Jaargang 5 Aflevering 19 WOENSDAG 17 JULI 2002
Deze column is afkomstig uit het archief van REFLEXXIONZZ!
Klik hier voor de meest recente aflevering.

Literatiteraire beschouwing

Dit is niet het colofon

BITTER SMAAKT

Bitter smaakt het kruid der herinnering ‘s morgens in de mond.

Kanonnen, fosforen rotsen,
Kalken stoppelrapen omsluiten mijn woning en wie
Waken er niet, onkuise wachters op het teken
Van het braambos, van de hoorn,
Van de gehelmde weerhaan van de haat?

Eén stap en slingerapen glijden, Schuiven binnen op vingers
En breken baan in de ruststand van mijn bloed. En wonen er gezwind
En wonen er traag. Tot het brandt in het hooi van alle woorden,
Tot het brandt in het verleden veld, de verdronken dagen en
Hun gistend koren.

Hugo Claus, uit de bundel ‘Oostakkerse gedichten’

- - -

Wat je nu leest, is de 300-ste column, geteld vanaf januari 1998, toen ik deze rubriek begon. (Dat is: inclusief de gastoptredens van Wim Scherpenisse, en exclusief 7 rechtercolumns uit de oertijd, die vermoedelijk weggeraakt zijn, maar misschien helemaal nooit zijn geschreven. Voor een totaaloverzicht, klik hier).

Ter gelegenheid van dat jubileum zal ik eindelijk het verhaal vertellen achter de drie buitenbeentjes in mijn oeuvre, die ik publiceerde op 13 juni 2002 in aflevering 8 van deze jaargang REFLEXXIONZZ! Het grote voordeel van Internet blijft toch, dat je zo’n artikel simpelweg kunt linken, zonder dat je alles opnieuw hoeft te citeren.

Bij het eerst fragment, “Donderdagmiddag”, heb ik de lezer uitgedaagd, te ontdekken wat er zo bijzonder aan is. Ik weet niet of je het gezien hebt (of eventueel gehoord of geroken), maar dat verhaal was het rechtstreeks gevolg van een oefening in bewust zintuiglijk waarnemen.

Ik moest een bepaalde plek in gedachten nemen, een huis, een bos of desnoods een kantoor, en alles noteren wat daar te zien, horen, ruiken en voelen was. Normaliter schrijf ik zo niet. Ik heb weinig voeling met mensen die zo druk zijn met waarnemen, dat het denken er bij inschiet. Beschrijvingen van personen, landschappen en interieurs duren bij mij nooit langer dan één alinea. Een ‘landschap’ als het volgende, dat ik schilderde op een VINEX-lokatie in aanbouw, op zaterdagmiddag, is voor mij mooi genoeg.

De wind zingt door de mazen van de hekwerken. Zand stuift op en valt weer neer.

Van stukjes zoals dat over die gefrustreerde kantoorbediende, wordt ik doodmoe als ik ze (her)lees: dat bouquet van beelden, die kakofonie van geuren, zo’n caleidoscoop van geluiden. Toch was deze oefening niet nutteloos; hij bracht me de geur van verbrand stof te binnen, die ik jarenlang had geroken, zonder hem ooit goed tot me door te laten dringen.

De aardigste vondst vind ik echter het prehistorische monster dat zou rondwaren door de keldergewelven van dat kantoorgebouw. Maar die vondst kan onmogelijk op rekening van een zintuiglijke waarneming geschreven worden.

Fragment 2, het gedicht over de vos, kwam voort uit de opdracht, een bestaand sprookje bij de kop te nemen en dit opnieuw te vertellen, maar dan vanuit een ander perspectief. Ik interpreteerde deze opdracht heel ruimhartig, en dacht aan een recente trip naar Hulst waarvan ik indertijd ook verslag heb gedaan op De digitale reiziger; mei 1998 was een uiterst vruchtbare maand. Buiten de stadspoort had ik daar een reliëf gefotografeerd, voorstellende Reynaert de Vos. Dit was opgericht ter herinnering aan de dichter van diens epos, die halverwege de 13e eeuw mogelijk in dit stadje gewoond heeft. In mijn gedicht liet ik de vos vol weemoed spreken over dit tijdperk.

Het derde fragment, “de luie revolutionair” vind ik zelf het meest opmerkelijke. Hier luidde de opdracht, uit je platen- CD-, of cassetteverzameling een lied te selecteren in een taal die je niet kon verstaan. Dit lied, en de tekst ervan, moest je desondanks aandachtig beluisteren, zodat het je kon inspireren tot een ‘vertaling’.

Ik dacht even aan Frank Boeijen of Ivan Heylen, of gewoon een slecht gearticuleerde Engelstalige song. Maar ineens schoot me te binnen dat er zich in mijn platencollectie een nooitgedraaide spaanstalige LP bevond die we ooit cadeau gekregen hebben van de VARA. De plaat was uitgebracht ter herinnering aan een revolutie in een Midden-Amerikaanse terreurstaat, die gunstig was geëindigd; dat wil vermoedelijk zeggen: met het over de kling jagen van alle vuige rechts-kapitalistische machthebbers.

Het eerste nummer van de LP was opgebouwd uit onwelluidend gebonk op een gitaar, en dito krijgshaftig gebrul, waarvan ik een paar Spaanse woorden opving. Ik voelde een hartgrondige ergernis in me opwellen, en daarmee het idee voor deze revolutionaire song.

Nu moet ik nog verklaren, hoe ik aan deze schrijfopdrachten kwam, want zelfkwelling is hier niet de hoofdoorzaak. Nee, ik had me opgegeven voor een cursus “Schrijven van proza en poëzie” van de schrijfschool ‘Het Colofon’, diep weggestoken in de Amsterdamse grachtengordel. (Een website hebben ze nog steeds niet; het is zelfs de vraag, of ze nog bestaan. Een half jaar geleden las ik een bericht over een dreigend faillissement.)

Het Colofon verzorgt, of verzorgde, een vierjarige vakopleiding voor prozaïsten, poëten en toneelschrijvers. Daarnaast werden er een aantal korte cursussen gegeven voor beginners, meer gevorderden en mensen die hun eerste writersblock alreeds achter de rug hadden.

Bescheiden als ik ben, schreef ik me in voor het beginnersniveau. In mijn achterhoofd hield ik de mogelijkheid open, uiteindelijk de vakopleiding te gaan doen; vier jaar lang de literaire bohémien uithangen in genoemde grachtengordel leek me een aantrekkelijk toekomstperspectief.

Nu leverden zowel de gedoceerde poëzie als het proza ook bij een beginnerscursus al handenvol problemen op. De dichtkunst moesten we leren door het navolgen van voorbeelden. Daaronder bevonden zich de dichter van het light verse Toon Tellegen, aan wie ik sedertdien de bloedschurft heb, maar ook Hugo Claus, die me heel zwaar op de maag lag.

Een van de gedichten die we moesten imiteren was Claus’ ‘Bitter smaakt’, hierboven geciteerd.Veel kon ik niet aanvangen met dat gedicht. Voordat ik aan die cursus begonnen was, had ik nog nooit poëzie geschreven, en er onder ons gezegd ook nog niet al te veel van gelezen.

De ‘ik’ in ‘Bitter smaakt’ wist zich bedreigd door bepaalde vaag omschreven dingen, waaronder stoppelrapen, en voelde allerlei diepere driften in zich rondwoelen, zoveel was duidelijk. Maar wat dat nou allemaal moest, begreep ik niet precies; laat staan dat ik het zou kunnen imiteren. Ik schreef dus zo maar wat op, maar dat was gelovik ook weer niet de bedoeling.

Met het proza had ik problemen van een geheel andere aard. Het jaar voorafgaande aan de cursus had ik als een bezetene geschreven, zonder er al te diep over na te denken. Daarbij was een bepaalde stijl tot ontwikkeling gekomen die ik nog steeds met genoegen de mijne mag noemen. Als je dan ineens stukken moet schrijven in een geheel andere trant, dan ontstaat al spoedig kortsluiting in beide hersenhelften, hetgeen de kwaliteit van het eindproduct niet ten goede komt.

Verder was het zo dat ik de enige satiricus was in een groepje medecursisten dat verder vooral bestond uit romantici. Dat botste ook al aardig. Mijn voorlezing van “de luie revolutionair”, en de daarbij behorende uitleg vielen niet geheel in goede aarde. “Het lijkt wel, of je alleen maar door je ergernissen geïnspireerd wordt tot schrijven”, zei de docent, die liet doorschemeren dat hij dit niet het meest gunstige uitgangspunt vond voor het beoefenen van de schone letteren.

Het was een ontstellend aardige man, die docent, maar een estheticus. Ik huldigde, en huldig het standpunt dat een literair werk in de eerste plaats iets te zeggen moet hebben; liefst luid en duidelijk. Ik noem dat ‘de boodschap’, met enige reserve. Is het daarnaast nog mooi, dan is dat alleen maar mooi meegenomen. Ik besef dat dit opvattingen zijn, vrijwel even achterhaald als het dichtwerk van die monnik (?) uit Hulst(?), maar ooit komt het weer in de mode.

De docent was overigens wel knap. Feilloos haalde hij de zwakke plekken uit je gedichten of verhalen; zijn wijzigingsvoorstellen sneden altijd hout. Maar precies uitleggen waarom het een beter dan het ander was, dat lukte hem vaak ook niet.

De vraag is natuurlijk, of je schrijven überhaupt wel kunt leren. Amerikanen denken van wel. In de states bestaan schrijfscholen, waar je met academische precisie short stories leert componeren, die je een plaats garanderen in de literatuurhistorie. In Nederland denkt men er over het algemeen anders over. Iedereen die iets bereikt heeft in de kunst, of het nu schilderen betreft of toneelspel, vertelt graag het verhaal over zijn voortijdige verwijdering van de academie, of over het feit dat hij zakte voor het toelatingsexamen, wegens gebrek aan talent. Uitgevers geloven zeker niet in schrijfscholen; zelden heb ik een auteur uit de bestsellers-top tien horen beweren, een afgestudeerde van Het Colofon te zijn.

Ik twijfel. Soms denk ik, dat schrijven een kwestie is van heel, heel erg veel oefenen. Maar mijn eigen ontwikkeling logenstraft dat beeld toch wel enigszins. In 1998 schreef ik beter dan in 1974, dat zeker. Tussen 1998 en heden is er echter weinig progressie meer aan te wijzen in mijn werken.

Satire kun je zéker niet leren. Dat vereist een levenshouding waarbij je de dingen ziet onder een hoek van 120 graden - alles op zijn kop, maar toch niet helemaal - dat heb je of dat heb je niet. De regels, die je op zo’n schrijfschool te krijgt aangereikt, moet je dan natuurlijk niet klakkeloos toepassen, maar ook eerst bijna op zijn kop zetten.

Weet je, ik rotzooi eigenlijk zo maar wat aan. Bij dat verhaal van laatst, over die avondlijke fietstochten, zat er precies 3 uur en 19 minuten tussen het eerste indopen van de pen in de inktpot en het afvloeien van het papier. Dat verhaal staat als een huis, vind ik soms. Ik lees het daarna nog wel een keer of vijf, zes over, maar dat is alleen voor kleine cosmetische operaties; een woordvolgorde die me niet bevalt, een synoniem dat net beter past. De opzet verander ik beslist niet meer. En de raarste zinnen laat ik meestal staan, omdat die vaak het beste zijn.

Maar als ik over een verhaal moet gaan nadenken, dan staat het raderwerk spoedig stil. Dan doe ik wekenlang over een klein peststukje, dat me daarna nog niet eens bevalt, ook. Schrijven is een louter intuïtief proces; ga je het berekenend benaderen, dan bereik je niets. Of geeft dat nu juist het verschil aan tussen een professional en een amateur als ik? Een amateur hoeft niet te rekenen.

Hoe het ook zij; ik zag af van de vakopleiding bij Het Colofon, al vond ik die beginnerscursus door de bank genomen toch wel aardig. In plaats daarvan meldde ik me voor de avondstudie Nederlandse taal en letterkunde aan de universiteit van Utrecht, een beslissing waarvan ik nooit een seconde spijt heb gehad. Je hoeft daar dichters alleen maar te begrijpen, en wordt niet uitgedaagd, ze te imiteren of zelfs te emuleren; het is een stuk eenvoudiger.

- - - -

Ik had in deze jubileumcolumn nog iets willen schrijven over de plaats van ‘de column’ in de hedendaagse literatuur, en over het verband tussen stijl en persoonlijkheid, maar helaas, de ruimte is al weer vol. Deze zwaarwegende onderwerpen zullen we laten rusten tot een volgend jubileum.

Frans Mensonides

OPDRACHT: Schrijf nu zelf een column in de stijl van REFLEXXIONZZ!


De vakantietijd staat voor de deur (cliché, cliché), de komkommertijd heeft de drempel al overschreden, en daarom leek het me aardig, een nieuwe reexx reisverslagen op deze site te publiceren. Die verschijnen voorlopig op deze pagina als weekendaflevering (die je dus op maandagmorgen kunt lezen); de midweexxe aflevering (die je bewaart voor vrijdagmiddag) zal ook gewoon blijven verschijnen.

De reisverhalen zullen de goede oude tijd van De digitale reiziger doen herleven, maar ook weer niet helemaal: ze zijn korter dan vroeger, en niet voorzien van illustraties. Dit alles omdat ook ik niet toe kan met minder dan vijf uur slaap per nacht; mijn excuses voor dit ongemak.

FM


Aflevering gemist? Kijk in het overzicht van recente REFLEXXIONZZ! in de rechterkolom.

Daar is ook te zien: de uitsmijter van Fris Spr!ts.

Pasfoto:

foto: Wim Scherpenisse


Colofon

REFLEXXIONZZ! biedt columns over openbaar vervoer en andere onderwerpen, reisverslagen, korte verhalen en geen gedichten.
Dit digitale magazine verschijnt in de regel twee keer per week; wie elke maandagmorgen en vrijdagmiddag een bezoek aflegt, zal meestal wel iets nieuws vinden.
Teksten: Frans Mensonides en/of Fris Spr!ts, tenzij anders vermeld.

REFLEXXIONZZ! maakt deel uit van de opgeheven site De digitale reiziger, waarvan het archief nog toegang verleent tot alle tussen 1996 en 2001 verschenen artikelen.

Wie op de hoogte gehouden wil worden van alle updates, kan zich aanmelden voor de nieuwsbrief Reiziger.

Op- of aanmerkingen, opbouwende of afbrekende kritiek, benevens suggesties zijn welkom in mijn brievenbus. Vrijwel alle brieven worden door mij beantwoord, zij het meestal niet per kerende post.


Overzicht meest recente REFLEXXIONZZ!

3 maal daags 1 placebo Mijn antwoord op matige depressies - Za 13.07.2002
- - - -
Kopstations en knuffeltram Het zotste idee over het Leidse OV - Wo 10.07.2002
- - - -
In loondienst Acht gouden loopbaantips - Zo 07.07.2002
- - - -
Klantenbarometer Een nieuw meetsysteem voor OV-kwaliteit, waar niets van klopt - Do 04.07.2002
- - - -
Zonnewende Stemmingen in de zomeravondschemering - Ma 01.07.2002
- - - -
Interim Waar zouden we zijn zonder ambtenaren? - Vr 28.06.2002
- - - -
Hartfilmpje Een eeuwfeest, en een paar bange weken - Ma. 24.06.2002
- - - -
Foetsjeboll WK's van heden en verleden - Vr. 21.06.2002
- - - -
Metrofrequentie Het nieuwe schot-voor-de-boeg van NS - Do. 19.06.2002
- - - -
Overzicht van ALLE verschenen afleveringen; 1998 - heden



De uitsmijter, door Fris Spr!ts

De bezoekersaantallen van de Floriade vallen tegen.

Het FLORIEERT niet erg!

Ha, ha, hi, hi, ho, ho: allemaal even lachen om alweer zo'n flauwe, smakeloze woord-bak van Hollands kortste en kleinste columnist, ingehuurd van de goedkoopste krant van ons land: uw aller Fris Spr!ts.


© 2002, Frans Mensonides, Leiden


29/168/300/23,5