Jaargang 5 Aflevering 29 DONDERDAG 15 AUGUSTUS 2002
Deze column is afkomstig uit het archief van REFLEXXIONZZ! Klik hier voor de meest recente aflevering. Geknipt uit reisverhaal, dat al te lang was. Ruimtewezens in streekbus
Mijn isolement duurde niet lang, want een paar haltes verder, in het centrum van een dorp, stapten er twee vrouwen in, een moeder van tegen de vijftig, en een dochter van een jaar of zestien. Ze verschenen op het toneel met een zekere omhaal, er werd gepuft, er werd “he, he” geroepen, vanwege de warmte. De chauffeur, die ze bleken te kennen, werd hartelijk en uitgebreid gegroet. Ze ontdeden zich van jassen en boodschappentassen, propten dit alles op de zitplaats achter de chauffeur, en ploften zelf neer aan de overkant van het gangpad. Vraag me niet, ze te beschrijven; ze zagen er gewoonweg te gewoon uit om ze te onthouden.
“Zeg, ik zeg net tegen mijn moeder: - we zagen je aan komen rijden - hoe oud zou Klaas nou wezen?”, zei het meisje tegen de chauffeur. Deze zweeg.
Nu kreeg de chauffeur een ijdel trekje op het gelaat. In de spiegel kon ik zien, dat hij in de spiegel keek. Hij streek even door het haar, dat inderdaad nog ruimschoots aanwezig, en zwart was. “Nee, nee, nee, ik ben inmiddels al 44, hoor”. De dochter haalde haar schouders op. Er volgde een broeierig zwijgen. De chauffeur keek strak op de weg. Ik pakte het boek uit mijn tas dat mij die dag vergezelde. Het was een bundel met reisverhalen, niet zo maar reisverhalen, maar een anthologie van de beste die in het jaar 2001 in Nederlandse kranten en tijdschriften gepubliceerd waren. Er stonden verhalen in van beroemde schrijvers als Ronald Giphart, beroemde reizigers als Ronald Naar, matige columnisten als Jack Nouws, en ook enkelen van normale mensen. Reisliteratuur boeit me zelden (al schrijf ik het zelf) en ik lees het ook niet graag. Groenland, Nieuw-Zeeland, Zuid-Afrika: ik ben er nooit geweest, en hoef er van mezelf ook beslist niet heen. Het lijkt wel of mensen zo ver mogelijk weg willen; menen ze dan echt, dat reisverslagen beter en boeiender worden naarmate je er meer mijlen voor hebt afgelegd? Ik reis liever in Nederland en omgeving. Dat heeft als voordeel, dat ik de mensen tenminste kan verstaan, zodat ik mijn verhalen kan larderen met wat ze aan onzin uitbraken. - - - De dochter raapte een krant op van de vloer, en begon een artikel te lezen onder een foto van een nog nasmeulend vliegtuigwrak. “Weer 18 doden, in de Oekraïne, met een luchtramp. Alle inzittenden vonden de dood. Stom, ‘ze vonden de dood’. Alsof ze ernaar gezocht hadden. Daarom stapten ze zeker in die kist, om de dood te vinden. Ja, ja, en nou allemaal kassiewijne. Ze hebben het gevonden, hoor. Geen spoor meer van over, van die mensen; een hoopje stof. Erg he? Ze zoeken naar de zwarte doos. Maar weet je, in zo’n zwarte doos vinden ze toch nooit de waarheid. Weet je wat ik wel eens zou willen? De laatste, enige overlevende zijn van een luchtramp. Iedereen dood, verder. Dat ik de enige was, die de ware toedracht kan onthullen. Maar ze zullen niet naar me luisteren, dat weet ik nou al. Nee, al die dingen gaan toch mooi de doofpot in. Weet je, waardoor die ramp laatst op die luchtvaartshow is veroorzaakt? Door ruimtewezens.”
-“Ga weg”, zei de moeder.
“Geloof jij dat nou, Klaas?”, vroeg de moeder.
Het meisje las nog meer rampspoed voor uit de krant, waarbij ze dictie gebruikte van een wat ouderwetse radio-nieuwslezer. Toen stond ze plotseling op, en liep door het gangpad naar het openstaande dak. “Als je mij dat flikt, he”, schreeuwde de moeder naar de dochter, die nog steeds onder het open dak stond, en geen aanstalten maakte, erdoor te klimmen,“met je kop uit dat dak hangen, terwijl ik het je verboden had. Als je mij dat flikt! Dan zou ik in staat zijn om je dood te trappen, als je tenminste nog zou leven. Wat zeg ik? Als je dood bent, door je eigen schuld, dan kom ik geeneens op je crematie”.
De dochter reageerde niet, en liep weer naar voren om haar oude plaats in te nemen.
“‘t’is niet druk, in je bus, Klaas”, zei ze, “Iedereen ligt met zijn luie reet in het zwembad”.
“Hou je smoel, graftrut!”, schold het meisje. Na enig zwijgen begon ze aan een nieuwe voorlezing uit de krant. “Meteoriet slaat in 2019 in op Aarde. Nou, dat zal inslaan, als een bom. Ha, ha! Wereldwijde klimaatveranderingen. Maar tegen die tijd kunnen we al lang kolonies stichten op de maan. Dan zeg ik: tabé hoor, met zijn allen! dag vader, dag moeder, dag zuster Ursula, ik ga lekker naar de maan toe”. -”Nou, nou”, zei de buschauffeur. Ik overdacht mijn toekomstplaatje: leven op de maan, of verdelgd worden op aarde. Soms krijg ik signalen uit mijn omgeving dat ik een zwartkijker en doemdenker ben, maar dit sloeg werkelijk alles. -”Weet je, Klaas”, hernam de dochter. “Ergens zijn wij aliens, ruimtewezens, zij daar en ik. Zou je geloven, dat wij tweeën uit de ruimte komen? De chauffeur liet het bij een lachje. -“En u meneer, zou u geloven dat wij tweeën eigenlijk ruimtewezens zijn? Denkt u ook wel eens dat u eigenlijk een ruimtewezen bent?” Dat had ik de hele tijd al zitten vrezen, dat ze mij in hun wonderbaarlijke gesprekken zouden betrekken. Ik denk nooit dat ik een buitenaards wezen ben, al zou dat wel een paar dingen verklaren. Ik ben een mens, niets menselijks is mij vreemd. Wel heb ik vaak het gevoel gehad dat ik tot een culturele minderheid behoorde, louter bestaande uit mezelf. Maar dit leek me geen geschikt antwoord; een ruimtewezen als zij zou het nooit begrijpen. Ik maakte een vaag gebaar dat alles kon betekenen. Het meisje stond ineens op, en liep weer naar achteren; vertederd lachend. “Och, wat schattig!”, zei ze. Ze keek onder een bank. “Hee, nou is ‘ie weg. Ik dacht dat ik een lief klein hondje zag onder die bank.” De bus stopte in het centrum van het stadje waarnaar ik op weg was. De twee ruimtewezens stapten uit, met medeneming van hun wel zeer aardse boeltje.
We reden door naar het station, ik was weer de enige passagier. De chauffeur wierp me via de spiegel een veelbetekenende blik toe. We reden het stationsplein op. Ik groette de chauffeur, en stapte uit. Ja, je maakt wat mee, als je op de bus zit, of, zoals ik, erin. Maar als ik dit ritje gemaakt had in Thailand of Tsjaad, had ik er niets over kunnen schrijven. Het was misschien maar beter geweest. Frans Mensonides - - - - Genoeg van mijn provinciale reisverslagen? Lees “Op reis. De beste Nederlandse en Vlaamse reisverhalen van 2001. Bijeengebracht door Rudy Wester”. As. maandagmorgen tref je op deze plaats weer een echt OV-reisverhaal aan. Aflevering gemist? Kijk in het overzicht van recente REFLEXXIONZZ! in de rechterkolom. Daar is ook te zien: de uitsmijter van Fris Spr!ts. |
Pasfoto:
foto: Wim Scherpenisse Colofon
REFLEXXIONZZ! biedt columns over openbaar vervoer en andere onderwerpen, reisverslagen, korte verhalen en geen gedichten.
REFLEXXIONZZ! maakt deel uit van de opgeheven site De digitale reiziger, waarvan het archief nog toegang verleent tot alle tussen 1996 en 2001 verschenen artikelen. Wie op de hoogte gehouden wil worden van alle updates, kan zich aanmelden voor de nieuwsbrief Reiziger. Op- of aanmerkingen, opbouwende of afbrekende kritiek, benevens suggesties zijn welkom in mijn brievenbus. Vrijwel alle brieven worden door mij beantwoord, zij het meestal niet per kerende post. Overzicht meest recente REFLEXXIONZZ!
"Klanerbroek" (OV-reisverhaal) - Ofwel: Enschede - Winterswijk buitenom - Ma 12.08.2002 De uitsmijter, door Fris Spr!ts Staatssecretaris van Eijck stelt voor, het spaarloon ineens uit te keren, om de economie een oppepper te geven. Hij rekent zich Reijck! Ha, ha, hi, hi, ho, ho: allemaal even lachen om alweer zo'n flauwe, smakeloze woord-bak van Hollands kortste en kleinste columnist, ingehuurd van de goedkoopste krant van ons land: uw aller Fris Spr!ts. © 2002, Frans Mensonides, Leiden 33/178/310/39,5 |