De digitale reiziger (104) - Ruigoord - Driemond: Amsterdam per bus

Ruigoord, in de kosmos


Een hippiedorp op een haventerrein; een deftige boekhandel in de gettogordel; een tam, mat volksfeestje; een stationspassage zonder reizigers; een van de mooiste bruggen van het land; trimmers, follies en uitvaagsel op een statig landgoed; een dorp dat door het vervoerbedrijf verloochend wordt. Dat is de oogst van een 34 km lange busrit met 6 verschillende lijnen, dwars door Amsterdam. Het begin- en eindpunt van deze bus-odyssee wordt gevormd door twee dorpjes die wel ooit bij de hoofdstad zijn ingelijfd, maar er beslist niet bijhoren: Ruigoord en Driemond.


Jan van Galenstraat


Ik deed zoiets al een keer op een zaterdag in september 2001, vlak na de aanslagen in New York, die een slagschaduw wierpen over het stukje dat ik erover schreef. Toen legde ik per bus een vierkant af door Amsterdam; nu een kronkellijn. In die aflevering beloofde ik nog een deel 2. Geen mens kan zich dat nog herinneren, behalve misschien die ene lezer die me al 19 jaar volgt, zo lang als De digitale reiziger bestaat. Neemt niet weg dat hier dan toch nog deel 2 is!

14 jaar, da’s een lange tijd. De wereld is nog veel verder verloederd dan we toen hadden kunnen voorzien. Maar desondanks is er een halve generatie in opgegroeid, in Nederland in redelijke voorspoed en soms geluk. Mensen die in 2001 nog op de basisschool zaten, kijken nu al met nostalgie terug op dat jaar.

14 jaar is vaak ook langer dan een bus-leven. De ‘ezelsoren’, die bussen van het GVB (Gemeentelijk Vervoer Bedrijf Amsterdam) met die opvallende spiegels, die toen modern en nieuw waren, zijn allang weer uit het stadsbeeld verdwenen. De gelede exemplaren deden hier nog geen tien jaar dienst en rijden nu in Polen, Litouwen en Hongarije.

In dat stukje meldde ik als een trouwe OV-hobbyist alle wagennummers van de bussen waarin ik me heb laten vervoeren. Dat doe ik nu niet. Ik ga ook niet de Wikipedia overschrijven over alle types, nummers en merken bussen die rijden in Amsterdam; het gaat op deze site om de beleving!  

En te beleven valt er genoeg als je de Hoofdstad verkent op rubberen banden. Wat me toen ook al opviel, en nu opnieuw: met de bus zie je een heel ander stuk stad dan vanuit de tram; een verrassend perspectief, vaak. De bus bedient in een metro- en tramstad de restjes, de routes die niet in aanmerking kwamen voor rail, de stukken stad waar je als provinciaal nooit komt, de wijken die niet in de Lonely Planet staan maar waar toch mensen wonen, werken en leven. De Lonely Planet, die Rotterdam overigens hoger aanslaat dan Amster-; terecht!, zegt deze Zuid-Hollander.

Ik was in Amsterdam op twee zaterdag- en twee dinsdagmiddagen, allemaal met zon en geen met regen. Soms liep ik hier maar een gestolen uurtje rond, alleen voor wat foto’s; soms een hele middag. Hier volgt een ‘hodologisch’ verslag van mijn tocht, een niet-bestaand woord dat op deze site vaak gebruikt wordt, met de betekenis: in volgorde van de weg.

Het dreigt een heel lang verhaal te gaan worden; ik publiceer hieronder ruim de helft en over een of twee weken de rest.

 

Vrijstaat Ruigoord







Houtrak


Ruigoord, te midden van het Westelijk Havengebied, hoort zo heel erg NIET bij Amsterdam dat het niet eens met de stadsbus van het GVB bereikbaar is. Ik arriveerde er per trein en na een wandeling van een kleine 3 kilometer, en zal vertrekken met Connexxion-bus 82, IJmuiden-Amsterdam.

Die wandeling begon bij het in 2012 geopende station Halfweg-Zwanenburg. Daarna stak ik door naar de havens via Houtrak, een deel van het enorm uitgestrekte recreatiegebied Spaarnwoude. Dat bestaat uit maar liefst 30 km2 aangelegde en zorgvuldig onderhouden gerepte natuur in de driehoek Haarlem – IJmuiden – Amsterdam.

Houtrak biedt bossen, plassen en vergezichten daarop. Op deze oktoberdinsdagmiddag met een gure noordoosterwind kwam ik vrijwel niemand tegen; drie wandelaars welgeteld, met grote tussenpozen. Eén van hen, met een hond in zijn gezelschap, las al lopende een boek: nóóóit kostbare tijd verloren laten gaan! De kans dat je hier tegen iemand opbotst, is gering. Op een golfterrein zag ik nog een paar senioren sjouwen met tassen vol stokken.

Dit gebied ligt in de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude, gevestigd in Halfweg, met 5500 inwoners. Die gemeente houdt al decennia dapper stand tegen de expansiedrift van Amsterdam.

Aan de horizon verschijnen op dit punt van de wandeling opslagvaten voor olie. Vliegtuigen schuren langs de hemel. Het continu geschraap van hun motoren vermengt zich met het zwoesj- zwoesj- zwoesj van rotorbladen; de tinnitus van deze streek.








En hier ben ik dan in Ruigoord, gemeente Amsterdam, aan de overkant van een vierbaansweg door de havens. In de abri langs die weg staan zowaar twee levende wezens te wachten op de Connexxion naar IJmuiden. 

Ruigoord werd zo’n 200 jaar geleden gesticht als tijdelijke woonplaats voor polderwerkers uit alle delen van het land. In 1892 kreeg het een RK-kerkje en werd het een dorp. Het had maar een paar rijtjes huizen; veel meer dan 100 inwoners zal het nooit geteld hebben.

In de jaren 60 van de vorige eeuw wierp Amsterdam, met zijn al genoemde expansiedrift, begerige blikken op Ruigoord. Het dorp dreigde het lot te delen van Doel in België: gedoemd tot verzwelging door een zich sterk uitbreidende haven (dat dorpje Doel, dat ik bezocht in 2006, schijnt toch ook nog steeds te bestaan).

Echter: we kregen een oliecrisis en de ontwikkeling van de haven stagneerde. Ruigoord was toen al verlaten door de meeste van de oorspronkelijke bewoners en gekraakt door alternativo’s. Daarna begon het dorp een reputatie op te bouwen van kunstenaarsoord. Tot 2000 werd het nog omringd door natuur, echte woeste natuur. Daarna rukten de havens op tot de grenzen van wat ik maar even de bebouwde kom zal noemen.

Huizen staan er immer nog in Ruigoord, in uiteenlopende staat van verval en onttakeling, naast geïmproviseerde bouwsels en verschillende kunstwerken, zoals een vrouw met overal ijzerdraad uit haar lijf. Officieel wordt er niet gewoond in Ruigoord, bedraagt het aantal inwoners 0 en mogen de gebouwen alleen gebruikt worden als atelier. Maar sommige huizen zien er heel bewoond uit. Een vrouw zwaait me vriendelijk toe vanuit wat meer op een huiskamer lijkt dan een kunstenaarswerkplaats.

Er staan ook knappe auto’s voor sommige deuren, waar je roestige bakfietsen zou verwachten. Wellicht wonen hier ook weekend- en avondhippies, die door de weeks werken voor het establishment.

In de weekenden gonst het van activiteiten in Ruigoord, aangekondigd op de website: muziek, dansen, Afrikaans leren drummen. Soms moet je voor de evenementen entree betalen bij de wrakke pipowagen aan de ingang van het dorp, waar ook een kort bezoekersreglement hangt, want Ruigoord mag dan een soort vrijstaat zijn, anarchie heerst er niet.

Op huizen en langs straten staan Loesje-achtige teksten, soms uit de canon der vaderlandse poëzie, soms uit de koker van de bewoners. Het gedicht aan de kerkmuur geeft mijn gevoelens goed weer. 


Als bezoeker-indringer ervaar ik inderdaad een wat unheimische sfeer. Maar vast ten onrechte. Goed, er zijn hier ooit flinke rellen geweest met de politie. Maar tegenwoordig wordt de bezoeker vriendelijk tegemoet getreden; ze groeten je op straat, net als in een gewoon dorp. De sfeer die hier heerst moest een sixties-adept als mij toch aanspreken. Als ik achtergrondmuziek had op De digitale reiziger, koos ik voor deze passage The Velvet Underground of Cream.

De hemel wordt telkens een fractie van een seconde verduisterd; het ogengeknipper van die rotorbladen. Aan het eind van de enige weg door Ruigoord is een scheepswerf. Een groot schip sluit het dorp af.

Ik keer op mijn schreden terug naar de vierbaansweg en neem plaats bij de halte van bus 82. Er stopt een auto. De bestuurster vraagt me of dit de goede weg is naar Den Haag; ze voegt eraan toe dat ze een beetje verdwaald is. Ik zeg dat deze weg naar Amsterdam leidt en dat ze daar maar ergens een keer rechtsaf moet slaan. Jemig, ik dacht dat IK oriëntatiestoornissen had…

De bus rijdt in de spits met een hoge frequentie, zes à zeven ritten per uur. Hij komt, ik stap in en er begint een lange rit langs havens en later over een bedrijventerrein. Langzamerhand voegen zich ook GVB-lijnen bij deze streekbusroute.

We naderen station Amsterdam Sloterdijk. Ik blijf zitten én ik stap uit om de bus te fotograferen. Dat is het voordeel van mijn meervoudige aanwezigheid hier (vier middagen Amsterdam voor één reisverhaal). Ik kan nu tegelijkertijd in de bus zitten en de bus fotograferen vanaf de straat; zo ongeveer doen ze het bij RailAway ook, maar dan met treinen.

We rijden onder het metrostation De Vlugtlaan door, de wijk Bos en Lommer in, draaien de Bos en Lommerweg op en daarmee naderen we een opmerkelijke winkel in een vrije gewone winkelstraat: De Nieuwe Boekhandel.

 








Boekhandel in gettogordel



Sloterdijk


Die winkel noemt zich ‘De boekhandel met de leukste klanten’, wat al merkwaardig is; van ‘Met de leukste boeken’ of desnoods ‘Met het leukste personeel’ zou toch meer wervingskracht uitgaan. Die leutige boekhandel kreeg eind 2013 nationale bekendheid door toedoen van zijn eigenares, Monique Burger.

Wat was het geval? Als in elke boekwinkel kon je in die Amsterdamse zaak gratis het ‘Droomboek’ afhalen. Dat ging over dromen die Nederlanders koesterden over hun leven onder het regime van koning Willem Alexander, dat toen net begonnen was.

Daardoor kwam er een publiek in Burgers winkel dat daar normaliter zelden wordt aangetroffen: mensen die ofwel geen geld hebben om regelmatig boeken te kopen, of nooit zin om te lezen.

Natuurlijk een buitenkans voor een winkelierster om een nieuw potentieel aan klanten aan te boren, met lokkertjes, met aanbiedingen, met folders wat er allemaal te koop is; kom nog eens terug, als je het Droomboek uit hebt! Maar niets van dat alles deed Burger. Ze zag van deze mensen liever de hielen dan de tenen, en schreef op een blog o.a. de volgende tekst:

(…) Maar ik schrik er ook van. Niet van de  greediness waarmee deze mensen hun gratis boek ‘opeisen’, maar van de armoede. Ongeschoren, ongewassen, ongekamd, dik, uitgezakt, kreupel, rotte tanden, stinkend, met looprekken en hulpmiddelen die ik nog nooit eerder in mijn leven heb gezien, ruw, onbeleefd, nauwelijks pratend: soms steken ze alleen het bonnetje toe – ook wanneer ik met andere klanten bezig ben af te rekenen, totaal gespeend van enig gevoel voor sociale verhoudingen of omgangsregels.

 

Een stukje, even opmerkelijk als tenenkrommend. De logica erachter is niet helemaal begrijpelijk. Arme mensen zijn noodzakelijkerwijze bot, vies en ongeletterd, en rijke mensen hebben nooit loophulpmiddelen nodig, in het wereldbeeld van Burger. Zij werd gefileerd in de media, moest uitleg komen verstrekken bij Pauw of zo’n soort show, kreeg een steen door de ruiten en haar winkel werd beklad. Tot haar verdediging voerde ze aan, gedreven te zijn door deernis met de minder bedeelden, en haar blogsel niet beledigend te hebben bedoeld.

Die winkel wilde ik wel eens zien. Maar ik stelde het uit tot ik toevallig een keer in Bos en Lommer zou zijn, en hier ben ik dan. Op de etalageruit staat een lezing aangekondigd over vrijheid van meningsuiting voor beginners. Te laat voor Burger. Wijlen de publicist Nico Scheepmaker schreef ooit zoiets verstandigs als: ‘Je moet alles MOGEN schrijven, maar je moet niet alles WILLEN schrijven.’

Deze boekenzaak vind ik maar heel gewoontjes; ik ben me er beslist te veel van gaan voorstellen gedurende de twee jaar dat ik mijn bezoek heb uitgesteld. Het is een pijpenla, die me sterkt doet denken aan die waartoe Kooyker is verworden, de gerenommeerde Leidse boekwinkel die in het kader van zijn zoveelste doorstart kleiner is gaan wonen.

Je koopt hier dan ook niets bijzonders: de top-200 van de bestsellerslijst, en wat ze niet hebben bestel je bij Bol.com. De zaak doet op allerlei manieren zijn best om klanten te trekken, maar het helpt niet erg. Hartje zaterdagmiddag (het is nu geen dinsdag meer, maar zaterdag) is er naast mij slechts één klant aanwezig. Die staat aan de kassa geen stapel boekwerken af te rekenen, maar met de verkoper zwaar te bomen over moderne poëzie.

Er staan luie stoelen om in te zitten lezen. Vaste klanten mogen hier hun mening over de winkel op muren en balken kalken. Deze boekwinkel is als een woning, een huiskamer. Nu snap ik ook de afkeer die Burger gevoelde van het plebs uit de Amsterdamse gettogordel dat haar zaak binnendrong, met dat kostbare bonnetje voor dat boek in de hand geklemd. Medelijden hebben met schurftige armoedzaaiers is één ding, maar ze thuis aan tafel te willen hebben, een ander.

Opgehelderd! Ikzelf heb dat Droomboek indertijd trouwens niet afgehaald. Ik wou dat ik tijd had om te lezen – en te dromen! Bovendien zijn dromen bedrog.

 

(Geen) markthallen; (geen) volksfeest



Voor de boekenwinkel stopt een keur aan bussen en ook een tram. Ik pak nog even de groene Connexxionbus 82 voor een paar haltes. Lijn 80, Zandvoort – Haarlem – Amsterdam, rijdt hier ook; de bus die in 1957 in de plaats kwam van de Blauwe Tram.

Via de Willem de Zwijgerlaan, en langs bedrijfsgebouwen, bereiken wij de Centrale Markthallen op de Jan van Galenlaan. Die naam roept die eclatante Markthal van Rotterdam in gedachten, maar de A’damse is toch van een heel ander kaliber. Die is gevestigd in een grote, wat sombere loods uit de jaren dertig. En je kunt er bovendien als gewone sterveling niet bij in de buurt komen, laat staan: iets kopen. Hij staat achter dikke toegangshekken. De Centrale Markthallen, ofwel het ‘Food Center Amsterdam – markt van 1001 smaken’, is alleen toegankelijk voor houders van een pasje. En dat krijg je niet zomaar; alleen als je inkoper bent voor de horeca of voor supermarkten.

Er zijn wel plannen om deze oude hallen op te knappen en er een openbaar marktterrein van te maken waarvan iedere consument gebruik kan maken. Maar zover is het nu nog niet. Kijk, door dit soort dingen wint 010 het nu op punten van 020 in de Lonely Planet!

Bij het Food Center in de buurt stuit ik op een markt die wel toegankelijk is voor publiek, al wil dat vanmiddag evenmin bijten als in De Nieuwe Boekhandel. Hij wordt gehouden op een plein achter een opvallend, fonkelnieuw driehoekige flatgebouw. Het is een markt voor en door buurtgenoten, een nogal armzalig geheel.

Er zijn veel kramen met gezonde, verantwoorde artikelen, waarvoor zich dan ook geen grote drom kopers verdringt: groentekramen; fruitkramen met wat armetierige trosjes druiven en bananen. Veel kramen staan helemaal ongebruikt en ledig; al uitverkocht of nooit iets verkocht. Enkele kinderen springen landerig op zo’n springding, omdat dat van ze verwacht wordt.

Nee, het is Burendag, het is ‘Feest in je buurt’; ik zie het aangeplakt staan aan een muur. Burendag is heel erg leuk, wil de poster ons doen geloven. Het is van de gezichten der hier aanwezigen niet af te lezen, een ‘feest’ zie ik er niet aan af. Maar ik heb hier in Amstelredamme ook niet de status van een buur, hooguit van een ‘boer’. Je blijft buitenstaander.

 

Eyepassage


Dan eindelijk een GVB-bus in dit Amsterdamse busverhaal. Lijn 18 rijdt van Slotervaart naar Amsterdam Centraal met gelede bussen, in kwartierdienst en volgens een onnavolgbare kronkelroute. Tussen het Food Center en het station voert die door het Staatsliedenkwartier, langs de Haarlemmerpoort en over de Haarlemmer Houttuinen.

De bus - ja in feite alles in Amsterdam - is een verademing, vergeleken met de tram. Het tempo zit er iets meer in; bussen kunnen sneller uit de voeten dan die lange rijen trams in bijvoorbeeld de Leidsestraat. Ze zijn dan ook meestal behoorlijk goed bezet en rijden in een hoge frequentie. Per dag nemen zo ongeveer 150.000 reizigers de bus van het GVB.

Amsterdam Centraal is een knooppunt in het busnet. De bussen die niet het IJ kruisen, vertrekken van de voorzijde. Die rommelige buspontons, ten oosten van de stationsingang, zijn nu verdwenen. Tegenwoordig liggen de halteperrons ten westen ervan, ongeveer daar waar de trams de Nieuwezijds Voorburgwal inslaan. Dubbeldekkers vol toeristen mengen zich met de stroom van stads- en streekbussen. Hier regelt het busverkeer zichzelf; op die pontons zag je in de spits altijd coördinatoren met gele hesjes, waarvan het een raadsel was wie of wat ze precies coördineerden.

Echt iedereen loopt nu met broeken met kniegaten; vandaag valt het me nog meer op dan anders. Sommige hebben onregelmatige gaten, met een woeste schaar erin aangebracht; andere regelmatige rechthoekige. Zo doe je langer met je nieuwe spijkerbroek: eerst is het een nette voor op kantoor en dan één met open gaten, voor in je vrije tijd. Ik zie mezelf zo nog niet rondlopen, noch in tijden van otium, noch in tijden van negotium.

Hoewel dit een bus-artikel is, loop ik toch de stationshal binnen; ik heb zin in een paar broodjes en om te pissen. Helemaal aan de andere kant is dat busstation IJsei aan de IJ-zijde, dat ik in gebruik nam in de reeks over R-net van een paar jaar geleden. Daarna ben ik blijkbaar zelden meer aan de noordzijde van Amsterdam Centraal geweest, want ik ken het er niet meer terug; de boel is drastisch verbouwd.








De achterzijde van het station, die altijd zo shabby was als je in Amsterdam verwachtte, overtreft nu de voorkant in schoonheid. Winst is, dat het busstation nu bereikbaar is vanuit de stationshal. Alles is hier van glas. Bij de opgang naar het busplatform waan ik me in de plantenkas van een hortus botanicus. Ik maak een selfie in een zilveren zuil, waar mijn spiegelbeeld net zo mager is als de meeste van mijn uitingen op Internet.

Verder: veel winkels, horeca en luxueuze plees. Ik sla de IJ-passage in. Daar zit een filosofie achter, zoals achter veel dingen die gebouwd worden. Amsterdam Centraal telde altijd al 3 passages onder de sporen door. Daar zijn nu twee passages tussendoor gevlochten die géén toegang geven tot de perrons. Er lopen alleen mensen zonder haast, met een heel lange overstaptijd, of die helemaal geen trein willen nemen.

Hier is een winkelgalerij voor klanten die meer zoeken dan even een snelle slok door belastinggerommel goedkoop gehouden gootwater bij Starbucks; die meer willen dan even snel een krant en een kauwgommetje bij een kiosk. Nee, de geur van dure zeepjes en parfums bedwelmt je hier al als je er alleen maar langs de etalages loopt.

Luxe zaken zijn er gevestigd: Ria’s Secret, Claudia Sträter. Ik zie een winkel in dure, exquise kaasjes met buitenlandse namen, die onze wereldberoemde volvette Edammers helemaal niet in hun midden dulden.

Het zijn wel zaken die niet overmatig druk beklant zijn. Deze passage vormt een rustpunt in de drukte van Nederlands op één na het drukste station. Maar of er hier meer verdiend wordt dan in de leukste boekwinkel van Amsterdam, pardon: de boekwinkel met de leukste klanten?

Aan een zuil in de stationshal hangt een mededeling voor pas aangekomen vluchtelingen. Ze kunnen zich melden, tot 0:30 uur ’s nachts, bij het vrijwilligerscentrum aan de Droogbak, tegenover het station.

De juffrouw van NS, of om precies te zijn: de ingeblikte vrouwenstem van NS wordt niet moe, vertragingen en stremmingen om te roepen in het Nederlands en Engels. Zo’n digitale omroepster wordt vanzelfsprekend zowiezzo nooit moe. Dit is weer zo’n weekend waarin ProRail het hele spoorwegnet tegelijk op de schop heeft genomen. Ik beperk mijn zaterdagse treinreizen vandaag maar tot een retourtje Amsterdam, en ga nu trouwens snel verder met de bus.


Spannende eilanden



Borneo Eiland, dat klinkt spannend, en het is gewoon maar GVB-bus 48 die je daar brengt. Hij rijdt van station Sloterdijk langs Amsterdam Centraal naar het Oostelijke Havengebied. We volgen een route die ik in 2001 al deed, geloof ik, en passeren de Openbare Bibliotheek die er toen nog niet was, het monumentale Scheepvaartmuseum en de wijk Kattenburg.

Het Borneo-eiland is, net als de meeste eilanden in dit v/m havengebied, ruim 100 meter breed en bijna een kilometer lang. Louche, verrommelde haventerreinen maakten hier in de jaren 90 plaats voor moderne woonwijken.

Ik stap uit bij het eindpunt, halverwege het eiland, en krijg meteen een heel bijzondere brug in de peiling, nog aparter dan de Nesciobrug. Hij heet Borneo-Sporenburg en voert naar het laatste, een eiland waar ooit een spoorwegemplacement lag. Het is een draak; ik bedoel: daar lijkt hij op. Niet ten onrechte luidt de bijnaam van dit rode, kronkelende gevaarte: de Python.

Deze brug is voor goed ter bene voetgangers. Een paar hectometer verder ligt een lage brug voor fietsers. De eerste brug is zo hoog opdat de pleziervaart eronderdoor kan varen; de tweede zo laag om het dak van de Piet Heintunnel (waar tram 26 doorheen rijdt) te beschermen tegen aanvaringen.

Bedrijven zijn hier ook gevestigd, waaronder Gingermood Coachmatchers; coaches die je coachen bij het selecteren van een goeie coach. Voor dit stukje heb ik één keer naar ze gegoogled, en nu verschijnen ze elke dag op mijn scherm. Ze zijn bang, dat ik me zonder hen niet meer zal redden in het leven.

Het smalle eiland Sporenburg heeft toch nog ruimte gevonden voor een kinderspeelplaats. Het biedt een overweldigend uitzicht op de skyline van het volgende eiland, het KNSM-eiland. De lucht werkt vanmiddag mee door kraakhelder-blauw te zijn. 

Dit moet wel de mooiste nieuwbouwwijk van de stad zijn. Maar hoeveel toeristen komen hier? Liggen er in het ‘Rijks Museum’, het Van Gogh en het Stedelijk Museum foldertjes met: Ontdek ook de IJ-oever? Heeft de Lonely Planet wel punten toegekend voor deze bijzondere eilanden? Staan ze er überhaupt wel in genoemd??

Tot hiertoe alvast gepubliceerd op 5 november 2015

 



Frankendael


Op Sporenburg rijdt geen bus, wat je misschien ook niet mag verwachten op een eiland waarvan de naam ontleend is aan railvervoer. Ik loop het eiland af en pik lijn 65 (KNSM-Eiland – Station Zuid via Station Amstel) op. Die vertrekt volgens het lijstje om 06. Ik arriveer om 08, kijk reikhalzend de weg af of ik hem misschien toch nog zie aankomen, maar niks. Toch hoef ik niet tot 21 te wachten op de volgende, want het tijdenlijstje is ver over de datum en geeft de zomervakantiedienst nog weer. Al om kwart-over verschijnt de bus.

Slordig zoiets, om die haltevertrekstaten niet even te vervangen. Ik zie het op meer plekken in Amsterdam; waarom netjes, als het ook slordig kan? Daar moet ik wel bijzeggen dat ik onderweg op deze tocht cross-Amsterdam geen enkele wanklank heb ondervonden in de bus; het GVB liet zich van zijn goede kant zien.

Bus 65 is een tangentiële lijn in het jargon van de verkeerskundigen; één die ver buiten het stadscentrum omrijdt. Zulke lijnen zijn in een metropool als Amsterdam toch goed voor een grote passagierstoeloop en een kwartierdienst op zaterdag. Ik reis maar een paar haltes mee, tot de Middenweg in de Watergraafsmeer.

Die Middenweg is bekend uit een bekende naoorlogse roman, waarin vrijwel continu een gure ‘Middenwegwind‘ (noordoostenwind) giert. Ik was al eens in deze contreien in 2009 toen ik het achterland verkende van het toen pas geopende station Amsterdam Science Park.

Dit verhaal kent nu ineens weer een tijdsprong; de klok verspringt van een late zaterdagmiddag naar een late zaterdagmorgen. Het is nog steeds herfst, ‘HERFST IN FRANKENDAEL‘, evenals in de rest van de wereld boven de Kreeftskeerkring, maar hier groots aangekondigd op een poster.



Het is vandaag om precies te zijn 3 oktober. Ik ben mijn woonplaats Leiden ontvlucht, in een 1e klas-treincoupé nog wel, voor de festiviteiten in de stad. Als ‘ import’ - zij het dat ik al in 1963 geïmporteerd ben – heb ik er toch niet veel te zoeken; IK ben tenslotte niet van de Spanjaarden bevrijd, in 1574.

Landgoed Frankendael telt 20 hectare grond, maar lijkt veel groter, door de gevarieerde opzet van het park. De geschiedenis ervan is sterk verbonden met die van de hele Watergraafsmeer. Die grote polder, aan weerszijden van de Middenweg, ontstond in de Gouden Eeuw, na droogmalen van het Diemermeer (twee keer zelfs; het liep eerst weer een keer vol, of zoiets). Aanvankelijk droomde elke Amsterdamse koopman van een buitenhuisje op dit ruime, nieuwe stuk stad. Er ontstonden dan ook tientallen buitenplaatsen, waarvan Frankendael als enige de 21e eeuw gehaald heeft.

Huize Frankendaal dateert uit de 18e. Ik heb het eens van binnen gezien tijden een Open Monumentendag in de jaren 90. De stokoude bewoonster leidde ons rond. Zij is overleden in 2005. Wie of wat er nu resideert in Huize Frankendael, had ik geweten als ik had aangebeld om het te vragen. In het koetshuis zit een restaurant.

In de 19e eeuw werd het park opengesteld voor de wandelaar. Weer later werd daar de Stadskwekerij gevestigd die in 1998 plaatsmaakte voor het huidige park. Die kwekerij, waarvan nog een kas en een schoorsteen resteren, was in de oorlog een haard van verzet. Hij deed dienst als schuilplaats voor onderduikers, als wapendepot en als oefenplaats. Is er één vierkante kilometer in Nederland waarop je geen oorlogsgeschiedenis tegenkomt?

Fraai is de landschapstuin, met smalle kronkelpaadjes, met landschappen uit alle delen van Nederland. Frankendael is een aangename, verstilde plek in de stad, waar je nog slechts vaag in de verte het verkeer hoort suizen. Ik hoor het gegons in mijn gammele rechteroor, en dat is voor mij in ieder geval een teken van stilte. Vogels zijn hier fanatiek aan het krassen en trimmers even fanatiek aan het rennen. Trsjif, trsjif, trsjif, doen de sportschoenen op de asfaltpaden.


Het was afgelopen zomer ‘Een dwaze zomer op Frankendael’. Er staan daarom nu nog steeds follies, grappige bouwseltjes zonder doel en functie. ‘ Ik vind ze toch wel ontsierend’, zegt een bejaarde heer die aan de arm van zijn eega loopt; ‘stérk ontsierend’. Ja, dat is een kwestie van smaak; er is wel iets voor te zeggen; nee, mooi is anders. Maar die follies horen hier wel thuis, historisch beschouwd. Eigenaars van landgoederen lieten ze er vroeger graag neerzetten; het hoorde bij de lol van het landleven.

Er staan ook nog resten van een oud oprichtsel uit die tijd: de ‘kluizenaarshut’ van ene Dull, die er misschien dul voor zich uit zat te kijken.

In de 19e eeuw was het park alleen toegankelijk voor ‘beschaafd publiek’. Dat is er nog steeds; ik reken dat echtpaar ertoe, en ook, met enige twijfel en reserve, mezelf. Duidelijke uitzonderingen vormen een stuk of zes ongeschoren, volkomen vertiefte kerels van uiteenlopende leeftijd, die op een bankje bij de voormalige kas zitten te bieren en te blowen. Ze zitten hier vast elke middag, ook op dagen dat anderen moeten werken voor hun brood.

Ik ga verder op mijn bustocht.

 

Door Amsterdam Zuid Oost


Ik zoek me slag in de rondte naar een halte van lijn 41 (Muiderpoortstation – Metro Gaasperplas), die omgeleid wordt wegens wegwerkzaamheden. Maar uiteindelijk vind ik de vervangende halte toch nog, ergens in een zijstraat van de Middenweg, net als er een bus komt aanrijden.

De bus kiest daarna zijn weg door een groen en wat landelijk stuk Amsterdam, doorsneden door autowegen en betonnen viaducten.

Dan belanden we op de Rijksstraatweg, waar het er wel erg dorps uitziet. We hebben nu de gemeente Amsterdam tijdelijk verlaten en bevinden ons in Duivendrecht, gemeente Ouder Amstel. Het dorp, bijna omringd door Amsterdam, telt 5000 inwoners. Het trein- plus metrostation dat naar Duivendrecht vernoemd is, ziet per dag minstens het vijfvoudige van dat aantal aan passagiers in-, uit- en overstappen. Er zijn dorpen van de omvang van Duivendrecht die minder goed bereikbaar zijn per OV.

Lijn 41 is ook weer zo’n lijn die het centrum mijdt. Een ‘feeder’, alweer in de terminologie van verkeersdeskundologen; bij (metro)stations loopt hij leeg en weer vol. Op zaterdagmiddag rijdt de bus elke 10 minuten. In Amsterdam Zuidoost neemt hij het binnengebied, zal ik maar zeggen, de wijken tussen de twee takken van de metro: de lijn naar Gaasperplas en die naar Gein.

Ik had begrepen dat ze allemaal wel gesloopt zouden worden, die typische Bijlmerflats uit de periode rond 1970, met hun 9 verdiepingen, hun galerijen met stompe hoeken van 120 graden, hun ligging in bosschages en hun jammerlijke verloedering, terwijl de bedoelingen van de stedenbouwkundigen toch zo idealistisch waren. Ik dacht dat er veel flats plaats zouden maken voor laagbouw, maar zie ook opgeknapte flatblokken en veel flats die nog in renovatie verkeren.

Daarvoorbij betreed ik de buitenwijken waar je langzamerhand het besef verliest, in Amsterdam te verkeren. Er staan hier moderne huizen rond een plas. Maar die zouden net zo goed in Arnemuiden of Appelscha kunnen staan, om eens twee buitenplaatsen te noemen.

Deze wijk heet Nieuw Grunder. Alle straatnamen beginnen met een G, een gewoonte overgenomen van de letterwijken in de traditionele Bijlmer.

De Glitterstraat, die zal toch hopelijk niet genoemd zijn naar Gary Glitter, de glamrock-ster van weleer, die momenteel in de petoet zit wegens seksueel misbruik van minderjarigen? Andere opvallende namen zijn Gaandeweg en Galantstraat. Ik zie er geen systeem in - behalve dan dat ze allemaal met een G beginnen.

Ik nader de K-wijk en daarmee metrostation Kraaiennest; het voorlaatste station van de Gaasperplas-tak. De metro rijdt in deze wijk op twee frêle, smalle, zeer hoge viaducten, één voor elke richting. Het levert mooie perspectieven op.



De oude ‘Zilverlingen’, die metrostellen uit de jaren 70, zijn nu van de baan verdwenen. Er rijden sinds een paar jaar nieuwe metro’s, met zes geledingen, uit één stuk, waar je van voor tot achteren doorheen kunt kijken. Dat is beter voor de sociale controle, maar niet erg zuinig, want in de avonduren zijn ze grotendeels leeg, en er kan dan dus niets meer afgekoppeld worden.

Bij station Kraaiennest heb je buurthuis De Bonte Kraai, met een veelkleurige multicultivogel op de gevel. Ik vat de boodschap. Het is een slechte maand, oktober 2015, voor de relaties tussen rassen, volkeren en levensbeschouwingen. En komende maand zal het er niet beter op worden, zo weet ik bij het eindelijk schrijven van dit stukje. Net als in 2001 vindt deze aflevering plaats ‘in de schaduw van het wereldnieuws’, zoals ik toen schreef.

Als ik dat lang geledene deel 1 zelf nog eens herlees, zie ik dat deel 2 eigenlijk had moeten spelen in de GVB-bussen boven het IJ. Maar daar ga ik nog wel eens heen als ik nog mag meemaken dat de Noord/Zuidmetro in gebruik wordt genomen. Dan ga ik – ik beloof het - een keer naar Noord om te onderzoeken wat er daar dan nog is overgebleven van het busnet, om ‘feeder’ te kunnen zijn voor de vast heel hongerige metro aldaar.

Hier in Amsterdam Zuidoost staat de moskee nog onbeklad. Dat is bij mij in de buurt wel anders.

 

Driemond en verder


Bij het eindpunt van lijn 49, Gaasperplas, is er een bescheiden busstationnetje. Verder is er niet veel te doen in de buurt bij dit eindpunt; ja, dat Planetarium waar je niet naar de sterren kunt kijken, Tulip Inn en een recreatieplas.

Hier komt de stad Amsterdam ten einde, maar nog niet de gemeente. We hebben nog één stukje ervan te gaan: Het dorp Driemond. Dat is min of meer bereikbaar met bus 49: Amsterdam Bijlmer Arena NS – Weesp NS.

Min of meer. Deze enige bus die in de buurt van Driemond komt, rijdt in halfuurdienst, alleen van maandag tot/met zaterdag overdag, en mijdt de bebouwde kom van het dorp. De dichtstbijzijnde halte ligt bij de Geinbrug langs de Provincialeweg N236, bij een druk en onoverzichtelijk kruispunt. Als je die weg heelhuids bent overgestoken, loop je over een brug de dorpskern in.

Het lijkt wel, of het GVB Driemond helemaal niet wil kennen. Die enige halte bij het dorp heet geen Driemond, zoals voor de hand zou hebben gelegen, maar: Amsterdam ZO, Geinbrug. De bus bereikt die over de N236 langs de Gaasp; een ritje van nog geen 5 minuten vanaf Gaasperplas.

De Gaasp is één van de drie rivieren waaraan Driemond zijn naam ontleent. De andere zijn de Gein en de / het Smal Weesp. Een vierde waterstroom kwam erbij in de 19e eeuw, kaarsrecht en breed, tegenover de andere drie kronkelrijk en smal: Het Amsterdam-Rijnkanaal.



Driemond (1500 inwoners) is de absolute tegenvoeter van Ruigoord, waar deze tocht begon, zowel qua ligging in de gemeente Amsterdam als qua geschiedenis. Ruigoord begon zijn bestaan als verblijf voor polderwerkers, Driemond was eens net zo’n soort buitenplaats als Frankendael. Driemond begon als woonoord op te komen in naoorlogse tijden, toen de dagen van Ruigoord al geteld leken door havenuitbreidingen. En waar in Ruigoord nu alleen maar kunstenaarstypes resideren in slooppanden, is Driemond een heel gewoon dorp voor heel gewone mensen, op het eerste gezicht, als je er als buitenstaander doorheen loopt.

Het enige verrassende van dit dorp is het weinig verrassende ervan, want het gewone is alles behalve gewoon in Amsterdam.

Langs het kanaal, met zijn strakke bomenrijen, is het goed flaneren op een zonnige dinsdagmiddag (ja, het is nu weer dinsdag; de laatste tijdsprong van dit verhaal heeft plaatsgevonden).

In het dorp zelf zie ik toch ook nog een kunstuiting die aan de andere kant van Amsterdam niet misstaan zou hebben: een beschilderd en van tekst voorzien bankje. Driemond heeft verder alles wat het hebben moet – even afgezien van adequaat openbaar vervoer - : een snackbar, een basisschool, een buurtsuper en, voor mensen die er desondanks weg willen, een hypotheekadviseur.

Ik heb de bus terug net gemist, loop nog even langs het Gein, een betreed meteen wéér een heel andere wereld, met onder andere theekoepeltjes. Daarmee heb ik Amsterdam nu echt verlaten, en zelfs de provincie Noord-Holland; ik sta hier ineens in de gemeente Abcoude in de provincie Utrecht. Daarmee is het tijd om een streep te zetten onder deze lange aflevering.



Een hippiedorp op een haventerrein; een deftige boekhandel in de gettogordel; een tam, mat volksfeestje; een stationspassage zonder reizigers; een van de mooiste bruggen van het land; trimmers, follies en uitvaagsel op een statig landgoed; een dorp dat door het vervoerbedrijf verloochend wordt. Een rit was dit door en langs toevluchtsoorden, oasen van rust in een haastige stad. Een route door Amsterdam, een rode draad door dit verhaal.

Frans Mensonides
19 november 2015
Er geweest: zaterdag 26 en dinsdag 29 september, zaterdag 3 en dinsdag 13 oktober 2015


 

© Frans Mensonides, Leiden, 2015