De digitale reiziger (93)
Bussen tijdens een treinjubileum; Busstation Breda, Zundert, Meersel-Dreef


Op de dag dat de spoorwegen in Nederland hun 175-jarig bestaan herdachten… nam ik vanzelfsprekend de bus. In Breda is een nieuw busstation in gebruik genomen, bij het NS-station dat al bijna al die 175 jaar in verbouwing verkeert, en dat nog wel even zal blijven doen, ook.

Omdat je zelfs op het nieuwste en mooiste busstation van het land na een uurtje toch ook wel bent uitgekeken, nam ik er zelf ook een bus - waarvoor zo’n busstation uiteindelijk bedoeld is. Ik ging naar Zundert, waar Vincent van Gogh in 1853 voor het eerst het licht aanschouwde dat hij later zo verdienstelijk zou overbrengen op het canvas.

Drie dagen later nam ik er weer een, en wel naar Meersel-Dreef. Dat dorp mag zich het meest noordelijke van België noemen, telt slechts weinig Belgen onder zijn inwoners, maar veel bedevaartgangers onder zijn bezoekers.


Dag 1: Intercity Defect  /  Station Breda  /  Busstation: van lelijkste naar mooiste /  Naar Zundert /  Zundert zindert / Wederom: station Breda

Dag 2: GrenswaartsGrensbulten /  Bij de paters / Boerentram / Noordelijkste punt / Kaarsje voor Huges  



Intercity Defect

Ja, de bus, hoe lang rijdt die al wel niet rond in Nederland? Minder lang dan de trein - als ik me beperk tot de bus met verbrandingsmotor; diens voorvader, de omnibus op havertractie, laat ik even buiten beschouwing. De bloeitijd van de bus begon pas in de jaren 20 van de 20ste eeuw. En altijd reed hij in de schaduw van de trein.

Ten onrechte, want in dit land reizen per dag zo’n drie keer zoveel mensen per bus als per trein. Maar onder hobbyisten heeft het OV op rubberen banden altijd veel minder enthousiasme gewekt dan dat op stalen wielen.

De eerste trein in Nederland reed op 20 september 1839 van Amsterdam naar Haarlem. Vandaag, precies 175 jaar later, zijn er tussen die twee steden ritten met nostalgisch materieel. Maar daar ga ik echt niet tussen zitten. Daar komt het slag lui op af dat al klaarkomt als ze zo’n oude ‘Blokkendoos’ alleen maar het station binnen zien rijden.

Ik heb vandaag ook maar tijd voor een halve dagtocht; begonnen na het noenuur. Ik bereik Breda met een van de vele zeperds uit die één-en-driekwart eeuwen: de Intercity Direct; ook wel, niet ten onrechte, bekend als: Intercity Defect. In 2011 nam ik die ‘hogesnelheids’trein Amsterdam – Breda feesteloos in gebruik, toen hij nog Fyra heette (lees ook de toegift bij dat artikel). Drie jaar later is het nog steeds niet meer dan wat het toen was: een conventionele, langzame trein, over een hypermoderne, snelle spoorbaan.

Op het traject Leiden-Breda boek je 120 kostbare seconden tijdwinst als je de Intercity Defect neemt, in plaats van de reguliere IC via Dordt. Voor de duizelingwekkende snelheid van de ‘Defect’ heb ik wel een toeslag over – die ik niet eens blijk te hoeven betalen; hij geldt alleen voor het traject Schiphol - Rotterdam.

 



Station Breda

In het stukje uit 2011 bezocht ik een station Breda waarvan ik toen dacht, dat het zijn definitieve vorm gevonden had. Er was kort tevoren een vierde, noordelijk perron in gebruik genomen, langs spoor 7 en 8. En er was een brede, met gekleurde tegeltjes beklede tunnel gekomen onder de sporen door. Die voerde naar de ten noorden van het station gelegen wijk Belcrum.

Momenteel is die tunnel onvindbaar, en vermoedelijk zelfs dichtgestort met cement, of zo. De hele ingang van het station is bezig te verhuizen van de stads- naar de Belcrumzijde. De nieuwe stationshal is op 6 september 2014, tegelijk met het busstation, geopend; de oude is onder de slopershamer. Dit alles maakt deel uit van het project Breda Centraal ter opkalefatering van de stationsomgeving.

Vanuit de stad moet je een ijzeren trap met een kleine 60 treden op om je trein te bereiken, als je niet het geluk hebt, dat die van spoor 2 vertrekt. De treinen naar Venlo doen dat, en mijn IC Defect komt er aan.

 

 



Busstation: van lelijkste naar mooiste


Breda had vóór de verbouwingsoperatie verreweg het lelijkste busstation van NL: een duistere, bouwvallige loods. Die is gesloopt. De aardige stationsrestauratie op het voorplein, indertijd bereikbaar via een trap, wacht lijdzaam op hetzelfde lot. Nu heeft Breda misschien wel het mooiste busstation; soms is er wel eens vooruitgang aan te wijzen in OV-land.

Een strompelende, bejaarde dame vraagt me of er geen lift is. Het zal vast wel, maar ik heb er nog geen een gezien, evenmin als de pendelbus tussen de zuid- en noordzijde, die er zou moeten zijn; ik hoorde zoiets. Hoe ik zelf op dit mooie busstation geraakt ben, weet ik niet meer. Vanaf die hoge trap is er geen afgang naartoe; trap-op, trap-af, ben ik gegaan; honderden treden.

Op het busstation, met een lengte van wel 250 meter, liggen de busperrons in elkaars verlengde. Aan elke zijde zijn er tien, die elk aangeduid zijn met een letter. Je hebt hier vaste perrons per lijn, maar toch ook digitale displays en daarnaast toch ook nog overvloedige papieren informatie. Die halteperrons zijn ‘voorkeursperrons’; bij grote busdrukte kan afgeweken worden van de vaste indeling. Een paar perrons doen dienst als aankomstperron of reserve-.

In het midden van dit overdekte busstation is overvloedige zitruimte. Op deze busterminal kun je kiezen uit maar liefst 28 buslijnen. Zo’n 25.000 à 30.000 passagiers per dag maken er gebruik van (naar mijn schatting; even een paar minuten tellen en dan wat creatief vermenigvuldig- en deelwerk). Dat moeten er tegen het eind van het decennium 38.000 worden. Het aantal treinpassagiers dat in Breda in- of uitstapt, thans 27.000, moet tegen die tijd verdubbeld zijn. Aan ambitie ontbreekt het de initiatiefnemers van het project Breda Centraal beslist niet.

Een student met ontbloot bovenlijf en met een das voor zijn blote buik, wuift zich met woeste, wanhopige gebaren koelte toe met een krant. Het is op deze laatste zomerzaterdag nog 25 graden, en loeibenauwd.

Je kunt van hier reizen naar Klundert, Zundert, en nog een stuk of 35 andere eindbestemmingen. In Klundert ben ik eerder dit jaar al geweest; die keer dat ik ook Moerdijk deed. Ik was vandaag van plan, naar dat noordelijke Belgische dorp Meersel-Dreef te gaan, maar kwam er vanmorgen, letterlijk te elfder ure, pas achter dat die bus niet reed in het weekend.

Snel toverde ik Zundert als alternatief tevoorschijn uit de dienstregelingssite van Veolia. Ik las over dat dorp ten zuiden van Breda, aan de Belgische grens, in de gauwigheid nog ergens dat Vincent van Gogh er geboren is. In het VVV-gebouw is er een permanente, interactieve, digitale tentoonstelling aan zijn leven gewijd. Die wil ik wel zien.

 


 




Naar Zundert



linksonder het Vincent van GoghHuis; rechtsonder het kerkje waar Vincents vader 'stond'


Bus 115 naar Zundert vertrekt van perron F. Hij rijdt in halfuursdienst; Elk uur gaat er een bus door naar Wernhout, dat nog kleiner is dan Zundert, en nog dichter bij de grens ligt.

Vanaf het busstation nemen we een afzink en gaan daarna met een scherpe bocht naar rechts een tunnel in, richting binnenstad. Die tunnel voert onder een doodlopend stuk busbaan. Dit is vermoedelijk het beginnetje van de HOV-baan voor de Volans naar Oosterhout, die in 2008 al in de pen zat, maar nooit gerealiseerd is. Het Volans-logo, de vliegende vis, staat nog wel op de bussen richting Etten-Leur, maar heeft die naar Oosterhout nooit gesierd.

Breda, ik zag het in 2011 al, is een populaire winkelstad met dikke drommen winkelend publiek op zaterdagmiddag. De over het algemeen hoogfrequente stadsbussen stoppen, net als mijn 115, in het stadshart, bij de haltes Vlaszak en Centrum. Naar sommige wijken rijden zelfs 8 bussen per uur, beurtelings links- en rechtsom.

De rit naar Zundert duurt een klein halfuur, waarvan we een klein kwartier nodig hebben om Breda uit te komen; een uitgestrekte stad. Daarna gaat het snel. We rijden het dorpje Effen binnen en weer uit, we waren er maar effe, en kiezen een buitenweg waar een zware meststank heerst; ineens platteland. Even verder het dorp Rijsbergen. De busroute leidt niet door de kern en niet langs de kerk, maar wel door de hobbelstraten van een nieuwbouwwijk en villapark.

 

 



Zundert zindert



You took your life as lover's often do,
But I could have told you,
Vincent,
this world was never meant for one as beautiful as you.

'Vincent'  (song van Don McLean; 1972)


Zundert, dan. Ik stap uit op de Markt en sta meteen voor het Vincent van GoghHuis. Dat staat op de geboortegrond van de schilder, maar is niet zijn geboortehuis. Dat is in 1907 doodleuk afgebroken, toen Vincent al wel dood was, maar nog lang niet zo beroemd als tegenwoordig. Daarnaast staat de NH-kerk waar zijn vader dominee was. Vincent en zijn broer Theo, die hem in leven hield, zijn verder het onderwerp van een beeldhouwwerk van niemand minder dan Zadkine.

Ik neem een foto van het Oude Raadhuis, dat er tenminste echt uitziet als een raadhuis. ‘Bent u aan het fotograferen?’, vraagt een corpulente, licht bejaarde man me, die aan het handje van zijn vrouw door het dorp loopt te kuieren. Hee, in Klundert vroeg ook al iemand dat aan me. Brabanders paren een sublieme opmerkingsgave aan de drang, zich te bemoeien met werkelijk ieders doen en laten. Ik ben geneigd te antwoorden: ‘Nee, ik ben een schaap aan het slachten; ziet u dat dan niet?’ Maar zoiets horkerigs en bots zeg je niet tegen een alleszins gemoedelijke Brabo, dus ik bevestig schaapachtig dat ik inderdaad aan het fotograferen ben.

Nu begint hij met veel omhaal van woorden uit te leggen dat ik ook het Vincent van GoghHuis op de plaat moet vastleggen, dat Vincent van Gogh, die beroemde schilder, u weet wel, van de Aardappeleters, in dit dorp geboren is, dat je zijn huis kunt bezoeken, dat zijn vader dominee…
‘Ja, dat weet ik; dat weet ik, hoor; dat is nou precies waarvoor ik hier kom!’

Ach, laat ze in Zundert maar groots zijn op hun bekendste zoon! Dat zijn ze hem wel verschuldigd. Zijn Zundertse tijdgenoten vonden hem maar een rare. Zelf vertel ik altijd trots aan iedereen die het niet wil horen, dat ik nog op dezelfde middelbare school heb gezeten als Rembrandt – met evenveel tegenzin, voeg ik daar dan meestal aan toe. Ik en Rembrandt zijn ook nog schoolgenoten van Armin van Buuren, maar dat feit houden we zoveel mogelijk stil.

Nu ga ik het Vincent van GoghHuis maar eens van binnen bekijken. Het gaat er heel modern aan toe; je krijgt een audiotour, je loopt langs de verschillende tentoongestelde voorwerpen en het apparaat houdt er vanzelf een praatje bij. Je hoeft niet eens meer een nummer in te toetsen. ‘Waar je staat, daarover hij praat’, noteer ik kortweg in mijn ook digitale aantekeningen.

Er staan meubels en andere voorwerpen die iets vertellen over het leven van de schilder. Schilderijen hangen hier ook, maar niet van Vincent zelf; daarvoor moet je naar het Van Gogh-Museum in Amsterdam. Moderne kunstenaars uit de tijd van heden exposeren hier; schilders die thans wellicht net zo miskend zijn als hun streekgenoot, en na hun dood misschien de kunsthandelaars even rijk zullen maken.

De Zundertenaren begrepen Vincent niet. Wat zeg ik? Zelfs zijn eigen familie deed dat niet eens. De hele tentoonstelling is gewijd aan het onbegrip jegens hem.

Pa van Gogh dacht dat Vincent verdoemd was, omdat hij zich had afgekeerd van de kerk – maar niet eens van God, zoals hij zelf altijd benadrukte. Broer Theo en hun oom, die in de kunsthandel zaten, presten hem om eens wat aardigs te schilderen; een landschapje of een stilleven of zo, dat de mensen met goed fatsoen boven het dressoir konden hangen. Dan bestond de kans dat er eens een Van Gogh verkocht zou worden, voor een paar tientjes misschien wel. Maar zolang hij omging met al die idiote schilders uit Frankrijk, met hun rare kleurgebruik, zou dat er absoluut niet inzitten.

Van Gogh wilde schilderen hoe hij het zag. Hij liet mensen zien in hun ellendig bestaan. Uiteindelijk met (postuum) succes. De audiotour laat een opname horen uit een veilingzaal. ’40 miljoen dollar voor deze Van Gogh. 50 miljoen geboden via de telefoon. Hoorde ik 60 miljoen?’

Ja, zijn schilderijen gaan nu weg voor bedragen met 7 nullen. Bij het genoemde museum in Amsterdam moet je in de rij staan om ze te zien. Maar de weg naar Zundert weten al die Amerikanen en Japanners niet te vinden; hier heerst rust en stilte.





In zo’n dorpje als Zundert staat al het fotograferenswaardigs binnen een straal van 300 meter van de markt. Ik fotowandel wat rond. De RK-kerken zijn in Brabantse dorpen altijd wat omvangrijker dan de Hervormde.

Vrijwel overal: op De Tuintjes, op de Burgemeester Manderslaan, hangen vlaggen met allerlei symbolen aan huizen en aan lantaarnpalen. Nou kun je gaan nazoeken waarom, en ook een speurtocht houden naar de kwintessens van de ‘Jaarlijkse traditionele wijnverschieting‘ die binnen enkele weken weer gehouden zal worden. Maar soms is het aardiger om zulke dingen helemaal niet te willen weten, en al wandelend je fantasie erop los te laten. ‘Dat hóéf je niet te weten, tien pond scheten’, zoals we vroeger zeiden op het schoolplein, als iemand al te nieuwsgierige vragen stelde.

Een rijk sociaal leven hier; Zundert zindert van activiteiten. Er is ook zeer onlangs een kindeke geboren in Zundert, een meiske, Lisse. De ouders willen dat wel weten, ook. Het zou dan prettig zijn als er in Lisse deze week een stevige boy ter wereld gekomen zou zijn die ooit gaat luisteren naar de stoere naam Zundert. Als dat zo zou zijn – wat ik betwijfel – zou dat beslist geen toeval zijn, maar niet minder dan het herstellen van het Grote Evenwicht der Dingen.

Via een labyrint van heggen loop ik terug naar de Markt. Ik bekijk het tijdenlijstje bij de bushalte. Behalve bus 115 naar Breda rijden er nog drie dunne zijlijntjes door Zundert. Nummer 622 heeft de meest welluidende bestemming: ‘Mencia de Mendoza’ Daar hij maar één keer per dag rijdt, ’s morgens vroeg, en alleen op schooldagen, deduceer ik dat dat de naam is van een school.

‘Beter 10 minuten wachten op een bus dan 4 jaar op een nier’, staat op de halte. Ik vind die vergelijking nogal krom en demagogisch. Maar daar komt de bus al.

 

 



Wederom: station Breda


Terug in Breda neem ik nog even de tijd om dat in verbouwing verkerende station in ogenschouw te nemen. Ik snap er nu iets meer van. Als je het nadert vanaf de noordzijde, zie je eerst een plein met hoge, nieuwe kantoren en flats. Er staan auto’s geparkeerd op een dak naast het busstation en fietsen ergens onder, op het voorplein. Dan ga je de hal met kaartjesautomaten binnen. Daar is iets nieuws en onverwachts: een OV-servicepunt waar je plaatsbewijzen en info kunt bekomen voor zowel de trein als de bus. Normaliter zijn dat twee geheel gescheiden werelden, die elkaars bestaan niet eens erkennen.

Zijgangen zijn bezig, ingericht te worden tot winkelcentrum, net als in stations als Leiden Centraal, Rotterdam Centraal en Arnhem. Aangezien nog veel winkels ’Coming Soon’ zijn, is het hier een nog wat kale boel.

Vanuit de hal voeren roltrappen je naar het naar het busstation, naar het noordelijke treinenperron (spoor 7 / 8) of het middelste (5 en 6). Spoor 5, met Sprinters naar Den Haag CS, is tijdens de verbouwing een stuk naar het westen opgeschoven, en ligt minstens een halve kilometer van die gietijzeren trap die juist aan de oostzijde is opgericht.

Ik zei in het begin dat het station van Breda al 175 jaar in verbouwing verkeert, maar dat was een beetje overdreven. So wie so bestaan voor Breda de spoorwegen pas 159 jaar, want in 1855 vertrok er voor het eerst een trein, en wel naar Roosendaal. Niet rechtstreeks naar België, via de kortste weg. Men vreesde een militaire aanval per trein. Ik heb het idee dat sommigen dat nu nog steeds vrezen; misschien is dat de ware reden dat je vanuit Antwerpen met de zogenaamde HST nog steeds niet verder komt dan Noorderkempen.

Het is tegenwoordig moeilijk voor te stellen, maar de Belgen waren in 1855 onze doodsvijanden. Station Breda lag toen 500 meter ten westen van de huidige plek, bij het riviertje de Mark en binnen het schootsveld van de vesting Breda. Het station mocht daarom niet al te stevig zijn, maar werd bij wijze van spreken opgetrokken van waaibomenhout. Bij een belegering van de stad door Belgische horden zou het station snel en gemakkelijk gesloopt moeten kunnen worden – of desnoods zelfs in brand gestoken.

In 1864, toen de spoorlijn Breda-Tilburg werd geopend, verhuisde het station naar de huidige plek. Deze incarnatie van het station hield het nog tot 1970 uit, totdat de spoorbaan verhoogd werd en het station in gebruik werd genomen dat nu de slopershamer wacht.

Dit is het einde van Breda-dag 1. Voor dag 2: scroll naar beneden.

Frans Mensonides
8 oktober 2014
Er geweest: zaterdag 20 september 2014
Enkele foto’s van het busstation zijn gemaakt op dinsdag 23 september 2014

 




Dit is dan deel 2 van het stuk dat hierboven begon. Dinsdag 23 september 2014, de dag van de equinox, nam ik de bus naar Meersel-Dreef, België’s meest noordelijke nederzetting, ruim 10 km ten zuiden van Breda. 
 

Grenswaarts


Maar eerst stap ik even in een stadsbus om de halte Breda Centrum te kunnen fotograferen. Twee haltes zijn het eigenlijk; de stads- en streekbussen vertrekken elk van hun eigen locatie met hun eigen abri.

Veolia-lijn 145 rijdt in uurdienst van Breda naar Meersel-Dreef, en dat alleen op maandag tot/met vrijdag, overdags. De bus heeft acht man aan boord. We verlaten Breda bij kasteel Bouvigne en rijden grenswaarts via de Galderseweg langs het Mastbos. Vanaf die weg maken we even een rondje over het terrein van landgoed Klokkenberg, waar een sanatorium is / was.

De laatste plaats voor de grens is het dorpje Galder. Dat is bij automobilisten vooral bekend van het verkeersknooppunt dat ernaar genoemd is. Maar het is ook een echt dorpje met boerderijen, villa’s en landhuizen bij een kerkje. De dorpskroeg heet, hoopvol, ook: Knooppunt Galder, maar het ligt op het kruispunt van twee rustieke lanen, en Galder is zo’n dorp waar veel meer mensen langs- dan doorheen rijden.

Als we de grens naderen, is er nog maar één passagier overgebleven van de acht die aan deze rit begonnen. Die laatste man (uw dienaar) wil de grens te voet passeren, en stapt uit bij de laatste halte op Nederlands grondgebied.

 



Grensbulten


Net als tussen Overdinkel en Gronau, is ook de grens tussen Galder en Meersel-Dreef niet duidelijk getrokken op de weg. Er bestaat zelfs misverstand over, waar hij precies ligt. Zo is volgens oude, degelijke topografische kaarten, én volgens moderne als Google Maps en Bing Maps, café Moskes het eerste pand in België – niet toevallig een staminee. Maar de uitbater claimt op grond van de plaatsing der grenspalen, dat zijn kroeg niet net vóór, maar óp de grens ligt. Zijn damestoilet zou in een ander land liggen dan het heren-. Maar zijn post wordt wel degelijk door de Belgische postbode in de brievenbus geschoven; de voordeur moet maar bepalend zijn. In ieder geval drijft hij de meest noordelijk gelegen kroeg van de minstens 100.000 die er in België zijn. 

De grens tussen Nederland en België telt in deze streek drie ‘bulten’, noordelijke uitstulpingen in Nederlands gebied. In de linkerbult ligt Essen, waar ik dit voorjaar was, en dat kan bogen op het noordelijkste spoorwegstation van gans het Belgisch koninkrijk. Meersel-Dreef ligt in de middelste van de drie; in de rechter Poppel, waar ik nog nooit geweest ben. Dan heb je, wat links van Poppel, dat bizarre Baarle-Hertog, omringd door Nederland, waar de grens echt dwars door huizen en tuinen heenloopt. Ik nam er in 1999 een kijkje. 

In die ‘bulten’ had de bevolking het in de Eerste Wereldoorlog nog zwaarder dan in de rest van België (zie het verhaal over Lokeren). Duitsland had de Belgisch-Nederlandse grens hermetisch afgesloten door middel van de ’dodendraad’, een hekwerk van hoogspanningskabels. Maar daarbij sneden ze soms een stuk af van de erg kronkelig lopende grens. Met de drie bulten deden ze dat ook.De bevolking daarvan zat vier jaar klem tussen de dodendraad en  de Nederlandse grens, die ze ook niet zomaar konden overschrijden. Al die tijd moesten ze zich zelf maar zien te bedruipen. Baarle-Hertog, omringd door neutraal Nederlands gebied, bleef echter een bezetting bespaard.

 



Bij de paters


Meersel-Dreef bestaat uit twee lange, parallel lopende wegen, de Dreef en de Meersel, overgaand in het Heieinde. Er wonen 1000 mensen, waarvan ruim de helft Nederlandse belastingvluchtelingen. Die hun Nederlanderschap graag accentueren, in plaats van een beetje in te burgeren. In een van de eerste huizen die ik passeer, zie ik een miniatuurmolen in de tuin staan.

Afgezien van die molen, is er erg weinig Nederlands aan Meersel-Dreef. Neem bijvoorbeeld het verbijsterende aantal staminees, kroegen, terrassen, taveernen, restaurants en cafetaria’s in zo’n kleine plaats. Volgens voorschrift in de Vlaamse grondwet moet er zeker één horecagelegenheid zijn op 100 ingezetenen, en dat haalt Meersel-Dreef gemakkelijk. Vlaanderen, het land waar de helft van de bevolking de andere helft tapt.

Er is zelfs een klooster met een terras, eetzaal en speeltuin. ‘Bij de paters’, heet het dan ook. Hier zit het volk; op de andere terrassen in Meersel-Dreef zie ik geen mens, hoewel het op deze dag-en-nachtevening nog steeds zomers weertje is.

Dat heeft allemaal te maken met de status van Meersel-Dreef als bedevaartsoord. Je kunt de pelgrims hier niet helemaal naartoe laten komen, alleen om te bidden. Als vanouds moet je de gelovigen ook eten, drinken en logies bieden.

Dat dit noordelijke dorp een bedevaartsplaats is geworden, hangt ook weer samen met zijn positie op de landkaart. Na de vrede van Munster in 1648 werd in de Noordelijke Nederlanden de RK-godsdienst onderdrukt. Meersel-Dreef, toen ook al aan de grens gelegen, werd zodoende een ideaal plekje voor een pelgrimage, want het lag vlak onder het overwegend katholieke Breda (al reed er nog geen Veolia-bus).

Aan het eind van de 19e eeuw kreeg Meersel-Dreef er een attractie bij in de vorm van een echte Lourdes-grot. Het geval werkt me op de lachspieren. In mijn beleving moet een grot zich toch minstens voor een deel onder de grond bevinden, maar dit hilarische gevaarte bevindt zich er geheel boven. Nou ja, het bespaart je in ieder geval een gang helemaal naar Lourdes. Op de banken voor de grot zit het vrome volk vurig te bidden.

Nee, ik offer maar geen geld voor een kaars. Het offer van een heiden telt so wie so niet, en als ik ‘overal waar nodig’ een van die dikke, zware kaarsen moest ontsteken, dan mocht ik er wel een gros van meenemen, en hoe krijg ik die in mijn tas; er is geen beginnen aan.

Deze grot ligt midden in het Maria Park, een bos met tientallen heiligenbeelden en vele kapelletjes. Ze hebben echt werk gemaakt van de Kruisweg. Die is letterlijk een lijdensweg voor mensen die hem bijvoorbeeld met een rollator moeten doen. Een steile trap voert naar alleen maar een herdenkingsplaat (maar symbolisch natuurlijk evenzeer naar de hemel als dat doornige pad in Overdinkel). En de Calvariberg is helemaal een onneembare vesting voor slecht-ter-benen, zeker als je op je knieën omhoog wil naar de kruisigingsplaats, want zo hoort het eigenlijk.

Och, of je nu katholiek bent of niet; de verdienste van deze plek is de rust die je er in ieder geval vindt. Ik hoor hanen kraaien en vogels kwinkeleren, en waar hoor je dat nog in de westerse wereld, behalve dan in een uithoek van een land? Nog niet heb ik deze woorden opgetypt in mijn mobiele foon, of de stilte wordt verscheurd door doordringende frees- en zaaggeluiden. Eén van de kapellen wordt opgeknapt.




Ik zie een echte pater, compleet met lange pij en een koord, hetzij om die pij in het gareel te houden, hetzij om zichzelf er regelmatig mee te kunnen flagelleren, ik weet het niet.

Het beeld van deze vriendelijke, oude priester brengt me ineens de grote mode in het huidige Nederland te binnen om rekenschap en verantwoording te verlangen voor zaken waarvoor mensen onmogelijk verantwoordelijk gehouden kunnen worden. Als je in Nederland as. december nog de euvele moed hebt, het Sinterklaasfeest te vieren, wordt je geacht, tevens voorstander te zijn van slavernij uit het verleden. Tenzij je je daar dan van distantieert – waarmee vanzelfsprekend geen enkel leed ongedaan gemaakt wordt.

En brave moslims, die nooit iemand een haar gekrenkt hebben, worden gedwongen zich luidkeels te distantiëren van IS(IS) en moslimterroristen. Als ze dat niet doen, worden ze beschouwd, geen haar beter te zijn dan zij.

Nou zou ik dus op die priester af kunnen benen en van hem op hoge toon kunnen verlangen, zich te distantiëren van: de inquisitie, ketter- en heksenverbrandingen, de aflaatprediking, kruistochten en andere heilige oorlogen, Filips II, Filips III, Margaretha van Parma, Alva, de Bloedraad, gefoezel met kleine koorknaapjes, kardinalen met computers vol kinderporno, kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders die paleisjes van tientallen miljoenen euro’s  laten neerzetten… Ocharmen, heremetijd; die man mag wel doorgaan met distantiëren totdat ik mijn laatste bus zie vertrekken!

Een raar staaltje van Nederlands neocalvinisme, al dat gedistantieer; een nieuwe uitleg van de erfzonde? Ik distantieer me van het distantiëren, denk er verder maar niet over door en ga eten ‘Bij de paters’ in de refter, zal ik maar zeggen. Boven de drankenkaart staat ’Geestrijke dranken’, boven de lunchkaart: ‘Spijs de hongerigen’. Gezellige drukte hier; behalve bedevaartgangers en een Hollandse ongelovige zitten hier ook complete wielerpelotons en zo maar wat streekbewoners. Dit moet een gerenommeerd restaurant zijn.

Buiten zie ik weer iets nieuws. Ik ben in Vlaanderen al gewend aan broodautomaten, waarin brood van vorige week ligt te beschimmelen, maar hier bij het klooster staat een aardbeienautomaat. Deze bult in België is vermaard om zijn aardbeien. Aardbeien voorkomen mogelijk de ziekte van Parkinson, staat vermeld op een bordje bij de automaat. Ja, ‘mogelijk’, wat voor garantie geeft dat: ‘mogelijk’? Maar zouden die aardbeien niet snel verflensen en muf worden, achter zo’n glazen cafetarialuikje?

Weer op pad. Langs de weg een Inclusieboom, om ons eraan te herinneren dat geen mens uitgesloten mag worden, waarvan dan ook. Er zal nog wel eens een Distantieerboom naast geplant worden, denk ik, als die gekte de grens over waait.

 



Boerentram


Ik loop nog even terug naar de halte waar Veolia zijn zuiderbuur De Lijn ontmoet. De laatste maatschappij rijdt met lijn 430 van hier naar Hoogstraten, waar het gemeentehuis van deze bult staat, en helemaal naar Turnhout. Maar alleen op tijdstippen dat forenzen en scholieren onderweg zijn. De laatste bus naar Hoogstraten vertrekt vroeg in de middag; de laatste bus uit Hoogstraten keert rond etenstijd terug in Meersel-Dreef. In de stille uren, tijdens de weekenden en ’s avonds kun je alleen de belbus naar Hoogstraten ontbieden.

Vroeger reed hier een tram. Ik loop over de kaarsrechte Tramweg, waar in de periode 1899-1937 een puffend stoomlocomotiefje langs de akkers ‘snelde’. Er staat zelfs nog een oud stationsgebouw.

Vlaanderen heeft in het begin van de 20ste eeuw een heel dicht net van zulke‘ boerentrams’ gehad; vrijwel elk gehucht was bereikbaar. In Meersel-Dreef reed, helaas slechts vier keer per dag, de tram Hoogstraten – Rijsbergen. In dat laatste, Nederlandse, dorp kon overgestapt worden op de tram Wernhout –Breda; de verre, verre voorloper van Veolia-lijn 115. De trams uit België hielden in Rijsbergen op zondag twee uur stationnement. De machinist en de conducteur hadden zodoende tijd om een kerkdienst te bezoeken, en dat werd allemaal doorbetaald.

 



Noordelijkste punt


Ik koers nu met vastberaden passen over het Heieinde af op het echte, ultieme noordelijkste punt van België, en laat de buurtschap Scheurdekous dus links liggen. Ik heb iets met grenzen, zoals de trouwe lezer weet, en zo’n extreem punt is als het ware een grens der grenzen; de grens loopt hier zelf ook tegen een grens aan. Dichter bij de poolcirkel komt de Belgische grens niet dan op dit punt, zo’n halve kilometer ten westnoordwesten van het café Moskes.

De noordelijkste grenspaal, nr. 219, staat in de tuin van woning 41, die dus wel de meest noordelijke brievenbus van België moet hebben. De panoramafoto neem ik vanaf Nederlands grondgebied. De langwerpige opstal links is de Bijenboerderij die, als mijn kaart klopt, ook nog net in België staat. Aan de gevel ervan is een kapelletje aangebracht. Wel een rare, vierkanterige, blokkerige kapel. Natuurlijk, op zo’n bijzonder punt hoort een bijzondere kapel.

Maar verrek, het ís helemaal geen kapel! Het is een versnaperingen- en frisdrankenautomaat onder een afdakje. Met een picknickbank ernaast. Geen doodsdraad vormt de grens der lage landen, geen tankversperringen, zelfs geen douanepost. Een snoepautomaat doet dienst als grensmarkering; laten wij, Nederlanders en Belgen, daar blij mee zijn, al is het wel een beetje typisch.

De bus terug naar Breda zal nog een half uur op zich laten wachten, dus ik loop Galder nog even in, een heel normaal Brabants dorp, met tuintjes met heggenlabyrinten; dat is erg ín, momenteel. Toch ook hier een bijzondere kapel: een met een overbodig, maar wel geinig torentje.


 



Kaarsje voor Huges

Op een terugreis zie je niets nieuws, als je héén goed hebt opgelet. Dus ik ga in de bus maar wat zitten filosoferen over 175 jaar spoorwegen, en de vraag, waarom ik helemaal geen zin heb om aan jubileumactiviteiten mee te doen - die al voorbij zijn als dit nummer ter perse gaat.

In 1989 was ik erbij. Ik ben er twee à drie maal geweest, de manifestatie ‘Treinen door de Tijd’, bij Utrecht CS. Toen, ten tijde van het anderhalve eeuwfeest, had de trein de wind mee. Er heerste elan. De files moesten korter, het milieu moest schoner, de auto moest worden teruggedrongen en de trein leek daartoe het aangewezen middel.

‘OV-maal-twee’, luidde de slogan; het duurde even voordat we doorhadden dat die verdubbeling sloeg op de tarieven, en niet zozeer op het aantal passagiers. Rail 21, hogesnelheidstreinen in ons land, een Zuiderzeelijn, misschien. Plannen waren er genoeg, vernieuwingsdrift te over, en dat straalde af op ‘Treinen door de Tijd’. Spoorwegen waren allesbehalve stoffig en gedateerd; spoorwegen waren hip, spoorwegen bruisten.

Maar als ik anno 2014 in vogelvlucht terugkijk op het derde kwart van de tweede eeuw spoorwegen in Nederland, zie ik toch in de eerste plaats een lange stroom decepties. ProRail, dat werd afgesplitst van NS, en er sindsdien niet veel meer van bakt. Stakingen om de meest idiote redenen (‘Rondjes rijden rond de kerk’). De Zuiderzeelijn die niet doorging. Het Fyra-debacle. Asfaltministers van links, rechts of recht door het midden. De chipkaart, die laatst zelfs door NS-tobman Huges werd uitgekotst.

Misschien – bij leven, bij welzijn, bij goed ter been en bij nog goed bij mijn verstand zijn – dat ik (82, dan) me in 2039 bij het tweede eeuwfeest weer in het gedruis stort. Maar momenteel: noem me één reden om feest te vieren…

Ergens jammer dat ik tóch niet één kaarsje heb gekocht in die zogenaamde Lourdes-grot. Ik had hem kunnen branden voor Huges. Dat moest ‘Overal waar nodig’, en dat is hier zeker van toepassing.

Frans Mensonides
22 oktober 2014
Er geweest: Zundert zaterdag 20 september, Meersel-Dreef dinsdag 23 september 2014


© Frans Mensonides, Leiden, 2014