In de
nadagen van de astronomische zomer en van mijn vakantie wilde het
eindelijk eens een keer ophouden met regenen. Op die valreep boekte ik
last minute een ultrakorte, driedaagse vakantie in De Panne, aan de
Belgische kust, in de kelder van Vlaanderen, bij de grens van België
met Frankrijk en die van de duinen met De Polders.
Alweer
België dus, deze nazomer. Beide, de kust en de polders, schreeuwden om
een tweede bezoek. De eerste omdat die bijzondere Kusttram
er heen en weer rijdt, waarmee ik me in 2015 al liet rijden. Hoewel die
met 69 kilometer de langste tramlijn ter wereld is, smaken ritten ermee
toch altijd nog naar nóg meer; hij mocht van mij lopen van de Noordkaap
tot Gibraltar.
Het gebied achter de kustlijn, De Polders, wilde
ik nog een keer zien omdat ik, nog voor de Derde uitbreekt, alles wil
weten over de Eerste Wereldoorlog, die daar hevig woedde. Ik was in ’16
in Ieper, waar ik geen
puf meer had voor de loopgraven, en wil daar deze keer in Diksmuide in
afdalen, en vervolgens de 85 meter hoge IJzertoren doen – maar wat
zoekt een hoogtevreeslijder daar?
Hieronder deel 1, over de
treinreis naar De Panne, over De Panne zelf en over het krijgsgeweld in
Diksmuide, met als intermezzo de otters en zo van Sea Life in
Blankenberge. In deel 2, dat over een paar weken verschijnt, pakken we
de Kusttram en de bus naar Veurne, het stadje dat een kusttram moet
krijgen, hoewel het in De Polders ligt en niet aan zee.
Gent-Sint-Pieters
Op
Leiden Centraal maak ik me woensdagmorgen op voor een treinreis van
ruim 4,5 uur, met overstappen in Rotterdam, Antwerpen en Gent. Het
zullen 5 uur worden; reizen Nederland-België en vice versa verlopen
zelden zoals ze in het spoorboekje staan.
Over
de eerste drie uur, tot Gent-Sint-Pieters, valt er niets bijzonders te
melden; ik heb dit stuk in april nog gereden om in Gent de Albatros te nemen.
De
lijn naar De Panne is wel nieuw voor mij, en vertraagd. Die trein, die
zich IC mag noemen, maar een boemel-moyenne kent, begint helemaal in
Landen, aan de andere kant van Vlaanderen. Daarvandaan rijdt hij via
Leuven, de luchthaven, de drie Brusselse stations en Gent naar daar
waar Plopsaland wacht.
Een rit van 3,5 uur; alle kans om ergens
vertraging op te lopen. Volgens de omroeper op Gent-Sint-Pieters is dat
deze keer al gebeurd op het vertrekstation, door een technische
storing, en zal hij een kwartier te laat binnenkomen. Ik maak van de
gelegenheid gebruik, beneden bij de Lijnwinkel alvast een driedagenpas
te kopen voor alle trams en bussen van De Lijn; 12 euro; 2 euro meer
dan in 2015, maar nog altijd te geef.
De trein komt, vertrekt na
langdurige aarzeling weer, en rijdt tot Deinze in een irritant laag
tempo, met schokken, met veelvuldig optrekken en weer remmen. Na Deinze
wordt het echt terra incognita voor mij, nooit geweest, zelfs niet met
die HEMA-retourtjes,
lente vorig jaar, die dit jaar helaas niet verkrijgbaar waren. Een
nieuw stuk, maar desondanks overbekend: kouters die steeds vlakker
worden naarmate we de kust naderen, dorpjes waarvan sommige met station
en andere zonder; huisjes, elektriciteitskabels, koeien.
Het
is stil in de trein, die vooral terugkerende studerenden als
opvarenden heeft. Ik maak kennis met de stations Tielt, Kortemark,
Diksmuide, Veurne en Koksijde. Lichtervelde, tussen Tielt en Kortemark,
ken ik, daar kwam ik vorig jaar langs op weg van Kortrijk naar Brugge;
het is een knooppunt van twee lijnen. Als je daar wilt overstappen,
moet je bij voorkeur plaatsnemen in de voorste twee wagens; het staat
aangegeven op elk station. Deze keer hebben we de aansluiting gemist,
maar die van het volgende uur is ruim haalbaar.
Maxwell, die
hier al eens geweest is, heeft me gisteren nog via de telefoon
verzekerd dat er echt niks engs is aan de IJzertoren van Diksmuide. Het
grijsbetonnen gevaarte huisvest een oorlogs- en vredesmuseum met 22
verdiepingen. Maar ik word al beroerd als ik de monstruositeit – waarom
is alles in Vlaanderen zo godvergeten lelijk?? – boven de stad en het
landschap uit zie torenen; de trein rijdt er vlak langs. Benieuwd hoe
hoog ik morgen kom in dat ding.
Voorbij Diksmuide is dit lijntje, door een uithoek van Vlaanderen, enkelsporig, met alleen nog passeerpunten
bij de stations. Die worden door de conducteur en bloc afgeroepen: ‘De
volgende drie stations…’, dat spaart weer moeite. De vertraging loopt,
door het wachten op een tegenligger, op tot bijna een half uur.
Bij
Veurne gaan weiden langzaam over in duinlandschap. Een afgelegen
gedeelte van het perron staat vol helmgras of zoiets. Tussen Veurne en
station Koksijde sukkelt de trein langs tuinen van huizen met
vreemde uitstulpingen en aanbouwsels.
De Panne, de volgende ochtend
Dit
lijkt wel de trein naar Nergenshuizen. Station Koksijde ligt aan de
rand van Veurne en 4 kilometer van Koksijde zelf, dat zelf aan zee
ligt. Dan De Panne, eindpunt. In betere tijden voor het spoorwegwezen
liep de spoorlijn door over de Franse grens, naar Duinkerken. Nu zou ik
De Panne als het Roodeschool van Vlaanderen zien, als ik die titel al
eens niet verleend had aan Poperinge. Goed, De Panne is dan het Delfzijl van Vlaanderen, ook goed.
Het
station telt drie perronsporen, waarvan er tussen de spitsen nooit meer
dan één in gebruik is; er vertrekt dan maar één trein per uur. De
laatste, naar Landen, gaat al om 20:52.
Vanaf
het perron stap ik de wondere wereld binnen van de Vlaamse Kust en de
Kusttram. Met de laatste leg ik 3 van de 69 kilometer af die ´s werelds
langste tramlijn lang is, tot de halte De Panne - Kerk. Onderweg zie ik
de belangrijkste kinderattractie aan de kust, Plopsaland, en weiden
waar de koeien door de regen een extra drenkplaats hebben gekregen.
Vanaf
de halte is het nog maar 300 meter rolkofferen naar het Ibis-hotel. Ik
onderdruk de aanvechting om vandaag met de Kusttram nog even heen en
weer te reizen naar Knokke; bijna weer terug naar NL, dus. Liever ga
ik, na dat lange zitten in de trein, meteen een verkennend rondje door
De Panne lopen.
Het hotel ligt aan de voornaamste winkelstraat,
de Zeestraat, waar je ook het gemeentehuis vindt. Samen met de
Duinkerelaan en de Nieuwpoortlaan, waar de tram rijdt, vormt de
Zeestraat het redelijk gezellige hart van het dorp.
Alles
is
hier tweetalig, de apotheek tevens Pharmacie, de sigarenboer
ook Tabac. Behalve Franse toeristen zitten hier vermoedelijk ook
de
nodige expats uit Frankrijk, die na jaren nog geen syllabe kunnen
uitbrengen in het Vlaams (ja, nog wel het woord ´syllabe´). Een collega
die een keer op doorreis een uurtje in De Panne had rondgekeken, is er
tot op de dag van heden van overtuigd dat dat in Frankrijk ligt, en
wilde bijna niet geloven dat het echt deel uitmaakt van Vlaanderen.
Halverwege
de Zeestraat kun je een duintop beklimmen. Ik doe het, negeer het stel
dat op een bankje op de top elkaar smachtend de liefde zit te verklaren
(zij letten ook niet op mij) en wend mijn blik naar het panorama.
Dat
bestaat uit het ziektebeeld van bijna alle plaatsen langs de Vlaamse
Kust, waarvan de meeste ooit hun bestaan begonnen zijn als armetierig
vissersdorpje. Om me heen zie ik de daken van villa´s
die zo’n 100 jaar geleden gebouwd zijn in opdracht van bemiddelde
mensen; huizen die nu een aardig bungalowpark vormen. Niet lang na WO
II werd het uitzicht hun ontnomen door die enorme betonnen bunkerwanden
met hoge, lelijke flats, een Atlantikwall na dato. Ze beslaan bijna de
gehele kust van De Panne tot en met Knokke, en domineren ook het
panorama dat ik straks vanaf het strand zal trekken (in Vlaanderen TREK
je foto´s).
Zicht op zee werd het privilege van de bewoners van
bijvoorbeeld de residenties Westhinder en Zuidhinder. Hinder,
inderdaad. Wel eerlijke namen, maar geen erg wervende. Maar ‘hinder’
betekent in het Vlaams iets anders dan bij ons: achter, of zoiets;
vergelijk ‘hinten’ in het Duits. En als je thuis zit, zie je de
lelijkheid van je huis niet meer; dat is overal ter wereld zo.
Bij de makelaar staan zulke huizen TE KOOP (A VENDRE) of TE HUUR (A LOUER). Zolang je een driekamerflatje zoekt en geen waarde hecht aan resideren in een residentie, zijn ze best betaalbaar. De oudste, petieterigste en afgebladderdste gaan van de hand voor bedragen met 5 cijfers, waarvoor je in Nederland nog geen fietsenschuur koopt.
De
Esplanade – waar tot 1996 het eindpunt van de tram was – is een weidse
naam voor een waaigat tussen een paar van die flatblokken in. Er staat
een monsterlijk gedrocht dat een monument voor een koning moet
voorstellen, die staat te schuilen onder een rechthoekige triomf’boog’.
Waarom is alles hier in Vlaanderen zo godvergeten lelijk? Dat vroeg ik
me daarnet ook al af.
Een schoolklas dartelt om het monument
heen, luistert naar gegeven uitleg en wordt waar nodig tot de orde
geroepen door een scherp fluitje van de onderwijzeres. Het is de eerste
van zeker een dozijn van die lagere- en middelbare-schoolklassen die ik
zal tegenkomen op deze driedaagse. Het is midden in het schoolkampseizoen. Als ze aan de wandel
zijn, lopen ze meestal in colonne, elk met een geel hesje.
Op
donderdag, dag 2 en tevens al voorlaatste, loop ik ’s avonds nog een
afscheidsrondje door De Panne, na een dag in de loopgraven van
Diksmuide - waarover hieronder meer. Was woensdag een wat frisse,
donkere dag; vandaag heerste er heerlijk nazomerweer.
Om 20:00
uur heeft de genadige duisternis de lelijkheid van die appartementen
opgeslokt; zelfs de hinder-flats ogen nu draaglijk. De winkelstraten
zijn des te gezelliger. in de laatste restaurants die nog open zijn,
worden de desserts genuttigd en zit men met jassen aan op de terrassen.
De tram brengt plukjes passagiers naar huis. En vanaf het strand
klinken nog enthousiaste kinderstemmen; die spannende dropping,
waarover nog het hele schooljaar zal worden nagepraat.
De
ochtend daarop neem ik de tram naar Blankenberge, een rit van 2 uur,
die ik onderbreek bij station Oostende om daar mijn koffer even in een
bagagekluis te deponeren. Sinds 2015, toen ik in Oostende zo’n minivakantie
doorbracht, is er geen zichtbare voortgang geboekt bij de renovatie van
het station. Tussen stationshal en perrons gaapt nog een onoverbrugbare
kloof. Het ziet er hier uit alsof er kort geleden een 500-ponds bom is
ingeslagen.
Bij Sea Life
krijg ik, zonder erom gevraagd te hebben en zonder uitleg, een stempel
op mijn hand gedrukt. Het is misschien om te laten zien dat ik betaald
heb. Maar er is ook iets met een actie dat je op 9 plekken een
stempeltje moet zien te verzamelen – ook op je handen?? - om bij
de uitgang een hebbedingetje te verkrijgen; ik verdiep me er niet in.
Een
bezoek aan dit fraaie zeeaquarium werkt als een meditatie. Een
stemmig-donkere ruimte; gekabbel van golfjes. Dommelende New age muziek
uit synthesizers, waar je thuis hoorndol van zou worden als het uit je
CD-speler kwam, maar die hier heel effectief bijdraagt aan je stemming.
Al
die soorten zout- en zoetwaterwezens. Die zwemmende pannenkoeken van
roggen, die je van onderen, boven en opzij kunt bekijken. Piranha’s uit
de Amazone, met hun felle bijtbekkies; niets in het water steken,
s.v.p.! De zeeschildpad die in het water niets heeft van de sloomheid
die zijn neefjes en nichtjes op het land kenmerkt. Sierlijk vliegt,
zweeft, klapwiekt hij over ons hoofd heen; we zitten in een tunnel,
onder het water.
Wie de vorige alinea bekend voorkomt, moet wel
beschikken over een fotografisch geheugen. Ik copy-and-pastte het uit
een FHM-metje uit 2009 over een bezoek aan het Sea Life-filiaal in
Scheveningen. Deze Vlaamse vestiging komt qua zoetwater- en zeewezens
ongeveer op hetzelfde neer, maar is toch veel uitgebreider. Er zijn ook
otters, pinguïns, schildpadden en zeeleeuwen. De Pier van
Blankenberge daarentegen, stelt veel minder voor dan die van
Scheveningen.
Er
wordt overal uitleg gegeven. Ik schuif aan bij die over de otters, en
ben niet de enige; ik kijk en fotografeer heen over de hoofden van 70
Waalse schoolkindertjes. Dit is heel jong grut, drie groepen-drie; de
juffrouwen houden bordjes omhoog met 3a, 3b en 3c. De kinderen kletsen
door de Nederlandse uitleg heen omdat ze die niet verstaan, en door de
Franse omdat die aanleiding geeft tot bewonderend commentaar. Ssjt,
ssjt, sissen de juffen wanhopig. Die moeten vanavond wel steen- en
steenkapot thuiskomen, en het hele weekend nodig hebben om bij te komen.
De
otters zijn drie seniore broers, al 17 jaar oud, uit hetzelfde nest. Ze
slijten hier hun dagen. Andere otters komen er niet bij in hun wel erg
ruime behuizing. ‘We gaan er geen jong mannetje bij steken’, want dan
vechten deze vreedzaam ogende diertjes elkaar de tent uit, om de
pikorde opnieuw vast te stellen. En ‘We gaan er ook geen vrouwtjes
bijsteken’, want otters overtreffen de konijnen in datgene waar
konijnen bekend om staan.
De otters worden gevoerd met hun
lievelingshapje, eendaagse kuikens, een wat luguber gezicht, vinden ook
de Waalse scholiertjes. De beesten werken de kuikens naar binnen
ongeveer met de houding waarmee een Hollander bij een kraam een haring
nuttigt.
Otters kwamen in België en Nederland vroeger overal in
het wild voor, maar nu alleen nog op plekken waar ze uitgezet worden.
Sea Life zet zich overal ter wereld in voor behoud van bedreigde
soorten, voor het koraalrif en voor de oceanen, die verstikt dreigen te
raken met plasticafval.
Als ik alles bekeken heb, zie ik in het
restaurant de Waaltjes aan de maaltijd aan lange tafels. Daardoor zijn
ze zowaar eventjes stil. Maar laat ik niet verzuimen, op te merken dat
die 7 jarige kinderen in Scheveningen veel meer decibels produceerden
dan deze 70 hier in Blankenberge. Het valt me op deze reis ook weer
volop op: de rust, kalmte en stilte die Belgen uitstralen.
Vissen op de Pier
De
vorige ochtend – dit is geen chronologisch verhaal – neem ik in De
Panne die boemel-IC om in Diksmuide een WO-I-dag te beleven. Een sliert
rijtuigen staat klaar voor een handjevol passagiers. Ik ben de enige
die zich vervoegt bij het loket, waar de lokettist nog een slok uit een
waterfles neemt, alvorens naderbij te sloffen en zijn enige klant te
gaan helpen. Als ik 65-plusser ben krijg ik korting, vertelt hij – maar
dat ben ik nog niet; ik betaal nog ruim 4 jaar de colle mep. De overige passagiers trekken een kaartje uit de
automatische ´verdeler´ die mijn bankpasje niet wil accepteren, weet ik
uit ervaring.
De trein moet in Veurne een minuut of 7 wachten op
zijn tegenligger en begint die lange rit naar Landen meteen alweer
met vertraging.
Diksmuide ligt in De Polders, de strook laagland
van zo´n 20 kilometer breed achter de kust. De trein passeert de
IJzertoren. Het is even na 10:00 uur. De toren is net open, maar de
eerste schoolklas van vandaag staat alweer op de stoep. Straks sta IK
daar, onderaan de nachtmerrie van een acrofoob. Ik ga in ieder geval
een poging doen om de top te halen.
De loopgraven van Diksmuide,
met de lugubere naam Dodengang, vergen een wandeling van drie kwartier
van het station door het stadje en langs de IJzer. Die rivier
ontspringt in Noord-Frankrijk en stroomt tussen Nieuwpoort en
Lombardsijde in de Noordzee.
Het marktplein ziet er net zo ruïneus uit als het stationsplein van Oostende. Komt hier soms een metro?? Niks over gelezen.
De
stad heeft in de Eerste Wereldoorlog hetzelfde lot ondergaan
als Ieper. Hij is grotendeels verwoest en daarna wederopgebouwd in
de originele staat. Van afstand lijken de gebouwen middeleeuws. Maar
kom je dichtbij, dan zie je er het patina overheen liggen van één
eeuw en niet van zeven, acht.
Je kunt in deze streek een
racefietsroute rijden die genoemd is naar Michel Pollentier, een zoon
van Diksmuide. De tocht voert langs alle adressen in de streek waar je
onder de toonbank EPO en andere verboden preparaten kunt kopen.
Tenminste, dat vermoed ik; waarom zou je anders een fietstocht
vernoemen maar een dopingzondaar?
Ik weet het nog precies, in
1978 was het; ik volgde de Tour de France toen nog op de voet.
Pollentier had in een bergetappe de gele trui veroverd. Hij moest een
plasje inleveren bij de dopingcontrole en bracht die plas tevoorschijn
uit een rubberen bal met een slangetje eraan, die hij onder zijn oksels
geklemd had. Het was een cleane plas van een ander. Hij werd betrapt en
uit de Tour gegooid.
En zelfs dat verhaal van dat ‘peertje’ vol
pis is niet eens waar, want in werkelijkheid gebruikte hij een condoom
dat hij in z’n reet had verborgen, aldus de Wikipedia. Hij leeft nog en
drijft ergens een rijwielherstelplaats of zo, de loser!
Langs de
bochtige, kronkelende IJzer loop ik over een rustige B-weg die
doodloopt voor auto´s. Onderweg zie ik - je ziet hem moeilijk over het
hoofd – het lekkers dat ik voor het laatst bewaar, de IJzertoren. Ook
is er een kapelletje, gewijd aan de oorlogsslachtoffers.
In de
Dodengang vielen er honderden en honderden, aan beide kanten. Het
verhaal is dat van de hele oorlog: een patstelling. Het draaide
allemaal om een aantal grote petroleumtanks die hier stonden. De Duitse
troepen hadden die veroverd; niet eens zozeer voor de petroleum, maar
meer omdat het uitstekende uitkijk- en mitrailleurposten waren in het
vlakke landschap. De Belgen stuitten hier in 1914 aan de IJzer de
Duitse opmars en beletten hen, het laatste snippertje België in te
nemen, terwijl de rest al in Duitse handen gevallen was. Duitse
pogingen om verder te komen in België mislukten evenzeer als die van de
Belgen om die petroleumtanks in handen te krijgen.
Ik stap het
Stiltepad op, waar nog een loopgraaf was achter de Dodengang, de
Loopgraaf van de Hoop; aan de achterkant ervan lonkte de vrijheid. Veel
stilte is de bezoeker van het Stiltepad vandaag niet gegund. Net als ik
het pad oploop, stappen er twee mannen van gemeentewerken uit een auto,
laden gereedschappen uit en zetten enthousiast de ijzerzaag in de
vangrail langs de IJzer. Het passend-naargeestige gehuil van de zaag
zal tijdens mijn hele bezoek aan de Dodengang weerklinken.
Alles beter dan het geluid van mitrailleurvuur. Voorbij het Stiltepad heb je het bezokerscentrum van de Dodengang
en daarachter het langgerekte labyrint van de loopgraaf zelf,
waar Belgische soldaten de Duitse vier jaar lang beloerden,
beslopen
en beschoten.
Moeilijk voor te stellen als je hier op een mooie,
zonnige dag loopt te kuieren. Er wordt een schoolklas rondgeleid, wat
oudere leerlingen. Ze hebben klemborden bij zich en maken aantekeningen
voor opstellen en werkstukken. Nog een klas stapt vanuit een bootje aan
de wal. Ook deze attractie is populair bij de leraren die de jaarlijkse
schoolreisjes organiseren. Eén ervan wijst zijn kinderen op een roos
die tussen de stenen bloeit: ‘De klaproos, jongens, de ‘poppy’, het
symbool van de Eerste Wereldoorlog, van het bloed van de soldaten die
omgekomen zijn…’
Dan
mag Maxwell wel zeggen dat er niks engs is aan die IJzertoren, maar mij
zinkt de moed al in de schoenen en sta ik te soppen in dezelfde
schoenen als ik de kassa bij de weg gepasseerd ben. Ik ga de
vredespoort door. Bovenop de 85 meter hoge toren zie ik kleine
figuurtjes over een reling hangen.
Die wanstaltige, meters hoge
letters beelden de slogan van de Vlaamse Beweging uit: AVV VVK: Allen
voor Vlaanderen – Vlaanderen voor Kristus. De historie van de toren is
roemrucht. Tegenwoordig draait de hele expositie in de toren om vrede,
vrede en nog eens vrede. Maar ooit was hij het symbool van een wat
duistere beweging. Er is jaarlijks een ‘IJzerbedevaart’ naar de toren,
in beginsel bedoeld om in WO I gesneuvelde Vlaamse soldaten te
herdenken (nee, niet de Waalse!). Maar er namen ook wel eens bedenkelijke groeperingen aan
die marsen deel, die in de oorlog, de Tweede, verdacht werden van
heulen met de nazi’s.
Wie de eerste, oorspronkelijke toren in
1946 met dynamiet in de lucht hebben laten vliegen, is nooit
opgehelderd, maar het lijkt een verlate verzetsdaad. Van het puin
hebben ze later die grote PAX-vredesboog gebakken. De toren werd
wederopgebouwd tot waar ik nu tegenop zie. De IJzerbedevaarten liepen
in de jaren 80 grotelijks uit de hand, met botsingen tussen de linker-
en rechtervleugel van de Vlaamse Beweging. Maar in 2000 werd een
‘Historisch Pardon’ uitgesproken voor alle wantoestanden – waarvan ik
als Hollander toch nooit het fijne zal begrijpen.
De toren wordt
op de parterre ingeleid door Anna Vuylsteke die via een video tot ons
spreekt. De vrouw, die bijna 100 was toen het filmpje werd opgenomen,
is eerder dit jaar op 102-jarige leeftijd overleden. Zij werd in 1915,
tijdens WO I, geboren in Diksmuide. Het gezin vluchtte kort daarna naar Engeland.
Na 1918 keerden ze terug naar een compleet verwoest Diksmuide. Ze
kwamen terecht in een tijdelijke ‘barak’, een houten huisje, waarvan er buiten voor het
museum nog één staat. Anna was de laatste Diksmuidse die dat allemaal
nog kon vertellen uit eigen ervaring.
Ze legt uit dat je de lift
naar het panoramaterras op de 22ste etage moet nemen en dan steeds met
de trap één etage moet zakken, totdat je weer in de hal staat. Waar ook
de enige toiletten uit de hele toren zich bevinden. Dus als je móét,
doe het dan nú, zegt de vriendelijke hoogbejaarde, die kind aan huis
was in dit museum.
Goed idee, dat toilet te bezoeken; daarmee
kan ik mijn stijging weer even uitstellen. Nee, die lift naar 22 neem
ik niet; 10 tegen 1 dat ik meteen rechtsomkeert maak op dat terras en
verder niets van het museum zie. Ik ga gewoon, eigenzinnig als ik ben,
tegen de stroom in met de trap naar boven. Dat werkt prima; ik moet
alleen een keer uitwijken voor een dalende schoolklas.
Op
de onderste etages leer ik het nodige over het ondermijnen van
loopgraven, ondergrondse soldatenverblijven, en geallieerden en
Duitsers die zo enthousiast aan het graven waren, dat ze elkaar onder
de grond bijna tegenkwamen.
Daarboven meer informatie over de
Vlaamse Beweging en de rumoerige geschiedenis van de toren. Het wil
allemaal niet erg beklijven. Dat komt door iedere keer die trap naar
boven. Die geeft uitzicht op een steeds diepere diepte. Ik fotografeer
die horreur later vanaf de bodem van het trappenhuis, op de 3e etage.
Naar
zo’n diepte HOEF je natuurlijk niet te kijken. Maar je weet dat hij er
is. En een trap op te lopen met twee handen de leuning omklemmend en
met je neus naar de muur, is lastig, en geen gezicht, ook. Ik ondervind
nu aan den lijve hoe onverstandig wegkijken is, letterlijk of
figuurlijk. Doodmoe word je ervan.
Maar dat effect heeft WO I altijd al op me; die oorlog hakt erin, bij deze museumbezoeker. Zowel in Lokeren
als in Ieper kwam ik als een zombie uit het WO I-museum. Ik wilde
me in deze jubileumjaren, ’14-’18, beslist verdiepen in die oorlog, als
boetedoening omdat ik me altijd vrolijk stond te maken om Belgische
oorlogsmonumenten, die ik nogal protserig en pathetisch vond. Maar ik
geloof dat ik nu wel genoeg weet over de Grote Oorlog. Ik ga wel
vissies kijken in Blankenberge, morgen.
Nog 14 keer die trap op, trek ik ook niet meer. Op de 8ste etage laat ik de lift komen en daal af.
‘Mooi hè, meneer, alles ´ier’, verzucht een Vlaams brugpiepertje spontaan tegen me, als ik door de hal naar de uitgang loop.
-‘Nou joh, zeg dat wel!’, antwoord ik.
Frans Mensonides
27 september 2017
Er geweest: woensdag 20 t/m vrijdag 22 september 2017
©
Frans Mensonides, Leiden, 2017