De digitale reiziger (108a)
Zomer op de Z. en Z.H. eilanden. Deel 1: De Kop van Schouwen




Daar kon ik eigenlijk best een hele reeks van maken, dacht ik toen ik op dinsdagavond 31 mei 2016 terugkeerde van een dag zwerven over de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden. Ik had gereisd van Leiden naar Renesse en Burgh-Haamstede op het Zeeuwse eiland Schouwen-Duiveland, en weer terug, en dat helemaal ‘treinloos’. Niet railloos, maar wel louter met het stads-streekvervoer, met een overstap van bus op metro en weer terug op bus; aangenaam afwisselend.

Relaxte ritten, want ook in het zuidwesten van ons dichtbevolkte land zie je meestal rustgevend groen tot de einder, als je uit je busraam kijkt. Zelfs vanuit de metro zie je dat soms. Tussen bijvoorbeeld Nootdorp en Pijnacker waan je je echt niet in een metropool, al bevind je je in wat heel weids de Metropoolregio Den Haag – Rotterdam heet. De metro van de RET is ongetwijfeld de groenste ter wereld.

Nog een plezierig aspect van de bussen in deze regio: ze stoppen bijna niet. Verkeerslichten kennen deze eilanden nauwelijks. En de haltes staan soms 3 à 4 kilometer uit elkaar, maar ook wel eens 30 à 40 kilometer. Je bereikt zo nog een aardig knappe gemiddelde snelheid.

Er komt deze zomer dus een reeks over de Zeeuwse en Zuid-Hollandse (voormalige) eilanden. Ik beperk me voorlopig, denk ik, tot het trio of zo je wilt: sextet: Voorne-Putten, Goeree-Overflakkee en Schouwen-Duiveland; drie dubbeleilanden. Ga je dieper Zeeland in, dan kom je toch weer in de verleiding om de trein te nemen, en daar zit ik op zaterdagen al vaak en lang genoeg in.

Hieronder het beginnetje van deze reeks, opgetekend niet eens in de zomer, maar nog net op de valreep van de meteorologische lente: dinsdag 31 mei.

 

Waar blijft de ZoRo-Poot van Berkel?

Treinloos wil zeggen: bij de halte Brahmslaan, de laatste in Leiden, in Veolia- of Arriva-bus 45 naar Den Haag stappen en die na een stijf kwartiertje bij Randstadrail-station Leidschendam-Voorburg verlaten. Randstadrail is genoegzaam besproken in de reeks die ik van 2005-2013 schreef over dit moeizaam tot stand gekomen en nooit echt goed geslaagd lightrailproject.

Wie al die jaren mijn site niet gevolgd heeft , heeft veel moois gemist, maar treft hierboven de link nog aan naar de laatste aflevering over Randstadstadrail. Aan de onderzijde van die pagina staat een inhoudsopgave van alles wat eraan vooraf ging.

Randstadrail – om het heel kort samen te vatten - verbindt de drie wereldsteden in deze Metropoolregio: Rotterdam, Den Haag en Zoetermeer, met elkaar en met nog wat dorpen en dorpjes die ertussenin liggen.

Een grote tekortkoming van Randstadrail heb ik altijd het ontbreken van de ZoRo-tak gevonden (een rechtstreekse verbinding Zoetermeer-Rotterdam) en dat van de ‘Poot van Berkel’. De huidige Randstadrail- annex metrolijn RET E, Rotterdam Slinge – Den Haag Centraal, had een aftakking zullen krijgen naar Berkel / Bergschenhoek en één naar Zoetermeer. Die twee takken hadden ze ook nog gemakkelijk kunnen combineren tot één: voorbij Rodenrijs tussen Berkel en Bergschenhoek door, langs de HSL-baan, en dan ben je nog maar een kilometer of 5 van Zoetermeer verwijderd.

Het mocht niet zo wezen; te duur (120 miljoen euro; het vijfvoudige ervan is weggesmeten aan een tunnelbak in de Rijksweg A4 bij Leiderdorp, die de files geen meter korter heeft gemaakt). Wel is er een vrije busbaan gekomen van Randstadrail-station Rodenrijs richting Berkel, Bergschenhoek, Bleiswijk en Zoetermeer. Overstappen dus, met een niet naadloze aansluiting; ik schreef over de ‘ZoRo-bus’ in dat laatste deel.

Intussen is de metro op het traject Rotterdam Centraal – Rodenrijs de afgelopen jaren drukker en drukker geworden, zodat RET nu al denkt aan extra metro’s in de spits. Bij Rodenrijs stapt altijd een enorme meute over op de bus. Wat stations verder, bij Leidschenveen, bijna evenveel passagiers op de HTM-Randstadrail-lijnen 3 en 4 naar Zoetermeer.

Dat bewijst dat er een markt is voor die ZoRo-tak en dat die er dus gewoon alsnog zou moeten komen. Maar je hoort niets meer over uitbreidingen van Randstadrail, dat in mijn ogen toch nooit verder is gekomen dan half af.

 

De laatste der Interliners: lijn 395, Zuidplein – Zierikzee

 

Rotterdam metrostation Zuidplein (2x), de laatste der Interliners, Transferium Renesse (3x), Ergens een bus, v/m tramstation Burgh

Ik bereik Rotterdam Zuidplein, het startpunt voor busreizen naar Zuidwest Nederland. Een half jaar geleden stond ik hier voor een rit met de nieuwe R-net-lijn 436 naar Goeree-Overflakkee. Vandaag ga ik voor lijn 395 naar Zierikzee. Die bestaat al veel langer en mag de R-netkleuren niet voeren. Het is een ouderwetse Interliner. En niet zomaar een. Hij rijdt al vanaf de start van het Interliner-tijdperk in 1994, en is nu de enige nog overgeblevene.

Toen, in de jaren 90, is de Interliner in het leven geroepen om de gaten in het spoorwegnet te dichten. De meeste Interliners reden op een verbinding waar geen (rechtstreekse) trein reed, zoals Groningen-Emmen of Utrecht-Oosterhout. De Interliner was het paradepaardje van de streekvervoersector.

Na de eeuwwisseling werden de streekbedrijven elkaars concurrenten om concessies, en was het snel gedaan met ‘De groene streep’, zoals de bussen heetten die volgens sommige critici meer blauw waren dan groen. De meeste Interliners van toen zijn ofwel opgeheven, of kregen andere merknamen: Q-liner, Brabantliner… Maar deze lijn 395 naar Schouwen-Duiveland bleef wat hij was. Hij heeft nog een vintage Interlinerkaart bij de halte, vergeeld en vergeten.

Die Interliner-bussen waren indertijd heel luxueus van vormgeving en inrichting. Ze hadden ook een bij hun status passende tariefstelling: je betaalde je een ongeluk. Tenzij je een NS-kortingskaart bezat, want die gold ook op het Interlinernet. Tegenwoordig is er niets speciaals meer aan deze Interliner. Hij wordt gereden met heel normale streekbussen en je betaalt daarvoor een heel normaal kilometertarief.

Hij rijdt alleen van maandag tot vrijdag overdag, in de spits eens per kwartier of halfuur en daarbuiten slechts eens per uur. Op tijden dat hij niet rijdt, kom je in Zierikzee met de al genoemde R-net lijn 436 (echt mooie bussen!) en een overstap in Oude Tonge op bus 133 naar Middelburg. Je doet dan 1:10 uur over de rit, tegen 55 minuten met de ouwe, trouwe Interliner.

Zomer, Zeeuws, Zuid-Hollands, ZoRo, Zuidplein, Zierikzee; dit dreigt een z-achtig stukje te worden. Zeven man, inclusief ondergetekende, staan te wachten op de bus van 10:56. Die arriveert uiteindelijk toch nog, met 6 minuten vertraging, net als wij aan zijn komst beginnen te wanhopen.

Die achterstand wordt snel ingehaald. Tot Bruinisse, 48 km van Rotterdam, heeft de bus geen enkele halte. Zelfs het busstation Oude Tonge wordt voorbijgesneld. 48 kilometer, bij mijn weten in Nederland de grootste afstand tussen twee opeenvolgende streekbushaltes – het internationale buitenbeentje Flix daaronder niet gerekend.

In Bruinisse dient nog steeds die verrotte, lekke loods, die ik er in 2009 aantrof, als wachthuisje. De fietsen staan er ook nog steeds in de open lucht. De verwording van het verschijnsel: Interliner aardig geïllustreerd. Maar je komt er in ieder geval mee in Zierikzee, de metropool van Schouwen-Duiveland. Bruinisse is trouwens ook wel de moeite waard om je reis te onderbreken, zoals ik zeven jaar geleden ondervond; je kunt er alles aan de weet komen over mosselen en de tradities van de autochtonen.

 

Renesse, schuim der zee

Maar ik wil vandaag door naar de westkant van het eiland, de Kop van Schouwen beschouwen, de zeezijde, de zonzijde van Nederland. In Zierikzee stap ik over op de al genoemde lijn 133, waarop de Interliner niet echt een strakke aansluiting geeft. Het voormalige kantoor van de eveneens voormalige busmaatschappij ZWN huisvest nu een tandheelkundige praktijk. ZWN ging in 1999 op in Connexxion, dat sindsdien een hele reeks concessies verloor, maar in Zeeland nog altijd alleenheerser is.

Ik sta hier een ruim kwartier te wachten en zit daarna nog een even lange tijd in bus 133 om de kerk van Renesse aan de horizon te kunnen zien verschijnen. Dit is zo’n streek waar instappers de reeds in de bus gezeten passagiers allemaal kennen en begroeten.

Het busstation van Renesse heet: Transferium, ook al zo’n benaming die in de jaren 90 erg ‘hot’ was. Is de tijd hier dan echt stil blijven staan?

Bij het Transferium is de VVV gevestigd. Je kunt er overstappen op de auto, de fiets en de Strand Express. Die zet je af aan de rand van de zee en verder bij de vele campings in deze badplaats. Er stopt zo’n Strand Express langs het busperron. Het zijn kleine elektrische busjes. Uit deze bulkt bonkende housemuziek die je er gratis bij krijgt. Ik ga maar te voet naar het strand, denk ik. Ik heb een blokje-om uitgestippeld, via de Scholderlaan naar zee en een paar kilometer verder via de Luieweg langs de Vroonplas terug naar het dorp. Een beetje luie route langs de Luieweg; niet echt ver.

‘Landtong in het riet’, dat is de betekenis van de naam Renesse. Waarmee de bevolking vóór 1900 zijn brood verdiende, heb ik niet kunnen vinden; ik gok visserij. Maar daarna  was het: toerisme. De kustplaats heeft buiten het seizoen 1500 inwoners en daarbinnen minstens het tienvoudige. Het dorp is berucht om overlast van beschonken Nederlandse en Duitse jongeren, vol vakantievreugde, die de autochtonen dan wel zal vergaan.

‘Uitgaan in Renesse is leuk. Dat houden we graag zo’, staat te lezen op een bord vol verbodsbepalingen bij de ingang van het dorp. Daarin grossiert deze plaats trouwens; ik geloof niet dat ik ooit tijdens een wandeling gemiddeld per kilometer zoveel verbodsborden ben tegengekomen als ik de komende anderhalf uur in Renesse zal tegenkomen. Zeker op het strand is vrijwel alles wat je er bedenken kunt, niet toegestaan. Ja, ademhalen wordt er door de vingers gezien.

Of het allemaal helpt voor de leefbaarheid van de omgeving? De uitgaansregels in ieder geval niet; de komende juniweken zal ik alweer diverse berichten in de nieuwsmedia lezen over overlast van dronken falderappes. Aan de effectiviteit van de ‘WhatsApp Buurtpreventie’ twijfel ik ook.

In de winter zou je bijna naar mot en oproer gaan verlangen, zo desolaat is het dan in Renesse. In februari 2006 doolde ik er een keer rond in de avondschemering. Ook toen reed de Strand Express en ook toen kon je er tien verschillende Duitse kranten kopen, alsof het strandseizoen hier 12 maanden per jaar duurt; onwezenlijk.

Maar Renesse is heel draaglijk op een dag als vandaag, tussen winter en zomervakantie in. Een hoop schuim op het strand; niet der natie, maar der zee.


Terug in de duinen zie ik het zoveelste verbodsbord: je mag hier niet galopperen. Hè, daar had ik nou net zo’n zin in! Maar ik zie er nu toch maar als een brave jongen vanaf en blijf lopen in de kruisgang van de homo sapiens. Met zo nu en dan een piaf van vreugde, natuurlijk, en alvast ter voorbereiding op avonden kijkplezier, straks bij de dressuurwedstrijden op de olympiade.

Over de Vroonplas las ik op Internet wat visserslatijn: de geweldige joekels van karpers die je hier kunt vangen. Een man aan de overkant is er mee doende, onder aanwending van verscheidene werphengels, waarvan hij een heel foedraal heeft meegebracht. Na vangst moet je deze zoetwatermonsters terugzetten in het water. Ze doden, roosteren op een zacht vuurtje en daarna consumeren, dat zou die vissersarbeid nog enige zin geven, maar ook dat is niet toegestaan.

Ik loop verder en probeer een vuurrode, vast heel zeldzame vlinder te makrofotograferen, maar hij wil niet blijven zitten. Dan doemt het dorp weer op en daarmee het Transferium. Ik pak bus 133 voor een kort ritje naar Burgh-Haamstede, één halte maar, 4 kilometer.

 



Burcht in Haamstede


Met het dubbeldorp Burgh-Haamstede is de op een na de grootste kern van Schouwen-Duiveland genoemd: 4.000 inwoners; in elk dorp circa de helft daarvan. Al zijn ze in de loop der eeuwen aan elkaar gegroeid, het zijn wel degelijk twee verschillende plaatsen, met elk hun eigen karakter. Haamstede lijkt me de meest toeristische van de twee, zo op het eerste gezicht; Burgh is meer de plaats waar je echt komt voor je rust.

In eerste instantie denk ik dat ik in Burgh uit de bus ben gestapt, omdat er een groot kasteel staat. Maar dat staat wel degelijk in Haamstede. Ooit woonde hier Witte van Haemstede (ca. 1281-1321) die een onecht kind was van Floris V, ‘Der keerlen God’, van wie wij op school moesten leren dat hij in 1296 door d’edelen vermoord is.

Witte van Haemstede, Witte van Haemstede, waar heb ik die naam meer gehoord? Oh ja, was dat niet de schurk uit ‘Gijsbrecht van Aemstel’ (hier uitvoerig door mij besproken), die Amsterdam belegerde om de moord op zijn vader te wreken?

Jazeker, dat was hij. Sla het maar na in de DBNL: Witte van Haemstede bestormt het Kartuizerklooster in Amsterdam, vermoordt daar een hele rits nonnen, daarna ook bisschop Gozewijn, rukt vervolgens de moeder-overste de kleren van het lijf, smijt haar op het lijk van de bisschop, en ‘boet ‘er schendigh mede zijn’ godvergeten lust’ of anders gezegd: verkracht de moeder-overste en slacht ten slotte ook haar af. Een horribele geschiedenis, op het toneel gebracht in een tableau vivant, en later nog door een boodschapper verhaald aan Gijsbrecht. Wanneer wordt de Gijsbrecht eens verfilmd? Prima plot voor een historisch kostuumdrama of desnoods een pakkende B-film.

Je ziet het allemaal niet af aan het standbeeld van Witte. Hij lijkt nogal een olijke snaak, zoals hij gebeeldhouwd is. Maar je kunt er wel vanuit gaan dat de plot van de ‘Gijsbrecht’ grotendeels uit Vondels duim gezogen is. En dat de beeldhouwer ook maar een slag geslagen heeft naar het uiterlijk van die bastaardzoon, want portretten en selfies maakten ze in zijn tijd volgens mij nog niet.

Witte kwam in de geschiedenisboeken door de Slag bij het Manpad bij Heemstede (Haemstede streed bij Heemstede; heel verwarrend). Hij ging een monsterverbond van Zeeuwen en Hollanders voor in hun overwinning op de Vlamingen. Ook die slag heeft waarschijnlijk helemaal nooit plaatsgevonden. En dat gebeurde in 1304. De duistere middeleeuwen, waarin waarheid en verdichtsel onontwarbaar waren.

Het is een fraai slot, eigendom van Natuurmonumenten, maar je mag er niet in, want het is verhuurd aan een particulier. Wat wel flauw is: ook het slotbos is weliswaar een natuurmonument, maar ook dat mag niet betreden worden; zelfs niet door leden van Natuurmonumenten. Het moet beschermd worden tegen massatoerisme. Maar wat heb je aan natuur als niemand ernaar mag kijken?

Kijk, zo’n prachtige oude herenboerenwoning (linksboven op de foto hieronder), huize Het Anker, op een jaar na 4 eeuwen oud. Wat een voorrecht moet dat zijn, om daar te wonen! Al zul je wel wat gebreken door ouderdom voor lief moeten nemen, plus toeristen die je optrekje staan te fotograferen; de bewoonster slaat mijn activiteiten blasé gade.

Ik hoop nu in de richting van Burgh te lopen, maar verdwaal in een nieuwbouwwijk waar alle straten heten naar Oranjeklanten, en doodlopen. Zimmer mit Früstück und WiFi kun je hier huren. Ik loop dan uiteindelijk maar in de richting van de kerkspits en beland weer bij het slot. Daar pak ik de bus naar Burgh, dat ik te voet niet kon vinden. Ik hoef maar twee haltes mee; het is nog geen kilometer.

 


Burg van Burgh


Wedden dat het smalle, hoge gebouw waar ik uitstap, het tramstation geweest is? Het ziet er heel tramstationnerig uit. Dat klopt, als ik het opzoek. In de eerste helft van de vorige eeuw liep er een RTM-tramlijn over de lengteas van het hele eiland, van Zijpe tot Burgh. Er kwam een eind aan door de watersnoodramp van 1953. Het OV op dit eiland ging definitief over van stalen wielen op rubberen banden.

De ringwalburg waarnaar Burgh genoemd is, heeft alle overstromingen overleefd. Het ronde defensiewerk met een doorsnede van 250 meter dateert van rond 900 en was bedoeld om de streek te beschermen tegen de Vikingen. Het had een aarden omwalling die onlangs deels gereconstrueerd is. Het witte paard is een kunstwerk, bestaande uit wit ijzerdraad of zo; ik weet het niet meer.

Ik stuit de laatste tijd vaak op zulke walburchten. Ik zag ze ook al bij UddelHeveadorp en Souburg, maar deze in Burgh is wel de grootste, ruim 300 meter in doorsnede.

In Burgh heb je een look alike van huize Het Anker. Het huis met trapgevel dateert ook uit de 17e eeuw en wordt bewaakt door een waakkat.


Ik gebruik een dinunch of lunéé, zoals ik dat noem, op het terras bij de tot ver buiten de streek vermaarde pannenkoekenmolen achter het v/m tramstation. Die heeft nog een aparte molen erbij, opgebouwd uit ouwe fietsen. De molen, de echte molen is te bezichtigen en er zit een winkel in.

Er zitten hier veel gezinnen met heel kleine kinderen op het terras. Een wurm, een jongetje van een jaar of 3 dreint: ‘Ik LUST geen appelsap! Ik wil ook koffie!’
‘Nee, nee, nee, dat is niet voor kleine jongetjes!’

Ik zag op die leeftijd in een café waar we op een bromfietstocht waren neergestreken, eens twee mannen grote glazen bier aan de mond zetten. ‘Mamma, pappa, mag ik ook schuimlimonade?’, smeekte ik. Dat was natuurlijk een lachsucces, en het zou een heel treffende anekdote zijn (‘Op mijn 3e schreeuwde ik al om bier’) als er een fervent bierdrinker van me was geworden, quod non. Mijn vader dronk het spul klaarblijkelijk ook nooit, anders had ik wel geweten dat het ‘bier’ heette.

’t is dat mijn bus er aan zit te komen, anders was ik wel de hele middag blijven zitten op dit idyllische rustige plekje bij die molen.

 



230 km in 4:50 uur

Burgh ligt 115 bus- plus metrokilometers van huis. Terug wil ik niet weer die laatste-der-Interliners nemen, en reis ik voor de variatie via Hellevoetsluis op Voorne-Putten, waar we later in deze reeks nog wel zullen terugkomen.

Vanuit Renesse neem ik de erg kronkelige lijn 104 via Ellemeet, Ouddorp, Goedereede en Stellendam, die overdag doorrijdt naar Metrostation Spijkenisse Centrum. Maar inmiddels is het al ver na zessen, en kom ik niet verder dan de Amnesty Internationallaan in Hellevoetsluis, waar ik moet overstappen op lijn 100. Ook deze bus rijdt niet volgens het axioma dat de kortste verbinding tussen twee punten een rechte lijn is. Twee keer zie ik vanuit de bus het grote winkelcentrum Struytse Hoeck: de eerste keer van achteren en 10 minuten later ineens van voren.

Via deze weg is de afstand Burgh – Leiden ook 115 km, maar de rit duurt meer dan een halfuur langer, en ik dood de tijd met de ongelezen kranten van de afgelopen dagen, die ik vanmorgen in mijn tas heb gestopt.

Het is deze zomer sport, sport en nog eens sport, wat de klok zal slaan. Onblusbaar is ons verlangen naar nationale sporthelden, zeker nu het Nederlands elftal zich niet heeft kunnen plaatsen voor de EK.

Jammer is wel, dat die helden bij hun eerste aansprekende prestatie meteen omhoog geschreven worden en dan op de eerstvolgende wedstrijddag subiet onder de druk van hun plotselinge heldendom bezwijken. Zo namen we de afgelopen week al snel afscheid van Steven Kruijswijk die van zijn fiets viel en van Max Verstappen die zijn bolide de hekken in stuurde. Op de dag dat ik hier ben, is Kiki Bertens op het schild gehesen. Een tennisster, schrijf ik erbij voor wie dit stuk pas in 2021 of zo leest, en geen idee meer heeft, wie dat ook alweer was.

Van Kruijswijk had ik tot voor kort nog nooit gehoord, zijnde een wieler-hater. Maar je moet de afgelopen week wel op Mars doorgebracht hebben als je het nieuws over zijn roze trui gemist hebt. ‘Ik heb het verkloot’, mompelde hij na zijn doodsmak; ‘dat is klote, [lange pauze], dat is kut’. Neem me niet kwalijk, maar het commentaar van Gerrie Knetemann, vroeger, toen ik het wielrennen nog volgde, was toch meestal een stuk snediger, ook als hij verloren had.

De snackbar bij het metrostation van Spijkenisse is gelukkig nog open. Na een lunéé laat in de middag heb je in de loop van de avond toch weer behoefte aan een soort diner. Even kom ik daarna in de verleiding om via Schiedam met de trein naar huis te reizen; dat gaat toch iets sneller. Maar nee, ik heb nu eenmaal besloten tot een dag zonder NS, dus ik ga met de metro via Rotterdam naar Leidschendam-Voorburg, en daarvandaan met de bus naar Leiden, dat ik nog net voor zonsondergang binnenrijd.

Vandaag heb ik 230 kilometer afgelegd met 3 metro’s en 9 bussen, waar ik in totaal 4 uur en 50 minuten heb ingezeten. Het komt neer op een gemiddelde snelheid van 49 km per uur. Dat is helemaal niet slecht, maar ik heb wacht-, loop- en overstaptijden niet meegerekend.

Lees nog meer in deel 2! > > > > >

Frans Mensonides
19 juni 2016
Er geweest: dinsdag 31 mei 2016

 


© Frans Mensonides, Leiden, 2016