Het Rokin met de Beurs, Reinier Nooms, 1652
Overgenomen van Rijksmuseum
Amsterdam
LAATSTE
ZES AFLEVERINGEN
123. DIARREER-EMMER;
VERKEERD LEZEN VAN SAMENSTELLINGEN
(06/01/2013)
122. JAN
SALIE EN ANDERE JANNEN; MET POTGIETER OVER DE DREMPEL
(30/12/2012)
121. COLUMN
OVER KOLLUM EN WIJDE OMSTREKEN
(23/12/2012)
120. IN
DE WACHTKAMER VOOR DE BESTRALING
(16/12/2012)
119. DE
DONKERE KAMER VAN HERMANS. EEN DRIELUIK
(02, 05 en 09/12/2012)
118. TAXIPERIKELEN
(25/11/2012)
Verklaring van in zwart
weergegeven tekst aan de onderzijde
Op Amsterdam / W.G. van Focquenbroch 1. ’t
Geldzuchtig Amsterdam, met al haar zoete kijers,
Stoft
al te moedig op haar opgevulde tas.
De magere Gierigheid, die steeds haar afgod was,
Maakt dat dit hoen niets legt dan stront in plaats van eiers.
5. Wat vindt een eerlijk man op aard zo duldeloos
Dan dat hij hier een aap moet als een mens gekleed zien,
En dat hij 't lof'lijk goud moet aan een zot besteed zien,
Die als een strontvlieg zit te prijken op een roos?
O schrale Karigheid met uw verflenste konen!
10. Hoe plant
gij dus uw stoel in deez' beruchte stad!
O Lukvrouw
al te blind! Hoe stort gij dus uw schat
In een verguld paleis waar niet dan varkens wonen!
Wat doet het heilig goud bij zulk een heilloos volk,
Dat eeuwig zit
en huilt bij zijn gevulde kisten,
15. Ja, dat zelfs alles denkt op één tocht
te verkwisten
Als het een stoterskoek durft kopen op de Kolk?
Wat doet een eerlijk man in deze stad te blijven,
Waar afkomst, noch verstand, noch wijsheid, deugd noch geest
Ooit zo veel werd geacht als d'allerminste veest,
20. En waar men niets waardeert dan saamgeraapte schijven?
O Eer, die in de deugd wel eertijds werd gesteld,
Hoe zijt gij dus
verkeerd? Hoe gaat gij dus verloren?
Een hersenloze zot, met narrentuig
geboren,
Bezit die u dan nu door zijn gesjacherd geld?
25. Liefde, gij die 't al op aarde placht te dwingen,
Die over al wat leeft de meester placht te zijn!
Het goud maakt hier
ter stee u evenals een zwijn,
Wiens macht men heeft betoomd door hem zijn snuit te ringen.
De gaven van de ziel die worden hier versmaad.
30. Al wat beminlijk is, dat ziet men hier verachten.
Al wat veracht'lijk is, daar ziet men hier naar trachten.
De deugd is hier het geld en de eer hier d' eigenbaat.
In 't end, 't is niets dan geld waarvan men hier hoort roemen.
Wie dat heeft, die is 't al; wie dat ontbeert, is niets.
35. Fortuin, die op deez' stad zo mild haar gaven giet,
Zaait daar slechts distelen en doornen zonder bloemen.
Want als een witte kraai iets zeldzaams wordt geacht,
Nog zeldzamer is hier een eêl gemoed
te vinden.
De Geldzucht, die de Deugd hier in haar buik gaat slinden,
40. Heeft door haar hels venijn hier alles in haar macht.
O neen! Een eêl gemoed hangt nimmer aan de gaven
Van 't
blinde en dartele wijf, dat zonder aanzien geeft,
Maar 't mint alleen een ziel die schatten in zich heeft
Die men (als ijdel
goud) niet uit een berg kan graven.
45. 't Veracht vergankelijk goed, dat als de rook verdwijnt,
En kiest de Deugd alleen tot voorwerp zijner zinnen;
En deez'
is 't wie geen tijd of voorval kan verwinnen,
48. Daar zij gelijk een zon op alle wolken schijnt.
Deze licht gemoderniseerde versie van
Op
Amsteldam is overgenomen uit:
A.J. Gelderblom (samenst.) 'k Wil rijmen wat ik bouw. Twee eeuwen topografische poëzie.
Amsterdam 1994.
De aantekeningen hieronder zijn van mijn hand.
|
r.1
kijers:
kinderen; r.2
Stoft … tas:
Pocht al te trots
over haar volgestouwde geldzak;
r.5
duldeloos:
onverdraaglijk r.10
plant:
zet… neer;
r.11
Lukvrouw:
Vrouwe Fortuna; r.14
zit en huilt:
zit te huilen; r.15
op één tocht:
in
één klap; r.16
stoterskoek: koek van
2,5 stuiver; r.16
Kolk:
Nieuwezijds
Kolk (?); r.19
veest:
scheet; r.20
schijven:
munten; r.22
dus verkeerd:
zo ontaard; r.23
narrentuig:
zotskap; r.25
dwingen:
gebieden; r.27
hier ter stee:
in deze stad,
of:
hier terstond; r.31
trachten: streven; r.38
eêl gemoed:
edel hart; r.42
't
blinde en dartele wijf: Vrouwe Fortuna (dartel: speels);
r.44
ijdel: voos, nutteloos; r. 46
zinnen:
streven; r.47
deez’ …
verwinnen:
deze deugd kan door geen tijd of voorval overwonnen worden
Begin januari, dat is een mooie tijd
om balansen op te maken, niet
alleen in de handel. Ik draaide op Nieuwjaarsdag de jaarstatistieken
uit van De
Thuispagina van Frans Mensonides waar je nu tegenaan zit te
kijken. Ik mocht op deze site in de loop van het jaar 2012 afgerond
120.000 bezoeken registreren. Tijdens die bezoeken werden 180.000
pagina’s opgevraagd.
Een kleine 400 bezoekers per dag; het
is allemaal niet niks, en je hoort me dan ook niet klagen over gebrek
aan belangstelling. Verzoeken van trouwe lezers om zelf eens gezellig
langs te komen, kan ik, bij deze aantallen, niet honoreren,
sorry!
Toch mag ik niet, zoals in
bovenstaand gedicht, opscheppen over een goedgevulde geldzak. Mijn
web-activiteiten kennen geen sponsoring, in welke vorm dan ook; er
wordt niets mee verdiend.
De reden dat ik dit gedicht geplaatst
heb, is dan ook een andere dan de aandacht te vestigen op mijn rijkdom.
In de periode 2007-2009 publiceerde ik, stap voor stap, ruim 100
webpagina’s over Constantijn Huygens’ Zedeprinten.
Aan de hand van
die in 1623/1624 geschreven bundel met karakterschetsen, leg
ik zo ongeveer de hele Gouden Eeuw uit. Zedeprinten heeft, met 35.000
page views, een substantieel aandeel in mijn totale data flow. Binnen
Zedeprinten doen vooral de pagina’s over humoristische literatuur in
de 17e eeuw het goed, en daarom hierboven nog een - wat zuur uitgevallen - voorbeeld
daarvan.
Ik schreef al
eens, hoezeer ik bij
het samenstellen van die humor-pagina’s met de moraal geworsteld heb.
Want de vroegmoderne humor was namelijk, volgens de gangbare
opvattingen, heel erg moralistisch. Behalve dan bij dichters waar de
moraal schijnt te ontbreken. Die noem je dan maar: anti-idealistisch,
hoewel ze zich zelf nooit zo noemden, en ook geen beweging
vormden.
Bij die anti-idealisten sluipt de
moraal er dan soms via de achterdeur toch weer in, zoals bij Willem
Godschalck van Focquenbroch (1640-1670) in bovenstaand
gedicht. Het was
medio de 17e eeuw een tot op het bot afgekloven cliché: het
verheerlijken van de handel in Amsterdam. Maar van Focquenbroch laat in
dit spijkerharde satirische gedicht een heel ander geluid horen.
Volgens hem draait het allemaal om het bezit van geld, geld en nog eens
geld, bijeen gegaard door gierige schrapers.
Dat moet dan maar de aftrap wezen van
het zoveelste crisisjaar, 2013.
Frans Mensonides
13 januari 2013
© Frans
Mensonides, Leiden, 2013
<<
naar thuispagina Frans Mensonides