Ruigoord, in de kosmos
Een
hippiedorp op een haventerrein; een deftige boekhandel in de
gettogordel; een tam, mat volksfeestje; een stationspassage zonder
reizigers; een van de mooiste bruggen van het land; trimmers, follies
en uitvaagsel op een statig landgoed; een dorp dat door het
vervoerbedrijf verloochend wordt. Dat is
de oogst van een 34 km lange busrit met 6 verschillende lijnen, dwars
door
Amsterdam. Het begin- en eindpunt van deze bus-odyssee wordt gevormd
door twee
dorpjes die wel ooit bij de hoofdstad zijn ingelijfd, maar er beslist
niet
bijhoren: Ruigoord en Driemond.
Jan van Galenstraat
Ik deed zoiets al een keer op een zaterdag in september
2001, vlak na de aanslagen in New York, die een slagschaduw wierpen over het stukje
dat ik erover schreef. Toen legde ik per bus een vierkant af door Amsterdam; nu
een kronkellijn. In die aflevering beloofde ik nog een deel 2. Geen mens kan
zich dat nog herinneren, behalve misschien die ene lezer die me al 19 jaar
volgt, zo lang als De digitale reiziger bestaat. Neemt niet weg dat hier dan toch nog deel 2 is!
14 jaar, da’s een lange tijd. De wereld is nog veel verder
verloederd dan we toen hadden kunnen voorzien. Maar desondanks is er een halve
generatie in opgegroeid, in Nederland in redelijke voorspoed en soms geluk. Mensen
die in 2001 nog op de basisschool zaten, kijken nu al met nostalgie terug op
dat jaar.
14 jaar is vaak ook langer dan een bus-leven. De ‘ezelsoren’, die bussen van het GVB (Gemeentelijk
Vervoer Bedrijf Amsterdam) met die opvallende spiegels, die toen modern en
nieuw waren, zijn allang weer uit het stadsbeeld verdwenen. De gelede
exemplaren deden hier nog geen tien jaar dienst en rijden nu in Polen, Litouwen
en Hongarije.
In dat stukje meldde ik als een trouwe OV-hobbyist alle
wagennummers van de bussen waarin ik me heb laten vervoeren. Dat doe ik nu
niet. Ik ga ook niet de Wikipedia overschrijven over alle types, nummers en
merken bussen die rijden in Amsterdam; het gaat op deze site om de beleving!
En te beleven valt er genoeg als je de Hoofdstad verkent op
rubberen banden. Wat me toen ook al opviel, en nu opnieuw: met de bus zie je
een heel ander stuk stad dan vanuit de tram; een verrassend perspectief, vaak.
De bus bedient in een metro- en tramstad de restjes, de routes die niet in
aanmerking kwamen voor rail, de stukken stad waar je als provinciaal nooit komt,
de wijken die niet in de Lonely Planet staan maar waar toch mensen wonen,
werken en leven. De Lonely Planet, die Rotterdam overigens hoger aanslaat dan Amster-;
terecht!, zegt deze Zuid-Hollander.
Ik was in Amsterdam op twee zaterdag- en twee
dinsdagmiddagen, allemaal met zon en geen met regen. Soms liep ik hier maar een
gestolen uurtje rond, alleen voor wat foto’s; soms een hele middag. Hier volgt een
‘hodologisch’ verslag van mijn tocht, een niet-bestaand woord dat op deze site
vaak gebruikt wordt, met de betekenis: in volgorde van de weg.
Het dreigt een heel lang verhaal te gaan worden; ik
publiceer hieronder ruim de helft en over een of twee weken de rest.
Ruigoord, te midden van het Westelijk Havengebied, hoort zo heel
erg NIET bij Amsterdam dat het niet eens met de stadsbus van het GVB bereikbaar
is. Ik arriveerde er per trein en na een wandeling van een kleine 3 kilometer,
en zal vertrekken met Connexxion-bus 82, IJmuiden-Amsterdam.
Die wandeling begon bij het in 2012 geopende station
Halfweg-Zwanenburg. Daarna stak ik door naar de havens via Houtrak, een deel
van het enorm uitgestrekte recreatiegebied Spaarnwoude. Dat bestaat uit maar
liefst 30 km2 aangelegde en zorgvuldig onderhouden gerepte natuur in de
driehoek Haarlem – IJmuiden – Amsterdam.
Houtrak biedt bossen, plassen en vergezichten daarop. Op
deze oktoberdinsdagmiddag met een gure noordoosterwind kwam ik vrijwel niemand
tegen; drie wandelaars welgeteld, met grote tussenpozen. Eén van hen, met een
hond in zijn gezelschap, las al lopende een boek: nóóóit kostbare tijd verloren
laten gaan! De kans dat je hier tegen iemand opbotst, is gering. Op een
golfterrein zag ik nog een paar senioren sjouwen met tassen vol stokken.
Dit gebied ligt in de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude,
gevestigd in Halfweg, met 5500 inwoners. Die gemeente houdt al decennia dapper
stand tegen de expansiedrift van Amsterdam.
Aan de horizon verschijnen op dit punt van de wandeling opslagvaten
voor olie. Vliegtuigen schuren langs de hemel. Het continu geschraap van hun
motoren vermengt zich met het zwoesj-
zwoesj- zwoesj van rotorbladen; de tinnitus van deze streek.
En hier ben ik dan in Ruigoord, gemeente Amsterdam, aan de
overkant van een vierbaansweg door de havens. In de abri langs die weg staan zowaar
twee levende wezens te wachten op de Connexxion naar IJmuiden.
Ruigoord werd zo’n 200 jaar geleden gesticht als tijdelijke
woonplaats voor polderwerkers uit alle delen van het land. In 1892 kreeg het
een RK-kerkje en werd het een dorp. Het had maar een paar rijtjes huizen; veel
meer dan 100 inwoners zal het nooit geteld hebben.
In de jaren 60 van de vorige eeuw wierp Amsterdam, met zijn
al genoemde expansiedrift, begerige blikken op Ruigoord. Het dorp dreigde het
lot te delen van Doel in België: gedoemd tot verzwelging door een zich sterk uitbreidende
haven (dat dorpje Doel, dat ik bezocht in 2006, schijnt toch ook nog
steeds te bestaan).
Huizen staan er immer nog in Ruigoord, in uiteenlopende
staat van verval en onttakeling, naast geïmproviseerde bouwsels en verschillende
kunstwerken, zoals een vrouw met overal ijzerdraad uit haar lijf. Officieel wordt
er niet gewoond in Ruigoord, bedraagt het aantal inwoners 0 en mogen de
gebouwen alleen gebruikt worden als atelier. Maar sommige huizen zien er heel
bewoond uit. Een vrouw zwaait me vriendelijk toe vanuit wat meer op een
huiskamer lijkt dan een kunstenaarswerkplaats.
Er staan ook knappe auto’s voor sommige deuren, waar je
roestige bakfietsen zou verwachten. Wellicht wonen hier ook weekend- en
avondhippies, die door de weeks werken voor het establishment.
In de weekenden gonst het van activiteiten in Ruigoord, aangekondigd op de website: muziek, dansen, Afrikaans leren drummen. Soms
moet je voor de evenementen entree betalen bij de wrakke pipowagen aan de
ingang van het dorp, waar ook een kort bezoekersreglement hangt, want Ruigoord
mag dan een soort vrijstaat zijn, anarchie heerst er niet.
Als bezoeker-indringer ervaar ik inderdaad een wat
unheimische sfeer. Maar vast ten onrechte. Goed, er zijn hier ooit flinke
rellen geweest met de politie. Maar tegenwoordig wordt de bezoeker vriendelijk
tegemoet getreden; ze groeten je op straat, net als in een gewoon dorp. De
sfeer die hier heerst moest een sixties-adept als mij toch aanspreken. Als ik
achtergrondmuziek had op De digitale reiziger, koos ik voor deze passage The
Velvet Underground of Cream.
De hemel wordt telkens een fractie van een seconde
verduisterd; het ogengeknipper van die rotorbladen. Aan het eind van de enige
weg door Ruigoord is een scheepswerf. Een groot schip sluit het dorp af.
Ik keer op mijn schreden terug naar de vierbaansweg en neem
plaats bij de halte van bus 82. Er stopt een auto. De bestuurster vraagt me of
dit de goede weg is naar Den Haag; ze voegt eraan toe dat ze een beetje
verdwaald is. Ik zeg dat deze weg naar
Amsterdam leidt en dat ze daar maar ergens een keer rechtsaf moet slaan. Jemig,
ik dacht dat IK oriëntatiestoornissen had…
De bus rijdt in de spits met een hoge frequentie, zes à
zeven ritten per uur. Hij komt, ik stap in en er begint een lange rit langs
havens en later over een bedrijventerrein. Langzamerhand voegen zich ook
GVB-lijnen bij deze streekbusroute.
We naderen station Amsterdam Sloterdijk. Ik blijf zitten én
ik stap uit om de bus te fotograferen. Dat is het voordeel van mijn meervoudige
aanwezigheid hier (vier middagen Amsterdam voor één reisverhaal). Ik kan nu tegelijkertijd in de bus zitten en de bus fotograferen vanaf de straat;
zo ongeveer doen ze het bij RailAway ook, maar dan met treinen.
We rijden onder het metrostation De Vlugtlaan door, de wijk
Bos en Lommer in, draaien de Bos en Lommerweg op en daarmee naderen we een
opmerkelijke winkel in een vrije gewone winkelstraat: De Nieuwe Boekhandel.
Die winkel noemt zich ‘De boekhandel met de leukste
klanten’, wat al merkwaardig is; van ‘Met de leukste boeken’ of desnoods ‘Met
het leukste personeel’ zou toch meer wervingskracht uitgaan. Die leutige
boekhandel kreeg eind 2013 nationale bekendheid door toedoen van zijn eigenares,
Monique Burger.
Wat was het geval? Als in elke boekwinkel kon je in die
Amsterdamse zaak gratis het ‘Droomboek’ afhalen. Dat ging over dromen die
Nederlanders koesterden over hun leven onder het regime van koning Willem
Alexander, dat toen net begonnen was.
Daardoor kwam er een publiek in Burgers winkel dat daar
normaliter zelden wordt aangetroffen: mensen die ofwel geen geld hebben om
regelmatig boeken te kopen, of nooit zin om te lezen.
Natuurlijk een buitenkans voor een winkelierster om een
nieuw potentieel aan klanten aan te boren, met lokkertjes, met aanbiedingen,
met folders wat er allemaal te koop is;
kom nog eens terug, als je het Droomboek uit hebt! Maar niets van dat alles
deed Burger. Ze zag van deze mensen liever de hielen dan de tenen, en schreef
op een blog o.a. de volgende tekst:
(…) Maar ik schrik er ook van. Niet van de greediness waarmee
deze mensen hun gratis boek ‘opeisen’, maar van de armoede. Ongeschoren,
ongewassen, ongekamd, dik, uitgezakt, kreupel, rotte tanden, stinkend, met
looprekken en hulpmiddelen die ik nog nooit eerder in mijn leven heb gezien,
ruw, onbeleefd, nauwelijks pratend: soms steken ze alleen het bonnetje toe –
ook wanneer ik met andere klanten bezig ben af te rekenen, totaal gespeend van
enig gevoel voor sociale verhoudingen of omgangsregels.
Een stukje, even opmerkelijk als tenenkrommend. De logica
erachter is niet helemaal begrijpelijk. Arme mensen zijn noodzakelijkerwijze bot,
vies en ongeletterd, en rijke mensen hebben nooit loophulpmiddelen nodig, in
het wereldbeeld van Burger. Zij werd gefileerd in de media, moest uitleg komen
verstrekken bij Pauw of zo’n soort show,
kreeg een steen door de ruiten en haar winkel werd beklad. Tot haar verdediging
voerde ze aan, gedreven te zijn door
deernis met de minder bedeelden, en haar blogsel niet beledigend te hebben
bedoeld.
Die winkel wilde ik wel eens zien. Maar ik stelde het uit
tot ik toevallig een keer in Bos en Lommer zou zijn, en hier ben ik dan. Op de
etalageruit staat een lezing aangekondigd over vrijheid van meningsuiting voor
beginners. Te laat voor Burger. Wijlen de publicist Nico Scheepmaker schreef ooit
zoiets verstandigs als: ‘Je moet alles MOGEN schrijven, maar je moet niet alles
WILLEN schrijven.’
Deze boekenzaak vind ik maar heel gewoontjes; ik ben me er
beslist te veel van gaan voorstellen gedurende de twee jaar dat ik mijn bezoek
heb uitgesteld. Het is een pijpenla, die me sterkt doet denken aan die waartoe
Kooyker is verworden, de gerenommeerde Leidse boekwinkel die in het kader van
zijn zoveelste doorstart kleiner is gaan wonen.
Je koopt hier dan ook niets bijzonders: de top-200 van de
bestsellerslijst, en wat ze niet hebben bestel je bij Bol.com. De zaak doet op allerlei
manieren zijn best om klanten te trekken, maar het helpt niet erg. Hartje
zaterdagmiddag (het is nu geen dinsdag meer, maar zaterdag) is er naast mij
slechts één klant aanwezig. Die staat aan de kassa geen stapel boekwerken af te
rekenen, maar met de verkoper zwaar te bomen over moderne poëzie.
Er staan luie stoelen om in te zitten lezen. Vaste klanten
mogen hier hun mening over de winkel op muren en balken kalken. Deze boekwinkel
is als een woning, een huiskamer. Nu snap ik ook de afkeer die Burger gevoelde van
het plebs uit de Amsterdamse gettogordel dat haar zaak binnendrong, met dat
kostbare bonnetje voor dat boek in de hand geklemd. Medelijden hebben met
schurftige armoedzaaiers is één ding, maar ze thuis aan tafel te willen hebben,
een ander.
Opgehelderd! Ikzelf heb dat Droomboek indertijd trouwens niet
afgehaald. Ik wou dat ik tijd had om te lezen – en te dromen! Bovendien zijn
dromen bedrog.
Voor de boekenwinkel stopt een keur aan bussen en ook een tram.
Ik pak nog even de groene Connexxionbus 82 voor een paar haltes. Lijn 80,
Zandvoort – Haarlem – Amsterdam, rijdt hier ook; de bus die in 1957 in de
plaats kwam van de Blauwe Tram.
Via de Willem de Zwijgerlaan, en langs bedrijfsgebouwen,
bereiken wij de Centrale Markthallen op de Jan van Galenlaan. Die naam roept
die eclatante Markthal van Rotterdam in gedachten, maar de A’damse is toch van
een heel ander kaliber. Die is gevestigd in een grote, wat sombere loods uit de
jaren dertig. En je kunt er bovendien als gewone sterveling niet bij in de
buurt komen, laat staan: iets kopen. Hij staat achter dikke toegangshekken. De
Centrale Markthallen, ofwel het ‘Food Center Amsterdam – markt van 1001 smaken’,
is alleen toegankelijk voor houders van een pasje. En dat krijg je niet zomaar;
alleen als je inkoper bent voor de horeca of voor supermarkten.
Bij het Food Center in de buurt stuit ik op een markt die
wel toegankelijk is voor publiek, al wil dat vanmiddag evenmin bijten als in De
Nieuwe Boekhandel. Hij wordt gehouden op een plein achter een opvallend,
fonkelnieuw driehoekige flatgebouw. Het is een markt voor en door buurtgenoten,
een nogal armzalig geheel.
Er zijn veel kramen met gezonde, verantwoorde artikelen,
waarvoor zich dan ook geen grote drom kopers verdringt: groentekramen;
fruitkramen met wat armetierige trosjes druiven en bananen. Veel kramen staan helemaal
ongebruikt en ledig; al uitverkocht of nooit iets verkocht. Enkele kinderen
springen landerig op zo’n springding, omdat dat van ze verwacht wordt.
Nee, het is Burendag, het is ‘Feest in je buurt’; ik zie het
aangeplakt staan aan een muur. Burendag is heel erg leuk, wil de poster ons
doen geloven. Het is van de gezichten der hier aanwezigen niet af te lezen, een
‘feest’ zie ik er niet aan af. Maar ik heb hier in Amstelredamme ook niet de
status van een buur, hooguit van een ‘boer’. Je blijft buitenstaander.
Dan eindelijk een GVB-bus in dit Amsterdamse busverhaal.
Lijn 18 rijdt van Slotervaart naar Amsterdam Centraal met gelede bussen, in
kwartierdienst en volgens een onnavolgbare kronkelroute. Tussen het Food Center
en het station voert die door het Staatsliedenkwartier, langs de Haarlemmerpoort
en over de Haarlemmer Houttuinen.
De bus - ja in feite alles in Amsterdam - is een verademing,
vergeleken met de tram. Het tempo zit er iets meer in; bussen kunnen sneller uit
de voeten dan die lange rijen trams in bijvoorbeeld de Leidsestraat. Ze zijn dan ook meestal
behoorlijk goed bezet en rijden in een hoge frequentie. Per dag nemen zo
ongeveer 150.000 reizigers de bus van het GVB.
Amsterdam Centraal is een knooppunt in het busnet. De bussen
die niet het IJ kruisen, vertrekken van de voorzijde. Die rommelige buspontons,
ten oosten van de stationsingang, zijn nu verdwenen. Tegenwoordig liggen de
halteperrons ten westen ervan, ongeveer daar waar de trams de Nieuwezijds
Voorburgwal inslaan. Dubbeldekkers vol toeristen mengen zich met de stroom van
stads- en streekbussen. Hier regelt het busverkeer zichzelf; op die pontons zag
je in de spits altijd coördinatoren met gele hesjes, waarvan het een raadsel
was wie of wat ze precies coördineerden.
Echt iedereen loopt nu met broeken met kniegaten; vandaag valt
het me nog meer op dan anders. Sommige hebben onregelmatige gaten, met een
woeste schaar erin aangebracht; andere regelmatige rechthoekige. Zo doe je
langer met je nieuwe spijkerbroek: eerst is het een nette voor op kantoor en
dan één met open gaten, voor in je vrije tijd. Ik zie mezelf zo nog niet rondlopen,
noch in tijden van otium, noch in tijden van negotium.
Hoewel dit een bus-artikel is, loop ik toch de stationshal binnen; ik heb zin in een paar broodjes
en om te pissen. Helemaal aan de andere kant is dat busstation IJsei aan de
IJ-zijde, dat ik in gebruik nam in de reeks over R-net van een paar jaar
geleden. Daarna ben ik blijkbaar zelden meer aan de noordzijde van Amsterdam Centraal
geweest, want ik ken het er niet meer terug; de boel is drastisch verbouwd.
De achterzijde van het station, die altijd zo shabby was als
je in Amsterdam verwachtte, overtreft nu de voorkant in schoonheid. Winst is,
dat het busstation nu bereikbaar is vanuit de stationshal. Alles is hier van
glas. Bij de opgang naar het busplatform waan ik me in de plantenkas van een
hortus botanicus. Ik maak een selfie in een zilveren zuil, waar mijn
spiegelbeeld net zo mager is als de meeste van mijn uitingen op Internet.
Verder: veel winkels, horeca en luxueuze plees. Ik sla de
IJ-passage in. Daar zit een filosofie achter, zoals achter veel dingen die
gebouwd worden. Amsterdam Centraal telde altijd al 3 passages onder de sporen
door. Daar zijn nu twee passages tussendoor gevlochten die géén toegang geven
tot de perrons. Er lopen alleen mensen zonder haast, met een heel lange
overstaptijd, of die helemaal geen trein willen nemen.
Hier is een winkelgalerij voor klanten die meer zoeken dan
even een snelle slok door belastinggerommel goedkoop gehouden gootwater bij
Starbucks; die meer willen dan even snel een krant en een kauwgommetje bij een
kiosk. Nee, de geur van dure zeepjes en parfums bedwelmt je hier al als je er
alleen maar langs de etalages loopt.
Luxe zaken zijn er gevestigd: Ria’s Secret, Claudia Sträter.
Ik zie een winkel in dure, exquise kaasjes met buitenlandse namen, die onze
wereldberoemde volvette Edammers helemaal niet in hun midden dulden.
Het zijn wel zaken die niet overmatig druk beklant zijn. Deze passage vormt een rustpunt in de drukte van Nederlands op één na het drukste station. Maar of er hier meer verdiend wordt dan in de leukste boekwinkel van Amsterdam, pardon: de boekwinkel met de leukste klanten?
Aan
een zuil in de stationshal hangt een mededeling voor pas aangekomen
vluchtelingen. Ze kunnen zich melden, tot 0:30 uur ’s nachts, bij het
vrijwilligerscentrum aan de Droogbak, tegenover het station.
De juffrouw van NS, of om precies te zijn: de ingeblikte
vrouwenstem van NS wordt niet moe, vertragingen en stremmingen om te
roepen in het Nederlands en Engels. Zo’n digitale omroepster wordt
vanzelfsprekend zowiezzo nooit moe. Dit is weer zo’n weekend waarin ProRail het
hele spoorwegnet tegelijk op de schop heeft genomen. Ik beperk mijn zaterdagse
treinreizen vandaag maar tot een retourtje Amsterdam, en ga nu trouwens snel
verder met de bus.
Borneo Eiland, dat klinkt spannend, en het is gewoon maar
GVB-bus 48 die je daar brengt. Hij rijdt van station Sloterdijk langs Amsterdam
Centraal naar het Oostelijke Havengebied. We volgen een route die ik in 2001 al
deed, geloof ik, en passeren de Openbare Bibliotheek die er toen nog niet was,
het monumentale Scheepvaartmuseum en de
wijk Kattenburg.
Het Borneo-eiland is, net als de meeste eilanden in dit v/m havengebied,
ruim 100 meter breed en bijna een kilometer lang. Louche, verrommelde haventerreinen
maakten hier in de jaren 90 plaats voor moderne woonwijken.
Ik stap uit bij het eindpunt, halverwege het eiland, en
krijg meteen een heel bijzondere brug in de peiling, nog aparter dan de Nesciobrug. Hij heet Borneo-Sporenburg en voert naar het laatste, een eiland
waar ooit een spoorwegemplacement lag. Het is een draak; ik bedoel: daar lijkt
hij op. Niet ten onrechte luidt de bijnaam van dit rode, kronkelende gevaarte:
de Python.
Deze brug is voor goed ter bene voetgangers. Een paar
hectometer verder ligt een lage brug voor fietsers. De eerste brug is zo hoog
opdat de pleziervaart eronderdoor kan varen; de tweede zo laag om het dak van
de Piet Heintunnel (waar tram 26 doorheen rijdt) te beschermen tegen
aanvaringen.
Het smalle eiland Sporenburg heeft toch nog ruimte gevonden
voor een kinderspeelplaats. Het biedt een overweldigend uitzicht op de skyline
van het volgende eiland, het KNSM-eiland. De lucht werkt vanmiddag mee door
kraakhelder-blauw te zijn.
Dit moet wel de mooiste nieuwbouwwijk van de stad zijn. Maar
hoeveel toeristen komen hier? Liggen er in het ‘Rijks Museum’, het Van Gogh en
het Stedelijk Museum foldertjes met: Ontdek ook de IJ-oever? Heeft de Lonely
Planet wel punten toegekend voor deze bijzondere eilanden? Staan ze er überhaupt
wel in genoemd??
Tot hiertoe alvast gepubliceerd op 5 november 2015
Op Sporenburg rijdt geen bus, wat je misschien ook niet mag
verwachten op een eiland waarvan de naam ontleend is aan railvervoer. Ik loop het
eiland af en pik lijn 65 (KNSM-Eiland – Station Zuid via Station Amstel) op. Die vertrekt
volgens het lijstje om 06. Ik arriveer om 08, kijk reikhalzend de weg af of ik
hem misschien toch nog zie aankomen, maar niks. Toch hoef ik niet tot 21 te
wachten op de volgende, want het tijdenlijstje is ver over de datum en geeft de
zomervakantiedienst nog weer. Al om kwart-over verschijnt de bus.
Slordig zoiets, om die haltevertrekstaten niet even te
vervangen. Ik zie het op meer plekken in Amsterdam; waarom netjes, als het ook
slordig kan? Daar moet ik wel bijzeggen dat ik onderweg op deze tocht
cross-Amsterdam geen enkele wanklank heb ondervonden in de bus; het GVB liet
zich van zijn goede kant zien.
Bus 65 is een tangentiële lijn in het jargon van de
verkeerskundigen; één die ver buiten het stadscentrum omrijdt. Zulke lijnen
zijn in een metropool als Amsterdam toch goed voor een grote passagierstoeloop
en een kwartierdienst op zaterdag. Ik reis maar een paar haltes mee, tot de Middenweg in de Watergraafsmeer.
Die Middenweg is bekend uit een bekende naoorlogse roman,
waarin vrijwel continu een gure ‘Middenwegwind‘ (noordoostenwind) giert. Ik was
al eens in deze contreien in 2009 toen ik het achterland verkende van het toen
pas geopende station Amsterdam Science Park.
Dit verhaal kent nu ineens weer een tijdsprong; de klok verspringt van een late zaterdagmiddag naar een late zaterdagmorgen. Het is nog steeds herfst, ‘HERFST IN FRANKENDAEL‘, evenals in de rest van de wereld boven de Kreeftskeerkring, maar hier groots aangekondigd op een poster.
Het is vandaag om precies te zijn 3 oktober. Ik ben mijn
woonplaats Leiden ontvlucht, in een 1e klas-treincoupé nog wel, voor de
festiviteiten in de stad. Als ‘ import’ - zij het dat ik al in 1963
geïmporteerd ben – heb ik er toch niet veel te zoeken; IK ben tenslotte niet
van de Spanjaarden bevrijd, in 1574.
Landgoed Frankendael telt 20 hectare grond, maar lijkt veel
groter, door de gevarieerde opzet van het park. De geschiedenis ervan is sterk
verbonden met die van de hele Watergraafsmeer. Die grote polder, aan
weerszijden van de Middenweg, ontstond in de Gouden Eeuw, na droogmalen van het
Diemermeer (twee keer zelfs; het liep eerst weer een keer vol, of zoiets).
Aanvankelijk droomde elke Amsterdamse koopman van een buitenhuisje op dit
ruime, nieuwe stuk stad. Er ontstonden dan ook tientallen buitenplaatsen,
waarvan Frankendael als enige de 21e eeuw gehaald heeft.
Huize Frankendaal dateert uit de 18e. Ik heb het eens van
binnen gezien tijden een Open Monumentendag in de jaren 90. De stokoude
bewoonster leidde ons rond. Zij is overleden in 2005. Wie of wat er nu
resideert in Huize Frankendael, had ik geweten als ik had aangebeld om het te
vragen. In het koetshuis zit een restaurant.
In de 19e eeuw werd het park opengesteld voor de wandelaar. Weer later werd daar de Stadskwekerij
gevestigd die in 1998 plaatsmaakte voor het huidige park. Die kwekerij, waarvan
nog een kas en een schoorsteen resteren, was in de oorlog een haard van verzet.
Hij deed dienst als schuilplaats voor onderduikers, als wapendepot en als oefenplaats.
Is er één vierkante kilometer in Nederland waarop je geen oorlogsgeschiedenis
tegenkomt?
Fraai is de landschapstuin, met smalle kronkelpaadjes, met
landschappen uit alle delen van Nederland. Frankendael is een aangename, verstilde
plek in de stad, waar je nog slechts vaag in de verte het verkeer hoort suizen.
Ik hoor het gegons in mijn gammele rechteroor, en dat is voor mij in ieder
geval een teken van stilte.
Het was afgelopen zomer ‘Een dwaze zomer op Frankendael’. Er
staan daarom nu nog steeds follies, grappige bouwseltjes zonder doel en
functie. ‘ Ik vind ze toch wel ontsierend’, zegt een bejaarde heer die aan de
arm van zijn eega loopt; ‘stérk ontsierend’. Ja, dat is een kwestie van
smaak; er is wel iets voor te zeggen; nee, mooi is anders. Maar die follies
horen hier wel thuis, historisch beschouwd. Eigenaars van landgoederen lieten ze
er vroeger graag neerzetten; het hoorde bij de lol van het landleven.
Er staan ook nog resten van een oud oprichtsel uit die tijd:
de ‘kluizenaarshut’ van ene Dull, die er misschien dul voor zich uit zat te
kijken.
In de 19e eeuw was het park alleen toegankelijk voor
‘beschaafd publiek’. Dat is er nog steeds; ik reken dat echtpaar ertoe, en ook,
met enige twijfel en reserve, mezelf. Duidelijke uitzonderingen vormen een stuk
of zes ongeschoren, volkomen vertiefte kerels van uiteenlopende leeftijd, die
op een bankje bij de voormalige kas zitten te bieren en te blowen. Ze zitten
hier vast elke middag, ook op dagen dat anderen moeten werken voor hun brood.
Ik ga verder op mijn bustocht.
Ik zoek me slag in de rondte naar een halte van lijn 41 (Muiderpoortstation
– Metro Gaasperplas), die omgeleid wordt wegens wegwerkzaamheden. Maar uiteindelijk
vind ik de vervangende halte toch nog, ergens in een zijstraat van de Middenweg, net als er een bus komt aanrijden.
De bus kiest daarna zijn weg door een groen en wat landelijk
stuk Amsterdam, doorsneden door autowegen en betonnen viaducten.
Dan belanden we op de Rijksstraatweg, waar het er wel erg
dorps uitziet. We hebben nu de gemeente Amsterdam tijdelijk verlaten en
bevinden ons in Duivendrecht, gemeente Ouder Amstel. Het dorp, bijna omringd
door Amsterdam, telt 5000 inwoners. Het
trein- plus metrostation dat naar Duivendrecht vernoemd is, ziet per dag minstens
het vijfvoudige van dat aantal aan passagiers in-, uit- en overstappen. Er
zijn dorpen van de omvang van Duivendrecht die minder goed bereikbaar zijn per
OV.
Lijn 41 is ook weer zo’n lijn die het centrum mijdt. Een
‘feeder’, alweer in de terminologie van verkeersdeskundologen; bij
(metro)stations loopt hij leeg en weer vol. Op zaterdagmiddag rijdt de bus elke
10 minuten. In Amsterdam Zuidoost neemt hij het binnengebied, zal ik maar
zeggen, de wijken tussen de twee takken van de metro: de lijn naar Gaasperplas
en die naar Gein.
Ik had begrepen dat ze allemaal wel gesloopt zouden worden,
die typische Bijlmerflats uit de periode rond 1970, met hun 9 verdiepingen, hun
galerijen met stompe hoeken van 120 graden, hun ligging in bosschages en hun
jammerlijke verloedering, terwijl de bedoelingen van de stedenbouwkundigen toch
zo idealistisch waren. Ik dacht dat er veel flats plaats zouden maken voor
laagbouw, maar zie ook opgeknapte flatblokken en veel flats die nog in
renovatie verkeren.
Daarvoorbij betreed ik de buitenwijken waar je langzamerhand
het besef verliest, in Amsterdam te verkeren. Er staan hier moderne huizen rond
een plas. Maar die zouden net zo goed in Arnemuiden of Appelscha kunnen staan,
om eens twee buitenplaatsen te noemen.
Deze wijk heet Nieuw Grunder. Alle straatnamen beginnen met een
G, een gewoonte overgenomen van de letterwijken in de traditionele Bijlmer.
De Glitterstraat, die zal toch hopelijk niet genoemd zijn
naar Gary Glitter, de glamrock-ster van weleer, die momenteel in de petoet zit
wegens seksueel misbruik van minderjarigen? Andere opvallende namen zijn
Gaandeweg en Galantstraat. Ik zie er geen systeem in - behalve dan dat ze allemaal
met een G beginnen.
Ik nader de K-wijk en daarmee metrostation Kraaiennest; het
voorlaatste station van de Gaasperplas-tak. De metro rijdt in deze wijk op twee
frêle, smalle, zeer hoge viaducten, één voor elke richting. Het levert mooie
perspectieven op.
De oude ‘Zilverlingen’, die metrostellen uit de jaren 70, zijn
nu van de baan verdwenen. Er rijden sinds een paar jaar nieuwe metro’s, met zes
geledingen, uit één stuk, waar je van voor tot achteren doorheen kunt kijken.
Dat is beter voor de sociale controle, maar niet erg zuinig, want in de avonduren
zijn ze grotendeels leeg, en er kan dan dus niets meer afgekoppeld worden.
Bij station Kraaiennest heb je buurthuis De Bonte Kraai, met
een veelkleurige multicultivogel op de gevel. Ik vat de boodschap. Het is een
slechte maand, oktober 2015, voor de relaties tussen rassen, volkeren en
levensbeschouwingen. En komende maand zal het er niet beter op worden, zo weet
ik bij het eindelijk schrijven van dit stukje. Net als in 2001 vindt deze
aflevering plaats ‘in de schaduw van het wereldnieuws’, zoals ik toen schreef.
Als ik dat lang geledene deel 1 zelf nog eens herlees, zie
ik dat deel 2 eigenlijk had moeten spelen in de GVB-bussen boven het IJ. Maar
daar ga ik nog wel eens heen als ik nog mag meemaken dat de Noord/Zuidmetro in
gebruik wordt genomen. Dan ga ik – ik beloof het - een keer naar Noord om te onderzoeken wat er
daar dan nog is overgebleven van het busnet, om ‘feeder’ te kunnen zijn voor de
vast heel hongerige metro aldaar.
Hier in Amsterdam Zuidoost staat de moskee nog onbeklad. Dat
is bij mij in de buurt wel anders.
Bij het eindpunt van lijn 49, Gaasperplas, is er een bescheiden busstationnetje. Verder
is er niet veel te doen in de buurt bij dit eindpunt; ja, dat Planetarium waar
je niet naar de sterren kunt kijken, Tulip Inn en een recreatieplas.
Hier komt de stad Amsterdam ten einde, maar nog niet de
gemeente. We hebben nog één stukje ervan te gaan: Het dorp Driemond. Dat is min
of meer bereikbaar met bus 49: Amsterdam Bijlmer Arena NS – Weesp NS.
Min of meer. Deze enige bus die in de buurt van Driemond
komt, rijdt in halfuurdienst, alleen van maandag tot/met zaterdag overdag, en
mijdt de bebouwde kom van het dorp. De dichtstbijzijnde halte ligt bij de
Geinbrug langs de Provincialeweg N236, bij een druk en onoverzichtelijk
kruispunt. Als je die weg heelhuids bent overgestoken, loop je over een brug de
dorpskern in.
Het lijkt wel, of het GVB Driemond helemaal niet wil kennen.
Die enige halte bij het dorp heet geen Driemond, zoals voor de hand zou hebben
gelegen, maar: Amsterdam ZO, Geinbrug. De bus bereikt die over de N236 langs de
Gaasp; een ritje van nog geen 5 minuten vanaf Gaasperplas.
De Gaasp is één van de drie rivieren waaraan Driemond zijn naam ontleent. De andere zijn de Gein en de / het Smal Weesp. Een vierde waterstroom kwam erbij in de 19e eeuw, kaarsrecht en breed, tegenover de andere drie kronkelrijk en smal: Het Amsterdam-Rijnkanaal.
Driemond (1500 inwoners) is de absolute tegenvoeter van
Ruigoord, waar deze tocht begon, zowel qua ligging in de gemeente Amsterdam als
qua geschiedenis. Ruigoord begon zijn bestaan als verblijf voor polderwerkers,
Driemond was eens net zo’n soort buitenplaats als Frankendael. Driemond begon als
woonoord op te komen in naoorlogse tijden, toen de dagen van Ruigoord al geteld
leken door havenuitbreidingen. En waar in Ruigoord nu alleen maar
kunstenaarstypes resideren in slooppanden, is Driemond een heel gewoon dorp voor
heel gewone mensen, op het eerste gezicht, als je er als buitenstaander
doorheen loopt.
Het enige verrassende van dit dorp is het weinig verrassende
ervan, want het gewone is alles behalve gewoon in Amsterdam.
Langs het kanaal, met zijn strakke bomenrijen, is het goed
flaneren op een zonnige dinsdagmiddag (ja, het is nu weer dinsdag; de laatste
tijdsprong van dit verhaal heeft plaatsgevonden).
In het dorp zelf zie ik toch ook nog een kunstuiting die aan
de andere kant van Amsterdam niet misstaan zou hebben: een beschilderd en van tekst voorzien bankje. Driemond heeft verder
alles wat het hebben moet – even afgezien van adequaat openbaar vervoer - : een
snackbar, een basisschool, een buurtsuper en, voor mensen die er desondanks weg
willen, een hypotheekadviseur.
Ik heb de bus terug net gemist, loop nog even langs het Gein, een betreed meteen wéér een heel andere wereld, met onder andere theekoepeltjes. Daarmee heb ik Amsterdam nu echt verlaten, en zelfs de provincie Noord-Holland; ik sta hier ineens in de gemeente Abcoude in de provincie Utrecht. Daarmee is het tijd om een streep te zetten onder deze lange aflevering.
Een hippiedorp op een
haventerrein; een deftige boekhandel in de gettogordel; een tam, mat volksfeestje;
een stationspassage zonder reizigers; een van de mooiste bruggen van het land;
trimmers, follies en uitvaagsel op een statig landgoed; een dorp dat door het
vervoerbedrijf verloochend wordt. Een rit was dit door en langs toevluchtsoorden,
oasen van rust in een haastige stad. Een route door Amsterdam, een rode draad
door dit verhaal.
Frans Mensonides
19 november 2015
Er geweest: zaterdag 26 en dinsdag 29 september, zaterdag 3 en dinsdag 13
oktober 2015
©
Frans Mensonides, Leiden, 2015