Jaargang 5 Aflevering 63 MAANDAG 9 DECEMBER 2002
Deze column is afkomstig uit het archief van REFLEXXIONZZ!
Klik hier voor de meest recente aflevering.


MEDEDELING!
Deze site is de gehele zondag en een deel van de maandag uit de lucht geweest.
Onze excuses voor dit ongemak (al kan ik er niets aan doen, en was het de schuld van Lycos).

Literaire wandeling

Mijn eigen Zee-straat van Huygens (1)

Yeder een kan begrijpen, hoedanigen gerief Menschen ende Beesten by soodanigen Wegh soude werden aengedaen, wanneer men uyt den Hage aen de Zee soude konnen geraken, soo te voet, als te peerde, te Koets ende te Wagen, in alle tijden van't jaer, ende op alle uren van den dagh, met geen' andere moeyte dan men tegenwoordigh heeft in 't rijden ofte wandelen door alle d'andere Straten van den Hage: daer men nu in 't tegendeel dien wegh niet sonder verdriet van Menschen ende Beesten en kan gebruycken, sonderlingh [vooral] in de Somerdagen, wanneer men het gebruyck van Zee en Strand meest van noode heeft, het zij om ververschingh van Locht, ofte om, Zuyd of Noordwaerd op, eenige verder reise te doen.

Steen-Wegh van den Hage op Scheveningh

In 1653 richtte Constantijn Huygens (1596-1687) zich tot het gemeentebestuur van ’s-Gravenhage met een pleidooi voor de aanleg van een brede klinkerweg naar Scheveningen. Wellicht omdat de staatsman-dichter geen fiducie had in commissies, werkgroepen en de ingenieurs van zijn dagen, had hij die weg zelf alvast maar ontworpen, en voegde hij de bouwtekeningen en plattegronden als bijlage bij zijn schrijven. Tien jaar lang heeft hij vervolgens moeten wachten op het moment dat de spade de grond in ging. De aanleg van de weg nam toen nog eens twee jaar in beslag; steenfabrieken moesten op volle toeren draaien om de benodigde 4 miljoen klinkers te kunnen fabriceren. Weer twee jaar later, in 1667, verscheen in de boekhandel Huygens’ dichtwerk ”De Zee-straat van ’s Graven-Hage op Scheveningh”.

Het gedicht, De Zee-straat, zoals we het kortweg zullen noemen, was bedoeld als Huygens’ zwanenzang. De dichter had zijn 70ste verjaardag achter de rug en was naar begrip van die dagen een stokoud man; hoe had hij kunnen weten dat zijn aardse reis nog 20 jaar zou duren, en hij nog vele andere geschriften het licht zou laten zien?

In de ruim 1000 alexandrijnen (paarsgewijs rijmende dichtregels met elk zes jamben) die De Zee-straat telt, doet Huygens heel wat (leer)stof opwaaien. Uitgebreid gaat hij in op de weerstand die hij ontmoet heeft met zijn plan voor ontsluiting van het vissersdorp, dat tot dan toe slechts bereikbaar was ten koste van een moeizame wandeling door het rulle duinzand. Tot zijn verbittering verstomde zelfs na opening van de weg de kritiek niet, en jeremieerden de conservatieve Scheveningers alsof hen het grootste onrecht was aangedaan. Verder put de dichter zich uit in beschrijvingen van wat er zoal te zien en beleven is langs “zijn” zeestraat: de tollenaar, de vissersvrouwen die hun manden op het hoofd droegen, de herbergen onderweg. En, zoals behoorde in die dagen, heft hij ook nog, in lange digressies, het manend vingertje tegen zijn tijdgenoten. Allerlei slechte gewoontes worden gehekeld: modieuze pronkzucht; ongezonde en overvloedige voeding - waaraan Hagenaars zich blijkbaar ook in het tijdperk vóór MacDonalds en fastfood al te buiten gingen -; jongedames die hun tijd verbeuzelen met kaart- en dobbelspel om geld.

Huygens’ zeestraat is op de huidige plattegrond van de gemeente Den Haag nog steeds zeer goed traceerbaar. Het eerste gedeelte, van de Noordeindse brug tot aan de Javastraat, heeft zelfs zijn oude naam behouden. Daarna volgt de (Oude) Scheveningseweg, die in de bocht langs het Vredespaleis even Carnegieplein heet, en verder nog altijd kaarsrecht in de richting van het kustdorp koerst, door Huygens langs een liniaal getrokken. Daar aangekomen zet de weg zich onder de naam Keizerstraat voort totdat het kerkje, vlakbij de boulevard, bereikt is. Langs, of in de onmiddellijke nabijheid van de zeestraat wordt ons land geregeerd en bestuurd, verschijnen oorlogsschurken uit alle continenten voor hun rechters, en komen uit gans de wereld de aanzienlijkste lieden en allergrootste geesten bijeen voor internationale conferenties die alle wereldproblemen moeten oplossen. De minister-president en de vorstin hebben er hun werkplek; een stadhouder verliet het land en zijn zoon werd als koning ingehaald nabij de straat die het onderwerp is van deze reexx van drie REFLEXXIONZZ!

In mijn leven vormt de zeestraat een merkwaardige rode draad; om de zoveel jaar duikt hij erin op als decor. Mijn mogelijk eerste herinnering speelt zich er af, en mijn eerste twee museumbezoeken; ik bezocht er de specialist die mijn amandelen wilde knippen, werd er geschoold tot het vak dat ik nu uitoefen, heb er pas geleden nog enkele maanden gewerkt, en beleefde er twee pijnlijke schrijfervaringen die op deze plaats, omdat ik iets van een masochist heb, niet onbesproken zullen blijven.

Ook De Zee-straat zelf, ik bedoel nu niet de weg maar het gedicht, heeft mijn pad al eerder gekruist. Toen ik in 1975 staatsexamen HAVO deed, moest ik één werk uit de renaissance op mijn boekenlijst plaatsen, en koos daarvoor die Zee-straat, daar het in een flinterdun boekje stond afgedrukt, dat bovendien voorzien was van een uitgebreide inleiding en samenvatting. Een weinig gelukkige keuze; Huygens is beslist geen geschikte kost voor onervaren lezers van ouder Nederlands.

Toen ik laatst De Zee-straat opnieuw ter hand nam, kwam de tekst me volkomen onbekend voor. Als 18-jarige heb ik het dichtwerk stellig niet gelezen, en me beholpen met de samenvatting, in de hoop dat er geen al te listige vragen gesteld zouden worden. Dat gebeurde ook niet; de examinator vroeg me alleen, in welke opzichten De Zee-straat nu kenmerkend was voor de literatuur uit de renaissance, en daar heb ik me nog aardig uit weten te kletsen. Het mondelinge examen vond, het klinkt wonderlijk, uitgerekend plaats in een school die op nog geen 100 roeden afstand ligt van het punt waar de Zeestraat begint. Weer die sakkerse zeestraat!; ik realiseer het met nu pas, en had het indertijd niet eens in de gaten.

Om al die redenen deze reexx; er dient recht gedaan te worden aan Huygens’ Zee-straat, waarvan ik me indertijd zo schandalig gemakkelijk heb afgemaakt, en die ik vandaag ga bewandelen; in drie delen maar liefst, omdat ook ik van saaie uitweidingen houd.

Het verhaal is gelardeerd met letterlijke citaten uit Huygens’ pleidooi van 1653, gesteld in helder proza dat voor de moderne lezer ook nog wel begrijpelijk zal zijn.

Verder heb ik me gewaagd aan een vertaling van enkele fragmenten uit De Zee-straat zelf. Pas dan besef je, hoe merkwaardig de poëzie van Huygens in elkaar steekt. Je moet die lange, ingewikkelde, gekunstelde zinnen met een pincet uit elkaar pulken om ze te doorgronden. Ook de stijlbreuken die eigen waren aan Huygens’werk, bezorgen de vertaler hoofdbrekens. Huygens dicht met alle deftigheid die past bij een ernstig en voornaam topambtenaar en diplomaat. Maar om de tien á twintig regels schiet hij uit zijn slof met soms te sp!tsvondige en soms te melige woordspelingen die je eigenlijk niet verwacht bij een man die prinsen diende.

Welnu, de lezer oordele zelf over wat ik ervan gebrouwen heb; we gaan op pad.


Voorhout

De wandeling begint bij Den Haag CS, op welke plek ik me sta af te vragen hoe Huygens die hoge kantoorgebouwen zou beoordelen, die de laatste jaren de grond uitgeschoten zijn in zijn geliefde geboortestad. Met gemengde gevoelens, denk ik; hij was beslist niet tegen nieuwe en grootse ondernemingen, anders was hij ook aan heel die zeestraat niet begonnen. Maar anderzijds: vast en zeker zou hij een paar honderd alexandrijnen lang geprutteld hebben over de mens, die God naar de kroon wil steken. Een waarschuwing tegen hovaardij; de toren van Babel, en die van God; dat soort werk.

Huygens woonde hier vlak om de hoek; loop maar met me mee langs het Malieveld, linksaf de Korte Voorhout in, we zijn er bijna! Op de Korte Voorhout herinnert weinig aan de Gouden Eeuw; de straat is in de oorlog slachtoffer geworden van een bombardement. Er staan moderne ambassades met van die hoekige politiepostjes-op-poten ervoor; met grimmige, langwerpige observatieramen, als schietgaten in een kasteel. Die postjes kunnen gemakkelijk neergezet, verplaatst en verwijderd worden, al naar gelang de toestand in de wereld dat vereist.

Deze plek maakte in Huygens’ geboortejaar nog deel uit van het Haagse bos, maar werd kort daarop ingelijfd bij de stad. Vandaag de dag zou een dichter zich er niet thuis voelen. Maar om de hoek heet het Lange Voorhout, en brengt de tijdmachine ons eeuwen terug. Het beboomde Voorhout is een van de mooiste en voornaamste pleinen (of straten, het houdt het midden) van Nederland. Sinds kort is het een museum rijker; in het voormalige paleis van Koningin Emma wordt het werk van de graficus M.C. Escher permanent tentoongesteld.

Het Lange Voorhout huisvest de Raad van State en de Hoge Raad, die ik altijd door elkaar haal, en Hotel Restaurant Des Indes, waar de Haagse sjiek zich voedt en laaft.

“Hier leefde en werkte Constantijn Huygens”, staat te lezen op een gevel, maar “hier” moet opgevat worden als: “op deze plaats”; het huis dateert duidelijk van een latere eeuw. Ook het ouderlijk huis van Huygens stond aan de Voorhout. Er is veel veranderd, maar Huygens zou er in ieder geval de 14e eeuwse Kloosterkerk nog herkennen.

Ook koning Willem I, die we nog vaker tegen zullen komen, werkte hier aan het Voorhout, en wel van 1813 tot 1817.

Vanuit zijn jongenskamer bekeek de jonge Constantijn Den Haag en de wereld al met een afstandelijke, satirisch-moralistische blik; althans zo zou je kunnen opmaken uit de vroege werken die hij hier schreef; Batave Tempe, met al even veel vermanend vingervertoon als in De Zee-straat, en Costelick Mal, over de exorbitante mode van zijn dagen.

Die van deze dagen zien we even verderop in de Heulstraat, bij Edgar Vos. Als ik de luxueuze kledingzaak passeer, is de smalle straat geblokkeerd door auto’s die de parkeergarage inwillen, waar de boel stagneert; misschien zit hij wel helemaal vol. Er wordt getoeterd en gescholden; automobilisten zitten met koppen als boeien achter het stuur, dat ze met witte knokkels van de zenuwen omklemmen; wat een gekte, op een rustige zonnige herfstdag! Even later komt de stroom auto’s in de parkeergarage weer in beweging, en kan de adrenaline van de verkeersdeelnemers dalen naar normale waarden.


Kol

Ik sla rechtsaf het Noordeinde in, waar W&M woonachtig zijn, en het paleis Noordeinde gesitueerd is, het werkpaleis van Koningin Beatrix. Op het plein ervoor staat een standbeeld van alweer Willem I; iets verderop een van Prinses Wilhelmina, zoals immer gekleed in wat vormeloze lappen. Mijn oma, die vrijwel overal tegen was, en dus ook tegen het koningshuis, placht aan haar te refereren als “die ouwe kol”, wat ik wel wat oneerbiedig vond tegenover iemand die toch maar op de troon had gezeten. Zij vergaf Wilhelmina nooit haar vlucht voor de nazi-horden (maar had ze veel anders kunnen doen?). “Landgenoten, houdt moed!”, kreet oma 20 jaar na dato nog wel eens uit, als de oorlog ter sprake kwam, waaraan ze steevast toevoegde: “maar zelf zat ze met ‘r kont lekker in Londen”.

Wilhelmina stierf 40 jaar geleden, op de dag voor Sinterklaas. Oma en opa kwamen bij ons in Voorburg logeren, en traden binnen met de slechte tijding, die ze onderweg blijkbaar ergens gehoord hadden (“Weten jullie wel, wie er dood is? Die ouwe kol!”). Het verscheiden van de oude prinses dompelde me in diepe rouw, omdat ik ineens besefte dat iédereen dood moest gaan, en zelfs gewezen vorstinnen zich niet aan die regel konden ontrekken, en ook ikzelf op zekere dag dood zou gaan, al was dat van later zorg, en zou het nog minstens een jaar of 80 duren. Maar ik was ook erg verontwaardigd, dat op de dag van haar bijzetting mijn lievelingstelevisieprogramma gecancelled werd; voor die zaterdagmiddag had “Mik en Mak” op het programma gestaan.

Onlangs, tijdens de rouwperiode na de dood van Prins Claus, stond ik me hier te verbazen over de collectie van rariteiten die men gemeend had rond dit standbeeld te moeten draperen. Naast talloze stropdassen, zag ik ook ook flessen whisky, die ik niet kon thuisbrengen (was Claus een dronkenlap?), en persoonlijke boodschappen, half verregend, met doorgelopen inkt. Plotseling stopte er aan de andere kant van het dranghek een scooter naast me, en duwde de daarop gezeten man me een enorme tuil bloemen in de handen. “Dat is sympathiek van u”, sprak ik niet-begrijpend, maar de man zei: “Pleuaht dat boeket effe bè dat ggaf; ‘t is een bestelling, en dan hoef ik niet heilemaal van die bgommâh af te komme”. Ik deed wat me bevolen was door een blijkbaar gehaaste bloemist, en kan later dus zeggen, dat ik nog bloemen heb gelegd voor Claus, die ik niet eens persoonlijk gekend heb.

Het winkelaanbod op het Noordeinde bestaat voornamelijk uit galerieën. De puntenwinkel van Douwe Egberts, een filiaal van die die ik laatst zag in Joure, detoneert hier enigszins, al meen ik zeker te weten dat juist rijke Haagse dames de meest fanatieke spaarders van koffiepunten zijn, en zich gedurende tientallen jaren overdrinken aan het goudbruine bocht uit Brazilië, om op het Noordeinde een gratis thermoskan te kunnen afhalen.


Zeestraat

Immers en is niet tegen te spreken, dat de grootste eere ende aensienlickheit, die een' voorneme Stadt oft Plaetse buyten hare Grachten kan werden aengedaen, bestaet in schoone ende Heerlicke uytwegen, zijnde deselve als een verlengh van der selver Straten, ende als de Armen van hare Voorsteden, die den aenkomenden Vreemdelingh van voren en van verren af, een treffelick [voortreffelijk] gevoelen indrucken van de Plaetse daer sy henen gaen, ende den vertreckenden eenen dergelijcken naesmaeck laten van daer sy geweest hebben.

Een paar honderd meter verder ligt de Noordeindse brug. Hier hield in Huygens’ tijd de stad al op, en begonnen de duinen. Stad? Den Haag was in die tijd nog maar een dorp, vrij onbeduidend tussen grote en welvarende buursteden als Leiden, Delft, Schiedam en Rotterdam. De residentie zou pas in de Franse tijd stadsrechten krijgen.

Op deze plek moet de dichter vaak mijmerend in de richting van de kust gekeken hebben, en zag hij de Scheveningse vissersvrouwen de stad binnen komen, na hun zware tocht door het zand. Eigenwijze vrouwen, die hem later niet eens dankbaar waren voor de mooie klinkerweg die hij ontworpen had.

Wat ik ook mocht pleiten: men praatte ook vol ongeloof over de mogelijkheid, Den Haag en Scheveningen aaneen te smeden met een weg. Op “weg” scheen alleen maar “weg, weg!” te rijmen; op “aaneen” echode “neen”. Mijn pleidooi werd beschouwd als het ijlen van een zieke; uit die wartaal van mij kon niets goeds voortkomen. Het zand bedwingen met een klinkerweg: ik stónd erop, maar iedereen leek over me heen te willen lopen.

Was ik dan geen Hagenaar, en kende ik het zand niet, en wist ik dan niet dat het over het land stoof, net als de as van de Etna en de Vesuvius, van onderen in beweging gebracht door de werking van de zee? Kon ik me de winterstormen dan niet meer herinneren? Men zou morgen aan mij vragen: “waar is toch die harde weg, die prachtige straatweg gebleven die u gisteren heeft aangelegd?”

Als los zand hing hun argumentatie aan elkaar. Ik probeerde me te verdedigen tegen wat men mij voorhield. “Zand is zand”, pleitte ik, en als er zand op de weg kwam, dan kon het ook weer afwaaien.

(De Zee-Straat r.185-202)

Je kunt niets forceren; een plan moet een poosje rijpen. Tot die tijd wordt je doodmoe van het hollen, en maak je toch pas op de plaats. Daar lag die mispel dus, en hij scheen te moeten rotten voordat er iets eetbaars uit voort zou komen. De spotternij van doorgaans onkundigen verdroeg ik met geduld; ik liet ze maar begaan, en het raakte me niet echt. Wie weldoorvoed is, hapt niet naar de vette worst die men ze voorhoudt. Hun weerzin maakte mij niet minder enthousiast; mijn tafel bleef gedekt voor het geval dat ze honger zouden krijgen.

(De Zee-straat r. 337 - 346)

De huizen op de Zeestraat staan er bij de gratie van Constantijn Huygens, al zullen weinig bewoners dat beseffen. Er is hier van alles: woningen van particulieren, kantoren van advocaten, een ontwenningskliniek voor alcoholisten en drugsverslaafden, en een luxueus hotel. Ergens in een zij- of parallelstraat zat die angstaanjagende man, met keelspiegel, die het op mijn amandelen voorzien had.

Op de Zeestraat bevinden zich ook de twee musea waar ik het al over had, Panorama Mesdag en het Museum van Communicatie, in de jaren 60 nog simpelweg PTT-museum geheten. Het eerste gaan we bezoeken in de volgende aflevering.

De uitgeverij is verdwenen, zie ik; als ik me goed herinner zijn ze het slachtoffer geworden van een grootscheepse fusieoperatie in uitgeversland. Ik heb een aantal jaar geleden free-lance correctiewerk voor hen verricht, wat me inspireerde tot deze aardige REFLEXXIONZZ! De aandachtige lezer zal opmerken dat de uitgeverij in dat verhaal gevestigd was in de Amsterdamse grachtengordel, maar dat heb ik alleen maar gedaan omdat het me beter uitkwam; het contrast met mijn glamoureuze verwachtingen en de ontluisterende werkelijkheid moest zo groot mogelijk zijn, zodat ik de uitgeverij niet kon afschepen met een plaats in een toch wel vrij gewone Haagse straat. Bij dezen heeft hij zijn gerechte plaats daar weer teruggekregen; waar zou een producent van losbladige ambtelijke naslagwerken zich anders moeten bevinden dan hier, in de residentie?


Reisvonnédeging

In het grote kantoorpand op de hoek met de Javastraat heb ik ook nog enige kleine voetstappen liggen, maatje 32, hooguit. In de jaren 50 tot / met 70 was hier de NRV gevestigd, de Nederlandse Reisvereniging, waarvoor mijn vader in zijn lange onderwijzersvakanties werkte als reisleider. Hij leidde meestal bergwandeltochten in de Oostenrijkse Alpen; het was vrijwilligerswerk, maar hij kreeg de reis en het verblijf dan cadeau.

In de voorbereidingsperiode van zulke reizen moest mijn vader regelmatig op bezoek bij de NRV om allerlei zaken te bespreken, en mocht ik vanuit Voorburg mee achterop de brommer. Tripjes die me gemengde gevoelens bezorgden; ik vond het ook toen al leuk om me te laten verplaatsen, maar het verblijf op dat kantoor beviel me minder. Ik wist niet wat een reisvereniging was, (de “reisvonnédeging”, zei ik altijd, weet mijn moeder me te vertellen) en kon niet begrijpen dat mijn vader hier liever langdradige gesprekken voerde met allerlei vreemde snoeshanen, dan zich met mij te bemoeien.

Ooit heb ik hier een receptie uitgestaan, ter gelegenheid van God-weet-wat; er speelde een combo, en iemand zei tegen mijn vader: “Zo, is dat nou je zoon?”. Het beeld boort zich door de mist der jaren. Het is vast en zeker mijn eerste herinnering, en waarom nou juist dat, op die verduivelde Zeestraat?? Ik vraag me af of het überhaupt wel gebeurd is, of misschien op een andere plaats en tijd. Mijn moeder weet het ook niet meer; die ging nooit mee naar de reisvonnédeging, en was blij dat ze een paar uurtjes van me verlost was.

Later, mijn vader was al jaren overleden, boekten we in dit gebouw onze eerste buitenlandse reis, een groepsreis naar Steinach am Brenner in Oostenrijk (die me later ook geïnspireerd heeft tot een aflevering van dit magazine). In die tijd hing aan de gevel van het pand een grote ronde thermometer, met een wijzer, op de plek waar men nu een saaie klok heeft aangebracht.

De formule van de NRV sloeg in de jaren 70 niet meer aan; het bedrijf ging te gronde, na een dappere poging, voort te bestaan onder de naam NRV-Travel. Het pand doet nu dienst als kantoorverzamelgebouw voor onder andere EZD (Eerlijk Zaken Doen, een contradictio in terminis, lijkt me) en het Clearing House voor huisartsen, whatever that may be.

Op dit punt, aan het einde van de Zeestraat, eindigt deel 1 van mijn eigen Zee-straat van Huygens.

Frans Mensonides


Bronnen:
Constantijn Huygens Zee-straat, ingeleid en toegelicht door Dr. L. Strengholt. Klassiek Letterkundig Pantheon 120. Zutphen, 1980.
Deze website over de geschiedenis van Den Haag


Aflevering gemist? Kijk in het overzicht van recente REFLEXXIONZZ! in de rechterkolom.

Daar is ook te zien: de uitsmijter van Fris Spr!ts.


Alvast een citaat uit een volgende aflevering:
Het printwerk zag er behoorlijk uit. Bovendien ging het printen gepaard met een plezierige damesstem, die “afdrukken gestart” zei, en “afdrukken voltooid”, en op een kwade dag meldde, dat de zwarte inkt bijna op was. Daar begonnen de problemen.
Pasfoto:

foto: Wim Scherpenisse


Colofon

REFLEXXIONZZ! biedt columns over openbaar vervoer en andere onderwerpen, reisverslagen, korte verhalen en geen gedichten.
Dit digitale magazine verschijnt in de regel twee keer per week; wie elke maandagmorgen en vrijdagmiddag een bezoek aflegt, zal meestal wel iets nieuws vinden.
Teksten: Frans Mensonides en/of Fris Spr!ts, tenzij anders vermeld.

REFLEXXIONZZ! maakt deel uit van de opgeheven site De digitale reiziger, waarvan het archief nog toegang verleent tot alle tussen 1996 en 2001 verschenen artikelen.

Wie op de hoogte gehouden wil worden van alle updates, kan zich aanmelden voor de nieuwsbrief Reiziger.

Op- of aanmerkingen, opbouwende of afbrekende kritiek, benevens suggesties zijn welkom in mijn brievenbus. Vrijwel alle brieven worden door mij beantwoord, zij het meestal niet per kerende post.


Overzicht meest recente REFLEXXIONZZ!

Wimpel-wissel 2002 voor OV wanbeleid - U KUNT NOG STEEDS STEMMEN! - Do. 5.12.2002
- - - -
Ontguisd - Pietje Bell, Jozef Geelman, Chris van Abkoude en ik - Ma. 2.12.2002
- - - -
Van Oude God naar Luchtbal - Dolen in en om Antwerp. OV-reisverhaal - Do. 28.11.2002
- - - -
Uitgestel - Redenen om het nog even op de lange baan te schuiven Ma. 25.11.2002
- - - -
Niet de Beneluxlijn (3) - Trein, bus, tram en metro OV-reisverhaal - Do. 21.11.2002
- - - -
Zich installeren - Magistrate laat anderen voor zich vliegen - Ma. 18.11.2002
- - - -
Nog twee apartjes - Atropos en Lachesis, twee van de drie sch(r)ikgodinnen - Do. 14.11.2002
- - - -
Niet de Beneluxlijn (2) - Kluitjes en gaten OV-reisverhaal - Ma. 11.11.2002
- - - -
Overzicht van ALLE verschenen afleveringen; 1998 - heden


De uitsmijter, niet door Fris Spr!ts

Na één nachtje vorst alweer speculaties over Elfstedentocht

Ze gaan WEL over één nacht ijs!

Ha, ha, hi, hi, ho, ho: allemaal even lachen om alweer zo'n flauwe, smakeloze woord-bak van Hollands kortste en kleinste columnist, ingehuurd van de goedkoopste krant van ons land: uw aller Fris Spr!ts.


© 2002, Frans Mensonides, Leiden


50/212/350(69)/97,0