Van de zomer deed
ik 7
Engelse steden in evenzovele
dagen. In deze vroege herfstvakantie ga ik voor het eerst de
binnengrenzen van
het VK (Veelgeplaagde Koninkrijk) overschrijden en bezoek ik de 3
hoofdsteden
van Groot-Brittannië. De heenreis is op zaterdag 28 september en de
terugkeer
op vrijdag 4 oktober 2019.
Eerst 2 overnachtingen in
Cardiff, de hoofdstad van Wales,
dan 2 in Edinburgh, die van Schotland en dan nog 2 in de hoofdstad en
het
kloppend hart van het complete British Empire: Londen. Die nachten
breng ik
door in de zuidelijke ‘borough’ (gemeente binnen Greater London)
Greenwich.
Daar zitten de beide Maagdenburger Halve Bollen die samen moeder Aarde
vormen, hermetisch
aaneengeklonken; je kunt er met één been op het westelijk, en met het
andere op
het oostelijk halfrond staan.
Het gaat twee lange afleveringen opleveren van dit magazine. Hieronder de eerste, over Cardiff, Edinburgh en het treinreizen in GB. Later deel 2 over Greenwich en Londen. Zoals gewoonlijk op De digitale reiziger wordt het een mix van OV, cultuur en onzin die me overkomt of invalt.
Ik heb geen idee hoe de vlag, The
Union Jack, erbij hangt als
je dit stukje leest. Maar tijdens mijn reis staat het VK nog steeds met
één
been in Europa en kan de beste waarzegster of piskijkster uit Blackpool
niet voorspellen hoe het Brexit-proces gaat aflopen.
Ook wij aan de overkant van de
Noordzee hebben de laatste 3
maanden de hele tragikomedie op de voet kunnen volgen in de media.
Eerst werd Boris
Johnson op het schild gehesen als MP, toen
verloor hij binnen de kortste keren de meerderheid in het
parlement en daarna
stuurde hij datzelfde parlement maar naar huis: geen last meer van.
Maar
daarvoor kreeg hij in de week vóór mijn vertrek een flinke schrobbering
van die
eerbiedwaardige bejaarde barones, alsof hij een kwajongen was.
Dé grap van de afgelopen dagen: Boris
daagt de oppositie
uit, vooral te doen wat de nachtmerrie is van elke normale
minister-president
op deze wereld: een motie van wantrouwen tegen hem in te dienen. Wat de
oppositie niet gaat doen, omdat er dan nieuwe verkiezingen komen en zij
die
dreigen te verliezen.
Als Nederlander weet je niet goed wat
je denken moet van
Johnson. Mijn kapper heeft wel een uitgesproken mening over zijn
kapsel.
Ik maak als ik over een paar dagen in
Londen ben, wel even een
wandeling door Downing Street en omgeving, waar het allemaal gebeurt.
Dan kan
ik later als ik naar het journaal kijk, zeggen: Héé, daar heb ik pas
nog
gelopen!
Maar ik heb me twee dingen heilig
voorgenomen. Eén: bij
eventuele demonstraties, rellen, plunderingen (en wat ze verder ook
maar aan
rampspoed verwachten) een straatje om te lopen. Twee: zelf tegenover
niemand te
beginnen over de toestanden die Brittannië teisteren. ‘Don’t mention
the
Brexit’, moet het devies wezen voor deze reis.
In dat stukje over 7 steden in 7 dagen nam ik afscheid van
de lezer op station London Paddington, met de belofte, daar de draad
over bijna
3 maanden weer op te pakken. En daar sta ik nu weer. Nou had ik gehoopt
dat er
zowel op de terugreis Londen-Leiden als op de heenreis Leiden-Londen
niets bijzonders
zou voorvallen. Dan had ik zonder meer verder kunnen gaan met het
verhaal. Op
de eerstgenoemde rit gebeurde er inderdaad niets opmerkelijks. Maar
vanmorgen
des te meer. Dus dit begin op Paddington is een goed voorbeeld van een
vertelwijze in medias res. Hè, laat ik nou
niet meteen alweer met Engelse
uitdrukkingen gaan strooien!
Ik had tot Londen hetzelfde
reisschema gepland als in juni:
om 9:58 vertrekken met de Thalys vanuit Rotterdam, een lange en vroege
lunchpauze
op Brussel Zuid en daarna de Eurostar van 12:56 naar Londen St Pancras.
Vervolgens
de Underground naar Paddington voor de trein naar Cardiff. Dan zou ik
daar aankomen
om 17:45 of, als ik een vrij krappe aansluiting nog zou halen,
misschien zelfs
al om 16:45 uur plaatselijke tijd. Waarna me nog een klein ritje zou
resten met
een boemel naar station Cardiff Queen Street.
Alles verliep volgens schema, totdat
de Thalys tot stilstand
kwam op station Antwerpen Luchtbal. Dat deed hij vorige reis, ook
buiten het
spoorboekje om, op Mechelen. Ook nu klonk uit de luidsprekers het
verzoek in rad
Frans en kreupel Engels en Hollands om hier de trein niet te verlaten.
Wat vervelend was: de trein kwam niet
meer in beweging; 5
minuten, 10 minuten… Dan, opnieuw in correct Frans en nauwelijks
verstaanbaar
NL’s en Engels de mededeling dat de machinist zich aan het buigen was
over een
technische storing. Oh jee, oh jee, als machinisten er zelf aan gaan
prutsen,
berg je dan maar!
Er gebeurde dan ook een hele tijd
helemaal niets meer. Ik zou
in Brussel een overstap hebben van 1:45 uur. Daar zou al een minuut of
45 vanaf
gaan omdat je ruim van te voren aanwezig moet zijn voor die
gebruikelijke striptease
met broekriemen, portemonnees enzovoorts bij Eurostar.
En de klok tikte door.
Een paar maal werd nog gemeld dat de
machinist nog bezig was.
Toen heette het dat er een storingsmonteur was opgetrommeld;
vermoedelijk moest
die van Antwerpen Centraal komen. Dat wekte weer even hoop. Maar de
mededeling
dat reizigers voor Antwerpen nu maar moesten uitstappen, sloeg die hoop
weer de
bodem in. Had ik maar naar Antwerpen gemoeten, dan had ik al lang
in tram 6
gezeten!
Godverdorie, waarom had IK dit nou
weer? En niet alleen ik,
een paarhonderd anderen ook; je bent nooit alleen bij zoiets. Het
leverde
gespreksstof op met medereizigers die je normaal nauwelijks zou
aankijken. Iedereen
zit toch een beetje in zijn eigen bubbel in zo’n trein, verdiept in
zijn eigen
telefoon, zijn eigen biografie, zijn eigen gedachten, zijn eigen film
op zijn
eigen laptop. Mijn buurvrouw vertelde dat ze voor haar werk naar Parijs
ging en
gelukkig pas op zondag hoefde te beginnen. ‘Ach, ik blijf maar gewoon
zitten;
ik kom er wel een keer!’
Toen volgde de mededeling dat het
probleem ook voor de
storingsman onoplosbaar was. Er zou een andere Thalys aangekoppeld
worden om
ons naar Parijs te slepen.
Ik zat me helemaal op te vreten;
daarvoor had ik nou een
ruime marge gepland! Als ik de Thalys van een uur later had genomen,
had ik de
Eurostar in Brussel vast en zeker wél gehaald. Het is een zegen dat we
met
ingang van januari 2020 rechtstreeks van Nederland naar Londen kunnen
en van
dat Franse paradepaardje verlost zijn. Hij valt nog wel eens vaker
stil. Ik
lees wel berichten over mensen die er 4 uur in opgesloten zitten. Ik
was nog
spekkoper met anderhalf uur!
Want met zoveel vertraging reisden we
verder. Die andere
Thalys werd aangekoppeld en we kwamen in beweging. Mijn aansluiting zou
ik niet
meer halen, al zou de Thalys laag gaan vliegen, terwijl hij normaliter
niet
vooruit te branden is in België.
Ik belde Eurostar en vroeg wat ik nu
doen moet, met Worst
Case-visioenen voor ogen van de nacht doorbrengen onder een
brug in
Brussel, kapitalen bij moeten betalen… Maar niets van dat alles; ik kon
me
gewoon melden aan de balie en mijn ticket om laten boeken voor de
volgende
trein, en die ging vertrekken om 14:52. Zou ik dan toch Cardiff nog
zien,
vandaag, zij het niet meer bij daglicht?
In Brussel moest iedereen eruit, ook
mijn buurvrouw die
dacht dat ze kon blijven zitten. Maar het perron stond vol met boze
passagiers
die dachten dat ze er eindelijk in mochten. Wat een zooitje!
Het verkrijgen van een overboeking
verliep zonder slag of
stoot, en zonder dat ik hoefde te doen wat een Hollander haat: de beurs
te
moeten trekken voor bijbetaling. Erg soepel geregeld, allemaal,
compliment voor
Eurostar!
Dit is echte vakantie-onthaasting:
een uur doen met een
broodje en een cappuccino bij Panos. Eenmaal gezeten in de Eurostar,
maakte ik
een praatje met mijn nieuwe buurvrouw, die met haar zoontje van ca. 18
maanden
op weg was naar Londen. Ze wonen daar en haar man werkt daar. ‘Goh,
wordt dat
straks dan geen probleem als de Brexit doorgaat’, ontsnapte bijna aan
de haag
mijner tanden. Maar ik wist nog net op tijd mijn tong af te bijten.
Deze keer slaagde ik er voor het
eerst in, vanuit de trein
de mond van de Kanaaltunnel te fotograferen. Maar die foto is mislukt.
Verder
doodde ik de tijd door alvast te beginnen met dit artikel. En ik zette
de klok
een uur terug; één uur teruggewonnen van de 2 die ik er verloren had.
Spoiler:
dat uur gaat straks weer verloren.
Ja, na zo´n lange reis wil je wel
even wat strekoefeningen
doen op het perron. Aankomst op het imposante station London Saint
Pancras
International, in 2009 door het Amerikaanse tijdschrift Newsweek
uitgeroepen
tot mooiste van de wereld. Maar let ooit iemand van de 100.000 haastige
reizigers per dag wel eens op bijvoorbeeld de overkapping, die
reusachtige klok
en dat beeld van die gelieven die door de trein weer zijn
samengebracht?
Behalve internationale, vertrekken
van het station ook
nationale en regionale treinen, onder andere naar de zuidkust van
Engeland en
naar de Midlands.
Als ik gedacht had dat mijn problemen
nu voorbij waren, dan had
ik buiten de waard gerekend. Ik had 40 minuten om over te stappen
richting
Cardiff. Binnen die tijd moest ik de metro nemen naar Paddington, en
mijn
papieren BritRailPass laten epibreren bij een loket alvorens ik had
kunnen
instappen.
De plattegrond van London Underground
hangt bij mij thuis
aan de muur in de vorm van een kleedje, dat ik kocht op onze eerste
Engelandreis in 1975. Al een keer of ruim 16.000 heb ik me staan te
scheren bij
die wirwar van gekleurde lijnen. Ik ken het net nu bijna uit mijn
hoofd,
althans het net zoals dat er bij lag in 1975; op dat kleedje zoek je
vergeefs
naar de Jubilee Line, de Dockland’s Light Railway (DLR) en de
Overground. Maar
ik wist wel dat ik snel van St. Pancras naar Paddington zou kunnen
komen met de
gele Circle Line, linksom, richting Hammersmith.
Toen een tegenvaller: de trappen naar
de Circle Line waren
afgesloten. Stremming, uitgerekend dit weekend! Goed, die aansluiting
op
Paddington kon ik meteen ook wel op m’n buik schrijven; nóg een uur
later in
Wales! Ik pakte de Piccadilly Line tot Piccadilly Circus en daarvandaan
de
Bakerloo Line; achteraf ook niet de allerkortste omweg; ik kende dat
kleedje toch
uit mijn hoofd??
En zo belandde ik dus - veel te laat
- op Paddington, en kan
ik vanaf hier weer verder schrijven in de tegenwoordige tijd, zoals ik
gewend
ben.
Paddington, met zijn 14 sporen, dateert oorspronkelijk uit
1854. Het originele station is ontworpen door de befaamde ingenieur met
de
klinkende naam over wie ik het had bij mijn vorige reis: Isambard
Kingdom
Brunel.
In tegenstelling tot 3 maanden
geleden, toen ik een
BritRailPass had voor een aaneengesloten periode, heb ik er nu een voor
3 keuzedagen
binnen een maand; de 3 dagen dat ik reis van hoofdstad naar hoofdstad.
Dit is
weer zo’n papieren vod waarop stempels moeten, en waarop je je
reisdagen met
ballpoint moet invullen. Dat verloopt dan gelukkig allemaal zonder
strubbelingen.
Maar nu alweer een nieuw probleem: de
trein naar Carmarthen,
via Cardiff, staat al aangekondigd. Dat is die van 17:45. Maar daarvoor
is
reservering verplicht, zie ik uit mijn ooghoeken op een informatiebord.
Voor
die die ik gepland had, de trein van 14:45, was dat niet zo, en voor
die van
15:45 (die ik voorzichtigheidshalve als plan-B achter de hand had) ook
niet.
Maar nu dus wel. Ja, heel Wales was vanmiddag op z’n zaterdags aan het
shoppen in
Londen en is nu op de terugweg, dat is begrijpelijk.
Hoe nu? Ik ga met die vraag naar een
informatiebalie. Nee,
ik kan nu niet meer reserveren; te laat! Maar volgens de dienstdoende
informant
is dat niet echt een probleem: stap maar in, en zoek maar een vrij
plekje!
Nu komt het goed uit dat ik door het
missen van de vorige
trein ruim op tijd ben voor de deze. Ik stap als een van de eersten in
de
inmiddels vertrouwde bolides van GWR, Great Western Railway, en heb het
voor
het kiezen; veel groene lampjes boven de stoelen. Anderen zijn minder
fortuinlijk en moeten staan tot de eerste stop: Reading of zelfs de
tweede:
Swindon.
Meer over de reserveringsperikelen in
GB verderop in deze
reeks; het is een van de zaken die voor de regelmatige Britse
treinreiziger een
weet zijn, maar voor de buitenlandse toerist een levensgroot raadsel.
We vertrekken. Tot de eerste stop, Reading, volgen we de
route van de trein Plymouth – Paddington, vorige keer
op de terugweg. Dan:
waarvoor je het eigenlijk allemaal doet, reizen: de thrill
van onbekende
verten, nooit door jou bereisde gebieden. De trein buigt af voor zijn
route via
Swindon en Didcot naar Bristol Parkway. Daar ligt dan wel weer een
stukje spoor
dat ik al gedaan heb. Dat was op weg van Manchester
naar Bristol Temple
Meads.
We rijden met 200 km/uur door een
licht heuvelend landschap.
Ik had het graag bij vol daglicht gezien, dit (althans voor mij) nieuwe
tracé,
maar het begint al te schemeren.
En na Bristol dan eindelijk een echt
doorbrekend vakantiegevoel,
na dat gedoe vandaag. We nemen de tunnel onder de brede rivier of
zeearm (estuarium
is het goede woord) de Severn die de grens vormt tussen Engeland en
Wales. Ook
dit is weer een fraai staaltje Brits 19e-eeuws spoorwegingenieurswerk.
De tunnel
werd aangelegd door GWR en is voltooid in 1886. Indertijd was het met
zijn
lengte van 7 km verreweg de langste spoortunnel ter wereld onder water
door.
Wales kan ik nu dus toevoegen aan het
lijstje van landen
waar ik geweest ben. Maar is Wales wel een land? Of is het niet meer
dan een
deelstaat van het VK, een soort provincie bijna? Er zijn een paar
dingen die
ervoor spreken, Wales, en ook Schotland, een land te noemen. Nationale
trots (die
volgens mij in Schotland veel en veel fanatieker beleden wordt dan in
Wales).
Een eigen officiële taal, naast Engels. Een eigen volkslied. Een eigen
nationaal voetbalelftal. Een eigen regering. Een eigen parlement. Maar
dan weer
geen eigen Queen, geen eigen leger, geen eigen munt… Een grensgeval,
achter
binnengrenzen.
In de trein komt iemand langs met een
kar vol verversingen
en versnaperingen. We stoppen in Newport, de 3e stad van Wales, na
Cardiff en
Swansea. De trein heeft als eindbestemming Carmarthen, helemaal in het
westen.
Dat ligt zo´n 330 km van Paddington en de trein doet er ruim 4 uur over.
In Nederland is nu het 8 uur-journaal
al aan de gang. Via
WhatsApp (ja, ik ben nu ook eindelijk overgegaan op dit moderne
communicatiemiddel: ook voor mij is de 21ste eeuw begonnen), via
WhatsApp dus, krijg
ik van twee kanten te horen dat momenteel de Hoekse Lijn
op het journaal is.
Daarmee kon je vandaag ter
introductie gratis pretritten
maken tussen Schiedam Nieuwland en Hoek van Holland. Maandag in alle
vroegte
gaat hij open voor het echie.
Hoe kom ik nu op het belachelijke
idee om juist mijn
vakantie te plannen als eindelijk na een hoop gelazer de Hoekse Lijn
open gaat?
Die planning, dat is echt wel een probleem aan het worden op deze site;
dat is
toch beslist een verbeterpuntje voor de 24e jaargang. Ja, ik dacht dat
die
openingsdatum van 30 september toch wel weer naar achteren geschoven
zou
worden.
En oh ja, wat ook een rol speelde: ik wilde graag de 3 oktoberfeesten vermijden in Leiden; vooral met die verkeerschaos ieder jaar, niet alleen op 3 oktober, maar de godganse week lang. Ik kan tijdens die week beter lopen naar het station dan de bus nemen. Heerlijk om er een jaar geen last van te hebben.
En dit is dan mijn eerste
kennismaking met Welsh, dat je in
Cardiff zelden hoort spreken op straat, maar dat wel op vrijwel elk
bordje
staat; tweetaligheid. Ze heten me Croeso (welkom) op Caerdydd Canalog (Cardiff Centraal),
waar de Pryfisgol
(Universiteit) gevestigd is.
Ah ja, een sgol is natuurlijk een
school, en Pryfis slaat
vast op profs, een school met professoren, dat is wat een universiteit
is. Ja,
toch?
Tijdens mijn wandelingen in Cardiff
probeer ik chocolade te
maken van het Welsh. Sommige woorden lijken wel op de Engelse en zijn
ongetwijfeld uit die taal overgenomen. Shiopa: winkel-; botwn knop,
traffig
verkeer. Ysmygu: iets moeilijker, maar roken is wel te herkennen.
Stopio is stoppen,
ymbarél paraplu, eglwys kerk, (eglise, ineens iets Frans ertussendoor), bws (‘boes’) is bus,
Bysaiu bussen.
Meervouden eindigen op au, waarbij soms klinkerwisseling optreedt. Oed
is
leeftijd, om niet te zeggen: oud. Als je 16-21 oed bent, kun je In
Cardiff
voordelig met de bysiau, evenals wanneer je 50 oed bereikt heb. Liftiau
liften,
platformau perrons, beiciau fietsen en ga zo maar door. Perygl gevaar,
ook nog
wel te begrijpen. Hobbels op de weg zijn Twmpathau, ‘toempatau’,
prachtig
onomatopee! Ja en het gebod om je fietsbel te gebruiken in een
onoverzichtelijke
bocht in een fietspad, is ook wel helder, ook als je er geen plaatje
bij zag. En
dit heb je ook gauw in het snotje: dym betekent: niet, dat staat op
vrijwel
ieder verbodsbord.
Maar over het algemeen heb je toch
verrekt weinig houvast
aan Welsh. Het heeft met Fries gemeen, dat er nog heel wat mensen zijn
die het
als moedertaal spreken: 600.000 van de 3 miljoen Welshmen, vooral in de
plattelandsgebieden. Die spreken daarnaast wel Engels, zoals de
Friestaligen
ook het Nederlands beheersen.
Maar wat het verschil is: Nederlands,
Fries en Engels zijn Germaanse
talen, maar Welsh is Keltisch. Fries is wel te volgen voor een
Hollander, ook
voor iemand bij wie niet, zoals bij mij, 50% van zijn bloedlichaampjes
uit
Friesland stamt. Maar Welsh is veel ondoorgrondelijker. Keltische en
Germaanse
talen hebben toch ook wel weer gemeenschappelijke roots,
maar daarvoor
moet je echt duizenden jaren teruggaan in de geschiedenis.
De uitspraak van Welsh is dan wel
weer vrij overzichtelijk. w=oe,
zoals al gezegd, dd is als th in het Engels (ook onuitspreekbaar voor
ons,
Nederlanders).
Alleen de dubbele ll, waarmee
bijvoorbeeld die
lange plaatsnaam
Llanfairpwl… begint, is lastig. Het is een stemloze alveolaire laterale
fricatief. Als ik wat beter had opgelet bij mijn colleges fonetiek
op de Prifysgol, had ik nu kunnen vertellen wat dat is. Ik heb de ll in
die
plaatsnaam op internet horen uitspreken als slissende sffsjsjs, maar
ook als
zoiets als kgchchg; dat is dan meer een gutturaal dan een fricatief. Ze
weten
het zelf ook niet precies, denk ik. Maar het wordt in ieder geval niet
uitgesproken zoals je denkt dat het wordt uitgesproken: een vette
Amsterdamse
l, dat zeker niet. En je schijnt ook niet dronken te hoeven zijn om het
uit te
spreken; geen dubbele tong.
Die Welshe plaatsnamen! Een lullig,
denigrerend grapje
schiet me te binnen dat ik eens gehoord heb in een komische show op de
BBC: vraag
de weg aan een Welshman en je zit meteen helemaal onder de spuug.
Wat zeg ik, en hoe zeg ik het in het
Welsh?
Cardiff verwelkomt me op
zaterdagavond met hevige slagregens
en windkracht 8 à 9. In totaal valt er jaarlijks een niet kinderachtige
1150 mm
regen op de stad, waarbij de herfst voor uitschieters zorgt. Dat is nog
weinig
vergeleken bij wat er in de binnenlanden van Wales naar beneden komt.
Mijn hotel (Ibis, zoals overal in
deze reeks) is slechts 200
meter verwijderd van station Cardiff Queen Street, waarover later meer.
Maar
als ik er binnenval heb ik geen droge draad meer aan mijn lijf en ligt
zelfs
mijn zogenaamd stormbestendige ymbarél half uit elkaar.
Al met al voldoende reden, na zo’n
helse reisdag, om de rest
van de avond binnen te blijven en een maaltijd te genieten in het hotel
zelf.
Mijn telefoon buzz’t; ik moet nu mijn verblijf in Ibis Cardiff al
beoordelen,
en ik heb eigenlijk nog maar net een voet over de drempel gezet. Ik
negeer dit
soort verzoeken consequent, de laatste tijd; ik verdom het om er nog
langer aan
mee te doen.
De volgende dag, zondag, op verkenning door het centrum van
Wales. Het weer is wat opgeknapt, dat wil zeggen: weliswaar nog steeds
gure regenvlagen,
maar nu afgewisseld met overvloedige, zelfs vrij hete,
nazomerzon. Het noodweer is vannacht de
Noordzee overgetrokken en Nederland kan er nu van lusten.
Cardiff telt ca. 350.000 inwoners en
is daarmee verreweg de
grootste stad van Wales en ook nog de 11e van het VK. Nou kan het kan
zijn dat
het ligt aan de zondagmorgen, maar het centrum komt toch niet over als
dat van de
hoofdstad van een rijk. Het lijkt eerder een rustig, gezapig
provincieplaatsje,
waar het leven kalm zijn gang gaat.
Ik kom ook maar een doodenkele
stoepbewoner tegen; een
handvol gedurende de hele dag. Een van hen, een vrouw, maakt wilde
armgebaren
en krijst elke voorbijganger zonder aanzien des persoons toe: ‘Fuck
you, fuck
you all’, maar dat is echt een uitzondering.
Cardiff is een winkelparadijs met
betonnen overdekte winkelcentra,
brede winkel-alleeën, twee grote passages en meer.
Het stadsvervoer wordt verzorgd door
bussen; Wales kent geen
trams. Ik heb deze morgen even genoeg van OV en doe alles te voet. Ik
schuil
alleen voor de zoveelste bui in een bus-abri tegenover het stadhuis.
Als ik de
abri binnenkom, zit er alleen een lichtelijk verwaaide juffrouw op het
ongemakkelijke zitbankje. Daarna stromen de mensen ineens van alle
kanten toe,
reikhalzend uitkijkend naar de bus, die echter uitblijft en uitblijft.
Die
rijdt misschien niet eens op zondag. Maar ze dachten: er zitten mensen
in de
abri, dan zal er ook wel een bus komen. Ik laat die mensen achter en
stap maar weer eens op: het is
droog.
Een fotomapje van een aardige stad:
Winkelen,
winkelen, winkelen
Station
Cardiff Central verwerkt 40.000 passagiers per dag.
Een vrij eenvoudig gebouw zonder veel opsmuk en grandeur.
Het Millennium Stadium aan de rivier de Taff heeft plek voor
75.000 toeschouwers en is het hoogste gebouw van heel Wales. Rugby
trekt hier
meer publiek dan voetbal.
Het
kasteel van Wales dateert uit de late 11e eeuw en
daarmee uit de tijd van Willem de Veroveraar. Achter het kasteel ligt
Bute Parc
Arboretum, een mooi, ruim aangelegd park langs de oevers van de Taff.
Er kletst
weer eens een bui neer en ik schuil onder een enorm dikke boom – totdat
het
water daaruit toch ook weer over me heen druipt en de zon trouwens weer
gaat
schijnen. Hee, verrek, dat Stonehenge, dat is HIER!; nooit geweten.
Nee, nee, dit
is maar een mini-stonehengeje (rechtsboven op de vorige foto).
En
hier weer het stadhuis, waarvan de klok dezelfde pingel
heeft als Big Ben in Londen.
Vlak
bij het hotel ligt het uitgaanskwartier, waar je ’s
avonds heel aparte types tegenkomt (maar nog net niet zo apart als die
op de
foto: die is van een Halloween-etalage). Er is ook een casino; als ik
aan
gokken deed, zou ik hier mijn vakantie terug gaan verdienen aan de
roulettetafel. De bliksemschicht op de foto ergens hierboven lokt de
mensen er bij dag en nacht naartoe.
Zowel in Cardiff als Edinburgh staat het nationaal museum op
mijn programma. Dat van Schotland, zal ik overmorgen merken, draait om
alles
waarop de Schotten trots zijn, en dat is nogal wat. Dat van Wales,
National
Museum Cardiff geheten, is veel internationaler
georiënteerd.
De belangrijkste thema’s zijn
natuurlijke historie en
beeldende kunst. Voor wat dat laatste betreft: de galerijen met moderne
kunst
zijn gesloten – het gebouw is lijdend voorwerp van een grote
renovatiebeurt. De
directie biedt daarvoor duizendmaal excuses aan, maar ik vind het geen
onoverkomelijk gemis.
Zoals vaker in GB heft het museum
geen entree maar kun je
een vrijwillige bijdrage storten in een doorzichtige box. Ze suggereren
dan, 5
pond te geven, als je het tenminste kunt missen. Ik betaal dan altijd
ruimhartig
een tientje. Maar in dit museum staat in vrijwel elke zaal opnieuw zo’n
geldton
met een verzoek om een aanvullende bijdrage; dat vind ik toch een
beetje te veel
van het goede.
Ik dwaal een paar uur rond, en licht
zoals gewoonlijk een
museum-top-5 uit de overvloed. Daarin – op één na – allemaal dingen die
ik
ergens aan kan vastknopen; ik bedoel: vastlinken aan iets uit mijn
eigen
verhaal, mijn eigen site.
De eerste is op de afdeling nattehis. Leiden heeft zijn
tyrannosaurus Rex, Trix, maar heeft die moeten
aankopen in de USA. Maar Wales
beschikt sinds kort over een eigen ‘deinosor’, zoals een dinosaurus
heet in het
Welsh. Hij is gevonden door twee archeologen, twee broers, in de rotsen
van de
kustplaats Penarth, een paar mijl van hier.
Het beestje, een Coelophysis, is een
vleesetende dinosaurus
van 2 meter lang, een jonkie; ze konden 5 meter worden. Hij leefde een
jaar of
pakweg 200 miljoen geleden, misschien een paar jaar meer of minder, en is zoiets als de
oud-oud-achter-achteroom
van Trix. Het skelet zelf is nog niet te zien in dit museum, alleen een
uitgebreide tentoonstelling erover.
Trix zelf kan sinds een paar weken
ook weer bezocht worden in
Leiden, na een wereldtournee. Ik was er vorige week. Zij heeft een plek
gekregen in een verbouwd Naturalis. Maar je zou ook kunnen zeggen
dat Naturalis
om het monster is heengebouwd.
Dan langs de schilderijen.
Claude Monet, gezicht op de rivier de Thames in London, die
we in een volgend hoofdstuk de nodige keren zullen kruisen. Het
schilderij (links
op de 2e rij ) dateert uit 1871. Monet was toen down & out in
London, op de
vlucht voor de Frans-Duitse oorlog die toen woedde.
Aelbert Cuyp, Landschap met kasteel
Ubbergen
Een spichtig, roodharig jongetje
staat midden in een zaal
vol schilderijen en beelden gymnastische oefeningen te doen à la Olga
Commandeur; je weet wel, dat idiote gespring, elke morgen op tv. Hij
verveelt
zich overduidelijk de kolere, maar zal morgen in de klas tijdens het
kringgesprek mogelijk hoog
opgeven van
het museum. Dat mij wel kon amuseren. Maar nu weer naar buiten! De
regen heeft
het voor vandaag toch verloren van de zon.
En dan toch weer: treinen. Vandaag 2 heel erg korte ritjes,
na die moeizame 775 km van gisteren.
In het stuk over York
schreef ik over de Beeching Axe, de
botte bijl van de directeur van de spoorwegen in de 60´s, Dr. Robert
Beeching.
In het dunbevolkte Wales - 3 miljoen inwoners in een gebied, ruim half
zo groot
als Nederland - moet die bijl wel genadeloos toegeslagen hebben. Bekijk
je de spoorkaart van GB, dan zie je in
de binnenlanden van Wales maar een handjevol
lijntjes. En daar rijden soms niet meer dan 4 treinen per richting per
dag.
Er zijn 9 Valley-lijnen, waarvan
sommige met vertakkingen,
en 7 daarvan doen station Cardiff Queen Street aan. Eén van die lijnen
is zelfs
gereactiveerd na eerder getroffen te zijn door de Bijl van Beeching. De
valleitreinen
worden, zoals de meerderheid van die in Wales, sinds kort gereden door
Transport for Wales (TfW).
TfW van Keolis heeft deze franchise
in 2018 overgenomen van
Arriva. Ze beloven grote verbeteringen de komende jaren: nieuwe
treinen, nieuwe
verbindingen, opening van nieuwe stations, nieuwe apps, gunstige
tarieven voor
jongeren…
Ik kreeg bij Hotel Ibis een kamer met
uitzicht op het spoor (zonder
daar speciaal om gevraagd te hebben. Maar
zoals je in Torquay een kamer met uitzicht op
zee kunt boeken, kun je dat in
Cardiff misschien wel met uitzicht op treinen). Een grote vloot
Valley-treinen
paradeert langs mijn raam. Ze lopen uiteen in lengte van 6 bakken, tot
maar één
bak, een lange banketstaaf die ik de hele dag af en aan zie rijden. Dat
alles
tegen de achtergrond van de universiteit die wel de hofleverancier zal
zijn van
passagiers op Queen Street.
Dat treintje is het enige materieel van de op één na de kortste spoorlijn van het VK, een wormvormig aanhangsel van het valleinet. De kortste spoorlijn (1,3 km) ligt in de stad Stourbridge bij Birmingham. Deze in Cardiff is precies een mijl (1,6 km) lang en voert van Queen Street naar Cardiff Bay, zonder tussenstations. Hij vertrekt elke 12 minuten en dat zou best ook eens een unicum kunnen zijn; hoeveel 12-minutendiensten staan er in het spoorboekje?
Op naar Cardiff Bay. Aan dit minimale
ritje offer ik
natuurlijk geen keuzedag op met mijn BritRailPass, dus ik trek een
retourtje
uit de automaat. Dat is een kartonnen kaartje, ter grootte van een
bankpasje,
met een magneetstrip aan de achterzijde. Die moet je door een
leesapparaat
halen om de toegangspoortjes open te krijgen.
Maar daar gaat iets fout. Het kaartje
blijft steken. Een
behulpzame Welshman, die dat ziet, zal even bijstand verlenen. Met zijn
eigen
kaartje probeert hij nu het mijne door het apparaat te duwen, maar dat
lukt
niet. Wacht even, met een muntje moet het wel gaan. Hij pakt een
muntstuk van
zoveel penny uit zijn portemonnee, peutert daarmee mijn kaartje uit de
machine,
en geeft me het verfomfaaide vervoersbewijs terug. De
stationsfunctionaris
opent nu het poortje voor me. Hij heeft het hele tafereel onbewogen
staan
gadeslaan; het is hier blijkbaar normaal dat het zo gaat.
Het treintje vertrekt van een
kopspoor in een uithoek van
het station. Daar rijden we al langs het hotel; welk raam is nou van
mij? Een
hectometer verder slaat de rest van de Valley-treinen rechtsaf naar
Cardiff
Central, maar dit pieremachochel rijdt rechtdoor naar het eindstation
Cardiff
Bay, waar geen enkele andere trein stopt, alleen deze pendel, die nog
4000
reizigers per dag trekt.
Als je de vredesfakkel vasthoudt, draag je bij aan de wereldvrede. Hoe precies, dat staat niet vermeld. Maar ach, ik redeneer maar zo: baat het niet, schaadt het niet, zeg ik altijd maar.
Cardiff Bay ligt aan het Kanaal van Bristol, een zeearm die
uitkomt in de Atlantische Oceaan. Het waterfront is rond de
eeuwwisseling
omgebouwd van vervallen haven tot een hypermodern regerings- en
vermaakscentrum, met een groot theater, rondvaartboten en plenty bars
en
restaurants. Een bijzondere combinatie, maar wel met het gevolg dat
hier 24/7 een
grote levendigheid zal heersen. Dit is het ware hart van Cardiff en van
heel
Wales.
Het centrale plein heet Roald
Dahlplass. De beroemde
schrijver van fantasierijke boeken voor volwassenen en kinderen was een
Welshman
van Noorse afkomst. Hij is geboren in Cardiff en zijn ouders zijn hier
bij
Cardiff Bay getrouwd in de Noorse Kerk.
Wales Millennium Center, theater en muziektempel
De Senedd ofwel: het parlement.
Dit
uit de late 19e eeuw daterende Pierhead was ooit een
havenkantoor en behoort nu tot de Welshe regeringsgebouwen. Waarnaast
het
reuzenrad draait, als het rad van fortuin dat de Britse politiek is.
Tegen zessen keer ik terug naar het hotel. Station Cardiff
Bay heeft gelukkig geen poortjes waarin mijn kaartje nog verder kan
verkreukelen. De conducteur van de trein doet op dit ritje van 2,5
minuut wat
conducteurs in NL tussen Heerlen en Enkhuizen vaak al niet lukt: alle
plaatsbewijzen
controleren.
Dit treintje moet je niet veel later dan zonsondergang nemen; op zondagavond geeft het er al om 19:00 uur de brui aan.
Nu vóór het diner in het hotel nog een avondwandeling in van
die Victoriaanse wijken die je in vrijwel elke Britse stad om het
centrum heen
gedrapeerd vindt. Wijken met een herkenbare doch moeilijk te
omschrijven
architectuur. Voormalige grandeur, overgoten door een sausje mild
verval; de
sfeer ervan trekt me om een of andere reden wel aan.
Ik kan kiezen tussen de wijk Splott
in het zuiden of Cathays
meer naar het noorden. Waarom ik de laatste neem, weet ik eigenlijk
niet; het
blijft een gok in een stad die je niet kent.
Cathays heeft brede lanen met
uitzicht op de heuvels buiten
de stad in de verte. Ik doorkruis het studentenkwartier, waar de
bewoners binnenstromen
voor de komende studieweek en waar ze weekendervaringen uitwisselen. De
cafeetjes en restaurantjes zitten vol en de pizzabezorgers rijden af en
aan. De
meesten van hen hebben knipperlichten op hun helm, wat niet verhindert
dat ik
één van hen rakelings gemist zie worden door een auto; nog net niet
geplet (‘SPLOTT!!’).
Ikzelf kijk een week lang drie keer
beide kanten op, alvorens
ik oversteek. Met dat links rijden blijft het extra opletten.
Met een boog terug naar het centrum.
Ik kom station Cathays
tegen, het volgende station op de Valley Lines na Queen Street.
Morgen de verplaatsing van Wales naar
Schotland; weer een
nieuw land!
A
chase in the hills up to Abergavenny
I've got to get there and fast
If you can't go
Then I promise to show you a photograph
A little photograph, a little photograph
Up to Abergavenny
Abergavenny / Marty Wilde (1968).
Deze geinponem met dat
100-koppige hoempaorkest achter zich,
maakte aan het eind van de jaren 50 in
het VK furore als tienerster met covers van Amerikaanse
rock-’n-roll- nummers. Met
Abergavenny tapt hij uit een ander vaatje. Het haalde in Nederland
de top-5, in
het VK niet eens de top-40, maar was ongetwijfeld een lokaal succes bij
de
platenboer
in Abergavenny. Marty Wilde is de vader van Kim Wilde – en ze heten
allebei in werkelijkheid Smith,
en geen Wilde. Weetjes, weetjes, weetjes.
Alvorens uit te checken uit het
hotel, kijk ik nog een
poosje naar de parade van Valley-treinen, die op deze maandagmorgen
massa’s forenzen
en studenten aanvoeren. Die treinen rijden op werkdagen in een strakke
gecombineerde 5-minutendienst. Ik neem er zelf een totaan Cardiff
Central, om
daar de TfW-trein Milford-Manchester van 10:05 te halen. Die trein zal
ik om
12:29 in Crewe verlaten om daar over te stappen op de Virgin Train van
13:09 op
de West Coast Main Line naar Edinburgh.
De onvolprezen Hafas-planner, waar bijna alle
treinen van
Europa inzitten, meldde me dat reserveren voor de eerste trein
verplicht was, en
dat heb ik braafjes gedaan. Hoe dat dan moet, reserveren, is nog niet
zo gauw
ontdekt. Ik heb er de hele website van National Rail Enquiries voor
moeten
afgrazen en ik weet nu al niet meer waar ik het uiteindelijk gevonden
heb.
Ik kon wel een raamplaats kiezen maar
niet een stoel die
vooruit reed. Die achteruitrijdende stoel heb ik gevonden in de trein.
Maar
gek, nu heb ik eens een keertje gereserveerd en nu zit ik juist in een
trein
waar geen enkele aanduiding van reservering bij de bankjes staat. Toch
is mijn
stoel nog vrij, en ik neem plaats tegenover een man die doet wat ik
zelf doe
als ik dit stukje schrijf: in een trein op een laptop zitten rammelen
en niet
naar buiten kijken.
In de loeihete trein (is het al
midwinter??) is nog niet de
helft van de stoeltjes bezet en ik weet niet waar het advies om te
reserveren
op gebaseerd is.
Mijn BritRailPass van 126 pond voor 3
dagen heb ik er met
deze reis van vandaag alleen al uit. Ik zou 187 pond betaald hebben als
ik
vanmorgen een enkeltje gekocht had bij het loket of in de automaat. Bij
de
vorige reis had ik een England-pass, alleen geldig in Engeland zoals de
naam al
suggereert. En nu heb ik er een voor heel Groot-Brittannië, en die
draagt dus
de naam, je verwacht het niet… Euro Pass. Het Britse spoorwegwezen is
soms volkomen
ondoorgrondelijk.
Brom, brom, brom, doet de diesel. We
rijden met zo´n 140 km
per uur langs heuvels, waartussen dalen, waarin mistflarden. Tot
Newport volgen
we de route die ik eergisterenavond deed. Daarna buigen we af naar
onder andere
Abergavenny uit het liedje, dat dus hier ligt. Ook hier - maar dan weer
heel
wat mijlen verder - ligt
Hereford.
Mijn moeder nam in de zomer van 1950
- als het die van 1951
niet was; het was vóór mijn tijd – de nachtboot van Hoek van Holland
naar
Dover, en daarvandaan de trein via Londen helemaal naar Hereford. Zij
ging een
paar maanden in een hotel werken in een dorp hier in de buurt, op de
grens van
Engeland en Wales. Nogal een onderneming; de eerste keer dat ze in haar
eentje
zo ver van huis was.
Het was een soort stage die deel
uitmaakte van haar
opleiding tot lerares Engels. Het werd dringend aanbevolen om enkele
maanden in
GB in bijvoorbeeld de horeca te gaan werken, om de taal in het land
zelf te leren
spreken en te verstaan. Misschien heeft ze ook nog wel een paar woorden
Welsh
opgepakt, maar daar heb ik haar nooit over gehoord.
Wel vertelde ze altijd twee dingen
over dat hotel. Als
serveerster werd haar vanaf dag één ingescherpt dat ze eerst de melk in
het
kopje moest schenken en daarna pas de thee. ‘Ik snapte niet wat voor
verschil
dat nou maakte; als je roert, proef je het verschil echt niet meer.
Maar dat
hóórt daar nou eenmaal zo!’ En ze vertelde dat ze in dat hotel voor het
eerst van
haar leven televisie zag, wat in Nederland nog toekomstmuziek was. ‘Ik
keek
hele vrije middagen naar cricket. Ja, ik vond er niet veel aan, aan dat
spel,
maar ik zag iets bewegen; voor mij was het het achtste wereldwonder!’
Hereford ligt in Engeland, wat
betekent dat we de grens
Wales – Engeland al gepasseerd zijn. De conducteur komt na elk station
opnieuw
langs en weet precies wie er nieuw is bijgekomen. De luidspreker
kondigt aan: ‘Leominster.
Thank You!’ Elke aankondiging wordt beëindigd met ‘Thank you’. Waarom
brult de hele
trein dan niet in koor: ‘You’re welcome?’ Waar bedanken ze dan precies
voor?
Voor je aandacht voor het luisteren naar de mededeling?
In Shrewsbury (Shropshire), een
verschrikkelijke tongbreker,
maakt de laptopman tegenover me plaats voor een jonge vrouw die haar
lange, roze
nagels gaat zitten manicuren en vervolgens een grote zak chips ledigt.
Ja,
lunchuur, al weer bijna.
Shrewsbury (1x) en Crewe (3x)
En dan: Crewe, knooppunt van diverse
spoorlijnen in
Noord-Engeland. Ik noemde het eens het Zwolle van Engeland. Maar er is
toch een
verschil. In Zwolle komen alle treinen rond kwart voor en kwart over
het uur in
een slordig kluitje binnen. Dat geeft ook veel geren en gevlieg in de
hal van
reizigers die zich moeten haasten voor hun aansluiting. Maar in Crewe
zijn de
treinen keurig verdeeld over het uur, zodat ze elkaar nooit in de
wielen kunnen
rijden. Het betekent dat je, als je geluk hebt, 58 minuten moet wachten
op je
volgende trein, zodat je het station echt heel goed in je kunt opnemen.
Ikzelf
heb bijna net zoveel geluk: 40 minuten, wat ruim genoeg is om rustig te
kunnen
lunchen en te kort om me te gaan vervelen; het kon niet beter!
De waarschuwingen zijn weer
overvloedig, zoals overal in
Engeland. Neem toch vooral de lift als je niet 100% meer ter been bent,
en
worstel je de trap niet op!
Er is gedacht aan alle categorieën
reizigers. Op het perron is
er een waterbak voor de trouwe viervoeter. En fietsers kunnen niet
alleen
gratis gebruik maken van een fietspomp, maar ook van een complete set
gereedschappen om de tweewieler indien nodig te repareren.
De zorg waarmee Britten hun medemens
omringen, is roerend.
Gedurende deze week in het VK word ik er 2 keer door een voorbijganger
op
gewezen dat de rits van mijn tas niet geheel dicht zit, waardoor de
inhoud een
gemakkelijke prooi is voor dieven. En als ik, moede van het wandelen,
neerzijg
op een bankje, is er altijd wel een passant die me vraagt of ik
wel allright
ben. Na de derde keer ben ik maar eens in de selfie-spiegel gaan kijken
of ik
er werkelijk zo vertieft uitzie, maar dat bleek toch erg mee te vallen.
Wat ik op het spoor ook vaak hoor of
lees: het verhaal van
‘See it, say it, sorted’. Als je iets raars ziet in of om de trein,
iets waar
een luchtje aan zit, iets wat niet klopt, iets wat terreurverdenkingen
wekt:
aarzel dan niet om het te melden, dan wordt het uitgezocht.
Een lange, rode posttrein staat op
het punt van vertrek. Dat
ze nog bestaan! Wanneer heb ik er voor het laatst in NL een gezien? Ik
app er
een foto van naar een treinenkenner, die appt hem weer door naar een
andere
treinenkenner en ik krijg dan te horen dat ik een van de laatste van
heel
Europa voor de lens heb gehad.
In de kiosk op het perron dringt bij
de kassa een
verschrikkelijk boze man voor: hij heeft daarnet een broodje gekocht,
en daar
zit een HAAR in!! Een haar, die niet van hemzelf afkomstig is!
Man, als het erger niet is! Ga je liever zorgen maken
over de Br…t; oh
nee, daar zou ik het niet meer over hebben.
In Nederland had ik de spanning van
die haar wat proberen
weg te nemen met een kwinkslag. Maar daar waag ik me niet aan. Nee,
nee, doe
dat nou niet; Engelsen zijn toch niet te overtreffen in gevatheid. En
bovendien
weet ik niet wat haarkloverijen zijn in het Engels.
Goed, de boze man wordt gesust met
een nieuw broodje,
hopelijk zonder ongerechtigheden. Ik vermaal het mijne, ongeacht wat
erin zit
wat ik niet besteld heb, en houd intussen het digitale scorebord in de
gaten
waarop mijn trein naar Edinburgh straks gaat verschijnen.
Die vertrekt van perron 11. Ik zit op
perron 6, dus dat
wordt klauteren over trappen, of die lift nemen. Maar nee, perron 11
blijkt de
andere helft te zijn van perron 6. Ondoorgrondelijk, dat Britse
railwezen. Maar
dat zei ik daarnet al.
Wat voor komt rijden, is een
Pendolino, zo’n in de bochten
overhellende rein van Virgin Trains. De conducteur put zich via de
luidspreker uit
in excuses over de 7 minuten vertraging die de trein heeft opgelopen en
belooft
plechtig dat die in Edinburgh geheel ingelopen zal zijn. 7 minuten,
noem je dat
vertraging? Ik had eergisteren 180 minuten vertraging!
Het stuk van hier naar Carlisle
ken ik al van vorig jaar.
Onderweg zie ik hier en daar water op plekken waar het volgens mij niet
hoort;
overstromingen na het noodweer van eergisteren.
Voorbij Carlisle dus voor de tweede keer vandaag een grens over:
Schotland. We
razen langs Lockerbie waar op 21 december 1988 een vliegtuig
neerstortte na een
aanslag waar de toenmalige Libische leider Khadaffi achter zat. Een
gril van
het noodlot, dat het vliegtuig uitgerekend terecht kwam op het enige
stuk
bewoonde wereld in de zeer wijde omgeving.
De pendolino stuift voort met een
snelheid van 200 km/uur. We
rijden parallel aan een autosnelweg en doorkruisen een dunbevolkte
streek met
heuvels die onherbergzamer ogen dan in Engeland. Schotland is nog leger
dan
Wales: ruim 5 miljoen inwoners op bijna 2 maal de oppervlakte van
Nederland. Na
Lockerbie duurt het heel erg lang voordat we het volgende
stoptreinstation passeren.
Dat ligt 110 km (!) verderop, en dan
zitten we al bijna onder de rook van Edinburgh.
De driesprong Carstairs Junction zijn
we dan al lang voorbij. Die ligt bij het onooglijke dorpje Carstairs.
Sporen uit Carlisle,
Glasgow en Edinburgh komen hier bijeen. Met niet meer dan
bromfietstempo gaat de
trein door de scherpe bocht. Carstairs heeft een station op de
Glasgowse tak
van het knooppunt.
Nu duurt het niet lang meer voordat
we Edinburgh Waverley,
het hoofdstation van Schotlands hoofdstad, binnenrijden.
Waverley op het perron en van boven.
Station Waverley, dat van boven gezien wel wat op een
kassencomplex lijkt. Het station is qua oppervlakte
het 2e van het VK en verwerkt 70.000 passagiers per dag.
Station Edinburgh Waverley is een van de weinige spoorwegstations
ter wereld die zijn genoemd naar een roman(figuur); ik zou zo gauw geen
tweede
weten. Een aardig idee: Amsterdam – Frits van Egters, Haarlem
– Tienoppen,
Den
Haag - Eline
Vere, Rotterdam- Bint en Lahringen –
Meneer Visser; we zouden zulke
dingen ook in Nederland graag op de stationsborden zien staan.
‘Waverley’ is een roman van de
Schotse schrijver en dichter
Sir Walter Scott (1771-1832), een lokale held die hier nog steeds
verafgood
wordt (en misschien zelfs nog wel gelezen). Hij was de grondlegger van
het
genre: historische roman en wordt geëerd met een wel erg groot en
protserig monument langs Princes Street,
de voornaamste winkelstraat In Edinburgh (welke naam uitgesproken wordt
als
Edenboroo of Edinbahrah, zoiets). Hij schreef ook Ivanhoe dat in de
jaren 50
een film en een tv-serie opleverde: ‘Onvervaard gaan wij te paard met
Ivanhoe’.
De stad is net als Rome en Nijmegen
gebouwd op 7 heuvelen.
Het winkelkwartier rond Princes Street ligt op één daarvan; de oude
binnenstad
op een andere. De spoorlijn en station Waverley liggen in een smalle
vallei daar
tussenin. Die heuvels zijn van huis uit vulkanen, maar voor
uitbarstingen
hoeven de Edinburgers niet te vrezen. De laatste was al lang achter de
rug toen
die dino van Cardiff nog vrij rondwandelde.
Edinburgh is een maatje groter dan
Cardiff, en een stuk
drukker en hectischer, ook. Zoiets merk je toch meteen na 5 minuten al
in een
stad, en zo’n eerste indruk hoef je bijna nooit bij te stellen. Dichte
kluiten
mensen bij de bushaltes; ik kom er bijna niet doorheen met mijn koffer.
Kantoorklerken haasten zich naar hun
forenzentrein op
Waverley. Eén van hen loopt in een kilt. Dat doen ze dus echt nog in
Schotland;
het is geen fabeltje. Dat moet in de zomer lekker koel zijn. Maar bij
de
temperaturen die er vandaag op deze Scandinavische breedtegraad
heersen, lijkt
zo’n kilt me toch knap kil aan de kloten.
Doedelzakken, dat doen ze ook echt in
Schotland
Een van de eerste dingen die ik hier
zelf ga doen, is in
ieder geval een ijsmuts kopen bij Marks & Spencer op Princes
Street. Toch
weer iets vergeten, in te pakken, deze vakantie. Het is de laatste dag
van
september, maar het weer is decembers.
Opvallend veel bedelaars,
stoepbewoners in Edinburgh; liefst
met hun rug tegen de muur van een luxueuze winkel. Ik zie er op weg
naar het
hotel al meer dan in 2 dagen in Cardiff. Sommigen hebben een beknopte
autobiografie
op een kartonnen bord geschreven, hoe het zo ver is gekomen. Daarbij
benadrukken
ze altijd dat ze niet aan de drank of de drugs zijn; dat is niet de
oorzaak.
Ik heb ook hier geboekt in het Ibis
Hotel. Dat is wel even
verneukeratief; er zijn er twee vlak bij elkaar, maar ik moet de tweede
hebben.
Mijn kamer is op de 7e etage. ‘Maar dat is eigenlijk de 3e’, zegt de
receptionist. ‘Want waar we nu zijn, dat heet de 4e verdieping, maar is
dus de
parterre. En het ontbijt wordt geserveerd [van het holst van de nacht
tot na de
middag] op de etage hieronder; die noemen we de 3e, maar het is
feitelijk de
kelder’.
‘Oh, wat bijzonder! Hoe dat zo, allemaal?’
‘Ja ziet u, dit hotel ligt op een brug!’
En aan
een straat die South Bridge heet, ook nog. Ik snap niets
van dat etage- en bruggedoe, maar ik keur het goed.
Scandinavische
breedte; daar zei ik zoiets. Mijn broertje Sjoerd feliciteerde me
onderweg al per WhatsApp dat ik nu voor het eerst in mijn leven in een
land ben dat hij nooit bezocht heeft. Hij is diverse malen de evenaar
overgestoken en heeft op Vuurland tussen de pinguïns gestaan. Daar kan
ik in zuidelijk opzicht niet meer tegenoverstellen dan een bezoek aan
Ostia Antiqua, onder Rome, heel lang geleden, met de Romereis van
school.
Maar
boreaal gesproken heb ik hem nu zowaar overtroffen. Hij kwam op het
noordelijk halfrond nooit hoger dan Kopenhagen. De Deense hoofdstad
ligt op 55 graden 40 minuten noorderbreedte, en de Schotse op 55 graden
en 57 minuten. Twee broers die altijd verschillende wegen zijn gegaan…
Die avond ga ik eten in het hotel, in die kelder die voor de 3e
etage wil doorgaan; dat bespaart me een zoektocht in de regen naar een
restaurant. Bovendien heb ik in Cardiff gemerkt dat de keuken van Ibis
een
betere uitwerking heeft op mijn ingewanden dan wat je normaliter in
Britse
eetgelegenheden krijgt voorgeschoteld.
Maar
eerst een unicum: de enige tramlijn in heel Schotland, nog
één meer dan in Wales. Ik neem hem op beide avonden dat ik hier ben.
Deze
enige in zijn soort rijdt van York Place, niet ver van het
winkelgebied, naar het vliegveld van Edinburgh. De lijn is 14 km lang
en telt 16
haltes. Een rit duurt een heel stijf half uur. De lagevloertrams hebben
een
respectabele lengte: 43 meter, verdeeld over 7 geledingen. Het zijn
Urbos
300-wagens van de Spaanse trambouwer CAF. Ze rijden in de spits om de 3
à 5
minuten, en ’s avonds altijd nog om de 10.
Een zeer
karig tram’net’, als je Edinburgh vergelijkt met ongeveer
even grote steden als Den Haag, Antwerpen en Bremen. Hoe komt een stad
aan één
lijn, die ik een vlag op een modderschuit genoemd zou hebben als ik een
fanatieke railfan was, en niet tevens een busfan?
Ooit had Edinburgh - samen met de
voorsteden aan de kust: Leith en
Musselburgh - een tramnet van 75 km lengte. De trams werden
aanvankelijk aangedreven
door kabels in het wegdek, net als in San Franscisco. In de 1920’s
kwamen de tramwagens
onder de stroomdraad. Er reden toen dubbeldekkers, in dezelfde
kleurstelling
waarmee nu de stadsbussen van het ververvoerbedrijf Lothian nog
rondrijden.
Maar
zoals in veel steden in het VK, werd de tram in de jaren 50 om
reden van bezuiniging opgedoekt. Decennia later ontstond er een roep om
de
terugkeer ervan; ook een scenario dat zich in meer steden ontrold
heeft. In de
jaren 00 verscheen een nieuw net met 3 lijnen op de tekentafel; naar
het
vliegveld en opnieuw naar Leith en Musselburgh. Zie
het kaartje, waarop de dure,
10 km lange oostelijke tak naar Musselburgh echter al is uitgegumd.
Uiteindelijk
werd alleen de donkerrode lijn gerealiseerd. Dat
project gierde volkomen, maar dan ook volkomen uit de klauwen, qua tijd
en
kosten. Waar hebben we dat meer gehoord? De lijn had 375 miljoen pond
moeten
kosten, maar de eindafrekening vermeldde meer dan het dubbele bedrag:
776
miljoen. De Uithoflijn van Utrecht is onlangs
uitgeroepen tot de duurste
tramverbinding ter wereld, gerekend naar kosten per kilometer. Maar die
van
Edinburgh doet er beslist niet veel voor onder.
Het
gemeentebestuur heeft zelfs in 2010 bijna de stekker uit het
project getrokken, toen de aanleg al halverwege was. Maar op 31 mei
2014 konden
de Edinburgers dan toch nog instappen. Als zo’n omstreden tram dan
eindelijk rijdt,
wordt hij vaak toch nog een succes. Dat was ook in Edinburgh het geval:
20.000
passagiers per dag is niet slecht.
Daarom
heeft de gemeente eerder dit jaar alsnog besloten om de
tramlijn via Leith door te trekken naar Newhaven, ook aan de kust van
de Forth
of Firth, sorry: de Firth of Forth, waarover straks meer. Die
verlenging moet
in 2023 gerealiseerd zijn.
Ik stel
me op bij de halte schuin tegenover Marks & Spencer.
Ik wil niet naar dat vliegveld; dat is de enige halte die buiten de
tariefzone
Edinburgh valt. Niet alleen Schotten zijn zuinig; ik ook. Bovendien
boeien vliegvelden
me nou niet zo.
Voor een
rit binnen die ene zone trek ik een retourtje uit een
automaat voor £ 3,20. Dat is een papieren kaartje, maar je kunt ook
reizen op saldo
met een chipkaart, waarbij je dan op het perron al moet inchecken. Ook
in de
tram kun je een kaartje kopen, bij de conducteur die altijd meereist.
Maar
daarvoor betaal je dan 10 pond, een soort boete.
Van die 20.000 passagiers zal een aanzienlijk percentage juist wél
naar de luchthaven gaan, getuige de enorme bagagerekken in de tram. Een
conducteur komt mijn retourtje visiteren. Hij plaatst met een ballpoint
een
vinkje in het vakje voor de heenreis. Ik krijg nu een nostalgisch
Blauwe
Tram-gevoel over me. Zo ging dat in mijn zeer prille jeugd ook, als ik
me goed
herinner. Nee, dat ging geloof ik met een kniptang, waarmee op bepaalde
plaatsen gaatjes in kaartjes werden geprikt.
Op het
eerste stuk van de route rijdt de tram door brede
winkelstraten. Na station Edinburgh Haymarket, waar ik gisteren met de
trein
langsgereden moet zijn, rijdt de tram een stuk parallel aan een
spoorbaan. Een
van de volgende haltes is bij een rugby-stadion. Ik stap er een paar
verder
uit, halte Bankhead, bij een kantorenterrein waar de Bank of Scotland
gevestigd
is. Dat ga ik maar niet verkennen in de regen. Ik heb gedaan wat je in
Schotland nooit moet doen: zonder paraplu de deur uitlopen.
Ik neem
meteen een tram terug. Deze conducteur zet nu ook een
vinkje in het tweede vakje op mijn kaart, waarmee dit retourtje geheel
verbruikt ik.
De avond
daarop stap ik in bij de beginhalte, York Place, waar ik
20 minuten op een tram moet wachten; er is er een uitgevallen. De
eerstvolgende
halte, St Andrew Square, ligt in de buurt van station Waverley maar
niet echt
voor de deur; het is nog een meter of 350 lopen.
Deze keer
ga ik mee tot een van de laatste haltes vóór het
vliegveld: Gyle Center, bij een groot winkelcentrum. Onderweg zie ik
treinen
rijden, en veel bedrijventerrein links en rechts, maar vrij weinig
woonwijken.
Dat kan liggen aan het donker. Maar als ik de route later opzoek op de
kaart,
wordt dit beeld wel bevestigd. Met deze tram ga je winkelen, vliegen,
rugbyen
en werken, maar niet naar huis, denk ik.
Al met al
ben ik niet echt onder de indruk van de Edinburghse
tram.
Van kasteel naar paleis
Na het
eten op verkenning door de monumentenrijke Old Town van
Edinburgh. Als je er echt veel wilt fotograferen, kun je terecht op de
Royal
Mile. Dat is een opeenvolging van brede straten in elkaars verlengde.
Van west
naar oost zijn dat Castlehill, Lawnmarket, High Street en Canongate.
Die mijl
loopt van het Kasteel van Edinburgh naar Holyrood Palace.
In beide hebben in het verleden Schotse gekroonde hoofden domicilie
gekozen,
toen Schotland nog aparte vorsten had, anderen dan in Engeland. Dat is
al sinds
1603 niet meer het geval.
Het
kasteel lag al in de duistere, vroege middeleeuwen op die geweldige
strategische plek op de oude, uitgewerkte vulkaan. De voorlopers van
dat
kasteel, moet ik zeggen, want het werd nog wel eens beschadigd of
verwoest bij
oorlogen. Wat er nu staat, dateert grotendeels uit de 17e eeuw.
In
Holyrood Palace logeren nu nog maar één week per jaar royalty’s:
de Queen en haar gemaal, aan het begin van de zomer, als tussenstop
naar hun
zomerhuisje Balmoral. Schuin tegenover Holyrood is het Schotse
Parlement, een
hypermodern gebouw.
Vanaf de
Royal Mile kun je links en rechts via angstwekkend steile,
smalle stegen en akelig lange trappen de diepte in lopen naar minder
royale
woonoorden die soms toch ook nog romantische plaatjes opleveren van
knusse
hoekjes.
Ik loop
de Royal Mile op de avond van mijn aankomst, laat, in de
regen en deze keer wel met paraplu. Fotograferen ondervandaan een
paraplu is
best te doen met enige oefening. The Royal Mile in de regen; Ik ben
achteraf toch
wel blij met de foto’s, die volgens mij nog een stuk sfeervoller zijn
dan
wanneer ik ze gemaakt had in overvloedig zonlicht.
Eerst loop ik van het hotel naar het paleis, en daarna helemaal naar
de andere kant, het kasteel, dat overdag te bezichtigen is. Ik vind het
een
knap lange mijl. Achteraf lees ik dan ook dat het geen Britse Mijl is
(1600
meter) maar een Schotse (1800 meter).
Schotland
heeft niet alleen eigen mijlen, maar ook 2 eigen talen, Scots
en Gaelic, al spreekt vrijwel geen sterveling ze meer; bijna alle
Schotten
spreken gewoon onverstaanbaar Engels. Daarnaast heeft Schotland ook
eigen geld.
Uit een geldautomaat trek ik een biljet van 20 pond dat is uitgegeven
door de
Bank of Scotland waar ik daarnet langs reed met de tram. Het ziet er
heel
anders uit dan een Brits 20-je.
Dat
Schotse geld wordt in Engeland niet eens door iedereen
geaccepteerd. Maar ik zal er in Greenwich mee betalen bij een filiaal
van
Boots, de drogisterijketen, waar ik iets koop voor mijn arme,
overbelaste
voeten. Mijn Schotse bankje van 20 wordt in die winkel zonder protest
aanvaard,
al kijkt de kassabediende er wel even met een vies gezicht naar.
Ik neem
een trap van 120 treden naar beneden en beland op de
Cowgate die ik afloop in de richting van het hotel. Ik loop maar en ik
loop
maar, zonder het te zien. Zo lang is die Schotse mijl toch ook weer
niet?
Als mijn
schier feilloze oriëntatievermogen dan toch een keer
blijkt te falen, de app er maar even bijgepakt. Ik ben het hotel al
heel lang
voorbij. Hoe kan dat nou? Oh ja, dat hoogteverschil. Ik keer op mijn
schreden
terug. Dan blijkt dat ik argeloos onder de brug ben doorgelopen waarop
het
hotel ligt (2e rij rechts op de foto). De 3e verdieping van de huizen
op de
Cowgate ligt op dezelfde hoogte als de kelder van het hotel, zie ik nu,
en dat
verklaart dan dat rare gedoe met die etagenummers.
When
you go will you send back
A letter from America?
Take a look up the rail track
From Miami to Canada
Broke off from my work the other
day
I spent the evening thinking about
All the blood that flowed away
Across the ocean to the second
chance
I wonder how it got on
When it reached the promised land?
‘Letter from America’, The
Proclaimers (1987)
De volgende morgen op naar Leith, aan de kust, die van de Firth of Forth, ofwel het estuarium van de rivier de Forth. Dat doet in niets denken aan een rivier en in alles aan een zee. Ter hoogte van Edinburgh is hij 10 km breed. 20 km verder naar het oosten mondt hij bij Dunbar uit in de Noordzee.
Leith ligt 3 km ten noorden van het centrum van Edinburgh. Het was ooit een zelfstandige stad maar is later ingelijfd bij de Schotse hoofdstad. Er rijdt voorlopig zoals gezegd nog geen tram heen, maar je kunt er wel komen met een stuk of 6 verschillende buslijnen. Ik noem het maar weer: ‘de triomf van het rubber over het staal’.
De stads- en streekbussen in en om Edinburgh worden gereden door de vervoermaatschappij Lothian, en Lothian is tevens de naam van de streek ten zuiden van de Firth of Forth. De meerderheid van de bussen is dubbeldekker. Ze rijden in hoge frequentie, maar met een lage gemiddelde snelheid door die drukke stad.
Ik neem bus 36 en klauter natuurlijk meteen de trap op naar de vorstelijke ereplaats achter de panoramaruit boven. Dubbeldekkers rijden in GB in elke stad van enige betekenis, ook in veel kleinere plaatsen dan Edinburgh. Er zou toch niemand in dit land het in z’n hoofd halen om een actiecomité tegen dubbeldekkers op te richten, zoals onlangs is gebeurd in Haarlem. Ik ga ze niet linken.
Ik heb uit een automaat bij de tramhalte een dagkaart getrokken voor tram en bus in de zone Edinburgh; 4 pond slechts. Alleen bus 36 geeft me al waar voor mijn geld: hij maakt een enorme omweg via een wijk die Restalrig heet, met huizen die eens statig waren en lelijke, hoge flats. Daarna laveren we door de smalle staten van Leith.
De meeste bussen hier hebben hun eindpunt bij Ocean Terminal, een enorm glazen winkel- en vermaakscentrum aan de Firth of Forth, die zoals gezegd helemaal geen oceaan is, maar in naam een heel breed uitgevallen rivier. Ja, wat is het nou eigenlijk? Firth is verwant aan fjord; het is een Noors Fjord op zijn Schots.
Wat me hier vooral heengelokt heeft, is het nummer ‘Letter from America’ van The Proclaimers, de gebroeders Charlie en Craig Reid, die geboren zijn in Leith, en dat beide op dezelfde dag, want het zijn tweelingen.
Dit nummer verscheen in de hitlijsten, zowel in de UK als bij ons, in de herfst van 1987, toen ik al bijna afgehaakt was als luisteraar naar contemporaine popmuziek. Dat levendige countryrock / folkrocknummer van die twee frisse Schotse jongens met bijpassend accent sprong er echt uit tussen alle Amerikaanse bagger die over de luisteraar werd uitgestort.
Het nummer gáát ook nog ergens over. Het gaat over alle Schotten uit het verleden die hun heil gezocht hebben in Noord-Amerika, gedwongen door hongersnood of weggejaagd door vuige grootgrondbezitters; het is feitelijk een protestsong. Het Schotse bloed is weggevloeid over de oceaan, heet het plastisch. Wat is er van al die mensen geworden?
Een groot aantal typisch Schotse namen vallen in het nummer; allemaal weggetrokken en nooit meer teruggekomen. Waaronder Sutherland. Maar de leden van die clan voeren een andere kant op dan Amerika. Aan de Hollandse zijde van de Noordzee hoor je die naam vaak, soms vernederlandst tot Sutterland en Sodderland. En is de Rijdende Rechter Reid misschien een achter-achterneef van die Schotse broertjes?
Oh
ja, ik kwam ook naar Leith om mijn noordelijkheids-record nog weer iets
scherper te stellen. Het bedraagt nu: 55 graden en 59 minuten.
Op
de terugweg stap ik in de eerste dubbeldekker die zich aandient, en dat
is lijn 35. Die rijdt langs Holyrood Palace en pakt een heel stuk mee
van de Royal Mile. Ik stap uit voor het volgende onderdeel: het
National Museum of Scotland.
Voor het museum staat het verkeer, waaronder de dubbeldekkers, muur- en
muurvast, aan het begin van de middag al.
Zou Edinburgh, behalve aan een tram,
wel eens gedacht hebben aan een
metro? Daar heeft Schotland er ook maar één van, maar die rijdt rond in
Glasgow, letterlijk rond en rond en rond en rond. Dat is ook maar één
lijn, een ringlijn. Dat wil ik toch ook nog eens meemaken.
I'm on a party line
Wonderin' all the time,
Who's on the other end?
Is she big, is she small?
Is she a she at all?
Who's on my party line?
‘Party Line’, The Kinks (1965)
Dit is de
vraag waarop ik vanmiddag een antwoord probeer te vinden
in The National Museum of Scotland: hoe is het allemaal zo gekomen met
de
Schotten? Zij en de Engelsen hebben al vanaf de oertijd de pest aan
elkaar.
Maar dat neemt niet weg dat ze sinds 1603 leven in een persoonlijke
unie met de
Engelsen: geregeerd door één en dezelfde vorst(in). Bovendien heeft
sinds 1705 het
parlement in Londen ook zeggenschap over Schotland. In 1998 werd de
Schotten na 3 eeuwen
dan wel weer een eigen parlement gegund. Maar
dat heeft veel minder macht dan dat
waarvan John – order, order! – Bercow de voorzitter is.
In de
hoge galerijen achter akelig lage hekjes vind ik daar niet
echt een duidelijk antwoord op. Op de argeloze bezoeker komt dit over
als een
Museum van Sinkel, alles ineen: Naturalis, Museum van Oudheden,
Textielmuseum
en iets wat lijkt op good old Evoluon, een zelfdoe-techniekmuseum. Er
staat op
die afdeling zelfs een voorwereldlijke spraakgenerator die coffee
kan
zeggen, net als indertijd die in Eindhoven, maar ook tea
en vrijwel elk
ander gangbaar Engels woord dat je op een toetsenbord kunt intypen.
Voor de
rode draad van de Schotse geschiedenis kun je beter terecht
in de zijvleugels. Klim je daar van de kelder naar de 6e etage, dan
herbeleef
je Schotlands historie compleet.
Maar de
subtiliteiten van de politiek blijven voor een niet-Brit
moeilijk te peilen. Volgens de toelichting in het museum is het
Verenigd
Koninkrijk juist opgericht om de tegenstellingen tussen de volkeren die
verenigd werden, te overbruggen.
Dat
werkte aanvankelijk niet.
Jacobieten, groeperingen die weer
een Schotse vorst op de troon wilden hebben, raakten regelmatig slaags
met
troepen uit Londen. Voor het laatst gebeurde dat in 1746, de Slag bij
Culloden, in de Highlands bij Inverness. De Schotten leden een
gevoelige nederlaag
en hebben zich daarna maar geschikt in de Engelse hegemonie.
Daar kon
de in 1934 opgerichte Scottish National Party niet veel
aan veranderen. Hun doel was en is: Schotse onafhankelijkheid. In de
jaren 70
en 80 kreeg Schotland mot met de rest van de UK over de olievoorraden
die
ontdekt waren in vooral het noordelijke gedeelte van de Noordzee. Die
olie was
van Schotland!! Nee, niks hoor, Schotland is geen land en kan dus ook
geen aanspraak
maken op een stuk zee, zo luidde de redenering in Londen.
Margaret
Thatcher, premier van 1979-1990, was de kwaaie pier.
Vergeten en vergeven is zij allerminst. Ik zag gisteren in de stad
iemand lopen
met een shirt:´ I still hate Thatcher´. Maar dat was een man
van nog geen 30,
dus waar práát zo’n snotneus over?
In het
huidige decennium, de bijna voltooide jaren 10, begonnen de
nationalisten ineens stemmen en terrein te winnen. Maar in 2014 bleek
er bij
een referendum geen meerderheid voorstander van een Schots vertrek uit
de unie.
Toch zou het me niet verbazen als ik voor een volgende vakantie in
Schotland
(en die staat nu eigenlijk al op mijn langetermijnplanning) twee maal
door de
douane zou moeten. Vier maal, bedoel ik, twee maal heen en twee maal
terug.
Onderweg
op al die etages kom je overal grote Schotten tegen,
Schots trots. Bijvoorbeeld: Alexander Graham Bell, die het eerste
telefoongesprek voerde, James Watt, die de stoommachine verbeterde,
John Logie
Baird die de eerste televisiebeelden overzond en Walter Scott die de
eerste
historische roman schreef. Schotten, die de hele wereld elk op hun
eigen
terrein een ander aanzien gegeven hebben.
Nog een
aardig weetje uit dit museum, waar ik met gemak ook een
hele dag had kunnen doorbrengen. Op de technische afdeling is er
informatie
over de ‘Party Line’, die bestond in een tijd dat de uitvinding van
Alexander
Graham Bell niet voor iedere beurs betaalbaar was. Een Party Line was
een telefoonabonnement
dat door twee of meer buren gedeeld werd. Lekker goedkoop, maar wel
lastig.
Als
iemand van die buren gebeld werd, ging bij alle abonnees de
telefoon over. Iedereen kon stiekem meeluisteren met soms een heel
intiem of
vertrouwelijk gesprek. En zolang dat gesprek duurde, kon niemand anders
bellen.
In
Nederland heeft dat systeem bij mijn weten nooit bestaan. Toen
wij in 1964 telefoon kregen, kwam gewoon ons hele rijtje plus het hele
portiek
tegenover ons, bij ons bellen. Het deed onze sociale status in de buurt
beslist
geen kwaad en we wisten ook van ieders wel en wee.
Intussen
begrijp ik door de uitleg in het museum ineens het nummer
‘Party Line’ dat ik hierboven citeerde. Altijd gedacht: waar gáát dit
over??
Aan het eind van deze middag wil ik nog een ommetje maken vóór het eten. Het grote stadspark Holyrood Park, achter het paleis, lijkt me daar wel geschikt voor. Ik verwacht zoiets als het Vondelpark, met vijvers, volières, hondenuitlaters en hardlopers. Nou, die laatste twee lopen er wel. ‘Vijvers’ zijn er ook, grote natuurlijke vijvers; ze heten lochs, al duikt Nessie er niet uit op. Volières zie ik niet, maar wat ik wel zie, bij verrassing, is dit:
Een Alpenlandschap, bijna. Die gigantische puist in het midden torent niet minder dan 250 meter boven het zeeniveau uit. Hij heet Arthur’s Seat en het is ook alweer zo’n sinds eonen uitgebluste vulkaan. Zou hij in Nederland staan, dan zou hij de op een na de hoogste berg van het land zijn, en dat midden in een stad!
Zou je er ook tegenop kunnen klimmen, Arthur’s Seat? Blijkbaar wel; ik zie silhouetjes van mensen op de top staan. Er loopt een soort trap naar toe, maar die is afgesloten; er zijn de laatste tijd regelmatig grote rotsblokken naar beneden komen zetten. Ik neem een ander pad. Maar dat lijkt me toch ook erg gevaarlijk. Hyper-steil, met gladde graspollen en met stenen met scherpe punten, waarop ik dreig weg te glijden.
Daar zie ik wijselijk van af, dit is gekkenwerk, dat wordt een ongeluk! En dan kunnen voorbijgangers met recht aan me vragen of ik wel allright ben. Als ik überhaupt nog gevonden wordt, want de zon neigt al ter kimme en schaduwen beginnen zich al op te hopen in de dalen van Holyrood Park. ’s Avonds wil je hier echt niet ronddwalen.
Ik keer terug en besluit genoegen te nemen met de op een na de hoogste top van het park, nog een respectabele bult, waarbij de Amerongse Berg in het niet zou zinken. Ook vanaf die berg heb je een prachtig uitzicht op de Forth of Firth in de verte en de heuvels aan de overzijde daarvan.
Die bij mijn weten naamloze berg is bereikbaar via een wat vriendelijker hellend pad. Aan de andere kant loop ik weer richting centrum langs een steile verkeersweg aan de rand van het park. Fietsers zie ik met idiote snelheden naar beneden razen, maar het autoverkeer staat ook hier vaster dan vast in de avondspits.
Met de
hierboven al beschreven avondlijke tramrit eindigt mijn bezoek aan
Edinburgh. De rest is feitelijk terugweg, ca. 1125 kilometer spoor
voordat ik weer in Leiden ben. Morgenochtend stap ik in de trein. Ik
onderbreek die rit echter voor een verblijf van 48 uur in Greenwich,
Londen. Ik beloof nog een aparte pagina over het OV in Brittannië’s
hoofdstad.
Frans Mensonides
27 oktober 2019
Er geweest: zaterdag 28 september t/m woensdag 2 oktober 2019
©
Frans Mensonides, Leiden, 2019