Aflevering: 17
Datum: Zaterdag 10 juni 2006
Onderwerp: Moeras der moerassen; een ommekeer


Da steh' ich nun, ich armer Tor!
Und bin so klug als wie zuvor.

Goethe, Faust

Ik geloof niet zo in bekeringen en ommekeren: Saulussen die ineens het licht zien en Paulussen worden, of mensen die van het ene moment op het andere stoppen met roken. Meestal gaan zulke omwentelingen gepaard met volstrekt ongeloofwaardige verhalen, zoals dat van François de Waal die zich transformeerde van een tyfeslijer en werkloze columnist in een successchrijver en positivo; zie deze oude Webloog.

Toch heb ik zelf een keer zo’n ommekeer meegemaakt, een vrij ongebruikelijke. Ik veranderde van een bèta in een alfa, en dat gebeurde mirabile dictu in één avond tijd. Het was op dinsdag 21 mei 1996, tien jaar geleden nu; ik heb er al eens over geschreven maar ik ga er opnieuw over schrijven, want bekeerlingen en omkeerlingen laten nimmer af, hun medemens met hun omwenteling op de zenuwen te werken.

Als dertienjarige bèta droomde ik van een carrière als internationaal vermaarde atoomgeleerde, of in het hele universum vermaarde astronoom. Toen ik 33 was, haakte ik naar een loopbaan in de ICT, om nog enigszins te redden wat er toen al was misgelopen. Het was vergeefs. In ’96 werkte ik, inmiddels 39 jaar oud, als systeembeheerder. De systeembeheerders vormden toen (of dat nog zo is, weet ik niet) samen met de helpdeskmedewerkers de overspannen en onderbetaalde onderknuppels van het verder zo glamoureuze ICT-wezen. Mijn werk leek veel op het jongleren met tien ballen. In de tijd dat je een storing had verholpen of een vraag beantwoord, kreeg je er zeven nieuwe vragen of storingen bij. Ik werkte bij een bedrijf waar ik spoedig uitgetreiterd vreesde te worden. Dat gebeurde twee jaar later inderdaad; waaraan ik dat te wijten had, is me tot op de dag van heden niet duidelijk.

Tijd voor een ommekeer! Die vond plaats in Maarssenbroek. Etymologisch belooft die naam niet veel goeds. ‘Maarssen’ houdt verband met het Engelse ‘marsh’ en betekent iets als moeras. ‘Broek’ betekent ook ongeveer moeras, Maarssenbroek is dus zoiets als het moeras der moerassen; de laatste plek waar een mens het licht zou zien. Eerder verwacht hij er in drijfzand ten onder te gaan.

Die dag, 21 mei 1996, was ik gezonden naar een avondcongres over een obscuur technisch onderwerp op het gebied van PC-netwerken en datacommunicatie. Het congres zou plaatsvinden in een zalencentrum op het bedrijventerrein van Maarssenbroek; ík mocht erheen omdat verder niemand van de afdeling erheen wilde. De eerste lezing was in de late middag. Ik nam de bus van Utrecht naar Maarssenbroek, slechts gewapend met een fax met een gammele routebeschrijving naar het zalencentrum (waarvan me de naam tien jaar later niet meer te binnen wil schieten). Het regende nogal hard. Ik stapte uit bij de verkeerde halte, sloeg aan het dwalen door modderige bermen van snelwegen en bereikte pas na meer dan drie kwartier het zalencomplex dat hemelsbreed zo’n halve kilometer van de halte verwijderd was. Het was wel opgehouden met regenen; dat was nog een geluk bij een ongeluk. Verhit kwam ik binnenstormen; te laat.

In de koffie- en broodjespauze hing ik in misselijke en gedeprimeerde toestand tegen een pilaar; slap kadetje met een bleke plak kaas in de hand. “Snapt u het nog een beetje, meneer Mensonides’, vroeg iemand van het organisatiecomité me vriendelijk. Ik straalde onmiskenbaar uit dat dat niet het geval was.

Ook na de bijeenkomst, op weg naar station Maarssen, verdwaalde ik, deze keer in een naargeestige nieuwbouwwijk. Ik was die hele avond ten prooi aan een putdiepe walging, aan intense vervreemding, aan verlammende morose gedachten. En gek: ik wist intuïtief meteen dat ik een ommekeer meemaakte. ‘Zo kan het niet langer’, hield ik mezelf voor, ‘het roer moet nu radicaal om’, termen toch, die aan een koerswijziging doen denken.

‘Dit, dat gedoe van vanavond, moest ik nou eens opschrijven’, zei ik ook nog tegen mezelf. Het zou nog vijf maanden duren voordat ik inderdaad de pen opnam; ICT-ers zijn niet zo schrijverig, maar Internet was inmiddels uitgevonden en ik had een homepage genomen, omdat dat toen kon. Ik schreef een verhaal over een ICT-er die doelloos doolt door Polderveen-broek (zo heette Maarssenbroek in mijn verhaal) en nog niet eens doorheeft dat hij toe is aan een ommekeer. Ik verzon er van alles bij, terwijl de werkelijkheid toch al triest genoeg was. De man in mijn verhaal, Henk Bemmel, zadelde ik op met een bazige vrouw en twee krengen van rotkinderen. Onderweg naar en van dat avondcongres viel hij niet alleen ten prooi aan vervreemdende, rare gedachtes, maar werd hij ook nog bedreigd door hangjongeren en drugsverslaafde muzikanten.

Daarna ging het snel; met mij, welteverstaan. Ik had mijn hoofd niet meer bij de te beheren systemen en bij de informatietechnologie. Ik nam me voor schrijver te worden, maar bemerkte al ras dat schrijvers geboren worden en niet gemaakt. Iedereen die wat voorstelt, begint jong. Een mens moet niet ommekeren, maar in één keer de juiste weg bewandelen, anders wordt het niets, dat is de les.

Een literair tijdschrift op Internet kende me nog wel de derde prijs toe in een verhalenwedstrijd. Die prijs bestond, hoe ironisch, uit een softwarepakket. Home essentials heette het; welke essentiële taken het bij mij thuis heeft verricht, weet ik niet meer. Daarna; nooit meer iets gewonnen; zelfs nooit meer een stuk geplaatst gekregen. Het eerste gewin bleek kattengespin – bespottelijke uitdrukking, maar ze luidt nu eenmaal zo. Toch kan ik me niet aan de indruk onttrekken, als ik mijn site bekijk, dat ik kwantitatief, gerekend in aantallen woorden, toch nog een redelijk groot schrijver geworden ben.

Uiteindelijk ben ik gaan doen wat alle gesjeesde romanciers doen: literatuur gaan studeren. Dat doe ik nog steeds, in een buurgemeente van Maarssen.

- - - - -

Deze site bestaat dus tien jaar, minus de genoemde incubatieperiode. Ik ga terug; de lezer voelde hem al aankomen. Niet op 21 mei 2006; dat viel op een zondag, en een bedrijventerrein op zondag, dat trek ik niet. Je zou van ellende opnieuw ommekeren, en opnieuw bèta worden, en dan al met al niets opgeschoten zijn. Ik ga op donderdag 1 juni 2006; 11 dagen en 10 jaar na dato.

Ook deze keer giet het van de lucht als ik uit de bus stap (opnieuw bij een verkeerde halte) en breekt vijf minuten later de zon door. Ik geloof niet in voortekenen, noch in na-tekenen en tekenen in het algemeen, maar dit is toch te opmerkelijk om te verzwijgen.

Deze keer heb ik een uitdraai bij me van Maarssenbroeks plattegrond (zulke dingen had je in ’96 nog niet eens op Internet); verdwalen zal me geen tweede keer overkomen! Die loopbrug over de weg, daar was het. Die loopbrug is er nog steeds; willen ze hem soms op de monumentenlijst zetten, of zo? ‘Meeting Plaza’. Was het daar nou? Ik weet het niet meer; in mijn verhaal had het een andere naam. En het was zo’n doorsnee-gebouw waarvan je ex- en interieur ogenblikkelijk vergeet.

Maarssenbroek is zijn eigen sombere zelf gebleven. Het is zo’n oord met geheel van elkaar gescheiden autowegen-, fietspaden- en trottoirstelsels; weinig plaatsen knappen op van zo'n segregatie. Die eenzame wandel- en fietspaden werken onveiligheidsgevoelens in de hand, precies het tegenovergestelde waarvoor ze zijn ontworpen. Ik loop nog een stukje langs een wegberm, om het ware Maarssenbroek-gevoel terug te krijgen.

Het station, daar loop ik deze keer ook zo maar regelrecht naar toe. Het is viersporig geworden en onherkenbaar veranderd, gelukkig: veel te verpesten viel hier niet. Het kanaal, waar ik indertijd nog net niet ingesprongen ben, stroomt onverstoorbaar zijn gang, rechtlijnig, zoals kanalen plegen.

Dat verhaal, dan. Niet zonder schroom link ik het HIER. Een eersteling blijft altijd de eerste, wat je er verder ook over kunt zeggen. En na tien jaar kan ik er eindelijk de plaatjes bij laten zien; mijn reis van vanmiddag was niet vergeefs.


Bemmel hoopte dat er geen politiewagen zou passeren.


 

Buiten vond hij meteen de loopbrug. Hij beklom een steile trap in een akelig donkere betonnen koker. Er hing een penetrante urinelucht.


 

Na bijna tien minuten arriveerde Bemmel, die nu zwaar hijgde, bij een parkeerplaats waar een stadsplattegrond hing. Het viel nog mee. Nog zo'n driekwart kilometer. Binnen acht, negen minuten kon hij bij Sterrenborch zijn. Hij moest de weg oversteken en een eindje verderop, bij een T-kruising, links afslaan.


 

Er werd hard gereden. Iedereen wilde zo snel mogelijk weg uit Polderveen-Broek. Naar het gezin; naar de kinderen die vermaand of geprezen moesten worden. Twee dagen zaten erop; nog drie voor de boeg. Loonslaven als hij; andere stad, andere route; andere baan. Medelijden kreeg hij met hen; medelijden kreeg hij met zichzelf.


 

Hij beende verder over de rijbaan. Deze voerde langs een met zware ijzeren hekwerken afgesloten winkelcentrum.


 

Het was een sombere, naargeestige plaats. Het percentage zelfmoorden moest hier ver boven het landelijk gemiddelde liggen.


 

Ik zou door moeten lopen, dacht hij. Niet omkeren. Doorlopen tot IJoever. Hoe laat zal ik daar aankomen? Rond een uur of drie, half vier in de nacht. Ik ga wel slapen bij het Leger des Heils, of desnoods onder een brug. Gewoonweg de boel de boel laten. Als het over een half uur helemaal donker is, moet ik de weg op de tast zien te vinden, als een blinde. Best gevaarlijk, in je eentje op zo'n donker pad. Je weet nooit wie je tegenkomt. Veronderstel dat iemand hem vermoordde. Zijn sterk verminkte stoffelijk overschot zou enkele dagen later uit het kanaal worden gedregd.


 

naar thuispagina


© Frans Mensonides, Leiden, 2006


Iets gemist? De vijf meest recente afleveringen van Webloog:

27 mei 2006: Bamber; Internetkoudwatervrees
16 mei 2006: Unvollendete; een bloembollenschilder
7 mei 2006: ROVER-NS-rel
30 maart 2006: Wel geregeld? Slachtoffer van pensioen-kongsi
17 maart 2006: Ingedekt; de anti-terreurfolder
11 maart 2006: 'Op de porriehoop'; tulpengekte in 1637 en 2003

WEBLOOG-ARCHIEF


naar thuispagina