn hoofd is nog bij de getallen met elf nullen, die ik op weg hierheen in de treinkranten gelezen heb: de kredietcrisis en de omvallende banken in de USA. 700 miljard dollar moet de Amerikaanse overheid ertegenaan gooien om de crisis te bezweren; 700 miljard, het is niet voor te stellen; ook in euro’s uitgedrukt heeft het nog elf nullen. 2008 is daarmee een memorabel jaar geworden, dat in de geschiedenisboeken zal prijken: het kapitalistische Amerika waar de banken, als in een communistische staat, in handen van de overheid geraakt zijn.
Als liberaal (die nooit op een liberale partij stemt) heb ik altijd gedacht dat het kapitalisme niet zozeer het beste systeem was, als wel het enige. Maar wat als straks alle banken ter wereld omvallen? Is dat alleen maar het einde van het kapitalisme? Of is het zelfs de ondergang van het fenomeen geld, waarvan ik tot een paar dagen geleden nog geloofde dat het de wereld regeerde, niet omdat ik dat nou zo leuk vond, maar omdat het zo wás?
Als socialist (die liever het rooie potlood zou opeten dan op een rooie partij te stemmen) stoort het me vooral, dat natuurlijk de kleine man straks het gelag weer betaalt. Die grote bankbobo’s krijgen een bedrag mee met zeven nullen, dat in het niet zinkt bij dat van elf nullen dat ze verspeeld hebben. Maar de kleine spaarder is straks natuurlijk zijn geld kwijt. Mensen als ik, die tenminste nog een spaarpotje hebben overgehouden aan decennialang geploeter in ellendige baantjes voor afschuwelijke mensen.
Dingen van waarde blijven natuurlijk hun waarde behouden: huizen, kunstwerken. Maar mijn kostbaarste bezit is de ouwe rammelkast waarop ik dit artikel zit te tikken. Ik moet dingen kopen voor mijn geld, voordat ik het kwijt ben. Goudstaven? Nee, goud ontleent zijn waarde vooral aan het feit dat het bankgeld erdoor ‘gedekt’ wordt. Verder heb je niets aan goud, je kunt het niet eten, gelijk koning Midas ondervond. Als er geen bankgeld meer is, interesseert zich ook niemand zich meer voor goud.
Hetzelfde geldt voor kunst. De lol van kunstbezit was, dat het feitelijk poen was. Wie wil nog een Mondriaan hebben hangen als zo’n schilderij geen geldswaarde meer vertegenwoordigt? Het is dan niet meer waard dan, zeg, een Gerrit Benner, of het steegje in Haarlem dat mijn opa ooit heeft getekend voor mijn oma.
Nee, ik moet iets kopen waar mensen ook in het post-geldtijdperk nog behoefte zullen hebben. Vaten olie, bijvoorbeeld; de Volans moet ook in 2009 nog rijden. Maar waar koop ik die? En waar laat ik ze? In de tuin? Krijg ik dan geen problemen met de buren en de gemeente?
Het is beroerd, dat ik zo weinig verstand heb van dat soort dingen. Had ik maar iets nuttigs gestudeerd aan de universiteit! Ik studeerde aan de Faculteit der Feesteswetenschappen; heel interessant, heel leuk allemaal, maar je hebt er geen mallemoer aan.
Etten-Leur, waar ik ben aangeland, lijkt nog onaangetast door de geldcrisis. Hier heerst nog ouderwets consumptiekapitalisme. Ooit liep die Rijksweg vrijwel dwars door het centrum. Een aantal jaren geleden zijn ze zo humaan geweest om hem te verleggen. Met de vrijgekomen ruimte hadden ze iets aardigs kunnen doen. Maar er verscheen een belachelijk groot winkelcentrum met honderden winkels langs brede esplanaden.
Ga je een paar glazen deuren door, dan ontrolt zich aan je ogen een giganteske hal met minstens evenveel koopplezier als buiten. Hoe kan dat? Je zit hier vlak bij een grote stad met een uitgebreid winkelhart. En de woonboulevard is 10 minuten vliegen per Volans. Hoe houden ze hier het hoofd boven water met die concurrentie? Blijven de mensen dan maar kopen? Het geld moet toch een keer op zijn? Ze kunnen elke euro toch maar één keer uitgeven?
Het meest opvallende van dit winkelparadijs is de kleurige kauwgompaal. Je kunt je kauwgom daar aan vastplakken, liever dan het op het plaveisel te werpen; een niet erg smakelijk gezicht, maar wel origineel.
Iets menselijker dan dat winkelcentrum ziet het oude hart van Etten-Leur eruit, met de gezellige markt, de RK-kerk die je in Brabantse plaatsen bepaald niet over het hoofd ziet en het hofje. En het carnavaleske beeld. Ik maak een paar foto’s:
Het zit zo, dat dit, wat je ziet op de foto’s, eigenlijk het hart is van Etten. Een klein half uur lopen naar het noordoosten brengt je in dat van Leur. In de jaren zestig groeiden beide dorpen aaneen tot de huidige gemeente Etten-Leur, waar je de grens tussen Etten en Leur niet meer ziet.
Ik neem me voor, ook nog even in Leur te gaan kijken, maar het zal er niet van komen. Zoals ik vorige maand Top & Twel deed zonder Twel aangedaan te hebben, doe ik nu Etten-Leur met overslaan van Leur. Maar zo’n middag moet ook weer geen sLeur worden. Ik keer in 2011 terug om het dan hopelijk complete Volans-net te bewonderen, en beloof plechtig dat ik dan ook even in Leur zal gaan kijken. Daar kun je me op afrekenen, als er dan nog iets af te rekenen valt.
‘Als ik een beeld krijg hoe smerig het daar is, als je dat ziet, word je ook niet vrolijk’ (dikke man met blauwe overall met mobiele telefoon).
Station Etten-Leur, halverwege Breda en Roosendaal, kent een overzichtelijke dienstregeling. Op het hele en halve uur kruisen hier de IC’s naar Roosendaal en Arnhem elkaar. Daarna gebeurt er telkens 29 minuten lang niets. Volansbus 311 naar Oud-Gastel vertrekt om 02 en 32, een zeer krappe aansluiting.
Ik neem hier de bus. De trein uit Arnhem is ietsje te laat. We moeten wachten voor de overwegbomen. Een paar overstappers rennen inmiddels naar de halte Konijnenberg, ten noorden van het station, en halen zo de bus nog.
Voorbij Etten-Leur wordt de Volans een gewone streekbus, die via normale provinciale wegen langs de dorpen rijdt; geen busbanen meer. Ook geen speciale abri’s. Hier staan nog die ouderwetse gietijzeren, uit één stuk gegoten tweezitsbanken. Misschien hebben ze er bij Veolia nog een paar van over, ergens in een loods, om neer te zetten onder dat billboard aan de rand van Etten-Leur; het is beter dan niets.
Zo rijden we door Hoeven, Oudenbosch, waar je kunt overstappen op de stoptrein Roosendaal – Den Haag CS, en tenslotte met een omtrekkende beweging om Oud-Gastel heen, totdat het busstationnetje wordt bereikt.
Ik had nog nooit van Oud-Gastel gehoord, maar nu loop ik er rond. Het 6000 inwoners tellende dorp heeft ook weer zo’n buitenmodel kerk, die bij vluchtige beschouwing wat lijkt op die van Etten-Leur. Een overdekt winkelhart is er ook, maar het is leeg en verlaten en wacht op de slopershamer. Iedereen pakt natuurlijk de bus naar dat consumentenparadijs in Etten-Leur; je kunt elke euro maar één keer… had ik dat al niet gezegd?
De Kerkstraat doet je beseffen hoe saai 99% van Nederland is, met straten vol eenvormige rijtjeshuizen. Hier zijn letterlijk alle geveltjes verschillend.
Het carillon gaat af om 14:56, een rare tijd, maar heel attent speelt het, bij het passeren van een Beatles-fan, A Hard Days Night. Een heel aardig gebaar, maar ik moet wel opmerken dat het niet echt jofel klinkt. Dat nummer was nooit bedoeld om geklepeld te worden en is daar zeker niet geschikt voor.
Ik ga dus maar gauw terug naar Etten-Leur. Nu wil ik er zelf ook nog iets consumeren. Maar zeker niet bij het vreettentje midden in die grote consumptiehal. ’U moet weten: op dit terras wordt niet uit hoorntjes of bakjes gegeten’, staat hier zeer ongastvrij vermeld. Het rijmpje moet wel bedacht zijn door een poëet met hoorntjes op het hoofd.
Goed, de verhoudingen mogen verzakelijkt of verziekelijkt zijn in deze oneven eeuw. Maar ik kan moeilijk wennen aan zaken, waar op de gevel alleen maar vermeld staat wat er allemaal niet kan, niet mag en op welke vormen van service je géén recht hebt.
En dan dat misselijke, neerbuigende gerijmel, of je klanten uit kleine kinderen bestaan. Ik zie liever nuchtere juridische taal. Ik zag vandaag een paar aardige voorbeelden. Bijvoorbeeld op het busstation van Breda:
‘De n.v. B.B.A. [in zalige nagedachtenis] aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade, toegebracht door streekbussen aan bagage en schooltassen neergezet buiten handbereik van de reizigers.’
Dan weet je tenminste dat je niet hoeft te gaan lopen zeuren als je koffer, door je eigen onoplettendheid, platgewalst is door een bus. En hier in Etten-Leur, in de parkeergarage ter grootte van tien voetbalvelden, staat ook heel duidelijk vermeld dat tijd tijd is, en je je auto gewoon op tijd moet ophalen. Zoniet dan val je onder het reglement ‘Uitlating buiten openingstijden’ dat er hangt. Dat kost je dan 50 euro, zonder aanzien des persoons. Zulke uitlatingen zijn ook duidelijk zonder gerijmel.
Of deze, bij de taxistandplaats bij het busstation van Etten-Leur: ‘Uitsluitend onmiddellijk in- en uitstappen van passagiers.’ Oude of invalide mensen worden subiet op de keien gelazerd als ze niet snel genoeg uitstappen, dat is tenminste helder.
Winkelhart Etten-Leur en Oud-Gastel
Ik ga iets eten bij Tout le Jour, een croissanterie-achtig gebeuren met personeel van een jaar of dertien, hooguit. Ik heb de zaak geselecteerd op het ontbreken van reglementen. Een meisje kalligrafeert met vibrerende hand het door mij begeerde broodje in een notitieboekje, met bange meisjesletters.
- ‘En een Wiener melange’.
- ‘Een wát?’
Ik wijs de naam van dit toch niet zo heel onbekende koffieproduct aan op de menukaart en zij schrijft het letter voor letter over. Ik heb weinig fiducie in deze bestelling, maar hij wordt toch correct uitgevoerd.
‘De bedoeling is, dat je visueel in hun perceptie denkt’ (psychologiestudent schuin achter me, tegen een vakgenoot).
Achter in de zaak is een soort separeercel voor rokers. Je moet op een speciale knop drukken. Dan gaat de schuifdeur op een kier, en dan kan de moderne melaatse, genaamd: roker, er doorheen piepen. Er hangt ook wel degelijk een reglement, dat ik net over het hoofd had gezien. Maar het geldt alleen voor melaatsen; ik hoef het me niet aan te trekken.
De roker moet bestellen bij het buffet, zijn dienblad zelf naar de isoleercel dragen, het servies na gebruik in een rek daarbuiten zetten en vervolgens afrekenen aan de kassa. Alles is erop gericht, te voorkomen dat gasten en personeel in aanraking komen met een kringeltje rook. Naleven van het reglement is in het belang van de roker zelf, want bij overtreding zou de inspectie het rookhok gemakkelijk kunnen sluiten.
Ik heb nooit gerookt in mijn leven maar ben voornemens, er binnenkort mee te beginnen, alleen om te protesteren tegen de grenzeloze betutteling en de-deregulering achter de anti-rookwetten. In januari begin ik ermee; het is mijn goede voornemen. Zou je daar cursussen voor hebben, voor beginnende rokers? Dat ik mijn leven ermee verkort, vind ik niet erg. Over een paar jaar ben ik zo oud als Jim Morrison en Jimi Hendrix bijelkaar, en waarom zou je trouwens oud willen worden? Wie schreef die onsterfelijke woorden ook alweer: ‘Paraplu, paraplu, parasolletje, het leven is geen lolletje!’
'Hoedje, kapje, petje, het leven is geen pretje', die is van mezelf. Terug naar Breda. In de bus maak ik de voorruitfoto’s die dit stukje stofferen; er is vast wel een reglement dat het me verbiedt, maar dat heb ik dan niet gelezen. De chauffeur ziet het niet of ziet het door de vingers.
- ‘…. Bij de halte …’
- ‘Af en toe…’
- ‘Oh ja!’
- ‘Ja, die …’
- ‘Ja, laat maar komen!’
- ‘Nou begrijp ik…’
- ‘Kan er ook niets aan …’
- ‘… is al een-en-tachentig!’
- ‘Ha,ha,ha,ha!’
- ‘Uhuh, uhuh, uhuh. Uhuh!’
- ‘Af en toe zo’n prijs.’
- ‘… dat die er ook nog …’
- ‘Ik zat gelijk …’
- ‘Oh ja!’
- ‘Ik zat gelijk binnen.’
- ‘Ja, zeker die bon …’
- ‘… en daar beneden … ‘
- ‘Want dan hadden we gestompen!’
- ‘Dat zagen we wel …’
- ‘…’
- ‘Hetzelfde!’
Twee dames achter me. Het valt niet mee, een gesprek te verstaan boven motorgedruis.
Nou, in 2011 komen we wel eens terug naar de Volans. Ook dat had ik al geschreven.
Frans Mensonides
Er geweest: donderdag 25 september 2008
Op het web: 10 oktober 2008 (benieuwd hoe de wereld ervoor staat op de dag van publicatie!)
Meer over geslaagde en minder geslaagde HOV-busprojecten:
Van Buiten-Buiten naar Haven-Centrum ; Maxx Almere (maart 2005)
Wat niet kan, kan toch: de Phileas rijdt! (april 2006)
Beloften, beloften - De Valleilijn Amersfoort - Wageningen (december 2006)
Klein lichtpuntje: lijn 206, Leiden - Zoetermeer (maart 2007)
Getijdenstroom langs watergang: Snelbussen naar Purmerend (mei 2007)
Met verfstrepen kan het ook; op zicht in Enschede (mei 2007)
De Zuidtangent: met een bloedvaart naar morgen (september 2007) -
Zuidtangent Nieuw-Vennep - Amsterdam Zuid WTC (juli 2008)
© Frans Mensonides, Leiden, 2008.