Nr. 150 - maandag 11 november 2013
This was your life 2.0; de geest in de computer





Arnold Rimmer (Chris Barrie) in de Britse SF-sitcom ‘Red Dwarf’. De H op zijn voorhoofd geeft aan dat hij een hologram is;
naar lichaam en geest een exacte kopie van het overleden origineel, dus ook een even vervelende vent.

Overgenomen van Wikipedia (English): Arnold Rimmer.






LAATSTE ZES AFLEVERINGEN

149. EEN KLEIN NAGELTJE AAN HITLERS DOODSKIST; HET OORLOGSDAGBOEK VAN MIJN OMA (03/11/2013)
148. NATIONAAL SCHANDAAL: CARMIGGELT LEEK NIET OP ZICHZELF (27-10-2013)
147. GEJEREMIEER TEGEN SJERREMIE / CLUSTERENDE LIFTEN (20/10/2013)
146. ZAGEN EN MALEN; MOEDER IN HET WOONNZORGCENTRUM (13/10/2013)
145. HET EI VAN ZWOLLE; OPNIEUW: MUSEUM DE FUNDATIE (06/10/2013)

144. NOOIT MEER LACHEN; GEVALLEN OVER DE ROLLATOR (09/06/2013)

 




 
Tijdens de zomerstop van deze rubriek las ik een artikel van een ICT-goeroe, die beweerde dat zo rond 2040 de menselijke geest in zijn geheel opgeslagen zou kunnen worden in een computer. Een stap naar onsterfelijkheid, want ons stoffelijk omhulsel is weliswaar vergankelijk, maar zo’n backup kan mee zolang er computers zullen bestaan.

Och, qua aantal bytes zal het best wel kloppen. De opslag- en rekencapaciteit van informatiesystemen verdubbelt nu eenmaal zo ongeveer elke anderhalf jaar, en de verwachting is dat dat nog wel een poosje zal doorgaan.

Neemt niet weg dat ‘Waar hep dat nou voor nodig?’ toch een vraag was die bij me opkwam. Zo’n geest in de machine, zonder lijf, kan die nou ook echt denken? Heeft die bewustzijn? Hoe gaat dat in zijn werk, gezien de onverbrekelijke band tussen lichaam en geest? Stel dat je je virtuele tenen stoot, en geen mond meer hebt om ‘au’ te roepen? Of dat je je ergens zenuwachtig over maakt – want sores zal er ook in dat onvoorstelbare, doch al heel erg dichtbije tijdperk ook wel blijven. Dan krijg je geen vlinders in je maag meer, natuurlijk, maar hooguit vlinders in je derde quantumchip van rechts op rij 28, op processor 96.

Of krijg je straks een geestestransplantatie naar het lichaam van een lichaamsdonor, die zijn eigen bovenkamer toch al niet erg intensief gebruikte? Of speel je in je computer de videogame This Was Your Life 2.0, en herbeleef je tot walgens toe steeds weer dezelfde, op zich al niet erg boeiende, scenes uit je werkelijke, stoffelijke leven, net als in een griezelverhaal dat ik eens las?

En zo ja, heb je dan misschien de mogelijkheid, zaken anders af te laten lopen dan in werkelijkheid; fouten te herstellen en valkuilen te omzeilen? Ik zou onder die voorwaarden wel een paar levensgebeurtenissen weten die ik graag over zou doen. Er zijn gevallen geweest, in mijn loopbaan, in relaties, waarin ik me doortastender had kunnen opstellen. En er zijn gevallen geweest waarin ik iets minder impulsief had moeten zijn, iets meer geduld had moeten hebben.  Een tweede kans, een kans 2.0…

Of word je dan gewoon knettergek, als je opgeslagen bent in een computer? Dat zou me niet verbazen. Er zijn experimenten  gedaan met mensen die beroofd werden van hun zintuiglijke prikkels. Binnen de kortste keren waren ze stapelkrankjorum. Hopelijk kunnen ze anno 2040 ook een paar ogen en oren aan die geestescomputers hangen,  voor de broodnodige input.

Weet je, ik kan me de geestestoestand van zo’n gecomputeriseerde geest wel indenken; uit eigen groteske ervaringen. We gaan terug naar 1974. Ik was 17 en ik was geobsedeerd door de dood. 17, als je statistisch al bijna een kwart leven achter de rug hebt, is een ideale leeftijd om geobsedeerd te zijn door de dood. Heb je nog maar een kwart voor de boeg, dan ontstaat langzaam een zekere verzoening met het onvermijdelijke bezoek van de Grimmige Maaier. Ik zou me zelfs kunnen voorstellen, al heb ik dat punt nog lang niet bereikt, dat je er op een zeker moment reikhalzend naar uit gaat kijken. Nooit zal je meer zo bang zijn voor het einde als iemand die nog maar net aan het begin staat.

Goed, het was dus heel normaal dat ik als adolescent bevangen was door angst voor de dood. Minder normaal was dat ik langzamerhand begon te vermoeden dat ik alreeds was overleden. Ik deed in die tijd wat ik nu óók nooit meer zou doen: me verdiepen in het spiritisme. En ik las een keer een verhandeling dat geesten van doden vaak nog een poosje verkeerden in een zelfgecreëerde waanwerkelijkheid. Ze wisten niet dat ze overleden waren; ze vonden niet de rust van de geesteswereld. Ze bleven aan het leven kleven en beeldden zich in dat dat nog voortging.

Dat zou met mij ook heel goed het geval kunnen zijn, dat ik al dood was. Het einde kan je tenslotte altijd en overal treffen. Mijn vader was jong gestorven aan zijn hart. Waarom zou ik dat lot niet kunnen delen?

Als zo’n gedachte zich eenmaal aan je vasthecht, is de geest uit de fles. Ik belandde in een schimmige spookwereld, een zelfgeschapen tweeduister, waarin ik niet meer wist wat echt was of schijn. Wat schijn scheen, kon ik ook weer niet wegtoveren, louter met gedachtekracht. Die rotschool waar ik op zat, was maar al te reëel, en ik moest er elke dag naar toe; spookbeeld of niet.

De wereld was op het eerste gezicht niet echt veranderd; de natuurwetten leken gewoon nog te gelden. Voorwerpen vielen niet naar boven als ik ze losliet, en klokken liepen niet tegen de klok in. Toch was ik naar alle waarschijnlijkheid dood, en was de wereld om mij heen niet reëel.

De wetten van die wereld wankelden namelijk wel. Er gebeurde niets tegennatuurlijks, maar wel veel dingen die net een beetje té toevallig waren. De telefoon die bij ons in de gang hing, rinkelde vaak net als ik erlangs liep. Mensen aan wie ik net dacht, kwam ik net tegenop straat. Secondewijzers wezen meestal net naar boven als ik toevallig op de klok keek. En munten vielen soms zes, zeven keer in successie op ‘kop’, als ik ze opgooide. Daarna vielen ze wel weer een keer op munt, maar dat wist ik dan vaak van te voren, wanneer dat het geval zou zijn. Allemaal aanwijzingen dat ik niet meer in de reële wereld verkeerde, vond ik.

Denken dat je dood bent, is een bestaand syndroom, dat een naam heeft, al is die me ontschoten. Ik las eens over een man die bij de psychiater belandde omdat hij ervan overtuigd was dat het vlees hem van zijn botten rotte. Dat zág hij ook gebeuren. Een ander ontwaarde overal wezentjes met horentjes, rook een sterke sulferlucht en zag vlammen lekken die anderen niet zagen. Zo erg was het met mij niet gesteld. Ik zag niets wat er niet was; ik had er maar een lichte variant van, denk ik.

Het is een hoogst zeldzaam syndroom. Maar het wordt vermoedelijk wel zwaar onder-gediagnosticeerd. De meeste mensen die het hebben, zullen er niet over praten – waarom zou je, als je ‘medemensen’ toch ook slechts schimmen zijn? Ik noemde het eens tegen een in beginsel begripsvolle huisarts. Maar wat zinloos: die dokter was ook een spookbeeld, en bestond natuurlijk ook alleen maar in mijn verbeelding.

Ik ben er vanaf gekomen door een paar verstandige maatregelen te nemen, waaronder van die rotschool afgaan. Daar heb ik geen spijt van. Als ik het allemaal weer moest overdoen, zou ik precies hetzelfde doen, in dit geval.

Ik herinner me nog een dag in 1974 waarop ik getroffen werd door een gedachte. Veronderstel, als er nu in bijvoorbeeld het jaar 2400 eens een computer werd uitgevonden, waarin de hele menselijke geest kan worden opgeslagen. Hoe kan ik er nu dan zeker van zijn dat het nu nog geen 2400 is, en ik niet in zo’n computer zit?

Ik onderschatte het tempo waarin deze ontwikkelingen werkelijkheid gaan worden. Eigenlijk moet je er niet over willen doordenken.

FHM
11 november 2013
Er geweest: bij mijn weten nog niet.

 

VOLGENDE AFLEVERING:
IN DE RIJ BIJ HET RIJKS; RIJKS MUSEUM AMSTERDAM HEROPEND (17/11/2013)


© Frans Mensonides, Leiden, 2013


<< naar thuispagina Frans Mensonides