Dit is
deel 3 van de
rubriek ‘Beminde zaterdag’ over treinreizen op die dag met
mijn
WeekendVrij. De titel is ontleend aan een dichtregel van Constantijn
Huygens
die ook heel de week naar het vrije weekend liep te verlangen.
Deze reeks is
geïntroduceerd in deel 1, zoals het hoort. Het overzicht van
alle tot dusverre
verschenen afleveringen vind je aan de onderkant van deze webpagina.
1e klas-maand op
‘Beminde zaterdag’ - IRM
- SLT-4-tje - De ‘Berliner’ - Sprinter-3-tje
- Twello - Protos
- Van Boxtel: kip
zonder kop - Koploper - IC Direct - Toch nog: Plan-V
- Station
Breda verbouwt zich - De
Evangelist van de Lichtstad – Venlo
- Velios-GTW - DDZ
en DDAR – Assen - Arriva-Spurt Vechtdallijn: 1e klas tot 1e station
- Buffelen naar Kampen - Bilthoven–Lage Vuursche–Den Dolder: herfstkleuren
- De
‘Panwag’, ICE, de 1e der 1e klassen - MerwedeLingeLijn;
geen 1e - Wolfheze en Oosterbeek
revisited - Achterhoekse Spurt
van Arriva - Twents/Syntus-LINT
Oktober 2015 heb ik in deze rubriek
uitgeroepen tot 1e klas-maand.
Natuurlijk behoort deze maand zowiezo al tot de 1e klas-maanden die
maar liefst
5 beminde zaterdagen tellen. Maar dat is niet zo erg bijzonder; elk
jaar heeft minstens
4 van zulke maanden, netjes verspreid over het jaar, en sommige
gunstige jaren
zelfs 5.
Nee, maar daar gaat het hier niet om;
waarom ik erover
begin, en meteen alweer een zijpad bewandel, is mezelf ook een raadsel.
‘1e
klas-maand’ slaat op het feit dat ik van een dankbare fan van deze site
een
pakketje met 6 ‘Overgang
2-1 Dagkaarten’
heb gekregen. Daarmee kun je op een zater- of zondag in oktober 2015 1e
klas reizen
in de trein, als je in het bezit bent van een geldig plaatsbewijs voor
de 2e klas
– wat dan weer geen Kruitvat-kaartje mag zijn of iets dergelijks.
Nou reis ik eigenlijk nooit 1e klas.
Dat ligt mij niet
helemaal, me in zo’n afgeschoten stuk trein verheven te voelen boven
het plebs
waar ik op werkdagen gewoon zelf toe behoor. En dan op het eindstation
gewoon
weer tussen het gewone volk naar de uitgang te lopen, en vast te moeten
stellen
dat ik daar geen seconde eerder ben gearriveerd dan zij. Mijn afkeer
van de 1e
klas is zelfs zo groot dat ik hem op de lagere school heb overgeslagen,
zoals
de trouwe lezer weet.
Maar nu ik die kaartjes toch heb -
(geen idee hoe mijn gulle
gever er de hand op heeft weten te leggen!) -
ga ik ze gebruiken voor een vergelijkende warentest van
1e klassen in
verschillende treintypes. Mijn mecenas gaf ook nog een paar 1e
klas-tips. Die
van de ICE moest ik beslist uitproberen, omdat die de mooiste was, en
die van
de Plan-V omdat we daar na december niet meer in kunnen zitten.
Zo’n ‘Overgang 2-1 Dagkaart’ is van
papier en draagt geen
chip. Ik moet de reisdatum invullen met een balpen, gewoon inchecken
met mijn
Weekend Vrij en beide kaartjes tegelijk overhandigen aan de conducteur
- in de
gevallen dat die in de coupé verschijnt; meestal is het van: je hoort
hem wel
maar ziet hem niet.
Natuurlijk reis ik ook deze maand
niet zomaar met de trein,
maar ben ik er voortdurend ergens mee naar onderweg. Tussen de 1e
klas-tests door
beschrijf ik ook nog een paar van die bestemmingen. De overige zal je
nog wel
tegenkomen in andere verhalen op mijn Thuispagina of op een foto-van-de-week.
Deze pagina verscheen in drie
afleveringen, en hij is nu helemaal compleet.
Ik begin in een IRM, een Interregio-dubbeldekker, waar ik bij
Lammenschans opstap om Leiden te ontvluchten.
Daar wordt vandaag herdacht dat de Spanjolen in 1574
datzelfde deden,
ook bij Lammenschans.
Reizen doe je niet alleen ergens
heen, maar ook ergens
vandaan. Op 3 oktober ontvlucht ik Leidens Ontzet; op de 10e de
voetbalwedstrijd Verweggistan – Nederland, de zoveelste laatste kans
voor Oranje
om zich te plaatsen voor het EK 2016. Hoeveel laatste kansen krijgen ze
in
totaal wel niet?
Ik hoef dat gestumper niet meer te
zien. Het zal me zo
langzamerhand een biet zijn of ze het nog halen (en dat zal ook niet
het geval
zijn, weten we inmiddels). Eigenlijk prima, een EK zonder Oranje. Dan
kan ik
voetbal kijken zonder nationalistische gevoelens die ik normaliter toch
ook
niet zo erg koester, en kan ik gewoon hopen dat het beste team zal
winnen,
zoals het hoort in de sport.
Even wennen om binnen te gaan waar
een blauwe band op de
trein staat, in plaats van deze coupés juist te mijden. De stoelen in
de 1e
klas van de IRM staan uitnodigend met open armen voor je gereed. Maar
ze zijn
niet veel comfortabeler dan wat ik gewend ben in de 2e. Ze zijn wel
iets
breder, verstelbaar tot een soort bescheiden hangstand, maar toch aan
de harde
kant. En door de leuning kun je niet op twee banken languit hangen met
je
schouders tegen de raamlijst en je benen bungelend boven het gangpad.
Ja, ik
wil niet ondankbaar lijken, maar moet het wel vaststellen.
Uitgerekend deze eerste rit komt de
conducteur al langs als
ik nog maar net gezeten ben. IJskoud laat ik beide kaartjes zien, alsof zoiets normaal
is. Maar dat blijkt
toch zo te zijn; hij keurt mijn overgangsbewijs nauwelijks een blik
waardig.
Er heerst in deze 1e klas de tuitende
stilte die ik vaker
zal horen in 1e klassen. Als ik behoefte heb aan rumoer, zal
ik dat zelf
moeten maken. Ik zit er alleen in. Ik mis zodoende leuke soundbites van
medepassagiers, die in dit stukje dan ook vrij zeldzaam zullen zijn.
Heb je wel medepassagiers, dan zijn
dat doorgaans beschaafd
en gedempt keuvelende bejaarde echtparen die altijd 1e klas reizen, of
vrouwen
in de overgang die ook een Overgangskaartje hebben. Jonge mensen en
gezinnen zal
je er niet vaak zien.
In een andere IRM, die ik op de 10e
neem, verschijnt in de
1e klas ineens een haveloze, slecht geschoren sjacheraar. Die werpt wel een heel zwaar
rotsblok in de vijver
van enkele hier rustig zitten-te-lezende senioren. Zwijgend deelt hij
pakjes tissues
uit. Is dat opdat de hier verzamelde bemiddelden hete tranen gaan
zitten
schreien om zijn levenslot? Nee, hij geeft er een geprint briefje bij
met de
mededeling dat hij een handicap heeft, dat zijn vrouw en kinderen
honger lijden
en dat wij, ter leniging van die nood, dat pakje zakdoeken van hem
kunnen kopen.
Vijf minuten later haalt hij al even
stilzwijgend die briefjes
weer op, en de zakdoeken ook, daar niemand ze wil hebben. Zijn handicap
is
wellicht, naast werkschuwheid, doofstomheid. Even overweeg ik, als hij
verder
loopt, een euro op het tafeltje te gooien, waarnaar hij heus wel zal
omkijken.
Maar om onduidelijke redenen zie ik ervan af.
De SLT,
Sprinter
Light train, alias SLET, heeft althans in
de 4-baks-uitvoering een akelig klein 1e klasje, helemaal aan de staart
van de
trein (of aan de kop, natuurlijk, afhankelijk van de rijrichting).
De eerste SLT waar ik de 1e
klas uitprobeer, is
wel redelijk bezet, onder anderen door een solitaire oudere dame die
aan het borduren
is, met een contemplatieve uitdrukking op heur gelaat.
De stoelen zijn rood in plaats van
blauw en van stof in
plaats van van plastic. Maar ze staan wel 2 aan 2 aan weerszijden van
het
gangpad, in plaats van 1 aan 2 in de meeste 1e klassen. Niks
bijzonders, al met
al, hebben deze SLETten te bieden. Wel exquise is het (weinig nuttige)
snoer van lampjes bij
het bagagerek. Ik zie dat nu niet, maar het valt me wel op als ik een
paar
weken later nog eens in een 1e klas SLT zit.
De conducteur verschijnt hier wel
regelmatig, maar alleen omdat
hij onderweg is naar de cabine waar zijn belangrijkste gereedschap zit:
de
microfoon.
De internationale IC Amsterdam-Berlijn vertrekt op 3 oktober
van Schiphol in plaats van van Amsterdam Centraal en stopt op station
Duivendrecht, dat te zien is op beide foto’s. Hij rijdt met stokoude,
doch nog
aardig krasse rijtuigen. Wij van De digitale reiziger hebben
hem in 2001 een
keer genomen, helemaal naar de hoofdstad van Duitsland, 4,5
uur vanaf Hengelo op
nogal harde 2e klas-zetels (de foto’s moet
je er maar bijdenken, ze zijn verloren gegaan in de loop der eeuwen).
Wijlen mijn moeder had het nog vaak
over de Spartaanse
treinreizen uit haar jeugd, in de 3e klas, op keiharde, houten banken.
De Sprinter,
die in een korte fase van zijn inmiddels bijna 40-jarig bestaan nog
‘Sta-trein’
heeft geheten, had eigenlijk voorzien moeten zijn van levensgrote 3’en
naast de
instapdeuren. Zelfs de 1e klas maakt een 3e klas-indruk. Hij is in
ieder geval
niet beter dan de 2e. 2
aan 2-bankjes
staan hier, die ooit rood geweest zijn maar door duizenden
reizigersbillen en
–ruggen verkleurd zijn tot vaalgeelwit.
Dat mensen hier nou zoveel geld voor
neertellen: geen cent
extra comfort. Maar dan snap ik de kwintessens ineens
van het reizen per 1e klas. Je moet er
geweest zijn om het te begrijpen, zoals
zo vaak. Mensen zoeken hier vooral rust en
stilte, die gegarandeerd wordt door de hogere prijs, want reizigers met
een
krappe beurs komen er niet. Het is daardoor op doordeweekse dagen in
de spits
bovendien een soort zitplaatsgarantie. Vandaar de woede als in een
volle trein
de een conducteur de 1e klas openstelt voor staande 2e-klassers.
Dit is een 3-baks Sprinter. De 1e
klas bevindt zich in de
middenbak, net als de WC. Normaal let je helemaal niet op zulke dingen.
Ik toer met die Sprinter op de lijn
Apeldoorn - Enschede,
waar ik had gehoopt, nog zo’n plan-V
aan
te treffen. Maar ik zal er echt voor naar Limboland
moeten.
Ik wil in Twello meteen overstappen
op de tegentrein, maar
die is net weg. En in het weekend blijken de treinen hier in uurdienst
te
rijden, zodat ik 60 minuten zal moeten doorbrengen in het dorp waarvan
de naam
‘twee bossen’ betekent. Laat ik van de nood een deugd maken; het is
mooi herfstweer.
Station Twello ging eind 2006
open, en werd de maand daarna
al vereerd met een bezoek van De digitale reiziger. Tegenover het
station was in
2006 een kale vlakte, waar ooit de vleesverwerkende fabriek van Coveco
heeft gestaan.
Nu is er een nieuwe woonwijk met huizen in wat sombere kleuren.
De flat tegenover het perron draagt
de naam Stationszicht,
tijdens een vlaag van ongekende creativiteit bedacht door een
projectontwikkelaar, of misschien door de secretaresse van een
projectontwikkelaar: ‘Hij komt tegenover het station. Als we hem nou
eens
Stationszicht noemen?’ Hij is de naamgenoot van een eetcafé in Nijmegen
dat ik van
harte kan aanbevelen. Je vindt het – grote verrassing! – tegenover het
station.
Ik vrees met groten vreze dat deze
wijk in Twello Spoorwijk
heet, maar dat blijkt Stationskwartier te zijn, als ik het later
nazoek. Een
van de straten, een licht gebogen straat, heet Raccordement;
daar liep
dus ooit
een goederenspoortje naar het terrein van de vleesfabriek.
Een redelijk fotogeniek dorp, Twello;
zo´n uur komt er echt
wel om.
Dan het bijzondere treintype dat
alleen rijdt op de
Valleilijn, v/h de Kippenlijn, Amersfoort – Ede; ik nam hem van de
winter al
een keer, toen station Barneveld Zuid geopend werd.
Deze 1e klas maakt zijn hoge
verwachtingen niet helemaal
waar. Maar wat wil je, als de 2e klas met die gezellige
scholierenzitjes al zo lijkt
op een 1e!
Wel heb je hier heel stijlvolle
individuele schemerlampen en
uitklapbare tafeltjes. Maar de stoelen? Heel
gewoontes. Ook hier bestaat de 1e klas uit zo’n
klein, bedompt
afgeschoten alkoofje aan één van de uiteinden van de trein.
Waarom denk ik nu ineens aan Roger van Boxtel, het
interim-opperhoofd van NS? Misschien omdat alle kranten die ik vandaag
(3
oktober) in de trein zie liggen, het over hem hebben; misschien omdat
de
Kippenlijn associaties opwekt met een kip zonder kop.
Van Boxtel viel deze week in
ongunstige zin op door een
enormiteit: de scholen en universiteiten moesten allemaal maar een uur
later
beginnen, in verband met het materieelgebrek van NS. Alle studerenden
een
uurtje langer op één oor en na de spits pas in de trein. Met alleen tot gevolg,
denk ik, dat ze dan
allemaal in de middagspits terugreizen en de treinen dan toch weer
overvol
zitten.
Ja hoor, laat dat proefballonnetje
nog maar een keer op! In 1991,
bij invoering van de Studenten-OV-kaart, riepen de vervoerders dat ook
allemaal. De voorspelbare reactie was toen dat het OV zich moest
aanpassen aan
de klant, en niet andersom, en van Boxtel kreeg vorige week exact
hetzelfde te
horen.
Van Boxtel liet ook nog aantekenen,
niet zonder pathos, dat
de aasgieren de NS om het hoofd cirkelen. Nou werkt hij pas een week of
6 bij de
NS, maar hij heeft zich nu al het compleet verwrongen wereldbeeld van
dat
bedrijf eigengemaakt.
Dat zit ongeveer zo in elkaar: NS is
zo lekker bezig met
treintje spelen. Maar nu krijgen ze steeds de kous op de kop van de
boze
buitenwereld. Die stelt allerlei heel rare en extreme eisen aan de
spoorwegen:
dat er voldoende treinen zijn, dat ze heel blijven, dat ze althans bij
benadering op tijd rijden, dat er niet voor honderden miljoenen euro’s
zeperds
worden gekocht in Italië, dat HST-banen van miljarden euro’s niet
vrijwel ongebruikt
liggen weg te roesten, dat de directeur van NS de boel niet besjoemelt
bij
aanbestedingen. Dat alles is heel bedreigend voor NS. Eén idee komt al
sinds
1938 niet op bij NS-bonzen: dat de spoorwegen dienstbaar moeten zijn
aan de
maatschappij, in plaats van vice versa.
Terug naar de 1e klas. De fauteuils van de Koploper winnen
het voorlopig. Ze hebben een 1 – 2-opstelling, zijn verstelbaar, zijn
breed
genoeg voor de meest corpulente obeet, en je zinkt er heerlijk in weg.
Ik heb
plaatsgenomen in een stiltecoupeetje met zes van die stoelen, en daar
is het
echt stil, want ik zit ook hier alleen.
Die Koploper brengt me, althans op 3
oktober, van
Amersfoort naar Schiphol, waar ik een
Sprinter neem naar De Vink; ik waag me echt niet in de binnenstad van
Leiden
als Leidens Ontzet op zaterdag valt.
De zaterdag daarop neem ik in
Rotterdam de Intercity
Direct
naar Breda. Deze trein, Amsterdam Centraal – Breda via
Schiphol, is de
Hollandse opvatting van een hogesnelheidstrein. Hij rijdt (áls hij
rijdt) sinds
2011 helemaal door naar Breda, en wel met de duizelingwekkende
maximumsnelheid
van 160 km/uur; ik schreef er dat jaar iets over.
Qua eerste klas kan de IC Direct zich
aardig meten met de Koplopers.
Het zijn dezelfde soort wagens, met enkele zespersoons coupés achter
glas.
Verder staan de donkerrode stoelen twee aan twee aan weerszijden van
het
gangpad.
Ze zitten prima, die stoelen, al zijn
ze niet verstelbaar,
of ik moet het mechaniek niet hebben kunnen vinden. Op het flexkantoor
waar ik
werk als ik niet thuiswerk, worstel ik er ook altijd mee. Het wordt
altijd:
ruilen. Ik moet soms een half uur slepen met kantoorstoelen om ergens
een goeie
te kunnen jatten, die een beetje fatsoenlijk zit. Ja, ze hebben ons op
de openingsdag
van het kantoor wel uitgelegd hoe je ze verstellen moet, maar mijn
technisch
inzicht schiet daarvoor toch te kort, dus ik heb niet geluisterd.
De leuningen in de IC Direct kunnen
zowel op als neer.
Vermoeide, op Schiphol aangekomen luchtreizigers kunnen eventueel
languit gaan liggen.
Ik neem hem zoals gezegd van
Rotterdam naar Breda. De trein
loopt op Rotterdam Centraal helemaal leeg. Hij is populairder geworden
dan ik ooit
gedacht had.
In mijn trein zit de 1e klas in de
tweede en derde wagen van
achteren. Vrijwel alle stoelen zijn onbezet.
Dezelfde zaterdag zie ik in Tilburg tot mijn vreugde ineens
waarnaar ik vorige week in Apeldoorn vergeefs speurde: een ouwe plan V!
Deze
pendelt vandaag als stoptrein tussen de stations Tilburg -
Diederik Stapel-Universiteit
en Eindhoven.
Zoals al zijn nog rijklare
soortgenoten ziet deze ‘Apenkop’ er
vuil en afgetrapt uit. Toen ze de fabriek uitkwamen, waren ze al meer
functioneel
dan mooi. Maar echt oncomfortabel heb ik ze ook weer nooit
gevonden.
Gezien hun ouderdom is het
begrijpelijk dat ze lage stoelen
hebben. Het is een bekend feit: in de middeleeuwen en de pruikentijd
waren de
mensen nog lang niet zo lang als nu. De banken in de 1e klas lijken wel
extra
diep gezonken te zijn. Ik zink er in ieder geval lekker in weg. Ze
nodigen uit
tot luieren.
Ik deel de coupé tot halverwege
Oisterwijk en Boxtel met een
Engelsman die zijn krantje zit te spellen, en natuurlijk niet
onderuitgezakt
gaat zitten. Tot halverwege, schreef ik, want dan komt de conducteur
binnen er jaagt
hem de 1e klas uit. Hij heeft maar een 2e klas-kaartje. Shocking, dat
dit
hem nu moet overkomen, zo'n verschutting. Natuurlijk maakt een
gentleman
geen amok. Wel werpt hij nog een verbaasde blik om zich heen, alvorens
de aftocht
te blazen. Is dit nou echt een 1e-klassecoupé in Nederland?
‘Nee, het ziet er ook niet echt 1e
klas uit’, zegt de
conducteur tegen me. ‘Ik kan me zo’n vergissing wel voorstellen. Ik
schrijf ook
maar geen boete, dat zou flauw zijn. Mensen met Kruitvatkaartjes moet
je ook
altijd uit de 1e klas zetten; onervaren reizigers, hè? Ja, ze gaan
eruit, deze
stellen. Maar eind volgend jaar pas; ze houden ze toch nog een jaartje
extra’.
Oh, dat is nieuw voor me. Ik wist
niet beter dan dat ze in
december naar de sloper gingen. ‘Nee’, vertelt de conducteur, ‘dat is
kort
geleden teruggedraaid. Beter een ouwe trein dan helemaal geen trein!’
Waarom denk ik nou alweer aan Roger
van Boxtel, het
NS-opperhoofd? Oh ja, we rijden station Boxtel binnen; dat moet de
oorzaak zijn.
We hebben nog niet alle 1e klassen
gehad, dus: wordt
vervolgd. Je weet trouwens ook nog niet waar ik op die 10e oktober
eigenlijk heenging
met al die treinen.
Frans Mensonides
Tot hier gepubliceerd op 22 oktober 2015
Ik vergat nog iets te zeggen over station Breda. Vorig jaar
om deze tijd schreef ik over de opening van het busstation boven de
sporen, en
pakte ik de bus naar Zundert
en Meersel-Dreef. De hal van het station is in
de tussentijd gaan lijken op wat het moest worden: een winkelcentrum.
Op de tegenwoordig altijd in
stationshallen aanwezige tingeltangel
hoor ik een toetsenist een heel modern muziekstuk spelen, heel woeste,
primitieve
klanken, soms op de hoge toetsen en soms op de bassen, alles door
elkaar. Het
zal wel ‘atonaal’ heten, je zult je er op het conservatorium wel in
kunnen
bekwamen, en het klinkt net zo rot als de Vijftiger-poëzie die onder
die naam
de wereld in ging. Mens, speel eens een vrolijk moppie!
Maar als ik dichterbij kom, blijkt
een joch van drie zomaar
wat op de toetsen te zitten rammen, ongecorrigeerd door zijn pa.
Station Breda is nog steeds niet af, maar de verbouwing zit nu wel in fase 10 van de 12. Dat houdt in dat de twee zuidelijke perrons, aan de stadszijde dus, buiten gebruik zijn en spoor 6 is gesplitst in 6a (Sprinters naar Den Haag) en 6b (idem naar Utrecht). Het centrum van Breda bereik je nog steeds via die onneembare horrortrap zonder lift.
‘Station Breda verbouwt’, staat
overal te lezen. Ja, dat
station dacht op zekere dag bij z’n eige: kom, laat ik eens een keertje
gaan
verbouwen! Wat verbouwt dat station dan zoal: tabak, kroppen sla of
wellicht
wiet?
‘Station Breda verbouwt’, ik raak er
lichtelijke
verbouwereerd van. Ik weet niet of de lezer dat nou ook heeft, maar die
kreet
knarst, wringt en schrijnt in mijn overgevoelige taal-oren. Bouwvakkers verbouwen; stations doen
dat niet.
Die worden verbouwd.
Oh, ik snap wel hoe het komt, hoor!
De scribent heeft zich
natuurlijk in de luren laten leggen door verreweg het meest onzinnige
taaladvies
waarmee mijn vakzusters en –broeders-neerlandici altijd strooien:
‘Vermijd te
allen tijde de lijdende vorm’. Ik schrijf er nog eens keer een FHM’s
over. Maar
wil alvast één ding kwijt: Als het passivum overbodig was, was het
nooit
uitgevonden geworden.
Wanklanken op de piano en de posters;
snel verder reizen!
Behalve mijn zaterdagse
treinkilometers, wil ik ook m’n
dagelijkse meters te voet maken. Ik ga een stuk door Eindhoven lopen,
en nou
eens niet met de stroom mee naar de Heuvel Galerie en daar een
boekwinkel
inschieten om uren in boeken te gaan staan bladeren die ik niet van
plan ben te
kopen en die je trouwens ook vanuit je stoel kunt bestellen.
Ik verlaat het station aan de
centrumzijde, loop een
paarhonderd meter parallel aan het spoor in de richting Venlo / Weert,
sla
rechtsaf, het pad in langs het riviertje de Dommel en ga dat volgen
totdat de
stad op is.
Een heel ander stuk van Eindhoven zie
je zo. Deze buurt
heeft opvallende moderne architectuur, en ook een opvallend deprimerend
Stadhuisplein.
Op de pano-foto valt het nog mee, zie ik, maar als je er live aanwezig
bent, is
het een hoogst treurige boel. Het weer werkt ook niet mee.
Het hoge, eng-smalle bouwsel op de
andere foto is een
kantorencomplex. Een eeuw geleden stonden hier veel textielfabrieken,
waarvan
nu nog foto’s resteren, en soms zelfs nog complete gevels.
Trijpfabrieken,
vooral. Ik weet niet of er een etymologisch verband is tussen trijp en
de
wijknaam Strijp die voorkomt in Eindhoven; ach nee, dat lijkt me toch
van niet.
De Dommel wordt zo’n 10 kilometer
stroomopwaarts, in Valkenswaard,
bevaren met wildwaterkano’s. Ook hier in de Lichtstad zit de vaart er
nog
aardig in. Alles wat in het water drijft, wordt
meegevoerd met een snelheid van zo’n
halve meter per seconde. De Dommel ontspringt in de Vlaamse Kempen en
stroomt zo
ongeveer heel Brabant door om bij ’s Hertogenbosch uit te monden in de
Dieze,
die uiteindelijk weer uitstroomt in de Maas.
Ik loop langs het Van
Abbemuseum dat ik in 2003 bezocht met
mijn toen nog aardig kwiek ter bene moeder,
die ik dat dagje had aangeboden ter
gelegenheid van haar 75ste verjaardag. Aardig stukje over de
absurdistische
taferelen aldaar; ik heb het in ieder geval met plezier herlezen. Ik
schrijf
vooral, om later iets leuks te lezen te hebben.
Even verder heb je de het Groot
Paradijs en de Edenstraat.
Die straatnamen doen me denken aan Arnol Kox, wiens volumineuze
stemgeluid ik
door mijn omtrekkende beweging vanmiddag moet missen. Ik noem hem in
gedachten altijd
de Evangelist van de Lichtstad, maar in de Eindhovense volksmond heet
hij: De
Schreeuwjezus, of ook wel kortweg: Jezus.
Kox, een forse man met een woeste,
voorheen zwarte en thans
grijze baard, trekt altijd zijn baantjes, en fel van leer in het
winkelhart van
Eindhoven. Hij beweegt zich door drukke winkelstraten voort op of in
een invalidenscooter,
volgehangen met evangelische boodschappen. Daarbij brult hij een mantra
het
winkelende publiek in, waarvan de logica doorgaans even mank gaat als
de grammatica;
uren achtereen steeds dezelfde tekst, honderden keren herhaald.
Eén dag dat ik hem zag, zong hij
Gregoriaans: ‘Wie heeft u
wijsgemaakt dat er na de dood
dat er dan alleen maar nacht is?’ (drie keer, steeds een halve toon
hoger), gevolgd
door: ‘Bekeer u toch, bekeer u toch, bekeer u toch!’ (bis, crescendo).
Bij een
andere gelegenheid sprak hij parlando een wat zakelijkere tekst: ‘De
jongere
generatie wil de pensioenen van de ouderen niet meer opbrengen. Bekeer
u dus
toch nog tot Jezus’.
De Wikipedia rangschikt hem onder de
categorie: dorpsfiguren
(niet: -gekken), hoewel je de vijfde stad van Nederland toch moeilijk
een dorp
kunt noemen. Ouderen groeten hem met de eerbied verschuldigd aan een
druïde of
een bard. Pubers beschimpen hem en wijzen op hun voorhoofd. Hij heeft
diverse
boetes gekregen wegens geluidsoverlast en het voeren van duiven. In
2013 kreeg
hij op straat een hartaanval tijdens zijn evangelisatiewerk. Maar hij
is nog steeds
in leven en weet dus nog altijd niet of er na de dood meer is dan
alleen maar
nacht.
Ik volg de Dommel door een parkachtige omgeving en nader het Nationale Zwemcentrum De Tongelreep en het einde van de stad. Vervolgens loop ik een wijkje uit de jaren 50 in met smalle straten, genoemd naar componisten, en zonder bushaltes, althans in de straten waar ik lukraak mijn pad kies. Nou zie ik normaliter een halte op een nautische mijl afstand. En ja hoor, daar heel, heel in de verte, daar hangt er een! Duidelijk een geel haltebord, denk ik, maar mispoes:
Pas op de Karel de Grotelaan weet ik een Hermes-stadsbus te bemachtigen, lijn 15 uit Veldhoven. Ik blijk dan al zo dicht bij het station te zijn dat ik de rest ook wel had kunnen lopen.
Twee zaterdagen later raak ik opnieuw
in Eindhoven verzeild (wederom
in een 1e klas; dat hoofdstuk vind je hieronder ergens) en loop deze
keer
toch de stad in. Ik ben helemaal niet
op
zoek naar de Schreeuwjezus, maar ineens verschijnt hij aan me; eerder
aan mijn
oren dan aan mijn ogen. Hij staat met zijn wagen op een druk kruispunt,
de hoek
van de Vrijstraat en de Rechtestraat; dat zou best wel eens diep
symbolisch bedoeld
kunnen wezen.
Een leeftijdloze man, Kox. Sommige
mensen hebben de eeuwige
jeugd, maar hij veeleer de eeuwige ouderdom. 20 jaar geleden leek hij
me al zo
oud als een doorsnee-Oudtestamentische figuur. Maar volgens de
burgerlijke
stand is hij maar een paar jaar eerder ter wereld gekomen dan ik.
Zijn prevelement luidt deze keer (en
hij brengt het
spreekzingend):
U bent
ook geweest
Als de natuur geweest
Want u bent puur natuur.
Ook zijn
wagen is
volgeplakt met alweer weinig samenhangende teksten over de natuur.
Natuurlijk,
dé natuur (wat daarvan ook de natuur maar is) is tegenwoordig ook een
soort
religie. Maar ook een goddeloze als ik vraagt zich wel af waar Jezus
blijft in zijn
verhaal.
De IC Den Haag - Eindhoven
- Venlo rijdt vandaag met zowel Koplopers als DDZ’s.
Achter de laatste
afkorting gaan de opgeknapte DDAR’s schuil (DubbelDekker AggloRegio),
die ouwe,
vierkante dubbeldekkers die enkele jaren geleden aan hun tweede leven
begonnen
zijn. Ik stel me op langs spoor 2 om zo’n trein te nemen naar Venlo,
maar er
komt een Koploper voorrijden; die 1e klas heb ik al gehad. Toch maar
naar
Venlo; we gaan nog niet naar huis.
Ook hier een stadswandeling. Venlo
biedt vanmiddag, naast de
fraaie oude gevels die je er altijd hebt, ook een blik op vrouwen van
2.40
meter lengte, vreemd uitgedost, alvast voor carnaval, Halloween of voor
wat
voor duistere Limburgse rite dan ook. Dat kind in die kinderwagen moet
zich wel
een beroerte schrikken.
Op de kade langs de Maas staan wat
verwaaide lieden bij een
Duitse touringcar, te midden van grote, zware zakken en tassen met
spullen.
Vluchtelingen, denk ik aanvankelijk, zojuist hier over de grens gedropt
door
een mensensmokkelaar: ‘Dit is Nederland, en bekijk het verder maar!’
Maar bij nader inzien zijn het
Duitsers die een middagje
goedkoop hebben gewinkeld in Venlo. Eén heeft een enorm pak bij zich
met 24
rollen wc-papier; die zijn in de Heimat zeker onbetaalbaar. De echt
kostbare
zaken, drugs en paracetamols, hebben ze natuurlijk diep weggestoken in
hun
zakken.
Ik zie de Velios-GTW richting Nijmegen over het Maasviaduct rijden; tijd om terug te keren naar het station om de volgende te nemen.
De Velios-GTW rijdt sinds 2006 zijn
slagen over de Maaslijn
Roermond-Nijmegen. Ik was er dat jaar, en trouwens een paar
maanden geleden nog
in Oostrum
bij station Venray.
De 1e klas in deze dieseltreinen van
Zwitsers fabricaat is
er weer zo een van: waarom betalen de mensen er extra voor (als ze niet
zoals ik
reizen met een gratis Overgangskaartje). Dit is een 1e die er geen is:
een dozijn
zwarte, maar verder heel gewone stoelen vlak achter de stuurhut van de
machinist. Er kan niet eens een deur dicht om je echt helemaal af te
sluiten van
het rumoer van het gepeupel, in dit geval een stuk of zeven kleintjes
die
terugkomen van een verjaardagsfeest.
In Boxmeer krijg ik zowaar nog gezelschap van een medereiziger, een jongmens dat luidruchtig gaat zitten bellen en zijn poten op de bank legt alsof hij thuis zit. ‘Ik verstade even niet’, brult hij steeds maar in zijn telefoon.
Dan toch nog op deze zaterdag – het is al donker- een DDZ.
Ze rijden op de IC-verbinding Roosendaal – Zwolle en stoppen tussen
Nijmegen en
Arnhem op alle stations. Dit is een zesbakstrein. Er zitten 1e klassen
aan
beide uiteinden en ook nog in een van de middelste twee wagens.
De Z in DDZ is de Z van Zone. De
benedenverdieping bij dit
treintype heeft, zowel in de 1e als de 2e klas, een sociale zone waar
je in een
knus hoekje kunt loungen. Dat is me nooit zo opgevallen, hoewel ik met
deze
treinen altijd naar en van mijn werk in Castricum reis; op de lijn
Haarlem –
Hoorn rijden meestal DDZ’en. Maar ik ga altijd bovendeks zitten, voor
het
overzicht, en voor de stilte, en heb de parterre nooit een blik waardig
gegund.
Het zijn en blijven opknappertjes,
deze treinen, die verbleken
bij Koplopers of IRM’s, maar in ieder geval wel een graadje luxer zijn
dan in
hun vorige leven als DDAR. Wel een knappe 1e klas, met ook buiten de
gezelligheidszones goeie, luie, verstelbare stoelen.
Hij is redelijk bezet met ook hier weer het gebruikelijke publiek van seniore echtparen en idem losse reizigers. Er heerst doodse stilte, zonder dat dit een stiltecoupe is.
Daarna Arnhem – Leiden met IRM’s en
dan zit
ook deze 1e klas-zaterdag er weer op.
Twee weken later wil ik van Utrecht
naar Bilthoven en neem
ik de Sprinter richting Zwolle. Tot mijn enthousiasme is het een ouwe
knar van een DDAR. Die
kwamen niet allemaal in aanmerking voor ombouw. Net als de Plan-V’s
worden enkele
van deze treinen jaar-in-jaar-uit gered van de slopershamer. Toch zijn
ze niet
voorbestemd, een hoge leeftijd te bereiken; nog geen kwart eeuw oud
zijn ze.
Het zijn allemaal trek-duwcombinaties met 3 bakken.
Dit was dat treintype met die pijn aan je ogen en kont doende, hard-groene, hard-plastic banken. Die in de 1e staan ook 2 aan 2, zijn blauw en met textiel bekleed, maar verder even beroerd als die in de 2e. Onnodig te zeggen dat je in deze treinen vergeefs zult pogen, in te loggen op WiFi.
Zaterdag 17 oktober 2015 reis ik naar Assen voor een
tentoonstelling van Schotse schilders uit het einde van de 19e eeuw,
die
Nederlandse schilders met wisselend succes imiteerden.
The Glasgow Boys
noemden ze zich. Ik was er niet speciaal voor naar Glasgow gegaan, maar
nog wel
met mijn Weekend Vrij naar de hoofdstad van Drenthe, vooruit met de
geit!
Binnenkort op FHM’s.
Tussen Leiden Centraal en Schiphol
raak ik in gesprek met
een Filipijnse die als uitwisselingsstudent studeert in Duitsland, en
Amsterdam
wil bezoeken voor het grote dansfeest van dit weekend. Zij vraagt me in
het
Engels of dit echt de trein naar Schiphol is, of ze daar kan
overstappen voor
Amsterdam Centraal, of er in Nederland Duits wordt gesproken en of we
hier ook
zo veel last hebben van overstromingen, zoals die, die haar vaderland
op dit
moment weer teisteren.
Ik geef een bevestigend antwoord op
de eerste twee vragen en
zeg dat wij een eigen taal hebben (net als de smurfen, denk ik er
achteraan; 'Ja, die spreken wij allemaal!') Voor wat betreft
die overstromingen kan ik haar geruststellen: daar hebben we iets op
gevonden.
Ik leg in het kort, en in het Engels, het
polderen uit en de Deltawerken.
Doordat de trein zonder duidelijke
reden stapvoets rijdt
tussen Nieuw Vennep en Schiphol, heb ik ook nog tijd om de drooglegging
van de Haarlemmermeer
te behandelen: al die vissersschepen die naar de kelder gingen op de
plek waar
nu de luchthaven is. ‘Schiphol means: the ships graveyard’. Daar kijkt
ze van
op; dit wordt thuis op de Filipijnen in geuren en kleuren verteld.
Jammer dat
ze alleen maar komt voor dat dansfeest, anders had ik haar een bezoek
aan Gemaal
Cruquius kunnen aanraden.
Onderweg naar Assen miezert en mist
het. Als ik daar ben
aangekomen is het droog. De rest van de dag heb ik bij het fotograferen
in
ieder geval geen last van een laagstaande herfstzon; laat ik een
positieve
draai geven aan de weersomstandigheden van vandaag.
Assen telde 200 jaar geleden slechts
700 inwoners en kwam
pas in de 2e helft van de 19e eeuw tot bloei. Het heeft vele
fotograferenswaardige
herenhuizen uit die tijd. De mooiste daarvan staan aan de Vaart, waar
je echt
op stand woonde.
Een rit naar Assen gaat tegenwoordig
via de Hanzelijn
en is
IRM- en / of Koploperwerk. Maar op de terugweg maak ik vanuit Zwolle
een ‘slag’
met de Arriva-Vechtdallijn, tot het 1e station, Dalfsen. Ik hoef niet
helemaal
naar Emmen. In de eerste plaats is dit ritje van 9 minuten al meer dan
genoeg voor
de 1e klas van deze GTW’s; in de 2e plaats rijden de treinen deze week
maar tot
Mariënberg en moet je daar verder per bus.
Deze trein zit op de late
zaterdagmiddag vol met gezinnen
die inkopen gedaan hebben in Zwolle. Ook de 1e klas is helemaal bezet,
vooral met
luidruchtige kinderen: ‘IK mag bij het raampje zitten’
(gil, brul, krijs). ‘NEE, IKKE!!!!’ (nog
harder). Pats, pats, pats! (gevecht). ‘Jongens, jongens…’ (pa, met
vermoeide
stem).
Pas op de terugweg zal ik zien dat er
aan de andere kant van
de trein nog een 1e klas is, en wel een met stiltestickers erop. Neemt
niet weg
dat de 1e klas in deze treinen niet veel soeps is: een hokje met 16
heel gewone
stoelen, in een veel te kleine ruimte, waar je nog opgekropter zit dan
in de 2e.
Bij Veolia staan in hetzelfde treintype maar 12 stoelen in de 1e
klas-coupé.
Dalfsen begint zo’n 600 meter voorbij
het station, aan de
overkant van een brug over de Overijsselse Vecht. Langs dat riviertje
heb ik nog
een keer helemaal tot het volgende station gelopen, Ommen, een saaie
wandeling
in dito natuur.
Als ik het rare geval op de foto uit
de verte in ogenschouw neem ,
vermoed ik al dat het
het gemeentehuis van Dalfsen is, en ja, hoor. Het dorp heeft een
langgerekte
nieuwbouwwijk aan de kant waar niet het station is, met een uitermate
dunne
busdienst.
Niet een dorpspomp vormt het sociale hart van Dalfsen, maar een zwerfkei. Het plaatsje maakt zich op voor de zondag. Het laatste restje winkelend publiek spoedt zich in de snel opkomende duisternis met de gekochte boodschappen huiswaarts. Een rustige zondag voor de boeg in dit dorp, weg van de snelweg, weg van alle stadse hectiek.
Terug
in Zwolle ga ik voor de ultieme afknapper op 1e
klas-gebied: de NS-Buffel die van hier pendelt naar Kampen. Het enige
1e
klasje, achter de cabine, is echt de krapste van allemaal. Het telt 12
banken die
ze nog net voor de sloop uit een Plan-T hebben kunnen redden, die
vierbaks-Apekoppen waarvan de tweebaks-broertjes nog steeds rijden
(zie hierboven). 8 van die 12 banken staan twee aan twee
tegenover
elkaar; op de andere vier zit
je met je knieën in je
nek.
Behalve mijn persoon is in deze 1e
alleen een passagierende NS-conducteur
aanwezig, die na zijn dienst op weg is naar huis. Uit goede gewoonte is
hij dan
maar in de 1e gaan zitten, hoewel de 2e in dit treintype beslist meer
comfort
biedt.
Hoe is het nu eigenlijk afgelopen met
het Kamperlijntje? In
2011 berichtte ik over plannen om de lijn te vertrammen. Die plannen
zijn
inmiddels verlaten. Het blijft een trein. Men gaat nu uit van
elektrificatie
van de lijn, verhoging van de baansnelheid van 100 naar 130 km/uur,
verhoging
van de frequentie tot kwartierdienst, twee nieuwe stations, nl. Zwolle
Stadshagen en Kampen Oost, en exploitatie door Syntus. Eind 2017 zou
dat
allemaal zijn beslag moeten krijgen.
Op de terugweg wil de Buffel niet
starten. Hij moet gereset
worden, wat dik 5 minuten duurt. Iedereen mist nu zijn aansluiting in
Zwolle,
behalve ik, want aansluiting op de Hanze-trein naar Almere - Leiden
–Den Haag heb
je hier so wie so niet.
Wordt nog één maal vervolgd. Na de kelder der 1e klassen wil ik de top ervan ook nog ervaren.
Frans Mensonides
Tot hier gepubliceerd op 29 oktober 2015
Die top-1e-klas is
uiteraard die van de ICE. Die staat voor 24 oktober op het programma.
Maar voor
ik daar instap, eerst een korte fotowandeling Bilthoven – Lage
Vuursche, ca.
7,5 kilometer.
Bilthoven bereik ik per DDAR, zoals
geschetst in het
hoofdstuk hierboven. Het station is drastisch gerenoveerd en heeft nu
auto-,
fiets- en voetgangerstunnels eronderdoor, in plaats van de
gelijkvloerse
spoorwegovergang op de Soestdijkseweg, waar de spoorbomen vaker dicht
zaten dan
open stonden.
Ik loop die straatweg af in
noordelijke richting en sla even
later af naar een wijk met lanen in herfsttinten, langs statige panden.
Hier ontrolt
zich een heel ander stuk Bilthoven dan dat rond het enigszins
afgebladderde
winkelcentrum De Kwinkelier, waar ik ‘warandewandelde’ in de zomer van
’13. Je
hebt hier een Rembrandtplein, maar dat oogt veel landelijker dan dat
veel bekendere
in Amsterdam. De Gezichtslaan zal
ooit
ergens een vergezicht op hebben geboden, maar is nu een asfaltlint;
meer een
geen-gezichtslaan, dus.
Na een provinciale weg overgestoken
te zijn, loop ik het
Ridderoordse Bos in. Het is ideaal herfstweer. Ieder seizoen heeft zijn
charme,
zeg ik altijd, en ook deze keer zeg ik het weer, op gevaar af dat
mensen gaan
zeggen dat je altijd hetzelfde zegt. De charme van de herfst bestaat
uit de
schitterende kleuren die de bossen aannemen, en de milde geur van
verval die
overal heerst.
Ik snap niet dat dit jaargetij mensen
somber maakt, die gaan
zitten simmen over de zomer die voorbij is. Herfst is nou eenmaal het
seizoen
van het grote Voorbij. Maar de herfsthaters mogen zich getroost weten
door het
feit dat ook de herfst zelf onvermijdelijk voorbij gaat.
Ik las laatst ergens, dat bladeren
van bomen in de herfst helemaal
niet verkleuren, zoals je op het eerste gezicht zou denken. Nee, het
bladergroen raakt tegen het eind van de oktobermaand op en uitgeput, en
dan gaan
bladeren juist hun originele kleur tonen, die er altijd al onder zat.
Net als dementerende
bejaarden aan het eind van hun leven. In de boeken heet het dat hun
persoonlijkheid verandert door hun ziekte.
Maar ze gaan juist steeds meer op zichzelf lijken.
Voor me op het pad staat een middelbare man zijn echtgenote en puberzoon te fotograferen, die gemelijk wachten op het klikken van de sluiter. Ik hou in, maar de vrouw zegt op bitse toon: ‘Loopt u maar gerust door, hoor meneer; die foto, dat duurt nog wel een stijf kwartiertje!’ Bestaat er nog geen reality-serie: ‘Help, mijn man fotografeert’? Kansrijk nieuw format, lijkt me.
Na dit bos moet ik helaas een stuk langs een asfaltweg
zonder voetpad. Een bromfietser stopt, en vraagt of hij op de goede weg
is naar
Hilversum. Waarom denkt iedereen toch, dat ik overal de weg weet naar
alles?
‘Volgens mijn interne kompas wel’, antwoord ik. ‘Maar ja, mijn interne
kompas is
zo vreselijk onbetrouwbaar, dat u misschien maar beter 180 graden kunt
draaien;
eigenlijk is het een rotkompas, dat interne kompas van mij!’ Een
antwoord dat
het orakel van Delphi me niet zou verbeteren. Hij schiet er dan ook
niet veel
mee op.
Via andere bossen loop ik naar Lage
Vuursche. Dat ligt op
vele fiets- en wandelroutes. Het aantal recreanten bedraagt vanmiddag een veelvoud van de bevolking van dat dorpje. Er
zijn hier meer pannenkoekenhuizen dan gewone huizen. Het loopt er storm
op dit
lunchuur. Eén heet Bosrand, ook alweer zo’n naam waaraan een uitputtend
creatief proces vooraf is gegaan.
Maar een
handjevol inwoners
in Lage Vuursche, maar dat is dan wel inclusief Prinses Beatrix. De
koningin-in-ruste woont op kasteel Drakensteyn, onzichtbaar in de
bossen, en
bewaakt door een roedel agenten; niet meer dan een gulden kooi. Beatrix
blijft
in het nieuws; ze is er weer helemaal in terug, de laatste tijd. Ze
heeft Huis
Ten Bosch compleet uitgewoond en haar boot moet elk jaar opgeknapt
worden voor
een ton. Ze is nogal sleets, als je het mij vraagt. Maar voor
wie er
kwaad van spreekt, staat in Lage Vuursche de schandpaal gereed.
Ik neem bus 58 van
U-OV (Hilversum – Zeist). U-OV stond anderhalf jaar geleden
centraal in een
lange reeks op deze site.
De bus brengt me naar het ‘Het
sausenhart van Nederland’. Dan
praten we natuurlijk over Den Dolder, waar Remia deze reclameboodschap
uitdraagt bij haar fabriek langs het spoor, duidelijk zichtbaar voor
passerende
IC-reizigers.
Op het perron van station Den Dolder
is iets aan de hand;
van verre hoor ik al rumoer. Naderbij gekomen, zie ik dat twee fors geschapen jongemannen elkaar liggen af te
tuigen op het plaveisel, tot ontzetting van de aanwezige reizigers.
‘M’n
IJ-phone, m’n IJ-phone’, roept degene die boven ligt steeds maar. ‘Je
hebt m’n
IJ-phone verkloot, pleurislul, vieze, vuile tyfeslijer!’
‘Héé,
héé, jongens,
ophouden nu, OP-HOU-DEN!’, schreeuwt een man, en klapt erbij in zijn
handen, om
zijn woorden kracht bij te zetten. Ja, dat zal wel helpen! ‘Oh God, wat
ontzettend,
wat vreselijk’, krijst een vrouw, ‘bel de politie, bel de 112!’
Welzeker,
bel 112, met de
mededeling dat er in het
Sauzenhart van Nederland twee kerels liggen te knokken, van wie er één
gewond
is aan zijn meest edele deel, zijn ‘IJ-phone’. Maar dat telefoontje
pleegt een
ander maar, met zijn IJ-phone. Ik heb er mijn bekomst van, van de 112,
sinds
die keer op dat andere station, toen ze niet eens wilden komen voor een
massaal gevecht.
Dat was
in Amsterdam;
daar verwacht je zo’n matpartij. Maar in Den Dolder?
Ze liggen
te beuken uitgerekend
net voor de chippaal, maar met een katachtige beweging weet ik ze te
ontwijken
bij het inchecken. Daar komt de Sprinter uit Baarn al; mooi op tijd; nu
haal ik
gelukkig de ICE van 14:30 nog.
De ICE rijdt
normaliter van Amsterdam Centraal via Utrecht en Arnhem naar
Oberhausen,
Duisburg, Düsseldorf, Keulen en soms nog verder. Vandaag is er iets
bijzonders
aan de hand. In verband met een stremming bij Arnhem begint hij in
Utrecht en
rijdt hij via Den Bosch en Eindhoven naar Duitsland, waar hij vóór
Keulen
slechts stopt in Mönchengladbach. Vermoedelijk door dat feit is deze
trein
slecht bezet. En dat verhoogt dan mijn kans om plaats te kunnen nemen
in het
panoramarijtuig, waar je kunt meekijken met de machinist. Gelukkige
bezitters
van een Weekend Vrij of ander NS-abonnement mogen overigens van de ICE
gebruik
maken zonder toeslag te betalen.
Dit is echt de top der
1e klassen, met luie zitbanken waarop je het zelfs nog wel uithoudt op
een
cross-Duitslandrit van bijvoorbeeld München naar Hamburg. Voor wie het
uitkijken moe is, liggen er gratis Duitse kranten en een speciaal
ICE-tijdschrift.
De 1e
klas zit aan de
achterzijde. Op die uitkijkplek zien we Utrecht Centraal verdwijnen
door een
lichtelijk bescheten achterruit. ‘We’
zijn dan ik en twee andere hobbyisten. Die hebben vast niet zo’n
overtuigend 1e
klas-toegangsbewijs als ik; ze kijken in ieder geval steeds schichtig
achterom
of de conducteur er al aankomt. Niet achterom, maar vooruit, juist,
want in
deze ‘Panwag’ kijk je so wie so al achteruit door de achterruit. Ik
noem een
panoramarijtuig altijd ‘Panwag’, in navolging van de op deze site vaak
geciteerde Bob den Uyl (men leze het fantastische verhaal: ‘De
bloedende
trein’).
Op
station
’s-Hertogenbosch houdt de trein 4 minuten halt. Ik fotografeer hem van
buiten
en loop helemaal naar de andere kant. Daar is ook zo’n Panwag,
weliswaar 2e
klasse, maar wel met uitzicht op de weg vóór je, in plaats van achterom.
We vertrekken richting Eindhoven. Een tegenligger, een IC, komt ons
bijna
frontaal tegemoet en gaat Zoeffff! langs ons heen. Zo voorin zie ik
eindelijk
eens goed hoe het ingewikkelde knooppunt Boxtel in elkaar zit. Daar
duiken we
de tunnel van Best al in; het ritje zit er al weer bijna op.
Door de
microfoon
klinkt nog een teleurstellende mededeling voor wie verder moet dan
Eindhoven.
In Duitsland is ook ergens een stremming, een onverwachte. De trein
slaat
daardoor ook Mönchengladbach over, en rijdt na Eindhoven via een andere
weg in
één ruk door naar Keulen. Tijdstip van aankomst aldaar: vooralsnog
onbekend.
Laat ik niet vergeten, uit te stappen.
De
machinist, die ik
in de nek zat te kijken, blijft zitten. De ICE’s worden bestuurd door
zowel
Duitse als Nederlandse machinisten, die een opleiding hebben gehad om
te rijden
op het spoorwegnet van het buurland.
Op de thuisreis stap ik opnieuw uit,
en wel in Dordrecht, om
de MerwedeLingeLijn nog even mee te pikken. Deze Arriva-lijn Dordrecht
– Gorinchem
– Geldermalsen staat centraal in een laagfrequente reeks op mijn site,
getiteld: ‘Spurten
op Papland.’
Over de 1e klas in de MLL kan ik kort
zijn: die is er niet. Nooit
zo opgevallen, maar hij ís er gewoonweg niet,
voor noch achter. Dat ontneemt dit ritje in het schemerduister meteen
zijn zin.
Op Hardinxveld-Giessendam neem ik dan ook de eerstvolgende trein terug.
Tussen Rotterdam en Den Haag rijden
dit weekend geen
treinen; in dit geval een geplande stremming. Ik kan kiezen uit een
omweg via
Gouda, één via Schiphol met de IC Direct, of ‘Besselings reizen’ (per
vervangende bus, waarbij meestal de Fa. van die naam wordt ingezet). Ik
heb
zin in geen van drieën en
neem tussen
Rotterdam Centraal en Den Haag Laan van NOI dan
maar de metro. Daar mag je niet in met een
treinkaartje, ook niet als vervangend vervoer. Eén van de vele
verworvenheden
van de OV-chipkaart, die dingen moeilijk maakt die ook makkelijk zouden
kunnen.
De zaterdag daarop is het alweer de allerlaatste dag van
deze 1e klas-maand, oktober 2015. Vandaag reis ik in het gezelschap van
mijn
oud-medestrijder voor beter OV, Maxwell van Haeghwijck. Ons doel
is Wolfheze,
waarvandaan wij via Oosterbeek naar Arnhem gaan lopen. De twee
eerstgenoemde
plaatsen zijn vorig jaar in de Veluwe-reeks al uitvoerig behandeld op
de deze
site, dus ik kan nu doen wat ik ongaarne doe: het kort houden.
Maxwell woont ergens in Haaglanden,
zoals zijn schuilnaam al
suggereert, en ik ga hem even ophalen van Den Haag Centraal. Zo was
tenminste het
plan, maar als ik de hal van Leiden Centraal inloop, hoor ik dat er bij
Mariahoeve net iemand voor de trein is gesprongen.
Dat begint al weer lekker; dat hebben
WIJ weer! Zo denkt de doorsnee-treinreiziger
dan, en vergeet, dankbaar te zijn voor elke dag dat zijn dierbaren
heelhuids
thuiskomen, zonder ongelukken of wanhoopsdaden.
Ik
bel Maxwell dat ik
per bus naar Den Haag Centraal kom en dat er dus met enige vertraging
rekening
moet worden gehouden. Een half uur later dan voorzien, kom ik aan in
Den Haag.
In afwachting van mijn komst heeft Maxwell zich staan te verbazen over
de
beroerde informatievoorziening over de stremming door deze ‘aanrijding
met een
persoon’. Hij heeft, om te tijd te doden, bij een informatiestand
gevraagd hoe
hij nu in Voorschoten moest komen – waar hij beweerde, naartoe te
willen - , en
hoe lang dat zou gaan duren. Maar kreeg na lang aandringen alleen een
vaag
verhaal over bussen die besteld zouden zijn. Verder werd er ook via de
omroep maar
heel summiere informatie gegeven. Ook de eens beruchte drieregelige
informatieborden vol stremmingen zijn vrijwel nergens meer te vinden.
Om een lang verhaal kort te maken: we
bereiken
Wolfheze met
een vertraging van een half uur ten opzichte van ons oorspronkelijke
schema. En
daarbij hebben we dan nog het geluk dat dat de stoptrein Ede-Wageningen
–
Arnhem vandaag om volkomen onduidelijke reden eens per half uur rijdt,
tegen normaliter elk uur. Is er een druk bezocht evenement, waar NS
zowaar op heeft ingespeeld met extra treinen? Wij zien niets van dien
aard. Dus we mogen wel aannemen dat deze wijziging speciaal is
doorgevoerd voor ons van De digitale reiziger.
Tijdens de wandeling die volgt, zie
ik toch weer een heel
ander stuk Veluwe dan ik vorig jaar verkend heb. Dat is te danken aan
Maxwell.
Want zelf kies ik meestal wandelpaden die loodrecht op de spoorbaan
staan. Ik
loop dan totdat het lopen me verveelt, en dan neem ik een bus terug
naar een
station. Maar Maxwell blijft het liefst de rails volgen, in de hoop,
onderweg
een trein te kunnen spotten en fotograferen.
Van Wolfheze naar Arnhem lopen aan
beide zijden van de spoorbaan
wandel- en / of fietspaden. Op maar enkele plaatsen kun je via een
tunnel of
overweg naar de andere zijde. Eén van die tunnels, die we zo’n
kilometer voorbij
station Wolfheze zien, is slechts 1,40 meter hoog. Het lijkt een
ecologische verbindingsgang
voor dassen, marters, wilde zwijnen of
weet
ik wat. Maar hij lag er al in de oorlog en diende als schuilplaats bij
bombardementen. De geallieerden reden er tijdens de Slag om Arnhem met
jeeps
doorheen. Antenne, spiegels en ruiten inklappen, en duiken; dan kon je
er net
door, als is dat moeilijk te geloven als je hem ziet.
Op station Oosterbeek zien we maar
weer eens een Plan-V’tje
die als stoptrein Arnhem - Ede-Wageningen is ingezet. Hij heeft moeite
met
optrekken op de door bladeren gladgeworden rails. Het gaat met horten
en
stoten.
Met bladeren op het spoor is het net zo gesteld als met regen op je hoofd: het meeste valt ernaast. Op alle paden waarover we lopen, knispert een dik bladerdek onder onze voeten. Nog 1 of 2 weken en de bomen zijn winters kaal.
Bijna overal in deze omgeving kom je
de Slag om Arnhem tegen,
vorig jaar uitgebreid besproken in deze kolommen. Even voorbij het
station is
de Arnhem Oosterbeek War Cemetery, de begraafplaats
voor soldaten die in 1944 hun jonge leven
gelaten hebben voor onze vrijheid.
Er vallen op deze route toch weinig
treinen te spotten. De
spoorbaan tussen Wolfheze en Arnhem ligt hier en daar ver boven ons
hoofd, en
soms ineens in een diepe uitgraving. Je krijgt de treinen niet goed in
beeld.
Dat neemt niet weg dat wij het arme, aftandse Plan-V-tje opnieuw zien,
nu rijdend
in de richting Arnhem. De passage gaat gepaard met een verschrikkelijke
apenherrie. Er is iets mis; er loopt ergens een remblok aan of zoiets;
haalt
hij Arnhem nog?
Wij wel, en we zien de opstelplaats van de Breng-treinen:
GTW-dieselstellen, die door de weeks elk half uur rijden tussen Arnhem
en
Doetinchem. Die hebben dan een kwartierdienst in combinatie met de
treinen
Arnhem – Winterswijk van Arriva. Tot Doetinchem rijden ze hetzelfde
traject met
exact dezelfde treinen, die alleen een ander kleurtje en een ander logo
hebben.
De
hal van Station Arnhem, gezien vanaf de nieuwe 1e
verdieping
Reden om maar eens richting
Winterswijk te sporen om de 1e
klas te keuren van de Arriva-treinen die rijden door het Achterhoekse
land. Die
GTW-stellen hebben één 1e klas-coupé aan de kop of de kont. Dat is een
vrij
bijzondere coupé. Er staan 16 banken, 2 aan 2; 2 tegenover 2. De 8 het
dichtst
bij de cabine van de machinist zijn gemakkelijke fauteuils, maar de
andere 8
doodgewone stoelen.
Op een van die mooie stoelen zit een
schone slaapster die
volgens mij tussen haar wimpers doorkijkt of ik haar niet zit te
fotograferen.
Pas in Aalten krast ze op en kan die foto gemaakt.
Verder zit er in de coupé alleen zo’n
typische 1e
klas-senior, een late vijftiger, zijn zaterdagse NRC te spellen, om te
leren, hoe
de komende week zijn opinies zullen luiden. Die heer heeft er geen
enkel
bezwaar tegen dat Maxwell een foto van hem maakt, mits hij hem niet op
Internet
zet.
Onzin; die heer, die ben ik zelf. En ik lees geen NRC, maar een
ouwe Metro die ik van de vloer geraapt heb, een exemplaar van een paar
dagen
geleden. Er staat iets in over de twee auto’s van een Groen
Links-politicus uit
Knollendam, die in brand gestoken zijn.
Stuitend, natuurlijk, die affaire.
‘Zo gaan we niet met
elkaar om in onze democratie’. Natuurlijk, zulke verstandige dingen
moeten
worden geroepen, ook al zijn ze waar. Oktober 2015 was een barre maand
voor de
onderlinge tolerantie in dit land. Maar ik kan bij het lezen van zo’n
stukje ook
niet nalaten te denken – hoe weinig dat ook afdoet aan de kwestie -:
waarom
heeft een milieuvoorvechter twee (2) auto’s voor de deur?
Ook deze week beleefden we dan toch
nog dat
staatssecretaresse Wilma Mansveld zichzelf loskrabde van het pluche.
Zij wordt
opgevolgd door Sharon Dijksma. Een goede keus, denk ik; zij is nogal
een
zwaargewicht, en daardoor minder geschikt als schoothondje van de
NS-top.
Deze Arriva-trein heet: Hendrik
Antoon Lorentz.
Dat was een
Leidse professor in de natuurkunde, maar hij was in Arnhem geboren en
daarmee
een kind van deze streek. Hij was een bekende en gevierde Leidenaar;
bij zijn uitvaart in 1928 liep bijna heel de stad uit om een glimp op
te vangen van de
begrafenisstoet.
Lorentz wordt gezien als leermeester
van Albert Einstein. In
Museum Boerhaave loopt momenteel de tentoonstelling ‘Einstein & Friends’,
over de Leidse tijd van de befaamde Duitse geleerde. Ik schreef erover
in het
aller, allereerste
deel van FHM’s, toen mijn A4-tjes nog echt op A4-tjes pasten.
In Winterswijk hebben beide Achterhoekse lijnen, uit Arnhem
en uit Zutphen, hun eindpunt. Ze verschijnen beide tegelijk langs
hetzelfde
perron, bokken met de neuzen tegen elkaar, en vertrekken weer elk in
hun eigen
richting als de reizigers zijn uit, in- en eventueel overgestapt.
Winterswijk is weer zo’n plek aan het
eind van de wereld.
Voor de Randstedeling past hij in het rijtje van Leer en Kerkrade (maar
dan net
iets dichterbij): je spoort er alleen heen omdat je er met je Weekend
Vrij
gratis kunt komen.
Veel te zien is er niet. Een rondje door het centrum van Winterswijk kost ons niet veel meer dan een half uur. Daarna staat de trein naar Zutphen voor ons klaar, net zo-een als die uit Arnhem, met net zo’n 1e klas.
De enige spoorlijn in Nederland die
geëxploiteerd wordt door
Syntus, verbindt Zutphen met Oldenzaal (zie mijn stukje van vorig jaar
uit de Twents-reeks).
De treinen rijden in de Twents-clubkleuren. Deze LINT’s hebben
geen 1e klas aan boord. Wij nemen deze trein daarom vandaag niet, en
reizen via
Deventer naar Amersfoort, waar we ook nog een stuk aan weerszijden van
het
spoor lopen, om onder meer die prachtige Waterpoort bij avond te
fotograferen.
De winnaar van deze 1e
klas-coupé-competitie is zonder
twijfel: de 1e klas van de ICE. Van de binnenlandse treinen scoort de
Koploper-1e klas het hoogste.
Het onbetwiste dieptepunt was de 1e
klas van de NS-Buffel
naar Kampen, waar je gelukkig maar 10 minuten hoeft in te zitten, en
die over
een paar jaar geregionaliseerd wordt. Het kan alleen maar beter worden.
Dat is
toch meestal zo, waar NS zijn hielen licht.
Bij dat alles moet ik wel aantekenen
dat ik twee
1e klassen
gemist heb die ook heel bijzonder zijn, volgens de gulle schenker van
mijn
Overgangsbewijzen. Dat zijn die van de ‘Break’, de aftandse Belgische
trein
Maastricht – Luik, en die van de Arriva-boemel Almelo – Mariënberg (hij
stuurde me er een foto van) met stoelen zonder leuningen en een
tafeltje voor mensen met armen van 3 meter. Ik zal
er zeker op letten als ik op een verloren zaterdag nog eens in
die
buurten
kom.
Frans Mensonides
12 november 2015
Er geweest: zaterdagen 3, 10, 17, 24 en 31 oktober 2015
© Frans Mensonides, Leiden, 2015