Jaargang 5 Aflevering 20 ZONDAG 21 JULI 2002
Deze column is afkomstig uit het archief van REFLEXXIONZZ! Klik hier voor de meest recente aflevering. OV-reisverhaal Louter presentexemplaren
Quirinus Yerna op Walcheren heeft jarenlang een uitzonderlijke boekenverzameling gehad, die bestond uit louter presentexemplaren
Oefenzin uit mijn Scheidegger-typecursus van ruim een kwart eeuw geleden. Van 1996 tot in de nazomer van 2001 reisde ik als ’De digitale reiziger’ per openbaar vervoer stad en land af, om de lezer verslag uit te brengen van alles wat ik onderweg zag, dacht en beleefde. Nu, juli 2002, wordt de reeks voortgezet op REFLEXXIONZZ!, met - gelukkig! - kortere verhalen en zonder foto’s, zoals vorige week reeds beloofd.
De eerste reis voert naar het kunstenaarsstadje Domburg, op het “eiland” Walcheren (dat geen eiland meer is, sedert het rond 1870 is vastgesmolten aan Zuid-Beveland. Later is het ook nog door middel van dammen verbonden met Noord-Beveland en Schouwen-Duiveland). ‘Domburg’ was afgelopen zaterdag het antwoord op een vraag in de TV-quiz ‘Twee voor twaalf’; zo kwam ik op het idee. Op padIn de hal van station Middelburg, waar ik om halftien aangekomen ben, bestudeer ik de busdienstregeling van Walcheren. Het ruim 200 km2 metende en niet veel meer dan 100.000 inwoners tellende “eiland” kent slechts een beperkt net, dat er in de zomerperiode heel anders uitziet dan ‘s winters. De bus bedient in elk seizoen zijn eigen markt: op de winterdag de scholieren, en in het hoogseizoen de toeristen.Als we het eiland-overschrijdende verkeer even buiten beschouwing laten, heeft Walcheren in de zomer vier buslijnen: 56 en 57, die stadsvervoer verzorgen in Vlissingen en Middelburg (d.w.z.: beide lijnen komen in beide steden), en 52 en 53, die de rest van het gewezen eiland ontsluiten. De stadslijnen rijden eens per half uur; de streekbussen in uurdienst. Na 22.00 uur wordt het op Walcheren heel moeilijk om je nog per bus te verplaatsen. Station Middelburg is het absolute middelpunt van dit lijnennetje. De meeste bussen vertrekken van de Loskade, aan de overkant van het Kanaal door Walcheren. Menig overstapper heeft hier het nakijken als de plompe, ijzeren draaiburg openstaat, en aan de overkant de bus er vandoor rijdt. Zelf loop ik geen risico op die sof: pas om 10.11 zal lijn 52 naar Domburg vertrekken. Ik steek over, leun ruim een half uur lang als een baliekluiver over een hek, met een rust die ik feitelijk niet bezit, en zie de brug meerdere malen open en dicht draaien.
Dan is het moment van vertrek aangebroken. “Ik moet naar die camping, daar bij Domburg”, zegt een lange, slungelachtige jongen, die voor mij het trapje is opgegaan. “Kunt u me waarschuwen?” De busbestuurder laat zijn stempel met kracht neerkomen op de strippenkaart van de jongeman. “Ik weet meestal waar ik heen mot, als ik op weg ga”, knort hij. We vertrekken, met slechts een stuk of tien passagiers. Middelburg is de kleinste provinciehoofdstad van Nederland; al snel maakt de stad plaats voor platteland. In vijftien seconden doorkruisen we Buttinge, waar even zo vele huizen staan. Grijpskerke is een serieuzer dorp, met een kerk, een kruispunt en een witte molen. “Ik zeg altijd netjes goeiedag!”, blaft de bestuurder tegen een meisje dat dit had nagelaten. Dat zal best, dat hij altijd goeiedag zegt, maar daarmee is zijn complete arsenaal aan klantvriendelijkheid toch wel opgesomd, vrees ik.
In Aagtekerke staat ‘t Ouwe Dorpsuus’ bij te dragen aan de Zeeuwse folklore. Dan doemt de kerktoren van Domburg al op aan de einder; we zijn niet veel langer dan een kwartier onderweg geweest. PointillistischVeel dingen zijn groen in Domburg: de luiken, de kozijnen, een paar houten gevels. De zon schijnt met kracht en er waait een gezonde, frisse zeewind binnen. Het is halfelf en de stad komt juist tot leven. Campingbezoekers trekken met bolderkarren naar de winkels.Toerisme is hier het voornaamste bestaansmiddel. Domburg heeft 1500 inwoners, maar de toeristenindustrie produceert meer dan een miljoen overnachtingen per jaar, dat is te zeggen: bovenop de 547.500 nachten die de inboorlingen hier zelf doorbrengen. Domburg kreeg al in de 13e eeuw stadsrechten, en trad in 1834 toe tot het indertijd zeer selecte gezelschap van badplaatsen. In dat jaar werd de eerste bader te water gelaten. Een zeebad verliep indertijd op uiterst gedistingeerde wijze. Niet spiernaakt het nat inrennen, zoals thans. Nee, men stapte aan boord van een badkoets, die de zee in werd gereden. Vervolgens werden de paarden afgekoppeld en door de koetsier terug naar het strand gemend. De koets bleef in zee staan, zodat de passagier onbespied kon baden. Als hij uitgepoedeld was, kwamen de koetsier en de paarden hem weer ophalen. Bij de VVV schaf ik me een cultuurhistorische wandeling aan, die beschreven staat in een kleurrijk boekje. Domburg mocht in het eerste kwart van de vorige eeuw vele kunstenaars onder haar inwoners en badgasten rekenen. Jan Toorop en Piet Mondriaan hebben in Domburg jarenlang geschilderd, en hebben vele illustraties bijgedragen aan het wandelgidsje. De dichter P.C. Boutens liep hier te mijmeren - over de goede dood, waarna alles beter zou worden; hem kennende - en hield diepzinnige gesprekken met zijn kunstbroeder Arthur van Schendel, een van de meest populaire romanschrijvers uit die dagen. Er woonde ook een echte prinses, Elisabeth von Wied, die gedichten schreef onder het pseudoniem Carmen Sylva, en de gelijknamige villa bewoonde die nog steeds te zien is langs de boulevard. Allen zullen klant geweest zijn van de society-arts Dr. J. Metzger, en zich hebben laten masseren en beknijpen in zijn kliniek. Veel zonderlingen hadden er ook domicilie, stel ik me voor. Mondriaan bijvoorbeeld, die vrijwel nooit een bek los deed. Maar ook die zunige bibliothecaris Quirinus Yerna, met zijn gratis collectie, zou in dit stadje geleefd kunnen hebben. De NH Kerk in het hart van Domburg behoort tot de meest getekende en geschilderde godshuizen in Nederland. In het boekje staan twee tekeningen van Mondriaan. Op de eerste, uit 1909, is de kerk duidelijk herkenbaar; de tweede, van vijf jaar later, bestaat slechts uit een spel van lijnen waarin je met veel moeite ramen en torentjes herkent. Ter hoogte van die kerk staat bus 53 te wachten op zijn vertrektijd-volgens-dienstregeling, en het verkeer op te houden. Tussen 1906 en 1937 was Domburg vanuit Middelburg bereikbaar met een stoomtrammetje. Het voormalige stationsgebouw, de Stationsstraat en café Tramzicht herinneren nog aan dat tijdperk. Via een steil duin klim ik naar de boulevard. Daar, landinwaarts kijkend, zie ik wat Jan Toorop zag in 1903, toen hij inspiratie opdeed voor het pointillistische schilderij ‘In de duinen’. Het staat afgebeeld in de wandelgids. Helaas heb ik op Internet geen afbeelding kunnen vinden; hoe zou het overkomen op een op zichzelf al pointillistisch beeldscherm? Ik vergelijk het schilderij met de werkelijkheid, en verrek! (krijg nou niks!), ik zié het. Die vreemde purperzweem op het werk van Toorop hangt hier écht; het lijkt tegennatuurlijk, en ik zou niet weten hoe het kwam, maar ik zie het met beide ogen.
Ook het duinbos de Manteling, een kilometer verderop, met zijn hoekige houtstaken, lijkt nog steeds op wat de schilderessen Charley Toorop, Jacoba van Heemskerck en Mies Drabbe er indertijd van maakten.
Altijd vakantieIk besluit naar Westkapelle te lopen; zeven kilometer volgens de wegwijzer. Eerst bezoek ik een vieze WC aan de boulevard, in een houten gebouwtje, waar de spetters zo ongeveer aan het plafond zitten.Even verderop zijg ik neer op een bankje, en open mismoedig mijn tas, op zoek naar wat tegenwoordig moet doorgaan voor een lunchpakket. Sinds kort sta ik op een diabetes-dieet, een vrij streng dieet dat heel nauw luistert. Ik mag dagelijks de hoeveelheid koolhydraten vermalen die aanwezig is in zeven normale boterhammen plus vijf aardappeltjes ter grootte van een kippenei. Daarnaast is ook vet zo goed als taboe. De tijd, dat ik voedsel in onbeperkte hoeveelheden achter mijn huig kon proppen, is voorbij. Vroeger stond ik er niet bij stil, en genoot ik niet eens van die vrijheid. De mij toegemeten hoeveelheid koolhydraten moet ik bovendien verspreid over heel de dag tot me nemen, zodat ik vrijwel onophoudelijk zit te eten, en toch een hol gevoel in de ingewanden blijf houden. Wat uit mijn tas te voorschijn komt, noem ik voor het gemak maar een veekoek; een hard, droog en vezelrijk tussendoortje, dat halverwege mijn slokdarm blijft hangen, en qua koolwaterstoffen gelijk staat aan 0,58 bruine boterham. Snel verder. “Kwetsbaar gebied. Niets beschadigen of verontrusten”, lees ik. Zo voel ik me onderdehand ook: kwetsbaar gebied. Maar laat ik me niet beklagen: sedert ik op dit dieet sta, voel ik me een stuk beter dan daarvoor, hoewel hongerig. Ik kan er 100 jaar oud mee worden; nog 55 jaar dieet houden, dus. Ik volg het pad door de dunne duinenrij. Een straffe wind blaast me in de rug. Zwerk en zee, strand en water, duinen en lucht, dorpen en weilanden: alle kleuren op Walcheren lopen geleidelijk en pointillistisch in elkaar over; Toorop heeft het correct gezien. Ik mijmer over het kunstenaarsleven in het Domburg van 100 jaar geleden, zoals dat naar voren komt uit het wandelboekje. Het heeft aantrekkelijke kanten: een beetje lummelen, wat kouten met geestverwanten, in afwachting van de dag dat je humeur en de weersomstandigheden nou nèt precies goed zijn om het schilderij of gedicht van je leven op het doek, respectievelijk het papier, te knallen. Ik ben jaloers op het geduld van die mensen; loop nu eigenlijk alweer te stressen en te rekenen, of ik wel om negen uur thuis zal zijn, want er ligt nog minstens voor drie uur werk op me te wachten, dat liefst vandaag nog af moet. Voornamelijk schrijfarbeid; het werk van een dilettant is nooit voltooid. Toch zal het allemaal niet ideaal gewest zijn in Domburg. Het is niet uitgesloten dat het toen een broeinest was van kinnesinne, van jalousie de metier, en van gepassioneerde buitenechtelijke relaties, want dat heb je wel onder kunstenaars. Maar het in-brave boekje van de VVV meldt daar niets over. Het strand gaat over in asfalt, en de duinenrij maakt plaats voor de Westkapelse Zeedijk, die al bijna 500 jaar lang het land ligt te verdedigen tegen het water. Ik richt mijn blik landinwaarts. Als Toorop in 2002 nog geleefd had, zou hij de rotorbladen van de windmolens vast ook wel gepointilleerd hebben, benevens de krappe hutje-mudje camping, met zijn kleurige tentdaken, die onderaan de dijk ligt. Alles heeft zijn eigen schoonheid op Walcheren, en al wat de mens gemaakt heeft, harmonieert perfect met de natuur. Dat bekrompen kampeerterrein in die immense vlakte intrigeert me; de vakantiegasten leven er dichter op elkaars lip dan ‘s winters in de stad. Ik nader de knik van Walcheren. Dit zou de meest westelijke plek van Nederland moeten zijn (maar dat is het niet; er zijn in Zeeuws Vlaanderen minstens 25 dorpen en gehuchten die kunnen bogen op een geringere oosterlengte). In de knik ligt Westkapelle, volgens meteorologische statistieken het meest zonnige stadje van Nederland. Ook vandaag klettert het zonlicht neer op de lege straten. De huizen lijken op vakantiebungalows; het is hier twaalf maanden per jaar vakantie. Ik klim van de dijk af, en loop Westkapelle binnen. Het is rustig, hier. De Duitse invasie laat nog even op zich wachten, en de inboorlingen hebben het anker gelicht, want ook bewoners van toeristenoorden gaan zelf op vakantie. Hier kun je midden op straat lopen, zonder lijfsgevaar. De huizen zijn allen nieuw, en een stadskern lijkt te ontbreken. Westkapelle moet in de recente geschiedenis getroffen zijn door oorlogsgeweld of watersnood; het kan niet anders. Thuis sla ik het na. Aan het eind van de Tweede wereldoorlog is het plaatsje, evenals vrijwel geheel Walcheren, onder water gezet. Bovendien is het getroffen door een bombardement. Het enige monument is de oude kerktoren, die tevens dienst doet als lichtbaken. Ook deze toren is door Mondriaan geportretteerd. Het is een wat komisch gezicht: een kolossale vuurtorenlamp, in plaats van een torenspits-cum-weerhaan. Merkwaardig genoeg staat dit bouwsel helemaal achteraan, zo ver mogelijk van de zee. In een tuin zie ik een konijnenhok, waarvan de bewoner “Flymo” heet. Een handelaar in aardappelen heeft zakken van een kilo in zijn tuintje liggen. Je kunt zo’n zak meenemen, en het geld door de brievenbus werpen. Een onbegrensd vertrouwen in de mensheid heerst hier; dat er betaald wordt, en dat het echt een kilo is.
Ik stel me op bij de halte van bus 53 die via Veere naar Middelburg zal rijden. “Voor korte route Middelburg / Vlissingen halte overzijde”, staat er vermeld. In de abri aan de overkant zit een wat sjofel, hoogbejaard echtpaar, met twee tandeloze monden, de loop der gebeurtenissen af te wachten. Een veel jongere dorpsgenote passeert de abri, steekt haar hoofd naar binnen en brult op orkaankracht: “GADE MET DE BUS MEE??”. De twee kijken enigszins verdwaasd, geschrokken van dit verbale geweld. En waarom zou je trouwens anders bij een bushalte zitten?
HaringvreterDaar komt mijn bus al; hij is vijf minuten te vroeg. De chauffeur zet er desondanks flink de vaart in. We keren terug naar Domburg, en zetten vandaar koers in de richting van Veere. Ook deze bus is niet druk. De chauffeur verstrekt toeristische informatie, onder andere aan een Waalse, die zorgvuldig haar school-Vlaams spreekt; tastend, aarzelend Nederlands, met mooie dunne l’en.Aan de overkant van het gangpad zie ik een jongeman met zeven piercings in elk oor, kaalgeschoren banen op het schedeldak, en aan de kin een lange, zwarte geitenknevel. Wat takelen sommige mensen zich toch toe!; het most niet maggen van de smaak-politie. Als het nou nog een kunstenaar was, maar daar verdenk ik hem niet van, daar is hij toch te gewoontjes en te suf voor. Walcheren is groter dan je denkt. Er wordt hier zowel veeteelt als landbouw beoefend. We passeren uitgestrekte groene velden van ik-weet-niet-wat. Het dorp Serooskerke herken ik van mijn tocht met lijn 104, in november 1998 beschreven in De digitale reiziger. De bus stuift door Gapinge heen. Dan komt de plompe kerktoren van Veere in zicht. Veere, aan het naar haar genoemde meer, is een handelsstad waarvan de grote bloeitijd al een eeuw of vijf achter de rug ligt. De naam van het stadje herinnert nog aan de veerpont naar Campen, die niet meer uitvaart, sedert dat dorp op een kwade nacht in de golven is verdwenen. Ik zou een aparte aflevering kunnen wijden aan het schoons dat in Veere te vinden is: de vergezichten op het meer en het eiland Haringvreter; het netwerk van steegjes met rood bebaksteende muren, maar ik heb er weinig oog voor. Voor mij, vanmiddag, is Veere vooral een uitstalling van verboden etenswaren: snoep, ijs en patat bij de vleet. Tegen mijn hongerdieet ga ik een bezwaarschrift indienen; vanavond nog, ik ga er nóg een uur eerder voor naar huis. Ik zie kinderen zich voeden met dropveters en spekkies. Gebaksvitrines lachen me verleidelijk toe. Over Haringvreter gesproken: in een opwelling koop ik een broodje haring, en loop er besmuikt mee naar het havenhoofd, waar ik het wil nuttigen. Maar ik zat al aan mijn broodtaks voor de hele dag, en voer het broodje daarom grotendeels aan de meeuwen. De haring nuttig ik wel; tegen deze vissoort kunnen geen bezwaren van gezondheidstechnische aard ingebracht worden, daar het vlees wel veel vet, maar opvallend weinig cholesterol bevat.
Een jongen en een meisje van een jaar of 17 springen telkens van de ongeveer zeven meter hoge kademuur, en maken ‘bommetjes’ in het water. Niels, een leeftijdgenoot, wordt geprest hun voorbeeld te volgen, maar durft niet.
ZiltIk stap in de bus naar Middelburg. Connexxion biedt per dag een dozijn verbindingen tussen beide steden, nog een paar meer dan in het winterseizoen.De Waalse is er ook weer; zij vraagt aan de chauffeur of het raam open mag, omdat het zo ‘verskriekelijk ‘eet iez’. De man is doofstom, of doet in ieder geval alsof. Nu gooit de vrouw haar charmes in de strijd, en gaat alle mannelijke passagiers langs, om hun te vragen, het dak voor haar open te schuiven. Maar niemand komt in beweging; iedereen beseft dat de indolente chauffeur dan ineens ruzie zal gaan zal gaan zoeken, daar openen van vensters en daken voorbehouden is aan het personeel.
-”Het is een nooduitgang”, beweert een man, “die mag alleen in noodgevallen open”. Bij het station stap ik nog over op bus 56, die via Koudekerke naar Vlissingen rijdt. Deze rit zit ik uit tegenover twee wit-geüniformeerde verpleegsters, die elk in de borstzak drie pennen in de aanslag hebben om alle gebreken van de patiënten op hun status te kunnen noteren. Ik verwacht ook nog een koortsthermometer, maar die is niet zichtbaar. “Ik heb dat broodje haring niet eens helemaal opgegeten”, zeg ik schuldbewust, maar ze geloven me niet, en blijven me met een klinische blik aankijken. Van het centrum van Vlissingen is het nog een klein halfuurtje lopen naar het NS-station, bij de veerhaven. Opnieuw een bombardement van zon en zilte zeewind; roodverbrand zal ik over enkele uren terugkeren in Leiden. - - - - Hiermee eindigt dit eerste OV-reisverhaal in de nieuwe reexx (het tweede, feitelijk; er is geen enkele reden om dat over HTM lijn 11niet mee te tellen). Ik hoop er voor jullie nog vele aan te kunnen toevoegen; louter presentexemplaren! QY Aflevering gemist? Kijk in het overzicht van recente REFLEXXIONZZ! in de rechterkolom. Daar is ook te zien: de uitsmijter van Fris Spr!ts. |
Pasfoto:
foto: Wim Scherpenisse Colofon
REFLEXXIONZZ! biedt columns over openbaar vervoer en andere onderwerpen, reisverslagen, korte verhalen en geen gedichten.
REFLEXXIONZZ! maakt deel uit van de opgeheven site De digitale reiziger, waarvan het archief nog toegang verleent tot alle tussen 1996 en 2001 verschenen artikelen. Wie op de hoogte gehouden wil worden van alle updates, kan zich aanmelden voor de nieuwsbrief Reiziger. Op- of aanmerkingen, opbouwende of afbrekende kritiek, benevens suggesties zijn welkom in mijn brievenbus. Vrijwel alle brieven worden door mij beantwoord, zij het meestal niet per kerende post. Overzicht meest recente REFLEXXIONZZ!
Dit is niet het colofon Schrijfles op een schrijfschool - Wo 17.07.2002 De uitsmijter, door Fris Spr!ts Eerste life op TV uitgezonden lijkopgraving in Nederland Wat verschrikkeLIJK smakeloos! Hoor wie het zegt, Spr!ts! © 2002, Frans Mensonides, Leiden 29/169/301/26,3 |