Albatros
is de naam
van een nieuw type tram dat sinds de zomer van 2015 de straten van
Antwerpen en
Gent opluistert – en daar niet onopgemerkt voorbijrijdt. Dat geldt
zeker voor Gent,
waar alleen de 7-delige variant rijdt, en wel op de lange lijn 1
(Flanders Expo
– Evergem). Die tram heeft een lengte van maar liefst 43 meter en er
kunnen
niet minder dan 341 reizigers ingestouwd worden – waarvan er dan maar
72 een ´zetel´
kunnen bemachtigen.
De
Albatros is
genoegzaam geïntroduceerd in deel 1 van dit tweeluik, dat in Antwerpen
speelde
en waarnaar ik kortheidshalve moge linken. Daarom gaan we nu zonder
veel omwegen
en uitweidingen op pad naar Gent, waar deel 2 zich afspeelt.
Deze foto is er echter een van Antwerpen Centraal, want daar
moet je nu eenmaal overstappen als je naar Gent wilt.
Ik ben deze zaterdag de 29ste april
2017 nu eens, in
tegenstelling tot die keer van Oberhausen, voor mijn doen vroeg
uit de sponde gesprongen
en stap al om 8:08 uur bij station De Vink op de trein. Ik heb er maar
voor
gekozen, naar dat buitenwijk-station te wandelen, omdat het
stadsvervoer in
Leiden op dit tijdstip nog niet helemaal op gang wil komen.
Het openbare leven doet dat ook niet
op de nationale
uitslaapdag die de zaterdag is. Alleen enig leven op het Korte
Vlietkanaal. Er
varen drie roeiboten met vroeg bij de pinken studenten. Instructies
schallen
over het water. Zo vroeg gebeurt er nog minder dan normaal in Leiden Zuidwest,
door mij ooit omschreven als de meest onopvallende woonwijk van
Nederland. Toch
wordt hij binnenkort zowel decor als onderwerp van een
theaterproductie. Hoe
dat kan, daar kom ik binnenkort op terug.
Nu komt er ineens kabaal uit mijn
telefoon. Wat is dat nou
weer? Oh ja, mijn wekker.
Van station De Vink bereik je
Gent-Sint-Pieters in drie uur plus
een heel erg stijf kwartier – ongeveer de tijd die je van te voren op
Schiphol
moet zijn als je ergens heen wilt vliegen, deze week, met de huidige
meivakantiedrukte.
Tot afstanden van zo’n 400 à 500 kilometer is de trein echt sneller.
En die 22 minuten overstaptijd in de
spoorkathedraal van Antwerpen
Centraal kun je inderdaad gemakkelijk vullen met fotograferen en om je
heen
kijken. Zoals gewoonlijk wordt alweer een kleine 10 minuten van die
tijd
afgesnoept door de vertraging waarmee de trein Amsterdam– Brussel is
binnen
komen rollen. Die bereikt ook vandaag door werkzaamheden zijn
eindbestemming Brussel
Zuid niet en zal doodlopen op Brussel Airport Zaventem.
Ik stap over op de trein, de ‘Deense
Neus’, naar Kortrijk
waarvan nu wel weer de helft doorrijdt naar Lille. De andere helft
strandt in Ieper.
Het eindpunt Poperinge,
het Roodeschool van Vlaanderen, is dit jaar
niet minder dan 13 weekends alleen bereikbaar per bus.
Naast de
koppeltjes groene militairen zijn op
Antwerpen Centraal nu ook rode mannen van Securail actief, een soort
spoorpolitie, ook twee-aan-twee.
Het Gentse tramnet op een lichtelijk
verouderd kaartje uit de Wikipedia
–
maar een recenter heb ik niet kunnen vinden. De verlenging naar
Zwijnaarde
staat er nog maar als stippellijn op, de BraVoKo-werken (Brabantdam,
Vogelmarkt en Kouter) zijn
inmiddels voltooid, maar lijn 4 is momenteel wegens werkzaamheden
gesplitst bij
de halte Muide, waar je 200 meter moet lopen om verder te kunnen reizen.
In de eerste jaargang van deze site,
zomer 1997, deed ik het tramnet van Gent, in een tamelijk
melige aflevering. Dat net telde toen 11
lijnen en was 27 kilometer lang. Nu, 20 jaar later, is het aantal
lijnen
gekelderd naar 4 maar de netlengte gestegen naar 30 km. Hoe valt dat te
rijmen?
Nou, in 1997 reden op enkele lijnen
een hoop
korttrajecttrams die dus niet de hele afstand van begin- tot eindpunt
aflegden.
En al die korttrajectlijnen hadden een eigen lijnnummer. Die wirwar is
nu
gesaneerd. Er rijdt geen tram minder door.
En 3 van de 4 lijnen die overbleven,
hebben een verlenging
ondergaan. Die gaan we eerst maar eens doen.
Als ik na aankomst op Sint-Pieters op
zoek ben naar een
kaartjesautomaat, word ik in kreupel Vlaams aangesproken door een
Francofoon
die de weg wil weten. Gek, in 1997 gebeurde precies hetzelfde, zij het
op een
andere plek in Gent. Iedereen denkt maar dat ik overal de weg weet!
Hij vraagt, welke tram hij moet nemen
naar de binnenstad. Ik
antwoord lijn 1 naar Evergem of Wondelgem. Maar daarmee is hij nog niet
tevreden, want hij wil geloof ik ook nog dat ik hem aan het handje
meeneem naar
de halte. Hij mag het van mij zelf uitzoeken; ik ben zelf nog zoekende.
Als ik de automaat gevonden heb en me
gewapend met een
Dagpas naar de halte van lijn 4 begeef, spreekt een padvindstertje me
aan, of
ze mag vragen hoe oud ik ben. In Nederland zou ik zonder iets te zeggen
doorgelopen zijn, maar in België probeer ik de daar heersende betere
omgangsvormen
op te brengen.
‘60’, antwoord ik naar waarheid.
‘Oh, dat is nou jammer. Als u nou 61 was… We interviewen vandaag alleen
mensen
van 11, 21, 31, enzovoorts.’
‘Nou, dat gaat dan dus niet door. Ik zou zeggen, spreek me dan in
november nog
maar een keer aan, want dan hoop ik mijn 61ste verjaardag
te vieren.’
Te jong bevonden. Of 9 jaar te oud,
zo kan ik ook redeneren.
Verbazen zou ik me ook kunnen, maar dat doe ik op dagen in België al
lang niet
meer.
Lijn 4, Moscou – UZ (wat
Universiteitsziekenhuis betekent),
rijdt met PCC-tjes en HermeLijnen. Op schooldagen gaat hij overdag 8
keer per
uur en op zaterdag 6 keer per uur.
Eerst rijdt hij een stuk op met lijn
21 naar Zwijnaarde; een
stuk dat ik nog ken van mijn ommetje door Gent van 2001, om
mijn Frankskes op
te maken vóór de invoering van de Euro. Nu slaan we linksaf, terwijl
lijn 21
rechtdoor gaat. We belanden op een brede laan langs medische gebouwen,
waaronder het Verloskwartier.
Dit is wel de
allerbescheidenste verlenging
van het tramnet; reeds zo´n 600
meter na de aftakking bereiken we het eindpunt. Ik haal mijn dagpas
tevoorschijn en zal vandaag steeds vergeten dat je hier vergeten mag om
uit te
checken.
In Gent keren de trams meestal via een overloopwissel, niet via een lus. Dan zou je denken dat je bij het beginpunt gewoon in kunt stappen als de tram arriveert, terwijl de bestuurder naar de andere kant loopt. Maar: ‘Stap niet meteen op als de tram aankomt. De chauffeur wisselt van stuurpost en opent nadien opnieuw de deuren’. Waartoe toch al die regeltjes? Vooral in het OV zijn ze erg gek op.
Maar ik reis niet terug voordat ik
het UZ vastgelegd heb,
dat zelfs voor Belgische bergrippen stuitend lelijk is. Och, wat maakt
het uit;
in je ziekenhuisbed heb je er geen last van, en in een mooi ziekenhuis
liggen
is ook geen pretje. Ziekenwagens van Korthals en Zonen Ambulancevervoer
rijden
af en aan; veel van de 260.000 Gentenaren zijn ziek, blijkbaar. En dat
op een
mooie – zij het nog wat frisse - lentedag als vandaag. Maar is bij
regen in het
ziekenhuis liggen dan zo vreselijk plezant?
Ik loop langs de trambaan terug naar het punt waar lijn 4
aftakt van nummer 21. Op de laatste lijn komt er meteen een tram aan,
een
HermeLijn, en ik stap in.
In 2001 was lijn 21 net doorgetrokken
van Gent-Sint-Pieters naar
de Zwijnaardse brug. Daar liep de lijn dood zonder de deelgemeente
Zwijnaarde zelf
te bereiken. Daarin is nu wel voorzien: de tram rijdt nu 1,8 km verder
dan in
2001 en kruist de brug. Over een kanaal en brede autostrades heen
bereiken wij
het dorp. Door een
betrekkelijk smalle
straat, de Heerweg, banen we ons een weg naar het eindpunt bij de
openbare
bibliotheek in het dorpshart.
Waar ik de vertrekstaat bekijk. Lijn
21 rijdt iets minder
vaak dan lijn 4, maar in combinatie met lijn 22, waarmee hij een heel
stuk
route gemeenschappelijk heeft, juist weer veel vaker.
‘s Avonds gaan de trams op alle lijnen
slechts om de 20 minuten. Dat is dan de opmaat naar een vroege aftocht.
Kort na
23:00 uur gaan alle Gentse trams onder de wol.
In de Dorpsstraat bekijk ik de
etalage van een
uitvaartbedrijf, Korthals en Zonen. Waar heb ik de die naam eerder
gelezen? En
wie staat er nou stil bij de dood, en bij een doodsetalage, op een
mooie dag
als vandaag?
Snel verder. Vlak om de hoek heb je
het oude gemeentehuis. Zwijnaarde
is een opgegeten dorp. Gent verzwolg er meerdere en werd zodoende de
tweede
gemeente van België qua inwonertal, achter Antwerpen. En Brussel dan?
Is dat dan
niet de grootste stad van Belgenland? Jazeker. Maar die bestaat uit 19
gemeenten waarvan alleen de allermiddelste Brussel heet. En die is met
170.000 inwoners
hooguit een goede nummer 5, ook nog na Charleroi
en Luik.
Ik neem een bospad, de Prelaatsdreef,
naar een heus kasteel
en sla de hoek om naar de dorpskern, met een huis dat ooit het kasteel
van een
dichter was. Hét evenement op de jaarkalender is hier de
Zwijntjeskermis in het
eerste weekend van juni, die nu al groots aangekondigd staat. Even
verderop
fotografeer ik een Jezus zonder onderbenen en voeten, die ze verwijderd
hebben
opdat hij Zwijnaarde nooit de rug zal toekeren om weg te lopen. De
molen, bij
de middelste van drie tramhaltes in het dorp, zit te springen om een
restauratiebeurt. De naam Tramstraat, niet eens op de tramroute,
bewijst dat
hier al eerder een tram gereden heeft. Dat was al sinds 1913 en dat was
de lijn
Gent – Merelbeke, deel van een zeer uitgebreid net interlokale trams.
Terug naar station Gent-Sint-Pieters
voor het volgende
hoofdstuk.
Nu
toch nog de Albatros. Anders dan in Antwerpen, waar ze
hapsnap maar ergens worden ingezet, rijden ze hier consequent op lijn
1. Dat is
de langste en drukste lijn van het net, 13 km met 34 haltes, en ook de
enige lijn die een beetje rechttoe rechtaan rijdt. Hij begint in het
zuiden van
Gent, bij de evenementenhallen van Flanders Expo, en eindigt ten
noorden van de
stad in het dorpje Evergem. Dat
heeft weerstand
kunnen bieden aan de opslokkingsdrang van Gent en is nog steeds een
zelfstandige gemeente.
De helft van de ritten op lijn 1
eindigt echter in Wondelgem
(niet te verwarren met Wommelgem bij Antwerpen) wat wel
weer een deelgemeente
is. Op zaterdag vertrekt er elke 7 à 8 minuten een tram van Flanders
Expo,
waarvan er een per kwartier doorrijdt naar Evergem. Op dagen dat de
scholen
open zijn wordt zelfs een 6-minutendienst gereden, en rijdt er elke 12
minuten
een door naar Evergem. Het gaat keurig om en om en dat staat ook
vermeld op de
tram zelf. Maar dan weer niet op de haltevertrekstaten, die alleen de
vertrekmomenten melden maar niet of de tram strandt in Wondelgem. Dat
merk je
dan vanzelf wel…
Ik neem eerst een Albatros naar
Flanders Expo, de langste
verlenging van de drie: 2200 meter. Die verlenging, in gebruik genomen
in 2005,
maakt de Hogeschool Gent en ook het Textielinstituut bereikbaar. We
gaan hetzelfde
kanaal en dezelfde wegen weer over van daarnet met lijn 21.
Het eindpunt bij Flanders Expo is het enige in Gent dat voorzien is van een keerlus. Een voorlopige nog maar, neergelegd in een zanderige omgeving, want hij wordt binnenkort nog verruimd tot dichter bij de ingang van de hal. Daar is iets nieuws in aanbouw; een soort metrostation lijkt het wel, met tourniquets en een hok voor een toezichthouder, gebouwd op een grotere drukte dan hier vandaag heerst. Er is zo te zien geen grote manifestatie gaande. Alleen de IKEA trekt nog wat klandizie.
Ik loop terug naar de voorlaatste
halte waar ik iets
bijzonders zag schemeren, op de heenweg. Die halte heet Maria
Middelares Maalte,
naar een klooster, maar dat wordt geflankeerd door een heel grotesk
gebouw, het
Maaltecenter. Het verrees op een ex-kazerneterrein, tegenover de
vuurtorens van
Shurgaard Self Storage aan de rand van een duur villapark.
Er zijn hier zeven kantoorcomplexen,
geletterd A t/m G, maar
dit groteske geval met nummer G, is de grootste. Die silhouetten op het
dak
kunnen daar met een akelig hoogtevreesbrandtrappetje af, brrr! Het zijn
bedrijfsverzamelgebouwen waar in totaal meer dan 100 bedrijven en
bedrijfjes
kantoor houden. In de spits op doordeweekse dagen zul je echt wel elke
6
minuten een Albatros nodig hebben om alle werklustigen aan- en af te
voeren.
Nu is het
zo onderhand wel etenstijd en ik begeef me
op Gent-Sint-Pieters naar één van die schimmige, gewelfde zijgangen
waar ik een
Panos weet. Dit moet dan echt wel het schurftigste filiaal van die
broodjesgigant in heel België zijn, in een station dat eeuwig blijft
steken in
een halve vernieuwingsbeurt. De stoelen zijn kapot en versleten en
bevatten de kruimels
van een hele week. Er ligt rotzooi op de grond, er druipt saus langs de
tafelpoten, de dienbladen zijn op en het
personeel is snibbig. De broodkruimels steken hier wel heel erg, en dat
in een broodjeszaak.
Buiten
vragen die padvinders weer hoe oud ik ben,
dezelfde als daarnet, geloof ik, en ik deel mede dat ik sinds vanmorgen
nog
steeds niet verjaard ben.
Ergens in Wondelgem
Verder
richting Wondelgem, dat op de lijnfilm van deze
tram prijkt, en uiteindelijk Evergem. We nemen die straatjes met
eenrichtingverkeer naar het Gentse centrum, waar ik vorige zomer voor
het eerst
de Albatros schoot. De trams in de richting Flanders Expo, in de
niet-autorichting, schieten harder op dan de mijne, die stapvoets rijdt
in een
lange file, achter een rij rode achterlichten aan. Vorige zomer, op een
doordeweekse dag, kon ik de trams wandelend bijhouden.
Maar daar
gaat verandering in komen! In Gent staat het Circulatieplan op stapel. Het
centrum wordt in een aantal sectoren verdeeld.
De middelste daarvan, het ware hart van de stad, wordt autoluw gemaakt.
En de
rest van de sectoren liggen als een soort taartpunten daaromheen,
waarbij autoverkeer
tussen twee aanpalende sectoren ontmoedigd wordt.
Prima
maatregelen, waartegen uiteraard de nodige
protesten klonken. Ik las vandaag ergens dat een referendum tegen de
plannen niet
doorgaat, omdat een aanzienlijk percentage van de daarvoor benodigde
handtekeningen vervalst bleek. Ze hebben mensen 7, 8, 10 keer laten
tekenen,
verzonnen valse namen, zetten ook niet-Gentenaars op de lijst,
zuigelingen en
misschien ook nog wel huisdieren.
Mooi, bij
een volgend bezoek aan Gent zoef ik dus met
de Albatros langs de winkels. Waarom zou je überhaupt nog autoverkeer
in de
stad toelaten, als je trams bezit die in één keer een complete
parkeergarage
aan mensen kunnen meenemen? Ook vandaag zijn die lange slierten niet
echt
overbodig; in een 9- of 11-delige Albatros kreeg je de zitplaatsen ook
nog wel
vol.
In de
buurt van het Gravensteen zijn het nu voetgangers
die de tram de doorgang beletten. Gent kent een even grote
toeristenstroom als
Amsterdam, al noemen ze dat vermoedelijk alleen in onze hoofdstad:
overlast. KLENG,
KLENG, belt de tram; de menigte voetgangers wijkt langzaam en ongaarne
uiteen.
De vaart komt er pas weer in voorbij het Rabot (waarover straks meer). In Wondelgem heeft de tram een gevarieerde route door straten van uiteenlopende breedte en door een soort brandgang langs begraffitide muren. Daarna eindelijk een stuk vrije baan, gelegen langs achtertuinen; het heeft hier wel wat weg van lijn 11 naar Scheveningen. Ik stap ergens uit, tegelijk met een man die een 3 meter lang, langwerpig pak op een steekwagentje in deze tram vervoerd heeft en nu met zijn buit naar huis rolt.
Vervolgens
pak ik een wagen die wel doorrijdt naar
Evergem. Dat weinig opzienbarende dorpje (voor iemand wiens
oplettendheid op
zo’n reisdag rond halfvijf meestal keldert) telt, evenals Zwijnaarde,
drie
tramhaltes. Ik wandel van de eindhalte via het dorp naar de middelste.
Daar de
tram net weg is, loop ik nu even de Spoorwegstraat in, nieuwsgierig;
voert die
echt naar een spoorbaan en zo ja, waar gaat die dan wel heen?
Er blijkt
een heus, zelfs nog in gebruik zijnd
station aan het eind van die straat, aan het vergeten spoorlijntje van
Gent naar
Eeklo. Dat ligt in een uithoek van Vlaanderen, niet ver van het
Zeeuws-Vlaamse,
en dus Nederlandse, Aardenburg. Ik kan dus met de trein terug naar Gent
– maar
daar zie ik na een blik op de vertrekstaat vanaf; hij rijdt in het
weekend maar
om de twee uur, en is net weg. Slechts 25 instappers per dag telt het
station
op zaterdagen; doordeweeks nog 10 keer zo veel. Ook Wondelgem heeft een
spoorwegstation, maar ook daar zal de tram veel populairder zijn.
Ik stap
uit bij het Rabot. Na al dat getram in
buitenwijken en randgemeenten, wil ik ook nog een stuk stadshart
fotograferen.
Ik heb nog een ruim uur vóór mijn trein terug, en leg op de plaat vast:
Het
Rabot, dus, dat
ooit een stuw was in het Lieve-kanaal van Gent naar Damme. In 1997
schold ik
het uit voor een overgebleven stuk vestingwerk of zoiets. Waarom heb ik
toen niet
even opgezocht wat het precies was? Omdat er toen nog weinig op te
zoeken viel
op Internet. Google en Wikipedia bestonden nog niet; het was echt in de
oertijd.
Die keer
fotografeerde
ik het Rabot met wat toen doorging voor een digitale camera, te midden
van
afgrijselijke flatblokken. Ik profeteerde toen dat het Rabot er over
100 jaar nog
wel zou staan, maar die flats niet meer. En ik lijk wel een
tweede Gerard
Croiset, want zie!, die flats zijn ze nu aan het slopen en
het Rabot staat
fierder overeind dan ooit. Ja, goed, ik had voorspeld: 100 jaar, en het
is nu pas
20 jaar, maar het klopt nog steeds. Professor Tenhaeff zou het vast
wel aanmerken als
een 100% uitgekomen profetie.
Dat
slopen van die flats is tussen haakjes niet omdat
ze lelijk zijn, want dan kun je 2/3 van België wel afbreken, maar omdat
ze
gammel, verouderd en verloederd waren.
De ene
man in dat bootje, voor de kijker links, met de
rode jas, die fotografeert terug, en rechtsachter ook nog een.
De
Proveniersterstraat in de voormalige Groot
Begijnhof Sint-Elisabeth. Geen Belgische stad zonder begijnhof, altijd
een
geliefd en fotogeniek rustpunt. Dit begijnhof werd in 1873 opgeheven,
waarna de
nonnekes naar een ander deel van de stad verkasten. De buurt die ze
achterlieten,
verpauperde eerst, maar is in de jaren 80 van de vorige eeuw
gegentrificeerd.
GENTrificatie
is in Gent en overal elders de term voor
het verschijnsel dat voormalige armoedebuurten ineens in de smaak gaan
vallen bij
gegoede burgers of zelfs yuppies. Zie bijvoorbeeld de Jordaan in
Amsterdam of
de wevershuisjes in Leiden, ooit bewoond door arme sloebers, maar nu
aan de man
gebracht in ruil voor torenhoge hypotheken.
Een
gegentrificeerde bewoner zit voor zijn deur
verdiept in een foliant van een boek en probeert niet te letten op die
verdwaalde kaaskop.
Het
Gravensteen is hét foto-object voor de toeristen, die
het in rotten van drie op de korrel staan te nemen. De weinig
inviterend ogende
burcht werd ruim 800 jaar geleden opgericht door de graven van
Vlaanderen, als
tegenwicht voor de huizen van de rijke kooplieden die Gents voornaamste
burgers
waren. Het ging er toen ook al om, wie de grootste had. Die grimmige
steenklomp, die er met gemak nóg 800 jaar staat (alweer een profetie),
was meer
bedoeld om de Gentenaren eronder te houden dan om hun stad te
verdedigen.
Ik vraag
me trouwens, als ik dat verslag van 1997
teruglees, af hoe ik erin slaagde, op één dag het Gravensteen, de Sint
Baafs en
het Belfort te bezoeken, vrijwel het gehele tram- en trolleynet te doen
en dan
nog uitgebreid te lunchen en dineren in betere gelegenheden dan Panos.
Ik
vertrok nog een uur eerder, denk ik, en kwam nog een uur later thuis.
En je kon
toen nog rechtstreeks van Leiden naar Antwerpen, en de aansluiting
aldaar was
beter dan nu; dat scheelt allemaal toch al gauw een uur op een dag.
KLENG,
KLENG, klinkt het; er komt iets langs en groots
aan om de hoek. De fotografen stuiven uiteen. Waarom heten die trams
toch Albatrossen? Zeker voor de Gentse
uitvoering was Jan-van-gent een meer voor de hand liggende benaming
geweest.
Een heel
Gents mozaïek, tot slot. Je Gentificeert snel
in Gent. Gentificatie is een zelfverzonnen woord voor ver-Genten,
inburgeren en
je thuisvoelen in Gent. In dat opzicht steekt Gent ver uit boven andere
Vlaamse
steden. Brugge is één en al toeristische
gekte, die je graag aan Amsterdam zou
gunnen, zodat ze daar écht iets te klagen hebben. En de sinjoor die
Antwerpen
heet, is wat stijfjes; hij vindt het prima als je komt, maar ook
uitstekend als
je wegblijft. In Gent daarentegen, voelt een vreemdeling zich meteen
thuis, al
is het maar een dagjesmens als ik.
Ik pak
bus 3. Die lijn werd in 1997 nog gereden door
trolleybussen maar nu met gelede diesels. Hier en daar zie ik nog wat
verrotte,
verroeste bovenleiding boven de straat hangen. Idem tramrails liggen er
ook nog
in het plaveisel, hoewel die voor de trolleybus niet echt nodig waren.
De bus
verlaat ik bij station Gent Dampoort, waar ik
de IC naar Antwerpen zal nemen. Met enige moeite weet ik ook de ingang
van het
station nog te vinden, die goed verstopt zit. Van het enige perron heb
ik geen
foto’s, maar er is ook zo goed als niets aan te zien.
In de
trein zoek ik op mijn telefoon naar nieuws over
dat Circulatieplan. Hoe zit dat precies in elkaar? En wanneer gaat het
nou in,
want dat is wel heel erg hard nodig, zag ik tijdens dat tramritje.
Ach, dit
is nou even een domper: het Circulatieplan,
waarvan doorstroming voor het OV een belangrijke pijler heet te zijn,
IS al ingegaan,
drie weken geleden al. Het plan helpt dus geen snars. Tsja…
Frans
Mensonides
25 mei 2017
Er geweest: zaterdag 29 april 2017
©
Frans Mensonides, Leiden, 2017