Nr. 136a - zondag 7 april 2013
Een halve eeuw Leidenaar (1): Ruimte!




Componist in de Componistenwijk, Leiden


LAATSTE ZES AFLEVERINGEN
135. CLAUDIUS EN NYBORG: MACHT, MACHT EN NOG EENS MACHT (31/03/2013)
134. CARMIGGELT-ADEPT (24/03/2013)
133. 85! MOEDERS VERJAARDAG (17/03/2013)
132. TRILOGIEëN IN 800 WOORDEN; PARELTJES VAN SIMON CARMIGGELT (10/03/2013)
131. KALENDERFETISJIST (03/03/2013)
130. VAN MIDZA-ZEGELS TOT THESALES; WINKELEN IN LEIDEN (24/02/2013)
 


 



Zo ik iets ben, ben ik Voorburger (met dank aan Louis Couperus). De lof van mijn geboortedorp heb ik in deze kolommen al een paar keer gezongen. Dat neemt niet weg, dat ik het mooie dorp aan de Vliet al op zesjarige leeftijd verlaten heb voor Leiden, waar ik deze maand precies 50 jaar woon.

En dat al die tijd op hetzelfde adres in Leiden Zuid-West, alias de componistenwijk. Die belangrijke gebeurtenis in mijn leven, mijn eerste en tot dusverre enige verhuizing, greep plaats op woensdag 10 april 1963. Dit jaar valt die dag ook weer op woensdag, want zoals de geschiedenis zich soms herhaalt, doet de kalender dat uiteindelijk ook altijd.

Mijn moeder wilde na de dood van mijn vader niet in Voorburg blijven wonen. Mijn grootouders woonden in Leiden en wilden hun dochter graag weer in de buurt hebben, na een onderbreking door een te kort huwelijk. Met subsidie van mijn opa kon mijn moeder een eengezinswoning kopen in de volop in aanbouw staande nieuwbouwwijk Zuid-West. Daar ik als kleuter, naast kalender- ook nog getallenfetisjist was, herinner ik me het aankoopbedrag nog: 31.500 gulden (ruim 14.000 euro). Daar koop je tegenwoordig nog geen hondenhok voor.

In de zomer van 1962 zag ik ons in aanbouw staande huis voor het eerst, langs een straat van verhard zand. Het kende nog geen ruiten, de tuin was één modderpoel en je bereikte de voordeur, die er nog niet inzat, via sterk doorverende planken. De vloeren en de trap bestonden ook uit hout. Ik vond het heel spannend om door het huis te rennen, van parterre naar zolder, en zei tegen mijn moeder dat ze het wat mij betreft beter zo konden laten, half af.

Dan hadden we er ook meteen in kunnen trekken. In werkelijkheid liep de afbouw telkens vertraging op. ‘Ze weten tegenwoordig in de bouw niet meer wat werken is’, bromde mijn opa, architect en gewezen timmerman, die eens per week op zijn fiets ging kijken of het al opschoot.  De opleveringsdatum verschoof van oktober via november naar december. Toen brak de winter van de eeuw uit, met een recordperiode van elf weken vorstverlet.

De verhuisdatum werd uiteindelijk 10 april. Mijn broertje werd uitbesteed bij oom en tante in Deventer, dus die kon in ieder geval niet in de weg lopen. Maar ik mocht de verhuizing meemaken; het inpakken van de verhuiskisten in Voorburg, het uitpakken in Leiden, het verlaten van een raar leeg huis. ‘Hebben we nou echt niks laten liggen?’ De deur definitief dicht; einde van een levensfase, maar als zesjarige leef je in het hier en nu, en koester je nog geen gevoelens van jeugdsentiment.

Door een misverstand met de Stedelijke Lichtfabrieken bleek de stroom nog niet aangesloten in ons nieuwe huis. Aangezien je ook in 1963 al moeilijk zonder elektra kon, logeerden we die nacht bij opa en oma en namen we het huis pas donderdag de 11e in gebruik. Dat moest zo wezen, went alles in mijn leven heeft te maken met het getal 11 – als dat een keer niet zo is, reken ik net zolang, totdat het wél zo is. Zo heb ik bijvoorbeeld 77 maanden in Voorburg gewoond.

Dinsdag de 9e had ik zonder tranen afscheid genomen van mijn Voorburgse kleuterschool. In Leiden zou ik niet naar een andere kleuterschool hoeven, en pas in september naar de Grote School gaan. Ik had bijna vijf maanden vakantie. Zo’n sabbatical is voor een volwassene ergerlijk snel voorbij, maar voor een kind van zes bijna een half mensenleven.

Die vakantie lag voor me als een oneindige oceaan van tijd en ruimte. Ruimte, want wij hadden nu een zolder en een tuin, en als ik uit mijn slaapkamerraam keek, zag ik, voorbij wijde vlakten vol bouwrijp gemaakte grond, de kerkspitsen van Voorschoten aan de horizon. En als ik de tuin uitliep, kon ik spelen in de spannendste omgeving die ik me kon wensen: een wijk in aanbouw.

Elke dag ging ik op verkenning, op de step die ik kort na de verhuizing had gekregen. Hier lagen mooie hoge zandheuvels, waar je keihard vanaf kon rijden; daar waren bouwvakkers bekijkenswaardige dingen aan het doen en een eindje verder waren ze aan het heien met een grote, gitzwarte stoomheimachine. Toen al ouderwets, en ik heb er later nooit meer een gezien, hoewel ik ook nu nog altijd even halt houd als er ergens geheid wordt; mannen blijven diep in hun hart jongetjes van zes.

Pionieren; er was niets in onze nieuwe wijk. Het wijkwinkelcentrum lag nog op de tekentafel. Voor de bus moest je een eind lopen. De bibliotheek zat in een miniwinkeltje onderaan een portiekflat aan de Bachstraat. Hij had een zeer bescheiden collectie, voornamelijk bestaande uit spionage- en detectiveromannetjes. Kinderboeken waren er niet, maar ik kwam er toch wel eens met een opgespaard of afgebedeld kwartje, want het was tevens snoepwinkel.

Mijn broertje, teruggebracht uit Deventer, ging op een kwaaie dag ook op verkenning uit, en kwam niet meer terug uit zichzelf. Er werd een nerveuze klopjacht gehouden in die in aanbouw zijnde wijk waar zoveel gevaren loerden. Overal verspreidden wij zijn signalement. ‘Weglopen? Ik zou hem een flink pak op zijn sodemieter geven’, zei een stratenmaker tegen mijn oma, die ook was opgetrommeld. ‘Dan zal ik hem toch eerst moeten vinden!', antwoordde zij nuchter. ‘Misschien is-ie wel verdronken’, opperde ik tegen mijn moeder, zonder de ernst van de zaak in te zien. Voor mij was het hooguit een aardig verzetje.

Anderhalf uur later werd hij door twee schoolmeisjes weggehaald aan de rand van een sloot, maar weinige hectometers van ons huis. Mijn opmerking over verdrinken was niet helemaal uit de lucht gegrepen; het had gemakkelijk kunnen gebeuren. Ik speelde in die tijd vaak radioreportertje, waarbij ik een lege WC-rol als microfoon gebruikte, en meldde: ‘Luisteraars, het jongetje uit Leiden, die was weggelopen, is gelukkig weer teruggevonden!’

Als ik terugkijk op die eerste vijf maanden in Leiden, vang ik een glimp op van onbegrensdheid, een vakantie die een eeuwigheid kon duren. Ik, geloof niet, dat ik me in die tijd ook maar één seconde verveeld heb. 

Voor kleuters verloopt de tijd veel trager dan voor senioren. Toch raakt ook de eeuwigheid een keer op. September naderde, de deur van de school zwaaide voor me open. Met de vrijheid was het uiteindelijk dan toch gedaan.

FHM
7 april 2013

PS: voor degenen die bij me langs willen komen: mijn adres luidt: Johann Gambolputtystraat 63,
te vinden nabij de ingang van het Arthur ‘Two Sheds’ Jacksonhof. Postcodes bestonden nog niet in
1963, evenmin als TomTom’s. Ik moedig bezoeken niet aan,
  plaats geen foto van onze woning,
en doe er ook geen routekaartje bij, anders heb ik straks een horde paparazzi op de stoep. Je moet
het dievengilde ook niet op een idee brengen, want ook die zitten tegenwoordig op Internet. Er is al
bij talloze mensen ingebroken, die getwitterd hadden dat ze een poosje op vakantie waren. Dat ik
mijn spaarduiten sinds de laatste bank-DDoS in mijn matras heb verstopt, hoeft ook
niemand te weten. Een mens kan niet voorzichtig genoeg zijn, tegenwoordig.

PPS: dit is deel 1 van een drieluik. Het volgende verschijnt midweeks op 10 april, de dag zelf.


VOLGENDE AFLEVERING:
HIERONDER

VORIGE AFLEVERING: HIERBOVEN

Nr. 136b - woensdag 10 april 2013
Een halve eeuw Leidenaar (2):Toonkunstenaars


Ik woon dus vandaag exact 50 jaar in Leiden Zuid-West (Zuidwest; Zuid West), en daarmee nog steeds in het decor van mijn jeugd. Bij elke stoeptegel kan ik een jeugdanekdote vertellen (maar nee, lees verder, ik zal dat deze keer niet doen; dit stukje gaat over de wijk anno 2013).

Zuid-West is bij mijn weten niet eens een officiële wijknaam. Op het stadhuis staat dit stuk Leiden te boek als het Bos- en Gasthuisdistrict, maar dat is dan inclusief de veel oudere Vreewijk. Ik mag dus ook de gewiekste PvdA-politicus Diederik Samsom nog tot mijn buurtgenoten rekenen, die in Vreewijk woont, zijn partij en de VVD een kabinet in rommelde dat niemand echt zag zitten, en zo verstandig was, er zelf niet in te gaan zitten.

Mijn buurt is net als bloemetjesbehang; ik let er al jaren niet meer op. Zelfs niet als ik hem met een snelheid van 2,5 km/uur doorkruis, naast mijn moeder, achter haar rollator. Ik ga nu dan maar eens een fototoestel en opschrijfboekje meenemen, en kijken met de blik van iemand die hier nog nooit eerder is geweest. Wat zou zo’n iemand opvallen, in een wijk die gerust genomineerd kon worden voor de titel: Minst opvallende buurt van Nederland?

Met mijn moeder, met haar geringe actieradius, kom ik nauwelijks buiten de grenzen van Fortuinwijk. Dat is de officiële benaming van het meest zuidwestelijke gedeelte van Zuid-West. Het ligt ten zuiden van de Vijf Meilaan en ten westen van de Churchilllaan, twee verkeersriolen die Zuid-West hinderlijk vierendelen.

‘Componistenbuurt’ heet Zuid-West in de volksmond ook wel, hoewel aan de oostrand ervan ook straten genoemd zijn naar dode schrijvers, nog dodere architecten, termen uit de metaalindustrie en helden en slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog.

J.F. Kennedy behoorde tot geen van die categorieën. Maar hij werd wel vermoord in ons eerste jaar in Leiden. De Wagnerlaan, toen nog een klinkerweg zonder voordeuren die erop uitkeken, werd omgedoopt tot Kennedylaan. Enkele weken per jaar is hij minder onopvallend dan anders; er staan dan prachtige bloesembomen in bloei. Dat is nu, na die koude winter, nog lang niet het geval, dus foto 1 is een archieffoto.

Componisten heten trouwens in deze buurt ‘toonkunstenaars’ (foto 2), een woord dat in 1963 ook al ouderwets en ongebruikelijk was. Als zo’n oud straatnaambord wordt vervangen, verandert een toonkunstenaar meestal toch weer in componist (3).

Schotelantennes rukken op op de Brahmslaan, de laatste decennia (4). De huisnummers zijn na een recente renovatie tenminste weer duidelijk leesbaar (5).


Speelplekken genoeg in ons buurtje. Het was een jonge wijk, is vergrijsd, verjongd en weer vergrijsd. Zelf ben ik ook veel grijzer dan in 1963. Aan klimrekken hangen doe ik niet meer, maar de huidige jeugd is er ook niet voor te porren. Het opvallende van de speelterreintjes is wel, dat er nooit een kind speelt.

Ook niet op het pannaveldje aan de Donizettilaan (6), 7 bij 5 meter groot, en met een volkomen onbegrijpelijk officieel wedstrijdreglement boven de doeltjes. Helderder is de uiting bij het speelterrein op de Corellistraat (7); de gemeente kan rijmen en dichten, zonder ze van goede smaak te kunnen betichten.

Van jong naar oud. Een bewoner loopt, moeizaam leunend op een wandelstok, langs de statige Statenhofflat (8) die zich weerspiegelt in een autodak. Die flat was het decor van DIT FHM-etje uit 2010 over senioren die goed geboerd hebben, en dat wel willen weten, ook. Maar ook in deze flat, eigenlijk veel te dâftig voor ons buurtje, groeien de bomen niet meer tot in de hemel. Bewoners van wat eens een serviceflat was, moeten nu zelf hun potje koken, hoorde ik laatst.


De Bachstraat telt vier van deze miniwinkeltjes (9) die te klein zijn voor een beetje winkel, al horen er ook minimagazijntjes bij. Ware doorganshuizen. Van alles heeft er al gezeten in dat viertal: een schoenmaker, een bibliotheek annex snoepwinkel, zoals vorige keer al gezegd, een verfwinkel, het theorielokaal van een autorijschool, een groenteboer, diverse branchevervagende winkeltjes-van-Sinkel, een Mensendiecktherapeute, het administratiekantoor van een groot schildersbedrijf; één is er zelfs een poosje illegaal bewoond geweest. De laatste 10, 15 jaar zijn er echter blijvertjes gevestigd: een kapsalon, een winkel in computergames, een tv-reparateur en dus D.J.B. Elektro.

Nog zo’n soort winkeltje op de Valeriusstraat (10). Het behoorde eens toe aan een grutter; Koppelsteyn of Koppelstock heette hij. Nee, Koppelaar, was het. Daarmee val ik alweer uit mijn rol van voorbijganger, want die weten zulke dingen natuurlijk niet. Nu zit Thuis op Straat erin, een organisatie die de straat terug wil geven aan wie hem in mijn jeugd bezaten: de kinderen. Ik loop er vaak bij nacht en ontij langs, zelfs na middernacht. Je ziet er nooit iemand, maar er brandt altijd uitnodigend licht.

Bij Action (11) wil je wel even uit je zoldering gaan, zo laag zijn de prijzen bij dit warenhuis met voornamelijk non-food-artikelen. Ik vraag me inderdaad af, hoe ze het ervoor kunnen doen; je zou bijna gaan denken aan de klassieke vrachtwagen, waar de spullen vanaf gevallen zijn. Het buurtwinkelcentrum op het Wagnerplein dateert van 1966, is een paar keer ten dode opgeschreven geweest, maar floreert nu na een renovatie als nooit tevoren. Het komt mede door Action, die vooral koopjesjagers trekt uit de gegoede wijken van Voorschoten, Oegstgeest en Wassenaar. De buurman van Action, een drogist, wil niet achterblijven, en geeft 'Knetterkorting'.

Ja, en zo win je natuurlijk noot de onopvallendheidsprijs. Alhoewel: zelfs voor een onopvallendheidsprijs zul je toch ergens moeten opvallen. Elektriciteitshuisjes, overal in Nederland zo saai dat geen mens ze meer ziet, zijn hier juist heel bijzonder (12).


Kerken genoeg in Zuid-West. Precies zoals een mens zou verwachten, kun je hier katholiek, hervormd en gereformeerd kerken. Maar in de Fortuinwijk zelf staan alleen twee heel buitenissige kerken, lelijke steenbunkers, die van de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen (13) en het Apostolisch Genootschap (14).

Geen idee waar die kerken zich bevinden, op een schaal van rekkelijk tot precies. Dat is ook helemaal niet belangrijk. Er is maar één god, en die bestaat niet. Correctie: hij bestaat wel degelijk, zo is laatst uitgeknobbeld door een filosoof, en het is een Kwantumveld. Ik weet niet: zou dat nou enige troost bieden aan de kudde gelovige schapen: bidden tot een Kwantumveld? Of opluchting, als je een hartgrondig: Kwantumveld-verdomme ten hemel zendt?

Nu we het toch over het Hogere hebben: de nieuwe flat rechts (15) is De Stadswachter op het Bevrijdingsplein, de hoogste van Leiden met 73 meter en 19 (?, tel kwijt) woonlagen. Eens was de 9-hoge Rijnlandflat (15 links en 16) aan de Bachstraat, de blikvanger en bliksemafleider van Zuid-West. Hij is gebouwd rond 1965, stond te boek als vrijgezellenflat, maar is dat nu niet meer. In de recreatieruimte heb ik in 1975 tienvingerig blind leren typen, voor mijn Scheidegger-diploma, wat me zeer te pas kwam bij het schrijven van dit stukje.

FHM
10 april 2013



VOLGENDE AFLEVERING:
HIERONDER

VORIGE AFLEVERING: HIERBOVEN

Nr. 136c - woensdag 10 april 2013
Een halve eeuw Leidenaar (3): De school en de sixties

Ah, you may leave here for four days in space
But when you return, it’s the same old place

Eve of destruction, hit van Barry McGuire uit 1965

Wat een naar, schimmig straatje is die Johan Wagenaarlaan geworden! Nu kom ik er tegenwoordig ook op een schimmig uur. Mijn avond- om niet te zeggen: nachtwandelingen voeren hier soms heen, op de automatische piloot. Dat komt doordat mijn oude basisschool er staat, al besproken in dit artikel van 2005. ik heb het stuk tijdens mijn eerste vijf jaren in deze wijk vrijwel dagelijks afgelegd. De route naar deze plek moet zich toen vastgeklonken hebben in mijn brein en benen.

Heel Leiden Zuid-West is van mij alleen, rond het spookuur. Behalve dan de Johan Wagenaarlaan, waar het vaak ritselt en zindert van activiteiten die wellicht geen daglicht kunnen verdragen. In een soort barak tegenover mijn oude school is iets gevestigd wat evengoed een blijf-van-mijn-lijfhuis voor Kirgizische vrouwen zou kunnen zijn als iets anders. Er zitten langs deze laan soms mensen in onverlichte auto’s, zonder de intentie om weg te rijden of uit te stappen. ’s Zomers is er vaag geroezemoes van jongeren die samengroepen op het terrein van wat ik nog steeds de LTS noem, schuin tegenover mijn eigen school. De LTS is nu vmbo, en zoals tegenwoordig vrijwel elke school voorzien van een billboard vol uitzinnig blije leerlingen, die je er in werkelijkheid vast niet aantreft. Laptops, lokt dat jongeren nog, die allemaal al een tablet en een smartphone hebben?

Het is hier echt een stuk stadsrand. De Johan Wagenaarlaan is de laatste straat van de stad, die 100 meter verder tegen zijn grens aanloopt in de vorm van het Korte Vlietkanaal. Vroeger, toen dat kanaal nog maar een smal stroompje was, was er een rommelig tuindersgebied langs de oevers. We mochten er niet spelen, omdat er een kinderlokker zou huizen; het was hier altijd al wat louche.

Ik waan me onkwetsbaar op de Johan Wagenaarlaan; per slot van rekening heb ik er al vijf jaar schoolhel overleefd. In de klaslokalen van het schoolgebouw zit tegenwoordig een kinderdagverblijf. De aula, waar wij altijd gymnastiek hadden en waar soms educatieve films vertoond werden, is nu in gebruik van lieden die er de oosterse vechtsport Hang Kreng beoefenen, of zoiets. Ook dat draagt op een bepaalde wijze bij aan de sfeer.

Ik schreef in het eerste luik van dit triptiekje, dat ik na onze verhuizing een gevoel van onbegrensde ruimte ervoer, die echter na vijf maanden drastisch werd ingeperkt doordat enge schoolmuren zich rond me sloten. Afgezien daarvan was het een mooie tijd, de sixties.

Voor mij zijn dit dé twee woorden om de hele jaren zestig te kenmerken: ruimte en expansie. Ik was peuter toen de sixties aanbraken, en tiener toen ze afgelopen waren. Tussen je derde en dertiende wordt je wereld altijd al een stuk groter en wijder. Maar in de jaren 60 gold dat voor iedereen.

Crisis, oorlog en wederopbouw zaten erop. De mensen kregen weer kleur op de wangen. De knusse doch bedompte jaren 50 hadden we achter ons gelaten. De salarissen stegen, de vijfdaagse werkweek werd ingevoerd, armoede werd iets uit verre landen. Elk jaar werden we iets rijker, iets vrijer, iets blijer. En elk jaar hadden we het vooruitzicht dat we het volgend jaar nog beter zouden hebben.

Miljoenen mensen kochten een auto, een televisie, boekten hun eerste vakantiereis naar het buitenland, kregen telefoon... Voor dat laatste bestond een wachtlijst van langer dan een jaar. Wij kregen hem een paar maanden eerder, omdat eenoudergezinnen voorrang hadden.

‘De wereld kwam weer uit zijn cocon, net als wij, geborenen in de fifties’, schreef ik al eens in een ook zeer lezenswaardig stukje. Maar aan de school ging het grotendeels voorbij. Het gebouw was nieuw, maar de leerboeken bezaten de beduimeldheid van minstens tien jaargangen leerlingen. Het taalboek was geschreven door het ‘hoofd ener school’; nog net niet: ‘eener’. Het geschiedenisboek eindigde met hoe dapper ‘onze jongens’ gevochten hadden op de Grebbeberg en tijdens de politionele acties.

Onze kinderboeken speelden meestal in de vooroorlogse periode. De normen en waarden die we ingepompt kregen, waren die van de wederopbouw (een vak leren en hard werken om je vaderland er weer bovenop te helpen; nóóit voedsel weggooien). Beatmuziek was ordinaire herrie. Ik zie nog de juffrouw vol misprijzen kijken naar het etui van een jongen, die daarop de namen van zijn favoriete beatgroepen gekalkt had.

Zat je te dommelen in de klas, dan werd verondersteld dat je de avond ervoor te lang tv had gekeken. Tv, ook zo’n bedreiging; het zelfde gesomber dat je nu hoort over de schadelijkheid van sociale media voor de jeugd, hoorde je toen over de tv. Geen onderwijzer gaf graag toe, een televisieontvangsttoestel te bezitten. Let wel: ik zat niet op een gereformeerde school-met-den-bijbel, maar op een als licht progressief te boek staande openbare school, met twintigers, hooguit dertigers voor de klas.

Over actualiteiten hoorde je zelden iets. De oorlog werd wel regelmatig aangesneden. Op 4 mei mochten wij, zesdeklassers, bloemen leggen op het oorlogsmonument bij molen De Valk. Maar geen woord over Vietnam. Op het speelplein hadden wij het wel eens over Gemini-ruimtewandelingen en Mariner-Marsvluchten, maar denk niet, dat daar in het klaslokaal aandacht aan werd besteed. Met aardrijkskunde werden we maanden en maanden doorgezaagd over zelfkazende boeren en gemengd bedrijf; wij, stadskinderen, die een koe niet van een paard konden onderscheiden. Maar of we ooit iets geleerd hebben over moderne industrie, opkomende computers, communicatiesatellieten?

In de derde klas had zich een zedenschandaal voorgedaan: enkele jongens hadden de meisjes onder de rokken gekeken. Alle jongens, schuldig of niet, moesten twintig keer de tafels van vermenigvuldiging overschrijven, als passende straf, en verder werd er over het incident niet meer gesproken. Ondertussen voltrok zich de seksuele revolutie. Maar voorlichting op school?

De krant stond ook toen al vol verhalen over overgewicht en andere welvaartskwalen. Maar wij werden op school bijgevoederd met elke dag een kwart liter volvette melk, alsof dat goedje nog op de bon was. Die melk werd ’s morgens om zes uur in kratten afgeleverd door de melkfabriek, en voor de school neergezet, in de zomer heerlijk in het zonnetje. Vijf jaar basisonderwijs heeft voor mij altijd nog de smaak van lauwe, muffe, half bedorven melk.

Buiten woedden de sixties, die zo zorgvuldig buiten de schooldeuren werden gehouden. Dat is de reden dat ik zo verslingerd ben aan dat tijdperk; juist omdat de school er niets van wilde weten.

Overpeinzingen in een donker, akelig straatje. Ik denk dat ik daarom op avondwandelingen zo graag nog door de Johan Wagenaarlaan loop: omdat ik er niet meer hoef te wezen.

FHM
14 april 2013

 

VOLGENDE AFLEVERING:
DRIE HOERA'TJES VOOR HET BLAUWE BEEST: THATCHER

© Frans Mensonides, Leiden, 2013


<< naar thuispagina Frans Mensonides