Op de dag dat
de spoorwegen in Nederland hun 175-jarig bestaan herdachten… nam ik
vanzelfsprekend de bus. In Breda is een nieuw busstation in gebruik
genomen,
bij het NS-station dat al bijna al die 175 jaar in verbouwing verkeert,
en dat
nog wel even zal blijven doen, ook.
Omdat je
zelfs op het nieuwste en mooiste busstation van het land na een uurtje
toch ook
wel bent uitgekeken, nam ik er zelf ook een bus - waarvoor zo’n
busstation
uiteindelijk bedoeld is. Ik ging naar Zundert, waar Vincent van Gogh in
1853 voor
het eerst het licht aanschouwde dat hij later zo verdienstelijk zou
overbrengen
op het canvas.
Drie dagen
later nam ik er weer een, en wel naar Meersel-Dreef. Dat dorp mag zich
het
meest noordelijke van België noemen, telt slechts weinig Belgen onder
zijn
inwoners, maar veel bedevaartgangers onder zijn bezoekers.
Dag 1: Intercity Defect / Station Breda / Busstation: van lelijkste naar mooiste / Naar Zundert / Zundert zindert / Wederom: station Breda
Dag 2: Grenswaarts /
Ja, de
bus, hoe lang rijdt die al wel niet rond in Nederland?
Minder lang dan de trein - als ik me beperk tot de bus met
verbrandingsmotor;
diens voorvader, de omnibus op havertractie, laat ik even buiten
beschouwing.
De bloeitijd van de bus begon pas in de jaren 20 van de 20ste eeuw. En
altijd reed
hij in de schaduw van de trein.
Ten
onrechte, want in dit land reizen per dag zo’n drie keer
zoveel mensen per bus als per trein. Maar onder hobbyisten heeft het OV
op
rubberen banden altijd veel minder enthousiasme gewekt dan dat op
stalen
wielen.
De eerste
trein in Nederland reed op 20 september 1839 van Amsterdam
naar Haarlem. Vandaag, precies 175 jaar later, zijn er tussen die twee
steden ritten
met nostalgisch materieel. Maar daar ga ik echt niet tussen zitten.
Daar komt
het slag lui op af dat al klaarkomt als ze zo’n oude ‘Blokkendoos’
alleen maar
het station binnen zien rijden.
Ik heb
vandaag ook maar tijd voor een halve dagtocht; begonnen na
het noenuur. Ik bereik Breda met een van de vele zeperds uit die
één-en-driekwart eeuwen: de Intercity Direct; ook wel, niet ten
onrechte, bekend
als: Intercity Defect. In 2011 nam ik die ‘hogesnelheids’trein Amsterdam –
Breda feesteloos in gebruik, toen hij nog Fyra heette (lees
ook de toegift bij
dat artikel). Drie jaar later is het nog steeds niet meer dan wat het
toen was:
een conventionele, langzame trein, over een hypermoderne, snelle
spoorbaan.
Op het traject Leiden-Breda boek je 120 kostbare seconden tijdwinst als je de Intercity Defect neemt, in plaats van de reguliere IC via Dordt. Voor de duizelingwekkende snelheid van de ‘Defect’ heb ik wel een toeslag over – die ik niet eens blijk te hoeven betalen; hij geldt alleen voor het traject Schiphol - Rotterdam.
In
het stukje uit 2011
bezocht ik een station Breda waarvan ik
toen dacht, dat het zijn definitieve vorm gevonden had. Er was kort
tevoren een
vierde, noordelijk perron in gebruik genomen, langs spoor 7 en 8. En er
was een
brede, met gekleurde tegeltjes beklede tunnel gekomen onder de sporen
door. Die
voerde naar de ten noorden van het station gelegen wijk Belcrum.
Momenteel
is die tunnel onvindbaar, en vermoedelijk zelfs
dichtgestort met cement, of zo. De hele ingang van het station is bezig
te
verhuizen van de stads- naar de Belcrumzijde. De nieuwe stationshal is
op 6
september 2014, tegelijk met het busstation, geopend; de oude is onder
de
slopershamer. Dit alles maakt deel uit van het project Breda
Centraal ter
opkalefatering van de stationsomgeving.
Vanuit de
stad moet je een ijzeren trap met een kleine 60 treden
op om je trein te bereiken, als je niet het geluk hebt, dat die van
spoor 2
vertrekt. De treinen naar Venlo doen dat, en mijn IC Defect komt er
aan.
Breda had vóór de verbouwingsoperatie verreweg het lelijkste
busstation van NL: een duistere, bouwvallige loods. Die is gesloopt. De
aardige
stationsrestauratie op het voorplein, indertijd bereikbaar via een
trap, wacht
lijdzaam op hetzelfde lot. Nu heeft Breda misschien wel het mooiste
busstation;
soms is er wel eens vooruitgang aan te wijzen in OV-land.
Een
strompelende, bejaarde dame vraagt me of er geen lift is. Het
zal vast wel, maar ik heb er nog geen een gezien, evenmin als de
pendelbus
tussen de zuid- en noordzijde, die er zou moeten zijn; ik hoorde
zoiets. Hoe ik
zelf op dit mooie busstation geraakt ben, weet ik niet meer. Vanaf die
hoge
trap is er geen afgang naartoe; trap-op, trap-af, ben ik gegaan;
honderden
treden.
Op het
busstation, met een lengte van wel 250 meter, liggen de
busperrons in elkaars verlengde. Aan elke zijde zijn er tien, die elk
aangeduid
zijn met een letter. Je hebt hier vaste perrons per lijn, maar toch ook
digitale displays en daarnaast toch ook nog overvloedige papieren
informatie. Die
halteperrons zijn ‘voorkeursperrons’; bij grote busdrukte kan afgeweken
worden
van de vaste indeling. Een paar perrons doen dienst als aankomstperron
of
reserve-.
In het
midden van dit overdekte busstation is overvloedige
zitruimte. Op deze busterminal kun je kiezen uit maar liefst 28
buslijnen. Zo’n
25.000 à 30.000 passagiers per dag maken er gebruik van (naar mijn
schatting;
even een paar minuten tellen en dan wat creatief vermenigvuldig- en
deelwerk).
Dat moeten er tegen het eind van het decennium 38.000 worden. Het
aantal
treinpassagiers dat in Breda in- of uitstapt, thans 27.000, moet tegen
die tijd
verdubbeld zijn. Aan ambitie ontbreekt het de initiatiefnemers van het
project
Breda Centraal beslist niet.
Een
student met ontbloot bovenlijf en met een das voor zijn blote
buik, wuift zich met woeste, wanhopige gebaren koelte toe met een krant. Het is op deze laatste
zomerzaterdag nog 25
graden, en loeibenauwd.
Je kunt
van hier reizen naar Klundert, Zundert, en nog een stuk of
35 andere eindbestemmingen. In Klundert
ben ik eerder dit jaar al geweest; die
keer dat ik ook Moerdijk deed. Ik was vandaag van plan, naar dat
noordelijke
Belgische dorp Meersel-Dreef te gaan, maar kwam er vanmorgen,
letterlijk te
elfder ure, pas achter dat die bus niet reed in het weekend.
Snel
toverde ik Zundert als alternatief tevoorschijn uit de
dienstregelingssite van Veolia. Ik las over dat dorp ten
zuiden van Breda, aan
de Belgische grens, in de gauwigheid nog ergens dat Vincent van Gogh er
geboren
is. In het VVV-gebouw is er een permanente, interactieve, digitale
tentoonstelling
aan zijn leven gewijd. Die wil ik wel zien.
Bus 115 naar Zundert vertrekt van perron F. Hij rijdt in
halfuursdienst; Elk uur gaat er een bus door naar Wernhout, dat nog
kleiner is
dan Zundert, en nog dichter bij de grens ligt.
Vanaf het
busstation nemen we een afzink en gaan daarna met een
scherpe bocht naar rechts een tunnel in, richting binnenstad. Die
tunnel voert
onder een doodlopend stuk busbaan. Dit is vermoedelijk het beginnetje
van de HOV-baan
voor de Volans naar
Oosterhout, die in 2008 al in de pen zat, maar nooit
gerealiseerd is. Het Volans-logo, de vliegende vis, staat nog wel op de
bussen
richting Etten-Leur, maar heeft die naar Oosterhout nooit gesierd.
Breda, ik
zag het in 2011 al, is een populaire winkelstad met
dikke drommen winkelend publiek op zaterdagmiddag. De over het algemeen
hoogfrequente
stadsbussen stoppen, net als mijn 115, in het stadshart, bij de haltes
Vlaszak
en Centrum. Naar sommige wijken rijden zelfs 8 bussen per uur,
beurtelings
links- en rechtsom.
De rit
naar Zundert duurt een klein halfuur, waarvan we een klein
kwartier nodig hebben om Breda uit te komen; een uitgestrekte stad.
Daarna gaat
het snel. We rijden het dorpje Effen binnen en weer uit, we waren er
maar effe,
en kiezen een buitenweg waar een zware meststank heerst; ineens
platteland. Even
verder het dorp Rijsbergen.
De busroute leidt niet door de kern en niet langs de kerk, maar wel
door de
hobbelstraten van een nieuwbouwwijk
en villapark.
You took your life as lover's
often do,
But I could have told you,
Vincent,
this world was never meant for one
as beautiful as you.
'Vincent' (song van Don McLean; 1972)
Zundert,
dan. Ik stap uit op de Markt en sta meteen voor het Vincent
van GoghHuis. Dat staat op de geboortegrond van de schilder,
maar is niet zijn
geboortehuis. Dat is in 1907 doodleuk afgebroken, toen Vincent al wel
dood was,
maar nog lang niet zo beroemd als tegenwoordig. Daarnaast staat de
NH-kerk waar
zijn vader dominee was. Vincent en zijn broer Theo, die hem in leven
hield,
zijn verder het onderwerp van een beeldhouwwerk van niemand minder dan
Zadkine.
Ik neem
een foto van het Oude Raadhuis, dat er tenminste echt
uitziet als een raadhuis. ‘Bent u aan het fotograferen?’, vraagt een
corpulente,
licht bejaarde man me, die aan het handje van zijn vrouw door het dorp
loopt te
kuieren. Hee, in Klundert vroeg ook al iemand dat aan me. Brabanders
paren een
sublieme opmerkingsgave aan de drang, zich te bemoeien met werkelijk
ieders
doen en laten. Ik ben geneigd te antwoorden: ‘Nee, ik ben een schaap
aan het
slachten; ziet u dat dan niet?’ Maar zoiets horkerigs en bots zeg je
niet tegen
een alleszins gemoedelijke Brabo, dus ik bevestig schaapachtig dat ik
inderdaad
aan het fotograferen ben.
Nu begint
hij met veel omhaal van woorden uit te leggen dat ik ook
het Vincent van GoghHuis op de plaat moet vastleggen, dat Vincent van
Gogh, die
beroemde schilder, u weet wel, van de Aardappeleters, in dit dorp
geboren is,
dat je zijn huis kunt bezoeken, dat zijn vader dominee…
‘Ja, dat weet ik; dat weet ik, hoor; dat is nou precies waarvoor ik
hier kom!’
Ach, laat
ze in Zundert maar groots zijn op hun bekendste zoon!
Dat zijn ze hem wel verschuldigd. Zijn Zundertse tijdgenoten vonden hem
maar
een rare. Zelf vertel ik altijd trots aan iedereen die het niet wil
horen, dat
ik nog op dezelfde middelbare school heb gezeten als Rembrandt – met
evenveel
tegenzin, voeg ik daar dan meestal aan toe. Ik en Rembrandt zijn ook
nog
schoolgenoten van Armin van Buuren, maar dat feit houden we zoveel
mogelijk
stil.
Nu ga ik
het Vincent van GoghHuis maar eens van binnen bekijken.
Het gaat er heel modern aan toe; je krijgt een audiotour, je loopt
langs de
verschillende tentoongestelde voorwerpen en het apparaat houdt er
vanzelf een
praatje bij. Je hoeft niet eens meer een nummer in te toetsen. ‘Waar je
staat,
daarover hij praat’, noteer ik kortweg in mijn ook digitale
aantekeningen.
Er staan
meubels en andere voorwerpen die iets vertellen over het
leven van de schilder. Schilderijen hangen hier ook, maar niet van
Vincent
zelf; daarvoor moet je naar het Van Gogh-Museum in Amsterdam. Moderne
kunstenaars uit de tijd van heden exposeren hier; schilders die
thans
wellicht net zo miskend zijn als hun streekgenoot, en na hun dood
misschien de
kunsthandelaars even rijk zullen maken.
De
Zundertenaren begrepen Vincent niet. Wat zeg ik? Zelfs zijn
eigen familie deed dat niet eens. De hele tentoonstelling is gewijd aan
het onbegrip
jegens hem.
Pa van
Gogh dacht dat Vincent verdoemd was, omdat hij zich had
afgekeerd van de kerk – maar niet eens van God, zoals hij zelf altijd
benadrukte. Broer Theo en hun oom, die in de kunsthandel zaten, presten
hem om eens
wat aardigs te schilderen; een landschapje of een stilleven of zo, dat
de
mensen met goed fatsoen boven het dressoir konden hangen. Dan bestond
de kans
dat er eens een Van Gogh verkocht zou worden, voor een paar tientjes
misschien
wel. Maar zolang hij omging met al die idiote schilders uit Frankrijk,
met hun rare
kleurgebruik, zou dat er absoluut niet inzitten.
Van Gogh
wilde schilderen hoe hij het zag. Hij liet mensen zien in
hun ellendig bestaan. Uiteindelijk met (postuum) succes. De audiotour
laat een
opname horen uit een veilingzaal. ’40 miljoen dollar voor deze Van
Gogh. 50
miljoen geboden via de telefoon. Hoorde ik 60 miljoen?’
Ja, zijn
schilderijen gaan nu weg voor bedragen met 7 nullen. Bij
het genoemde museum in Amsterdam moet je in de rij staan om ze te zien.
Maar de
weg naar Zundert weten al die Amerikanen en Japanners niet te vinden;
hier
heerst rust en stilte.
In zo’n dorpje als Zundert staat al het fotograferenswaardigs
binnen een straal van 300 meter van de markt. Ik fotowandel wat rond.
De
RK-kerken zijn in Brabantse dorpen altijd wat omvangrijker dan de
Hervormde.
Vrijwel
overal: op De Tuintjes, op de Burgemeester Manderslaan,
hangen vlaggen met allerlei symbolen aan huizen en aan lantaarnpalen.
Nou kun
je gaan nazoeken waarom, en ook een speurtocht houden naar de
kwintessens van
de ‘Jaarlijkse traditionele wijnverschieting‘ die binnen enkele weken
weer
gehouden zal worden. Maar soms is het aardiger om zulke dingen helemaal
niet te
willen weten, en al wandelend je fantasie erop los te laten. ‘Dat hóéf
je niet
te weten, tien pond
scheten’, zoals we
vroeger zeiden op het schoolplein, als iemand al te nieuwsgierige
vragen stelde.
Een rijk
sociaal leven hier; Zundert zindert van activiteiten. Er
is ook zeer onlangs een kindeke geboren in Zundert, een meiske, Lisse.
De
ouders willen dat wel weten, ook. Het zou dan prettig zijn als er in
Lisse deze
week een stevige boy ter wereld gekomen zou zijn die ooit gaat
luisteren naar
de stoere naam Zundert. Als dat zo zou zijn – wat ik betwijfel – zou
dat
beslist geen toeval zijn, maar niet minder dan het herstellen van het
Grote
Evenwicht der Dingen.
Via een
labyrint van heggen loop ik terug naar de Markt. Ik bekijk
het tijdenlijstje bij de bushalte. Behalve bus 115 naar Breda rijden er nog drie dunne
zijlijntjes door Zundert.
Nummer
622 heeft de meest welluidende bestemming: ‘Mencia de Mendoza’ Daar hij maar één keer per
dag rijdt, ’s
morgens vroeg, en alleen op schooldagen, deduceer ik dat dat de naam is
van een
school.
‘Beter 10
minuten wachten op een bus dan 4 jaar op een nier’,
staat op de halte. Ik vind die vergelijking nogal krom en demagogisch.
Maar
daar komt de bus al.
Terug in Breda neem ik nog even de tijd om dat in verbouwing
verkerende station in ogenschouw te nemen. Ik snap er nu iets meer van.
Als je
het nadert vanaf de noordzijde, zie je eerst een plein met hoge, nieuwe
kantoren
en flats. Er staan auto’s geparkeerd op een dak naast het busstation en
fietsen
ergens onder, op het voorplein. Dan ga je de hal met kaartjesautomaten
binnen. Daar
is iets nieuws en onverwachts: een OV-servicepunt waar je
plaatsbewijzen en
info kunt bekomen voor zowel de trein als de bus. Normaliter zijn dat
twee
geheel gescheiden werelden, die elkaars bestaan niet eens erkennen.
Zijgangen
zijn bezig, ingericht te worden tot winkelcentrum, net
als in stations als Leiden Centraal, Rotterdam Centraal en Arnhem.
Aangezien
nog veel winkels ’Coming Soon’ zijn, is het hier een nog wat kale boel.
Vanuit de
hal voeren roltrappen je naar het naar het busstation, naar
het noordelijke treinenperron (spoor 7 / 8) of het middelste (5 en 6).
Spoor 5,
met Sprinters naar Den Haag CS, is tijdens de verbouwing een stuk naar
het
westen opgeschoven, en ligt minstens een halve kilometer van die
gietijzeren
trap die juist aan de oostzijde is opgericht.
Ik zei in
het begin dat het station van Breda al 175 jaar in verbouwing
verkeert, maar dat was een beetje overdreven. So wie so bestaan voor
Breda de
spoorwegen pas 159 jaar, want in 1855 vertrok er voor het eerst een
trein, en
wel naar Roosendaal. Niet rechtstreeks naar België, via de kortste weg.
Men
vreesde een militaire aanval per trein. Ik heb het idee dat
sommigen dat
nu nog steeds vrezen; misschien is dat de ware reden dat je vanuit
Antwerpen met
de zogenaamde HST nog steeds niet verder komt dan Noorderkempen.
Het is
tegenwoordig moeilijk voor te stellen, maar de Belgen waren
in 1855 onze doodsvijanden. Station Breda lag toen 500 meter ten westen
van de
huidige plek, bij het riviertje de Mark en binnen het schootsveld van
de
vesting Breda. Het station mocht daarom niet al te stevig zijn, maar
werd bij
wijze van spreken opgetrokken van waaibomenhout. Bij een belegering van
de stad
door Belgische horden zou het station snel en gemakkelijk gesloopt
moeten
kunnen worden – of desnoods zelfs in brand gestoken.
In 1864,
toen de spoorlijn Breda-Tilburg werd geopend,
verhuisde het station naar de huidige plek. Deze incarnatie van het
station hield
het nog tot 1970 uit, totdat de spoorbaan verhoogd werd en het station
in
gebruik werd genomen dat nu de slopershamer wacht.
Dit is
het einde van Breda-dag 1. Voor dag 2: scroll naar beneden.
Frans
Mensonides
8 oktober 2014
Er geweest: zaterdag 20 september 2014
Enkele foto’s van het busstation zijn gemaakt op dinsdag 23 september
2014
Dit is dan
deel 2 van het stuk dat hierboven begon. Dinsdag 23 september 2014, de
dag van
de equinox, nam ik de bus naar Meersel-Dreef, België’s meest
noordelijke
nederzetting, ruim 10 km ten zuiden van Breda.
Maar eerst stap ik even in een stadsbus om de halte Breda Centrum
te kunnen fotograferen. Twee haltes zijn het eigenlijk; de stads- en
streekbussen vertrekken elk van hun eigen locatie met hun eigen abri.
Veolia-lijn
145 rijdt in uurdienst van Breda naar Meersel-Dreef,
en dat alleen op maandag tot/met vrijdag, overdags. De bus
heeft acht man aan boord. We verlaten
Breda bij kasteel Bouvigne en rijden grenswaarts via de Galderseweg
langs het
Mastbos. Vanaf die weg maken we even een rondje over het
terrein van
landgoed Klokkenberg, waar een sanatorium is / was.
De laatste plaats voor de grens is
het dorpje Galder. Dat is
bij automobilisten vooral bekend van het verkeersknooppunt dat ernaar
genoemd
is. Maar het is ook een echt dorpje met boerderijen, villa’s en
landhuizen bij een
kerkje. De dorpskroeg heet, hoopvol, ook: Knooppunt Galder, maar het
ligt op
het kruispunt van twee rustieke lanen, en Galder is zo’n dorp waar veel
meer
mensen langs- dan doorheen rijden.
Als we de grens naderen, is er nog
maar één passagier
overgebleven van de acht die aan deze rit begonnen. Die laatste man (uw
dienaar) wil de grens te voet passeren, en stapt uit bij de laatste
halte op
Nederlands grondgebied.
Net als tussen Overdinkel
en Gronau, is ook de grens tussen
Galder en Meersel-Dreef niet duidelijk getrokken op de weg. Er bestaat
zelfs
misverstand over, waar hij precies ligt. Zo is volgens oude, degelijke
topografische kaarten, én volgens moderne als Google Maps en Bing Maps,
café
Moskes het eerste pand in België – niet toevallig een staminee. Maar de
uitbater claimt op grond van de plaatsing der grenspalen, dat zijn
kroeg niet
net vóór, maar óp de grens ligt. Zijn damestoilet zou in een ander land
liggen
dan het heren-. Maar zijn post wordt wel degelijk door de Belgische
postbode in
de brievenbus geschoven; de voordeur moet maar bepalend zijn. In ieder
geval
drijft hij de meest noordelijk gelegen kroeg van de minstens 100.000
die er in
België zijn.
De grens tussen Nederland en België telt in deze streek drie
‘bulten’, noordelijke uitstulpingen in Nederlands gebied. In de
linkerbult ligt Essen,
waar ik dit voorjaar was, en dat kan bogen op het noordelijkste
spoorwegstation van gans het Belgisch koninkrijk. Meersel-Dreef ligt in
de
middelste van de drie; in de rechter Poppel, waar ik nog nooit geweest
ben. Dan
heb je, wat links van Poppel, dat bizarre Baarle-Hertog,
omringd door
Nederland, waar de grens echt dwars door huizen en tuinen heenloopt. Ik
nam er
in 1999 een kijkje.
In die ‘bulten’ had de bevolking het in de Eerste Wereldoorlog nog zwaarder dan in de rest van België (zie het verhaal over Lokeren). Duitsland had de Belgisch-Nederlandse grens hermetisch afgesloten door middel van de ’dodendraad’, een hekwerk van hoogspanningskabels. Maar daarbij sneden ze soms een stuk af van de erg kronkelig lopende grens. Met de drie bulten deden ze dat ook.De bevolking daarvan zat vier jaar klem tussen de dodendraad en de Nederlandse grens, die ze ook niet zomaar konden overschrijden. Al die tijd moesten ze zich zelf maar zien te bedruipen. Baarle-Hertog, omringd door neutraal Nederlands gebied, bleef echter een bezetting bespaard.
Meersel-Dreef bestaat
uit twee lange, parallel lopende wegen, de Dreef en de Meersel,
overgaand in
het Heieinde. Er wonen 1000 mensen, waarvan ruim de helft Nederlandse
belastingvluchtelingen. Die hun Nederlanderschap graag accentueren, in
plaats
van een beetje in te burgeren. In een van de eerste huizen die ik
passeer, zie
ik een miniatuurmolen in de tuin staan.
Afgezien van die molen, is er erg
weinig Nederlands aan
Meersel-Dreef. Neem bijvoorbeeld het verbijsterende aantal staminees,
kroegen,
terrassen, taveernen, restaurants en cafetaria’s in zo’n kleine plaats.
Volgens
voorschrift in de Vlaamse grondwet moet er zeker één horecagelegenheid
zijn op
100 ingezetenen, en dat haalt Meersel-Dreef gemakkelijk. Vlaanderen,
het land
waar de helft van de bevolking de andere helft tapt.
Er is zelfs een klooster met een
terras, eetzaal en
speeltuin. ‘Bij de paters’, heet het dan ook.
Hier zit het volk; op de andere
terrassen in Meersel-Dreef zie ik geen mens, hoewel het op deze
dag-en-nachtevening
nog steeds zomers weertje is.
Dat heeft allemaal te maken met de
status van Meersel-Dreef
als bedevaartsoord. Je kunt de pelgrims hier niet helemaal naartoe
laten komen,
alleen om te bidden. Als vanouds moet je de gelovigen ook eten, drinken
en
logies bieden.
Dat dit noordelijke dorp een
bedevaartsplaats is geworden,
hangt ook weer samen met zijn positie op de landkaart. Na de vrede van
Munster in 1648 werd in de Noordelijke Nederlanden de RK-godsdienst
onderdrukt.
Meersel-Dreef, toen ook al aan de grens gelegen, werd zodoende een
ideaal
plekje voor een pelgrimage, want het lag vlak onder het overwegend
katholieke
Breda (al reed er nog geen Veolia-bus).
Aan het eind van de 19e eeuw kreeg
Meersel-Dreef er een
attractie bij in de vorm van een echte Lourdes-grot. Het geval werkt me
op de
lachspieren. In mijn beleving moet een grot zich toch minstens voor een
deel
onder de grond bevinden, maar dit hilarische gevaarte bevindt zich er
geheel
boven. Nou ja, het bespaart je in ieder geval een gang helemaal naar
Lourdes.
Op de banken voor de grot zit het vrome volk vurig te bidden.
Nee, ik offer maar geen geld voor een
kaars. Het offer van
een heiden telt so wie so niet, en als ik ‘overal waar nodig’ een van
die
dikke, zware kaarsen moest ontsteken, dan mocht ik er wel een gros van
meenemen, en hoe krijg ik die in mijn tas; er is geen beginnen aan.
Deze grot ligt midden in het Maria
Park, een bos met
tientallen heiligenbeelden en vele kapelletjes. Ze hebben echt werk
gemaakt van
de Kruisweg. Die is letterlijk een lijdensweg voor mensen die hem
bijvoorbeeld
met een rollator moeten doen. Een steile trap voert naar alleen maar
een
herdenkingsplaat (maar symbolisch natuurlijk evenzeer naar de hemel als
dat doornige pad in
Overdinkel). En de Calvariberg is helemaal een onneembare
vesting voor slecht-ter-benen, zeker als je op je knieën omhoog wil
naar de
kruisigingsplaats, want zo hoort het eigenlijk.
Och, of je nu katholiek bent of niet; de verdienste van deze plek is de rust die je er in ieder geval vindt. Ik hoor hanen kraaien en vogels kwinkeleren, en waar hoor je dat nog in de westerse wereld, behalve dan in een uithoek van een land? Nog niet heb ik deze woorden opgetypt in mijn mobiele foon, of de stilte wordt verscheurd door doordringende frees- en zaaggeluiden. Eén van de kapellen wordt opgeknapt.
Ik zie een echte pater, compleet met lange pij en een koord,
hetzij om die pij in het gareel te houden, hetzij om zichzelf er
regelmatig mee
te kunnen flagelleren, ik weet het niet.
Het beeld van deze vriendelijke, oude
priester brengt me
ineens de grote mode in het huidige Nederland te binnen om rekenschap
en
verantwoording te verlangen voor zaken waarvoor mensen onmogelijk
verantwoordelijk gehouden kunnen worden. Als je in Nederland as.
december nog
de euvele moed hebt, het Sinterklaasfeest te vieren, wordt je geacht,
tevens
voorstander te zijn van slavernij uit het verleden. Tenzij je je daar
dan van
distantieert – waarmee vanzelfsprekend geen enkel leed ongedaan gemaakt
wordt.
En brave moslims, die nooit iemand
een haar gekrenkt hebben,
worden gedwongen zich luidkeels te distantiëren van IS(IS) en
moslimterroristen. Als ze dat niet doen, worden ze beschouwd, geen haar
beter
te zijn dan zij.
Nou zou ik dus op die priester af
kunnen benen en van hem op
hoge toon kunnen verlangen, zich te distantiëren van: de inquisitie,
ketter- en
heksenverbrandingen, de aflaatprediking, kruistochten en andere heilige
oorlogen, Filips II, Filips III, Margaretha van Parma, Alva, de
Bloedraad, gefoezel
met kleine koorknaapjes, kardinalen met computers vol kinderporno,
kerkelijke
hoogwaardigheidsbekleders die paleisjes van tientallen miljoenen euro’s laten neerzetten…
Ocharmen, heremetijd; die
man mag wel doorgaan met distantiëren totdat ik mijn laatste bus zie
vertrekken!
Een raar staaltje van Nederlands
neocalvinisme, al dat
gedistantieer; een nieuwe uitleg van de erfzonde? Ik distantieer me van
het distantiëren,
denk er verder maar niet over door en ga eten ‘Bij de paters’ in de
refter, zal
ik maar zeggen. Boven de drankenkaart staat ’Geestrijke dranken’, boven
de
lunchkaart: ‘Spijs de
hongerigen’.
Gezellige drukte hier; behalve bedevaartgangers en een Hollandse
ongelovige
zitten hier ook complete wielerpelotons en zo maar wat streekbewoners.
Dit moet
een gerenommeerd restaurant zijn.
Buiten zie ik weer iets nieuws. Ik
ben in Vlaanderen al
gewend aan broodautomaten, waarin brood van vorige week ligt te
beschimmelen,
maar hier bij het klooster staat een aardbeienautomaat. Deze bult in
België is
vermaard om zijn aardbeien. Aardbeien voorkomen mogelijk de ziekte van
Parkinson, staat vermeld op een bordje bij de automaat. Ja, ‘mogelijk’,
wat
voor garantie geeft dat: ‘mogelijk’? Maar
zouden die aardbeien niet snel verflensen en muf worden, achter
zo’n glazen cafetarialuikje?
Weer op pad. Langs de weg een
Inclusieboom, om ons eraan te
herinneren dat geen mens uitgesloten mag worden, waarvan dan ook. Er
zal nog
wel eens een Distantieerboom naast geplant worden, denk ik, als die
gekte de
grens over waait.
Ik loop nog even terug naar de halte waar Veolia zijn
zuiderbuur De Lijn ontmoet. De laatste maatschappij rijdt met lijn 430
van hier
naar Hoogstraten, waar het gemeentehuis van deze bult staat, en
helemaal naar
Turnhout. Maar alleen op tijdstippen dat forenzen en scholieren
onderweg zijn.
De laatste bus naar Hoogstraten vertrekt vroeg in de middag; de laatste
bus uit
Hoogstraten keert rond etenstijd terug in Meersel-Dreef. In de stille
uren,
tijdens de weekenden en ’s avonds kun je alleen de belbus naar
Hoogstraten
ontbieden.
Vroeger reed hier een tram. Ik loop
over de kaarsrechte
Tramweg, waar in de periode 1899-1937 een puffend stoomlocomotiefje
langs de
akkers ‘snelde’. Er staat zelfs nog een oud stationsgebouw.
Vlaanderen heeft in het begin van de
20ste eeuw een heel
dicht net van zulke‘ boerentrams’ gehad; vrijwel elk gehucht was
bereikbaar. In
Meersel-Dreef reed, helaas slechts vier keer per dag, de tram
Hoogstraten –
Rijsbergen. In dat laatste, Nederlandse, dorp kon overgestapt worden op
de tram
Wernhout –Breda; de verre, verre voorloper van Veolia-lijn 115. De
trams uit
België hielden in Rijsbergen op zondag twee uur stationnement. De
machinist en
de conducteur hadden zodoende tijd om een kerkdienst te bezoeken, en
dat werd
allemaal doorbetaald.
Ik koers nu met vastberaden passen over het Heieinde af op
het echte, ultieme noordelijkste punt van België, en laat de buurtschap
Scheurdekous dus links liggen. Ik heb iets met grenzen, zoals de trouwe
lezer
weet, en zo’n extreem punt is als het ware een grens der grenzen; de
grens
loopt hier zelf ook tegen een grens aan. Dichter bij de poolcirkel komt
de
Belgische grens niet dan op dit punt, zo’n halve kilometer ten
westnoordwesten
van het café Moskes.
De noordelijkste grenspaal, nr. 219,
staat in de tuin van
woning 41, die dus
wel de meest
noordelijke brievenbus van België moet hebben. De panoramafoto neem ik
vanaf
Nederlands grondgebied. De langwerpige opstal links is de
Bijenboerderij die,
als mijn kaart klopt, ook nog net in België staat. Aan de gevel ervan
is een
kapelletje aangebracht. Wel een rare, vierkanterige, blokkerige kapel.
Natuurlijk,
op zo’n bijzonder punt hoort een bijzondere kapel.
Maar verrek, het ís helemaal geen
kapel! Het is een
versnaperingen- en frisdrankenautomaat onder een afdakje. Met een
picknickbank
ernaast. Geen doodsdraad vormt de grens der lage landen, geen
tankversperringen,
zelfs geen douanepost. Een snoepautomaat doet dienst als
grensmarkering; laten
wij, Nederlanders en Belgen, daar blij mee zijn, al is het wel een
beetje
typisch.
De bus terug naar Breda zal nog een half uur op zich laten wachten, dus ik loop Galder nog even in, een heel normaal Brabants dorp, met tuintjes met heggenlabyrinten; dat is erg ín, momenteel. Toch ook hier een bijzondere kapel: een met een overbodig, maar wel geinig torentje.
Op een
terugreis zie je niets nieuws, als je héén goed hebt
opgelet. Dus ik ga in de bus maar wat zitten filosoferen over 175 jaar
spoorwegen, en de vraag, waarom ik helemaal geen zin heb om aan
jubileumactiviteiten
mee te doen - die al voorbij zijn als dit nummer ter perse gaat.
In 1989
was ik erbij. Ik ben er twee à drie maal geweest, de
manifestatie ‘Treinen door de Tijd’, bij Utrecht CS. Toen, ten tijde
van het
anderhalve eeuwfeest, had de trein de wind mee. Er heerste elan. De
files
moesten korter, het milieu moest schoner, de auto moest worden
teruggedrongen
en de trein leek daartoe het aangewezen middel.
‘OV-maal-twee’,
luidde de slogan; het duurde even voordat we
doorhadden dat die verdubbeling sloeg op de tarieven, en niet zozeer op
het
aantal passagiers. Rail 21, hogesnelheidstreinen in ons land, een
Zuiderzeelijn, misschien. Plannen waren er genoeg, vernieuwingsdrift te
over,
en dat straalde af op ‘Treinen door de Tijd’. Spoorwegen waren
allesbehalve
stoffig en gedateerd; spoorwegen waren hip, spoorwegen bruisten.
Maar als
ik anno 2014 in vogelvlucht terugkijk op het derde kwart
van de tweede eeuw spoorwegen in Nederland, zie ik toch in de eerste
plaats een
lange stroom decepties. ProRail, dat werd afgesplitst van NS, en er
sindsdien
niet veel meer van bakt. Stakingen om de meest idiote redenen (‘Rondjes
rijden
rond de kerk’). De Zuiderzeelijn die niet doorging. Het Fyra-debacle.
Asfaltministers van links, rechts of recht door het midden. De
chipkaart, die
laatst zelfs door NS-tobman Huges werd uitgekotst.
Misschien
– bij leven, bij welzijn, bij goed ter been en bij nog
goed bij mijn verstand zijn – dat ik (82, dan) me in 2039 bij het
tweede
eeuwfeest weer in het gedruis stort. Maar momenteel: noem me één reden
om feest
te vieren…
Ergens
jammer dat ik tóch niet één kaarsje heb gekocht in die
zogenaamde Lourdes-grot. Ik had hem kunnen branden voor Huges. Dat
moest
‘Overal waar nodig’, en dat is hier zeker van toepassing.
Frans
Mensonides
22 oktober 2014
Er geweest: Zundert zaterdag 20 september, Meersel-Dreef dinsdag 23
september
2014
© Frans Mensonides, Leiden, 2014