LAATSTE
ZES AFLEVERINGEN
186. (THE MAKING OF) MIDWINTERFOTO 2014 (21/12/2014)
185. CARTHAGO
MOEST VERWOEST, OFWEL: DE MICTIE VAN EEN GODHEID (14/12/2014)
184. LOUTER
WINNAARS; HOOGBEGAAFDENQUIZ 'SLIMMERIQEN' (07/12/2014)
183. PIERRE
CUYPERS; ARCHITECT MET EEN KRUIWAGEN (30/11/2014)
182. JUFFROUW
KIKKERBIL; SINT-MAARTEN (23/11/2014)
181. 'SITUATIES AAN DE RANDEN VAN
HET LEVEN'; MISSTANDEN IN VERPLEEGHUIS (16/11/2014)
En zo zaten mijn moeder en ik dan afgelopen maandag weer aan
tafel voor het kerstdiner in haar woonzorgcentrum. Dat is een traditie, met
vaste programmapunten. Alle elementen van de vorige keer zijn weer aanwezig: de
preek van de zielzorger, waarnaar niemand luistert; de gereformeerde dames uit
Katwijk die voor de muzikale omlijsting zorgen. Deze 187ste aflevering van
FHM’s dreigt dan ook een reprise te worden van deel 156 (tweede helft), dat ik precies een
jaar geleden schreef.
Toch zijn er ook dingen veranderd. Mijn moeder moest ik nu per rolstoel naar het
restaurant rijden; met de rollator loopt ze op haar etage hooguit nog de helft
van de gang door. Haar mededelingen zijn in de loop van het jaar ook een stuk
minder begrijpelijk geworden, en veel fragmentarischer. Verhalen over een
Duitse bezetting van het tehuis hoor ik nog maar zelden, evenmin als de aansporing,
goed mijn best te doen op school.
En het eten is nu ook een probleem; er worden voor haar nu
eet- en drinklijsten bijgehouden. Maar tijdens zo’n diner kauwt ze toch nog
aardig wat weg; zo nu en dan zie ik haar de vork toch naar de mond brengen.
Niemand valt erover, dat ze nog volop met de tweede gang bezig is, als de derde
al wordt opgediend.
Tranen zijn er deze keer ook weer. Zij pakt het blad met de
teksten van de kerstliederen die we straks moeten meezingen. Ze leest voor: ‘Er is een kindeke geboren op
aard; ’t kwam op de aarde en ‘t droeg al zijn kruis’, en begint te schreien: ‘Zijn
kruis, zijn kruis, ach, zo’n kind…’
‘Och, moeder, het is maar een liedje’, sus ik, ‘en het is allemaal meer dan
2000 jaar geleden; tegenwoordig heb je dat niet meer, een baby met meteen al
een kruis’.
Moeder laat zich troosten, maar zal het vel met liederen nog
een paar keer ter hand nemen, en er iedere keer aanleiding in vinden om in
snikken uit te barsten. Ten slotte moffel ik het maar weg.
De preek voor alle gezindten begint. In mei hebben we nog een
‘familiediner’ gehad met allemaal lentedingen op het menu. Bij die gelegenheid
ontbraken gelukkig de samenzang en het sermoen. Tijdens die etentjes kom je altijd
weer een vast clubje van mantelzorgers tegen; ik heb daarnet bij aanvang dan
ook heel wat oude bekenden begroet.
Mijn gedachten dwalen af. Laat ik dankbaar zijn dat ik hier
ook dit jaar weer zit meet mijn moeder. Aan wie ik dan dankbaar zou moeten
zijn, laat ik even in het midden, zijnde van geen enkele gezindte. Ik ben
geneigd te zeggen: aan het blinde Noodlot. Maar dat is, behalve blind, ook
doof, hoort je bedankje dus niet en zal nooit eens ‘Graag gedaan, hoor!’
antwoorden.
Halverwege dit jaar kreeg mijn moeder buikklachten. Ze lag
ziek op de kamer waarheen ze pas verhuisd was, tussen de nieuwe meubeltjes die
ik voor haar gekocht had. ‘Heb jij dat geregeld, die mooie kamer?’, vroeg ze
me, ‘mag ik hier nou blijven, zolang als ik ziek ben?’
De tehuisarts dacht aan een afsluiting door een darmtumor;
die zou gezien haar zwakke lichamelijke en geestelijke conditie niet meer
operabel zijn. Er werd al gesproken over palliatieve behandeling; ik moest me
voorbereiden op een spoedig afscheid…
Mijn broer, die ook al tijden tobt mijn zijn gezondheid, lag
in die tijd in het ziekenhuis. Ik vermurwde daar de zuster om hem een avond mee
te mogen nemen, en zette hem in een taxi naar moeders tehuis. Het was misschien
onze laatste kans om nog eens gedrieën om de tafel te zitten. Mijn broer was,
tijdens zijn langdurige opname, al weken niet meer in het tehuis geweest.
‘Wat een bofferd ben ik, zeg’, zei moeder monter, verrast
door het plotselinge bezoek van haar beide zoons. Verbeeldde ik me dat nou, of
begon ze al weer wat op te knappen? Ze maakte een allesbehalve terminale
indruk, al oogde ze nog wel wat bleekjes en ontredderd.
Ik maakte een foto, want we zaten in die tijd ook nog in een
fotoproject voor dementerenden. Daar had dit FHM’etje eigenlijk over moeten
gaan, maar het neemt een heel andere wending, merk ik. Ik bewaar het relaas over
dat project tot 2015.
Ik drong er bij de leiding op aan om mijn moeder toch nog te
laten onderzoeken in het ziekenhuis (haar ‘in te sturen’, zoals dat heet in het
verontmenselijkte jargon der witte jassen). Nee, ingrijpende onderzoeken zouden
niet meer gedaan worden; dat had geen zin, als ze daarna toch niet meer zouden
gaan opereren. Maar een foto of een echo dan, dat was toch niet zo erg
belastend?
Na enig heen en weer gepraat werd daartoe besloten. Ik belde
de volgende ochtend de rolstoeltaxi en we begaven ons naar het ziekenhuis. Er
bleek uiteindelijk niet veel aan de hand te zijn met haar darmen, hooguit wat
verstopping, maar daar gaat ook een 86-jarige moeder niet dood aan. Er was wel
iets met haar nieren, zo bleek uit de echo. Maar ook niet ernstig genoeg om
voor een spoedig levenseinde te hoeven vrezen.
Dat bezoek aan het ziekenhuis duurde de hele dag. Er moesten
spoedgevallen vóór, de röntgenkamer was bezet, er moesten artsen opgepiept
worden, er moesten eerst ook nog assistent-artsen naar haar kijken. Na dat
alles hebben we op de nastoot ook nog een uur op de rolstoeltaxi zitten
wachten; die dag heerste er in en om Leiden net een ongekende verkeerschaos.
Ik zat me de hele dag op te vreten, eerst vanwege
ongerustheid over het lot van mijn moeder, later over een complete thuiswerkdag
die ik verloren zag gaan. Dat moest ik allemaal in het weekend maar weer inhalen.
Een mens maakt zich altijd wel ergens dik over; als er niets ernstigs meer aan
de hand is, wel over iets triviaals.
Mijn moeder zelf onderging de hele ziekenhuisdag echter in
volstrekte gemoedsrust, en vond het geloof ik wel een gezellig uitje, al met
al. Enfin, ze herstelde, en zit dus nu naast me te dineren.
Dat ik hier zelf ook nog zit in min of meer goede gezondheid, en
met redelijke toekomstperspectieven, dat had ik twee weken geleden ook niet durven
hopen. Ik stond voor een prostaatonderzoek in het ziekenhuis, en hoorde net in
die tijd allerlei verhalen over collega’s van lang geleden en vage kennissen,
die prostaatkanker hadden met uitzaaiingen, en waren opgegeven. Alleen nog
palliatieve behandelingen. Allemaal mannen van mijn leeftijd, zo rond de 60. Maar
mijn problemen bleken gelukkig goedaardig van aard, al zijn ze dan nog lastig
genoeg.
Het diner eindigt, ook al volgens traditie, met een luid en
welverdiend applaus voor de kok. Ik zet mijn moeder weer in de rolstoel en neem
afscheid van de man die naast me zat, de zoon van een vader van diep in de
negentig. ‘Nou, tot het volgende diner dan maar’, zegt hij. Een optimist.
FHM
28 december 2014
VOLGENDE AFLEVERING: AFTELLEN VAN 40 NAAR 1: VERONICA TOP 40 50 JAAR (04/01/2015)
© Frans Mensonides, Leiden, 2014