‘En plein air’
betekent zoveel als: in de open lucht. Het staat ook voor een vorm van
schilderkunst die wordt beoefend in de gezonde buitenlucht in plaats van in een
muf, bedompt atelier, en ook het buitenleven tot onderwerp heeft; schilderen in
en naar de natuur.
Op 5 mei 2016 opende
in Luik het vernieuwde / verhuisde museum La Boverie zijn poorten in het Parc
de la Boverie, een eilandje in de Maas. Men pakte meteen uit met een grootse
tentoonstelling: ‘En plein air,’ met ruim honderd van die
openluchtschilderwerken.
Ik had er in mei al
heen gewild op een HEMA-retourtje naar België, maar maakte die op aan ritjes
naar Charleroi en Namen. Dan maar met Blokker! Op een Blokkerkaartje kom je
niet in Luik, maar wel in Maastricht, waar elk uur de NVBS-boemel naar Liège
voor je klaarstaat.
Daar aangekomen bracht
ik zelf ook nog een paar uur door in de open lucht, alvorens het museum te bezoeken.
De moeite waard, want Luik mag dan niet moeders mooiste zijn, maar is wel zeer
bewandelbaar en fotografabel. Elke hectometer zie je wel iets bijzonders, al is
het ook wel eens iets bijzonder lelijks.
Luik Guillemins
Leiden – Utrecht ligt er 10 dagen lang uit; ik moet dus heen
en terug over de Moerdijkbrug - die nog steeds niet met volle snelheid genomen
mag worden. Via Schiphol had ook nog gekund, maar over de Moerdijkroute heb ik
vandaag al 550 kilometer voor de boeg, en dat is wel voldoende, vind ik.
Tot Maastricht gebeurt er niets vermeldenswaardigs, of het
zou moeten zijn dat ik nergens meer een Plan-V zie; met deze antieke treinen is
het nu echt afgelopen.
In Maastricht aangekomen, trek ik een superdagretour naar
Luik uit de automaat.
In dit plaatjesloze verhaal uit 2003 (deel 1, deel 2) ging ik met Maxwell van Haeghwijck naar Luik in een heel oude boemel. Deze keer vervoert een iets nieuwere me, nummer 420, die in 1985 uit de BN-fabriek in Brugge rolde.
De trein naar Luik vertrekt om 48, tenminste doordeweeks, maar
in de weekends om 18. Tot Maastricht Randwijck gaan we precies gelijk op,
volgens dienstregeling zowel als in praktijk, met de Veolia-Sprinter uit
Kerkrade. Voorbij Eijsden overschrijden we de grens met België en een paar
hectometer verder ook die met Wallonië.
13 zomers geleden deden we dit stukje zoals gezegd ongeïllustreerd,
maar een plaatje ervan heb ik toch opgeslagen in mijn memorie: een wat
sukkelend treintje dat de bochten van de Maas volgt. In het rechterraampje zie
je die rivier, links heuvelen, rotspartijen en mergelgroeves met bijbehorende
werktuigen om de mergel te winnen en te transporteren. Die twee puisten bij
Bressoux, die ik ten onrechte voor de meest noordelijke Ardennen hield, herken
ik nu als terrils, door gras overwoekerde bergen mijnafval.
In Luik moet ik eruit, maar de reis van deze stoptrein zit
er nog niet op. Hij neemt straks een haarspeldbocht door de stad en vervolgt
zijn weg daarna doodleuk in noordelijke richting langs de andere oever van de
Maas, tegenover waar we net waren. De doorgaande reiziger moet op dit traject
toch wel getroffen worden door de gedachte dat hij niet erg opschiet.
De trein rijdt daarna nog door naar de Vlaamse steden Tongeren en
Hasselt. Als je vanuit Hasselt snel in Maastricht wilt wezen, kun je beter de
bus nemen; de trein doet 94 minuten over een afstand van hemelsbreed ruim 25 km.
Met de ‘Spartacus’-tram moet het straks in 37 minuten gaan - waarna nog een gezonde wandeling volgt. Maar daarover meer
als we vanavond terug zijn in Maastricht.
Liège Guillemins, het drukste station van Wallonië na Ottignies en Namen, is in tegenstelling tot die stations nu eens niet half af; niet half nieuw en half oud, zoals je in België vaak ziet. Zowel van buiten als binnen maakt station Guillemins een hypermoderne, en toch leefbare indruk. Dat moet ook wel; de paradepaardjes stoppen er, de Thalys Parijs – Keulen, de ICE Brussel – Frankfurt, de trein die alle Belgische gewesten en taalgebieden aandoet: IC Oostende – Eupen.
Zo'n fraai station zal wel niet ontworpen zijn door een Belg. Dat klopt, de omstreden Spaanse
architect Santiago Calatrava tekende voor de renovatiebeurt. De extravagante werken van die architect kennen meestal ook extravagante
bouwkosten en budgetoverschrijdingen. Zo ook station Guillemins. Maar wie mooi
wil zijn, moet financiële pijn lijden. En dit station staat als een huis,
terwijl er ook wel eens werken van Calatrava verzakken.
De koppeltjes militairen en politieagenten met geweren, die
vallen nauwelijks meer op; zoiets went toch ook. Pianoklanken in de hal; ook
hier een klavier dat bespeeld mag worden door het reizende publiek.
Buiten zie ik boven me twee kerken op een steile heuvel en
voor me de Tour Paradis, met 116 meter (136 inclusief zendmast) de hoogste
wolkenkrabber van Wallonië. In de kantoortoren zwoegen op elke werkdag, als er
niemand ziek of met vakantie is of thuiswerkt, niet minder dan 1100
boekhouders. Ja, dat moet daarbinnen wel een paradijs pur sang zijn! De toren is fonkelnieuw, eerverleden jaar voltooid
en in de omgeving waar hij staat een vlag op een modderschuit.
Alles vloekt hier met alles. Midden in een rijtje oude
eengezinshuizen staat ineens een gloednieuw hoog flatgebouw.
Ze zijn hier ook tuk op nogal pathetische, protserige
standbeelden ter herinnering aan alles waar de natie maar aan herinnerd wil
worden. Een hoop koppen op zuilen en een hoop fauna: paarden en leeuwen, en
verder goden en godinnen, ministers, dichters en wie er verder
standbeeldwaardig is bevonden.
Maar op het Place du Commissaire Maigret heb ik geen beeld
kunnen vinden van die bekende speurder. Dat staat nl. in Delfzijl. Er moet er hier
in de buurt wel een zijn van zijn geestelijke vader, de snel- en veelschrijver
Georges Simenon, die geboren en getogen is in Luik. Maar dat standbeeld heb ik
over het hoofd gezien.
Deze Belgische leeuw is wel heel fier. Hij is uit steen
gehouwen in 1905, toen het 75-jarig bestaan van de Belgische natie werd
herdacht. Die begon met een opstand tegen ons, Nederlanders (en vooral tegen koning
Willem I, die het er wel een beetje naar gemaakt had, als ik eerlijk ben). Charles
Rogier wiens naam in stenen letters staat vereeuwigd, vocht in 1830 tegen ons.
Maar dat wil allemaal niet zeggen dat de huidige Belgen ons
een kwaad hart toedragen, integendeel. De Oranje leeuw, waartegen ze zo
fanatiek hebben gestreden, is hier in elke stad prominent op de gevels aanwezig.
Hij beheert de spaarpot van menige Belg, waar Willem I die van ons erdoorheen joeg
met een uitputtende, zin- en kansloze oorlog in België.
Een stuk minder indrukwekkend dan dat leeuwenstandbeeld is
het monument uit 1980 voor anderhalve eeuw onafhankelijkheid. Dat miezerige
boompje (foto rechtsboven) is in de 36 jaar sinds het geplant is, nauwelijks
groter gegroeid. Ik hoop niet dat hij symbool staat voor de huidige staat van de
Belgische natie.
Groen is toch wel overvloedig aanwezig in Luik, eens een
grijze mijnstad. Ik loop door het Parc d´Avroy dat een waar arboretum is, met
een plattegrondje, welke bomen waar staan. Maar wat is dat voor raar houten… vogelhuisje,
lijkt het wel, maar dan helemaal volgepropt met stukjes hout. Ik heb geen idee
waarvoor het dient. Maar ik zal er straks bij de Maas nog een paar zien, met
een uitleg erbij die ik niet helemaal begrijp, wat ik wel vaker heb met Frans.
Het heeft te maken met het groen-project, ‘Arbore & Homme’, Boom en Mens. We hebben bomen nodig en komen oorspronkelijk, als je teruggaat tot onze verre voorvaderen, zelf ook uit de bomen; zoiets bedoelen ze. Een wandelroute, die erbij hoort, verbindt groene plekken in de stad. Daar bij de Maas zal ik meer van die vogelhuisjes zien, en ook takken met kartonnetjes met teksten eraan; ik kan het waarom niet helemaal vatten.
Een hele vloot stadsbussen van TEC rijdt langs het park.
Volgens mij reed ik hier in ’03 ook langs met Maxwell, in de stromende regen.
Wij doken toen de Galerie Lemonnier in, en die vind ik vanmiddag terug. Minder
florissant staat de Galerie Opéra ervoor, waar bijna alle etalages leeg zijn en
de liquidatie-uitverkopen gepaard gaan met 70% korting.
Overal in de stad staat een optreden aangekondigd van de
Franse zanger Michel Polnareff. Goh, leeft die ook nog? Een halve eeuw geleden,
in het beat-tijdperk, had hij hits als ‘Ta ta ta ta’ en ‘La Poupee qui fait non,
non, non, non’, wel lekker meezingbare nummers, hoewel Frans. Ik heb nu al een
vermoeden welke liedjes de rest van de middag als oorwurm in m’n kop zullen
zitten.
‘Il est cinq heures, Paris s’éveille’, was dat ook niet van
Polnareff? Nee, nee, dat was een ander, die ik altijd met hem verwar, en
waarvan ik de naam even kwijt ben. Dutroux, zoiets, maar dan iets anders.
Luikser dan het Palais, het Paleis van Justitie, kun je het
bijna niet hebben. Het gebouw bezit 16e-eeuwse grandeur onder een 20ste-eeuwse
laag kolengruis, zoals veel in deze stad, die het mijnverleden nog niet
helemaal heeft afgeschud. Maar het weer werkt niet mee; het is vrij donker,
broeierig weer, vandaag. Onder het Paleis is er een tunnel voor bussen die vast
allemaal ook wel ergens weer boven de grond zullen komen op een plek waar je
het niet verwacht.
Hier in de buurt moet ook station Liège Palais zijn, waar
Maxwell in ik in ’03 opstapten voor het vervolg van onze drielandentocht. We
moesten allerlei trappen af om in de stationshal terecht te komen, en daarna
weer klimmen naar de perrons, die in een uitgraving lagen.
Waarom ik hier nou, van alle lunchgelegenheden, uitgerekend
de HEMA binnenloop? Oude gewoonte, denk ik. Ik ben ook niet de ware kosmopoliet.
Ik wil overal ter wereld heen, als er maar een HEMA is.
De Waalse HEMA ziet er exact zo uit als die in Nederland, en
ze verkopen ook, zo op het oog, hetzelfde spul. Het enige verschil is dat hier
alles in het Frans vermeld staat. En dan nog niet eens helemaal alles. Je
schoolspullen koop je ook hier bij de afdeling ‘School’. En de andijviestamppot
in het restaurant heet ook hier: andijviestamppot. Het Frans heeft geen eigen woord
voor andijviestamppot, vermoed ik.
Dat lukt me nog net, met mijn Frans: voedsel meekrijgen uit
een zelfbedieningsrestaurant (geen andijviestamppot). Vervelend alleen dat ik
geen lepeltje kan vinden om mijn koffie te roeren, en ik me het Franse woord
voor lepeltje met geen mogelijkheid meer te binnen kan brengen. Ik loop terug
naar de counter, maak een roergebaar en de man achter de toonbank wijst in de
richting van waar het bestek staat. Nou weet ik dus nog steeds niet, wat een
lepeltje is in het Frans.
Na de lunch wordt het zo langzamerhand tijd om de Maas af te
zakken over de kades, en te lopen in de richting van La Boverie. Eén kade heet
Quay van Beneden, een heel rare naam, en bovendien onuitspreekbaar voor
Francofonen. Maar hij is genoemd naar Edouard van Beneden, de grondlegger van
het zoölogisch museum dat hier gevestigd is, ook alweer zo’n monumentaal, doch
wat grauw geval.
Over beneden gesproken: je bereikt het Parc de la Boverie via een voetgangerstunnel. Die
komt uit op een ondergrondse voetgangersrotonde. In het midden daarvan is een
plantsoen met planten die weinig licht en water ontvangen, en er daardoor
redelijk verpieterd uitzien. Luik is toch ook gespeend van iedere logica; dat
is de charme van deze stad.
Parc de la Boverie, op een langgerekt eiland in de Maas, is wel het aangenaamste stukje Luik, met een volière, een puissante bloementuin en fraaie wandelbruggen over de rivier heen. Boverie betekent zoveel als: runderweide, en dat was het in de 14e eeuw.
Het museumgebouw begon zijn bestaan in 1905, toen er in dit
Parc de la Boverie een wereldtentoonstelling gehouden werd. Het kreeg onlangs een
moderne, glazen aanbouw. Het vernieuwde museum is, zoals gezegd, eerder dit
jaar geopend. Ik ga naar binnen voor ‘En plein air’.
Ik had in Luik ook een expositie kunnen gaan zien van Dali.
Maar ik houd meer van realistische schilderkunst, en schilders die werken naar
de natuur zijn de meest realistische. Eerder zag ik Haagse ‘pleinairsiten’ aan
het werk in Dordrecht en Glasgow Boys in Assen. Dat waren wel realisten van de
kouwe grond; ze schilderden Schotland, maar dan zonder heuvels, zodat het meer
op Holland leek.
Hagenezen, Schotten en dat spoort spul zal ik vanmiddag in
Luik niet zien op de tentoonstelling. Hier hangen vrijwel alleen Franstalige
schilderijen. Heel leuke, over het algemeen; de reis zeker waard!
Veel openluchtschilders legden mensen op het canvas vast die
in de buitenlucht aan het recreëren waren. Er wordt driftig gekuierd en
gekeuveld op plein-air-schilderijen. De ontspannen sfeer op de schilderwerken
neemt vanzelf ook bezit van mezelf.
Deze tentoonstelling vraagt dus om een
tentoonstellings-top-5, en hier komt hij. Klik op de links naar de pagina’s
waar ik ze vandaan geplukt heb.
*1* Théo van Rysselberghe, ‘L’artiste en plein air’ (1881). Museum
van Schone Kunsten, Gent.
Laat ik beginnen met dit selfie van een buitenschilder die
zichzelf buiten geschilderd heeft terwijl hij buiten aan het schilderen was. De
Belgische schilder van Rysselberghe vervaardigde dit werk al op 19-jarige
leeftijd. Wie dit stukje leest na 15 augustus 2016, zal niet naar Luik moeten
gaan om het live te kunnen aanschouwen, maar naar het Museum voor Schone Kunsten
in Gent. Ja, ik was wat laat met mijn bezoek aan ‘En plein air’.
Chagall is een bekendere naam dan Van Rysselberghe, voor
iemand als ik die ook maar net doet of hij verstand van schilderkunst heeft.
Bella en Ida waren de vrouw en dochter van de schilder. Als je dit relaxte,
zomerse schilderij ziet, krijg je bijna zin om de rest van de middag in Parc de
la Boverie onder een boom te gaan zitten dommelen. Maar dan mis je de rest van
‘En plein air’.
*3* Antonio Carnicero Mancio, ´Ascension d’une montgolfière
à Aranjuez' (1784), Prado Madrid
De gebroeders Joseph en Jacques Montgolfier staan te boek
als de uitvinders van de heteluchtballon die, voor het eerst sinds Icarus en
Daedalus, mensen in staat stelde, het luchtruim te kiezen. De eerste vlucht
vond plaats in 1783 in Versailles, ten overstaan van koning Lodewijk XVI. Die
stelde voor, ter dood veroordeelde misdadigers als vrijwilliger aan te wijzen om
mee te gaan op verdere proefvluchten. Maar dat was niet nodig: al spoedig
stonden adellijke prominenten in de rij om een reisje mee te mogen maken.
Zo´n opstijging van wat in het Frans nog altijd een montgolfière heet, trok
wel bekijks, zoals op dit schilderij van de Spaanse schilder Mancio. Die
vlammen onder die ballon, die zijn niet helemaal gelukt en maken een nogal
onbeholpen indruk – is een aanmerking van iemand die zelf geen kwast kan
vasthouden. Mancio zag zo´n montgolfière ook maar voor het eerst van zijn leven
*4* Claude Monet, ‘Le Pont Neuf’ (1873), Dallas Museum of
Art
Naast landschappen werden ook ´vedute´, ´stadschappen´ zal
ik maar zeggen, steeds populairder, zeker bij toeristen die graag zulke
schilderijen kochten om te kunnen pronken met de steden waar ze allemaal
geweest waren.
Hier een van Monet, die de grijsheid van een Parijse
regendag voortreffelijk getroffen heeft.
Een paar bezoekers staan bijna met hun neus op het doek. Ze denken zeker dat het beeld dan scherper wordt, maar het tegendeel is het geval. Je moet er juist wat verder vanaf gaan staan om dit werk ten volle te kunnen waarderen.
*5* Francisque Poulbot. ‘Les jeux des enfants’, Musée de Montmartre,
Parijs
Poulbot verdiende de kost als illustrator en ontwerper van
affiches. Dit ´Kinderspel´ was voor hem niet meer dan een uitstapje in de
schilderkunst. Zijn stijl lijkt wel wat op die van Johan Braakensiek die ´Dik
Trom´ illustreerde.
Bij zo´n schilderij kun je toch onmogelijk chagrijnig
blijven, gesteld dat je dat al was. Armoedige kindertjes in voddige kleren met
afgezakte sokken, maar een lol dat ze hebben!
Nu zie ik – in de tentoonstellingszaal, niet op een
schilderij – een oudere, grijzende man op een bankje zitten, gebogen, vreemd
geknakt, met het moede hoofd in de handen. Is die man misschien onwel geworden?
Zo ja, dan dient er gehandeld te worden!
Maar moet IK dat dan weer doen? Verder neemt niemand notitie
van hem. Ach nee, je komt ook naar zo’n museum voor de schilderijen en niet om
medebezoekers te observeren. Waarom de man mij wél opviel, weet ik niet. Hij
ademt nog wel, zie ik, zij het niet van harte, en blijft daar ook mee doorgaan.
Nee, bij nader inzien is er toch iets anders met hem aan de
hand: een duidelijk geval van Stendhal. De overstelpende schoonheid en talrijkheid
van de schilderijen is hem te veel geworden; dat moet het zijn. Uit het Louvre,
waarmee museum La Boverie nauw samenwerkt, worden er vermoedelijk tientallen
mensen per dag met zulke symptomen naar buiten gedragen.
Ik blijf hem een poosje observeren, minstens even aandachtig
als de schilderwerken. Hij is nu node opgestaan, en loopt achter zijn eega aan,
zijn wangen bol blazend van ergernis en vermoeidheid. Hij oogt nog steeds niet
echt fris. Zijn lippen laat hij hangen, evenals zijn hoofd en zijn buikje. Zijn
vrouw merkt zijn ontreddering niet en stompt hem enthousiast aan: kijk deze ‘es,
nee, kijk die daar nou eens, die is eigenlijk nog mooier!
Nee, ik zat ernaast; dit is ook niet het Stendhal-syndroom,
maar het ik-moest-met-mijn-vrouw-mee-naar-het-museum-maar-vind-er-geen-bal-aan-syndroom.
Buiten frist hij straks wel weer wat op. Waarom is deze hele tentoonstelling
van buitenschilderijen eigenlijk niet in de open lucht? Ja, dat zou wel wat
praktische problemen met zich meebrengen, dat snap ik ook wel.
Die arme donder lijkt wel wat op de man op het schilderij nummer
6. Het is deze keer geen top 5 maar een top 6.
*6* Félicien Rops, Dimanche à Bougival (Musée Félicien Rops,
Namen)
Twee dames (zusters, schoonzusters, maîtresses misschien?? )
dartelen vrolijk in het water. Maar die man komt aansukkelen met iets wat een
paraplu zou kunnen zijn (want het zal wel weer gaan regenen) of een parasol
(want ik zal wel weer verbranden in die rot-zon).
Ik ga verder nog een deel van de vaste collectie bekijken, maar
daar kan ik mijn hoofd niet meer bijhouden, na die overvloed die ik al
gezien heb. Er hangen hier de nodige werken van de Cobra-schilder Charles
Pomme. En, zoals de trouwe lezer weet, heb ik een godsgruwelijke hekel aan
Charles Pomme. Tijd om me weer en plein
air te begeven.
Ik meng me in die stroom en pak de trein van 17:40 terug
naar Maastricht. Oh ja, de zanger van dat liedje over het matineus ontwakende
Parijs was Jacques Dutronc; ineens schoot het me toch nog te binnen. En een
lepeltje is een cuillère; daar was ik echt niet meer opgekomen.
Veelluik van Luik. Klik voor een vergroting. Links op
middelste rij: het stadhuis,
tweede van rechts op middelste rij: Kade van
Beneden. De rest is wel genoemd in de tekst, geloof ik.
Nu ben ik toch net te vroeg terug in Maastricht om in te
kunnen checken met mijn Blokker-kaartje. Ik heb daardoor nog even tijd om een
fotogalerij te bekijken: station Maastricht door de eeuwen heen.
Het laatste plaatje laat een toekomstbeeld zien: de tram
naar Hasselt - Maastricht. Die had hier voor het station moeten stoppen. Die
tram maakt deel uit van het Spartacus-project voor een railnet rond Hasselt, de
hoofdstad van Belgisch Limburg. Hij had al in 2012 zullen rijden, maar er is
nog geen meter rails voor aangelegd.
Het project hing diverse malen aan een zijden draadje,
vooral door gepalaver tussen beide landen over de pecunia. Het meest recente
probleem was en is: de Wilhelminabrug over de Maas, tussen het centrum en het
station van Maastricht. Daar had die tram overheen gemoeten. Maar de brug bleek
te gammel om het gewicht van trams te kunnen dragen en de schatkist van
Nederland te leeg om een versterkingsoperatie te kunnen bekostigen. En
Maastricht ligt ver buiten de Randstad, anders had er wel een nieuwe brug
betaald kunnen worden uit de miljardenpot die de grote OV-bedrijven gaan
binnenslepen.
Toen kwam het plan op, om de tram uit Hasselt dan maar te
laten eindigen bij het winkelcentrum Quo Vadis, in het centrum van Maastricht,
op een kleine kilometer van het station. Dat winkelcentrum heet geen Quo Vadis,
maar ik kan de echte naam ervan nooit onthouden, die Mosae Forum luidt.
Natuurlijk is die inkorting dodelijk voor het tramproject.
Nu brengt bus 20 van De Lijn uit Hasselt (die ik in 2012 een keer nam om het
traject te verkennen) je tot bij station Maastricht. Straks moet je overstappen
op een stadsbus of zelf over die brug sjouwen met zware koffers (zeg ik er in
zo’n geval altijd bij, hoewel niemand meer sjouwt met koffers en iedereen ermee
rolt; soit). Dit idiote eindpunt jaagt zo veel reizigers weg, dat de
exploitatietekorten zes ton hoger zullen uitvallen dan oorspronkelijk begroot.
Daarover is een flink robbertje gevochten tussen Nederland
en de Vlaamse regering. Vlaanderen stelde op een gegeven moment voor, de hele
lijn maar te schrappen en in plaats daarvan geld te investeren in andere
Spartacus-tramprojecten: Hasselt-Maasmechelen, Hasselt - Neerpelt of, erger
nog: een autoweg.
Maar men schijnt er nu uit te zijn (zie artikel): Nederland draagt de extra exploitatiekosten (wat ongetwijfeld ten koste zal gaan van de rest van het OV in Limburg) en legt ook een extra centje bij de aanlegkosten van de tramlijn. Het ziet er nu dus naar uit dat de tram Hasselt – Maastricht er echt gaat komen, al heb ik nog nergens een datum van voltooiing gelezen.
Ik vraag me tussen haakjes al jaren af, vanwaar een
mobiliteitsproject genoemd wordt naar de leider van een slavenopstand. Alles
moet hier geloof ik een Latijnse naam hebben. Maar noem zo’n tram dan Mercurius,
dat is tenminste nog de god van het transport. Met de naam Spartacus begon de
ellende al: sommige projecten hebben al een valse start met een naam die niet
deugt. Ja, zo zien ze zichzelf zo’n beetje in Belgisch Limburg: onderdrukte
slaven die in opstand moeten komen tegen de Vlaamse overheid.
De boosdoener, de Wilhelminabrug (archief De digitale
reiziger, 2009)
Daar er op de terugweg uit Maastricht even weinig bijzonders
gebeurt als op de heen-, is dit het einde van deze aflevering.
Frans Mensonides
7 augustus 2016
Er geweest: woensdag 27 juli 2016
©
Frans Mensonides, Leiden, 2016