Zomerse fotoschoenendoos 2012

Wie kent hem niet van vroeger, de schoenendoos vol kiekjes van een vakantiezomer? Je had je nog wel zo voorgenomen, ze ’s winters netjes in te plakken in een album. Die afdrukjes hadden een hoop geld gekost en verdienden een fraaier graf dan die doos. Maar het kwam er niet van.

Tegenwoordig knip je maar raak, met je digitale camera; het kost vrijwel niets meer. Je harde schijf is je schoenendoos; je moet aardig wat af-fotograferen in je leven om een halve of hele Terabyte vol te krijgen. Ik heb in deze al ver op streek zijnde zomer zo’n kleine anderhalfduizend foto’s genomen, en er misschien een kleine honderd gepubliceerd in mijn reisverslagen.

Buiten de officiële De-digitale-reiziger-reisdagen om heb ik ook nog het nodige vastgelegd op wat geen gevoelige plaat meer mag heten. Aan sommige van die foto’s zit ook nog wel een verhaal vast, dat echter te kort is voor een aflevering van mijn magazine. Weet je wat, ik keer de schoenendoos gewoon om, en schrijf er zes, zeven, minireisverslagjes omheen.

Hieronder volgen ze. Net als het ware fotoalbum zijn de foto’s hier in plukken ingeplakt, met hun bijbehorende verhalen. De eerste vier publiceerde ik half september; een periode die volgens weerkundigen bij de herfst, maar volgens astronomen nog tot de zomer hoort. De laatste drie volgden diep in oktober, toen de zomer al weer lang voorbij was.

 

Antwerpen Centraal; overweldigende spoorwegkathedraal
Harderwijk: dol-fijne nostalgie en bullen van promotie
Sterrenwacht Leiden schittert weer
Katwijk: in de binnenbocht van de kust
Amersfoort Vathorst: waar het geld langs de weg staat
Kattenbroek: gemengde herinneringen
Warmond, te land en te water


Antwerpen Centraal; overweldigende spoorwegkathedraal


archieffoto 2010



Ongetwijfeld het mooiste station van de Benelux en omstreken is Antwerpen Centraal, waar spoornostalgie en moderniteit hand in hand gaan. Met behoud van de fraaie, kathedraalachtige Middenstatie van 1905 werd in de periode 1998-2007 een ruime, twee verdiepingen tellende kelder onder het station gebouwd. Die kelder, een meter of 20 diep, biedt vanuit de hal fraaie doorkijkjes.

Verdieping min-twee is hier en daar wat spelonkerig, wat plezierig is voor vrijende paartjes, en bijdraagt aan de sfeer van een sprong in het ongewisse, die een verre reis toch altijd blijft. Hier vertrekken de treinen die via een geboorde tunnel in noord-zuidrichting onder Antwerpen door rijden, onder ander de Thalys Amsterdam – Parijs en de IC Essen – Charleroi. Misschien komen daar de uurlijkse Fyra-V250-treinen Amsterdam – Brussel nog een keer bij, maar die bestaan voorlopig uit een krakkemikkige drieuursdienst Amsterdam – Rotterdam. 

Op de bovenste verdieping is ook heel wat veranderd, sinds deze het hele station vormde, met 10 kopsporen van waaruit de treinen uitwaaierden over vrijwel heel België. Tegenwoordig zijn er veel minder perrons, maar die zijn dan wel breder, en de boel is flink opgeknapt.

Ook aan de bovengrondse entree van de treinen is iets gedaan. Vroeger kwam je vanaf de stations Berchem of Antwerpen Oost - het laatste is in 2011 definitief gesloten - binnen langs wat verweerde muren, als ik me goed herinner; tegenwoordig heb je uitzicht op een wand met stenen in stemmige grijstinten.

Opmerkelijk is die tussenverdieping zonder treinen maar met winkeltjes. Ik weet nooit precies waar hij is, maar beland er meestal als vanzelf; ‘verdiep min een half’, heet hij geloof ik. Er is daar een winkelgalerij waar diamantairs, boekenstalletjes en broodjeswinkels zusterlijk schouder aan schouder staan. Alleen de laatste hebben klandizie, maar de eerste verlenen cachet aan deze winkelgalerij, en onderstrepen de rijkdom van dit station en deze stad. En het gebrek aan klanten de crisis.

Er geweest: maandag 18 juni en 2 juli 2012, op weg naar ZaventemWijnegem en Hasselt



De winkelgalerij op verdiep -1

 

 


Harderwijk; dol-fijne nostalgie en bullen van promotie

 

Weeshuis, Hortus en Grote Kerk


Zeg ‘Harderwijk’, en je zegt er meteen achteraan: ‘Dolfinarium’. Harderwijk is daardoor tevens jeugdsentiment. Tijdens onze 10 zomervakanties in Putten - 1961 t/m 1971, behalve 1966, toen we in Halle zaten - namen we toch altijd wel minstens één keer de bus naar deze voormalige Hanzestad aan de Zuiderzee. Het waren vakanties vol met vaste programmapunten: de fietstochten naar het Solsche Gat, die naar het Nulderstrand, de busrit op donderdag naar de Oud Veluwse markt in Barneveld, het bingoën op zaterdagavond in de kantine van het bungalowpark, het Dolfinarium; geen verrassingen, dus ook geen onaangename.

Het begon in Harderwijk ooit met zeerobben, en het Dolfinarium heette eens: Robarium. Frits den Herder, samen met zijn broer exploitant van het Veluwestrand annex speeltuin, hield als uit de hand gelopen hobby zeezoogdieren. Elke dag verzorgde hij een paar shows met zeerobben. Die geinige, buikschuivende beesten kon je wat kunstjes zien doen voor een maaltje vis uit de emmer van een bejaarde oppasser met kapiteinspet.

In die tien jaar dat wij Putten als vakantiebestemming hadden, zagen wij het Robarium uitgroeien tot Dolfinarium, en dat weer tot de topattractie die het nu nog steeds is. Deze dankte zijn groei niet in de laatste plaats aan de onwaarschijnlijk slimme dolfijn Flipper die de sterren van de hemel sprong in de gelijknamige kinderserie die vanaf 1966 op tv kwam. Drie andere dolfinaria openden in ons land hun poorten, maar gingen ook weer snel over de kop (figuurlijk dan, zoals dolfijnen letterlijk doen). Dat in Harderwijk bleef, en is nu een van de grootste en toonaangevendste ter wereld.

Toch, zonder (klein)kinderen of neefjes of nichtjes ga je er niet zo gemakkelijk heen. Toen ik deze zomer naar Harderwijk toog, deed ik dat voor wat ik in mijn jeugd genegeerd had, het stadsschoon. Harderwijk is een rijke monumentenstad, met twee kilometer goed geconserveerde stadsmuur. Een bloeiend Hanze-handelsverkeer zie je nog altijd aan de stad af. Een uur of twee liep ik fotograferend rond, het dolfijnengebeuren geen blik waardig keurend.



Lang, lang voor de komst van de Flippers was Harderwijk, naast handels- en vissers-, ook universiteitsstad. Van 1647 tot in de Napoleontische tijd was er in dit stadje een academie. Geen hoog aangeschrevene, zoals misschien wel blijkt uit dit bekende rijmpje:

Harderwijk is een stad van negotie,
Men verkoopt er bokking, blauwbessen en bullen van promotie.

Die bullen waren ongeveer net zo goedkoop als de bokking, en dat lokte veel studenten met een smalle beurs naar de boorden van de Zuiderzee om hier te promoveren. De twee beroemdste waren de arts Hermannus Boerhaave (1668-1738) en de botanicus Carolus Linnaeus (1707-1778). De laatste was de leerling van de eerste, in de Leidse Hortus; een arts wist in die tijd ook alles van geneeskrachtige kruiden.

Boerhaave was wereldberoemd, maar bereisde zelf de wereld niet. Nooit kwam hij verder van zijn geboorteplaats Voorhout dan die keer in Harderwijk. Linnaeus, afkomstig uit Zweden, was veel mobieler. Misschien hebben de Harderwijkers hem om die reden achter tralies gezet, dat ’ie niet wegloopt.

Van de academie rest nog een mooie hortus, het oorspronkelijke academiegebouw met het torentje, en de ‘snijzaal’ voor de anatomische lessen (rechtsboven op de mozaïekfoto). In de laatste is een gratis museumpje gevestigd met deze zomer een tentoonstelling die een inleiding vormt op de sterrenkunde, en één van vage schilderijen met onrealistische prijskaartjes.

De dienstdoende museumvrijwilliger vertelt over de historie van de universiteit, waar hij veel vanaf weet. Ik maak me bekend als stadgenoot van Boerhaave en Linnaeus, en hem deelgenoot van mijn Harderwijk-gevoel: de dolfijnen, de stad, de nostalgie, en die spannende speeltuin, met die draaiende looptoestellen waarmee je een meter of vijf boven Zuiderzeeniveau kon uittorenen. ‘Zeg Harderwijk, en je zegt er meteen achteraan: Dolfinarium’, vindt hij. Dat schreef ik zelf al, maar dat wist hij natuurlijk niet.

Allemaal het werk van de gebrs. Den Herder. ‘Behalve dat strand en die dolfijnen hadden ze ook nog een hele grote boot, waarmee ze rondvaarten maakten’, zegt de museumman.
‘Ja, verrek, nou u het zegt; wij hebben ook nog eens zo’n vaartocht gemaakt’, herinner ik me opeens. Die boot ging naar de Flevowerken, langs de dijk waar nu Zeewolde achter ligt.

Een paar weken later vind ik thuis een oud busboekje, zomerdienst 1964, van de VAD, de Veluwse Autodienst. Dat is het voordeel van nooit verhuizen, dat je zulke dingen nog hebt. Natuurlijk onze lijn 5, die vóór het bungalowpark stopte en in uurdienst naar Harderwijk of die markt in Barneveld reed. In Harderwijk kwam je bijna tot op het strand; via krochten en stegen reed de bus naar het marktplein, vlak bij het meer. Tegenwoordig blijft hij aan gene zijde van de stadsmuur.

Op de middenpagina van het busboekje staat een advertentie van al het moois dat Harderwijk te bieden had, inclusief die rondvaartboot. Hij bestond dus echt; ons geheugen heeft ons niet bedrogen. En alles voor slechts één gulden entree: het strand, de speeltuin plus de robben; geen geld! Ook dat boottochtje kostte een gulden. Tegenwoordig betaal je voor een dagje dolfinarium 25 euro p.p.; alleen daaraan zie je al dat tijden veranderen…

Er geweest: vrijdag 6 juli 2012 



Anno 1964: ik voor het theehuis van het Veluwestrand

 


Sterrenwacht Leiden schittert weer





Een bruggetje van de Harderwijkse naar de Leidse Hortus is gemakkelijk geslagen, via de twee promovendi Boerhaave en Linnaeus. Op een mooie Pinksterdag zette ik mijn moeder in de taxi voor een wandelingetje in Leidens universitaire tuin. De Hortus is in 1593 in het leven geroepen door de internationaal vermaarde Frans-Vlaamse botanicus, tulpenpionier en polyglot Carolus Clusius en de niet veel minder internationaal vermaarde Leidse apotheker Theodorus Clutius (zal wel veel naamsverwarring hebben gegeven).

Om zo’n hortus te waarderen, moet je toch een zekere rijpheid van jaren bezitten. Voor het eerst kwam ik er 50 zomers geleden, achterop bij mijn moeder op de brommer vanuit Voorburg waar we toen nog woonden, in het gezelschap mijn oom Frans en mijn neef Frans uit Deventer (dat gaf ook wel eens naamsverwarring).

Oom Frans, altijd met planten bezig in zijn tuintje en op zijn vensterbank, wilde die bijzondere tuin wel eens zien. Maar mijn neef en ik verveelden ons kapot, vergalden onze vader, resp. moeder, hun uitje met ons gedram van: ‘Wanneer gaan we nou wég’, en staan met gemelijke koppen op de foto’s die ervan gemaakt zijn, en zijn zoekgeraakt, helaas.

Diezelfde middag bromden we ook nog naar onze huidige woning in Leiden, die toen in aanbouw was. Zo’n half-af huis zonder ruiten vond ik veel intrigerender dan een plantentuin, en dat is ook de reden dat ik me die middag van een halve eeuw geleden nog kan herinneren. ‘Kunnen ze het zo niet laten, zonder ramen?’, vroeg ik mijn moeder, ‘veel luchtiger in de zomer!’

De Hortus kreeg er kort geleden een nieuwe attractie bij in de vorm van de Leidse Sterrenwacht. Nieuw is een relatief begrip. De sterrenwacht bestond vorig jaar anderhalve eeuw, waar de Hortus nu al in zes eeuwen gebloeid heeft. De astronomen hebben het statige gebouw met de koepels reeds lang geleden verruild voor een zakelijk universiteitsgebouw buiten de stad, waar op computerschermen en plotters de meetresultaten binnenstromen uit Westerbork en van telescoopsatellieten.

Maar de sterrenwacht is onlangs gerestaureerd. Het is plezierig om vanaf de Witte Singel te zien hoe die koepels weer staan te schitteren en te blinken in de zon. Als je een kaartje koopt voor de Hortus, kun je ook de Sterrenwacht bezoeken. Binnen is natuurlijk een tentoonstelling over astronomie. De koepels zijn echter alleen te bezichtigen tijdens rondleidingen. Je kunt dan ook echt naar de sterren kijken, mits het donker en onbewolkt is; die antieke kijkers staan er ook gewoon nog.

Ik las eens een aantal anekdotes over de Deense astronoom Ejnar Hertzsprung (1873 – 1967) die decennialang directeur van de sterrenwacht is geweest. Op zekere zonnige morgen begaf hij zich op de normale tijd naar zijn werk, vond de sterrenwacht verlaten en de conciërge met ontbloot bovenlijf in een ligstoel in de tuin. ‘Zo, heeft u een snipperdag genomen?’, bromde de hoogleraar, waarop de conciërge antwoordde: ‘Maar meneer de professor, weet u niet dat het vandaag zondag is?’


Hertzsprung gaf zijn medewerkers in de lunchpauze soms opgaven en rekensommen op, waaronder een vraag waarop we binnenkort het antwoord zullen weten: Wat gebeurt er als al het ijs van Groenland smelt?

Dat was de tijd dat hoogleraren gewoon nog hooggeleerd en verknipt waren, in plaats van managerstypes die net zo goed aan het hoofd konden staan van een uitzendketen of een  ziektekostenverzekeringsmaatschappij. ‘Heb jij Hertzsprung nog gekend?’, vraag ik mijn moeder, die ooit de Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen diende als secretaresse (zonder veel kaas te hebben gegeten van wiskunde en natuurwetenschappen, zoals zij er eerlijkheidshalve bij zegt).

Nee, Hertzsprung was voor haar tijd; in het archief kwam ze die naam wel tegen. Maar ze heeft wel een jaar lang getypt, gestencild, gestenografeerd en genotuleerd voor professor Lam in de systematische plantkunde, de verre opvolger van Boerhaave en Linnaeus, als het ware. ‘Dat was een Pietje precies, hij viel dood op een komma. Ja, dat moest ook wel, in zijn vak. Als je bijvoorbeeld typte: “mens-, plant- en dierkunde”, dan moest er na “mens” een liggend streepje en een komma, maar na “plant” alleen een liggend streepje. Dat heeft hij me een keer uitgelegd; ik had het zeker fout gedaan. Maar een heel aardige man, hoor, en ook origineel. Hij vroeg of hij me Lia mocht noemen. Dat deed nog niemand in die tijd; het was altijd heel stijfjes: juffrouw Lamberts.’

Over Lam heb ik eens het verhaal gehoord dat hij zich op het eerste eerstejaarscollege altijd voorstelde met de woorden: ‘Mijn naam is Lam, en het is maar goed dat ik de Röntgenstralen niet ontdekt heb’. Dan hadden het namelijk ‘Lamstralen’ geheten, en ‘lamstraal’ was geen Salonfähig woord in de jaren 50. Dat woord is wat in onbruik geraakt, maar het betekende zoiets als: teringlijer.

Lam observeerde nauwgezet, welke studenten zijn grapje wel en niet begrepen. Onbegrijpelijkheid was overigens het handelsmerk van zijn colleges, als ik zijn biografie op Historici.nl mag geloven. Maar mijn moeder heeft dat lesje over dat liggend streepje en die komma 60 jaar lang onthouden.

Er geweest: maandag 28 mei 2012

J.H. Lam (1892-1977), niet de ontdekker van de Lamstralen

 


Katwijk: in de binnenbocht van de kust






Dat is de ideale dag voor een wandeling op het strand: een zeer kortstondige hittegolf is voorbij, maar er schijnt nog een fris zonnetje. Bussen en wegen naar zee zijn niet meer zo vol; het strand wat minder een mierenhoop. Niets staat een mooie foto nog in de weg.

Soms is het een kwestie van geluk. De mensen die onbewust de dramatis personae vormen van je foto, moeten een beetje meewerken. En zo’n vogel, die op het strand staat in een golvend lijnenspel van water en zand, dat is helemaal een tref. Meestal vliegt zo’n dier net weg, een fractie van een seconde voordat ik afdruk. Maar dit exemplaar bleef tenminste netjes zitten.

panoramabreed op je scherm  > > >


De deur van Nederlands op één na oudste vuurtoren (na de Dromedaris van Enkhuizen) staat open en er hangen mensen over de reling heen. Een buitenkansje; ik wist niet dat de in 1605 voltooide Vuurbaak ooit zijn poorten opende. Behalve de op één na oudste vuurtoren van dit land is het ook het op één na oudste monument van Katwijk, na het Witte Kerkje, waarop je daarboven een mooi uitzicht moet hebben. Ondanks hoogtevrees wil ik de vuurtoren beklimmen. Het ding is 10, hoogstens 12 meter hoog; dat moet ik toch wel kunnen doorstaan.

De toren is een piepklein museumpje. De museumvrijwilliger, ik taxeer hem als al lang gepensioneerd visserman, int een schappelijk entreebedrag van een euro. Kaartjes worden niet verstrekt; dat gooien de mensen maar weg, zegt hij, en dat geeft maar rotzooi.

89 treden moet je beklimmen om op de trans te geraken. 25 daarvan behoren toe aan het duintje waarop de toren staat. Binnen heb je twee redelijk begaanbare trappen van 22 treden elk, plus een heel enge, houten, steile, smalle van 20. Als ik die laatste beklim, rijst ook mijn hoogtevrees, op dat stomme, korte torentje.

Terug ga ik echter niet, die foto moet gemaakt. Ik ga ook weer niet over de reling hangen, integendeel. Terwijl ik met één hand de deurlijst bij de steile trap omklemd houd, kan ik met de andere hand die camera gemakkelijk bedienen; het is een geschikte eenhandscamera. Het Witte Kerkje is momenteel gedeeltelijk een grijsbruin kerkje; het wordt opnieuw gestuct.

 

panoramabreed op je scherm  > > >


Je kunt op een heldere dag echt onwijs ver kijken langs de kust, geholpen door het feit, dat die gebogen loopt, en dan gelukkig niet concaaf, maar convex, hol, in een binnenbocht. Die hoogbouw in de verte, met nog meer in aanbouw, staat in Noordwijk (6 kilometer van hier). Dat witte meer naar links, of anders gezegd, meer naar achteren, dat zijn de luxe hotels van Zandvoort, op 21 kilometer hemelsbreed. Nog verder weg, of nog meer naar links, de rookpluim van Tata Steel (34 kilometer) in IJmuiden. Nog weer veel verder zie ik ook nog iets wittigs. Met een verrekijker of telescoop zou ik tot Castricum (42 km) kunnen kijken, als ik daar zin in zou hebben op een vrije dag.

Gauw naar beneden, nu maar. Achteruit de trap af is het veiligste.


Scheveningen (12 km) krijg ik vanaf het strand ook nog mooi voor de lens, hoewel ik daarvoor bijna recht tegen de zon in moet kijken. En wie daar op de Pier staat, met zo’n kijker met kijktijd voor een euro, zal mij ongetwijfeld in Katwijk zien staan zwaaien.

Jammer genoeg kun je met de beste kijker van de wereld niet kijken tot Lowestoft (de dichtstbijzijnde Engelse plaats, op 181 km hemelsbreed van Katwijk); daar zit minstens één horizon tussen.

Er geweest: zaterdag 28 juni 2012

Frans Mensonides
15 september 2012

 


Amersfoort Vathorst: Waar het geld langs de weg staat


 


Ik heb het al veel vaker geschreven, en moet gaan uitkijken dat het niet het stokpaardje wordt van een ouwe kerel. Maar de architectuur van de jaren nul kan me niet erg bekoren. Die heeft niets eigens. Hij bestaat hooguit uit een teruggrijpen op alle stromingen van de vorige eeuw: de erkertjes van de jaren 30, de hoogbouw van na de wederopbouw; de kleurrijkheid van de jaren 90 soms ook nog, al worden de kleuren somberder en somberder.

Dat alles wordt vermengd met nog traditionelere bouwstijlen uit nog oudere tijden: de Gouden-eeuwse geveltjes van historische Hollandse steden en de boerenhoeven van de buitenlui. En natuurlijk alles eclectisch doorelkaar, liefst in één straat, zoals er in Japan een nep-stadhuis-van-Gouda schijnt te staan naast een nep-Domtoren-van-Utrecht.

Het lijkt alsof die wijken de vertwijfeling van deze hele era willen uitbeelden: die eeuw, die maar geen vorm wil aannemen; de crisis die maar blijft woeden, nog meer tussen de oren dan in de portemonnee.

Amersfoort Vathorst is typisch zo’n wijk uit de jaren nul. Zes jaar geleden alweer fotografeerde ik het nieuwe station met die naam en het vlakbij gelegen dorp Hooglanderveen. De wijk was toen nog in staat van wording en de bus naar dat nieuwe station reed voornamelijk langs zandhopen.

Nu is Vathorst zo goed als af. Het is een kloek uit de kluiten gewassen wijk met een ovale rondweg van wel 7 kilometer lengte, waar de stadsbussen rijden. Die wagen zich niet op de woonerven, waarvan de bewoners soms best wel een flink stuk moeten lopen om het OV te bereiken. Die ringweg heeft Hooglanderveen inmiddels geheel omsingeld, waarmee het dorp geïncorporeerd is in de wijk, als een celkern in een cel.

Gek, op de foto’s valt Vathorst nog mee, maar in werkelijkheid vind ik het een akelig geheel. Het kan liggen aan het bewolkte, broeierige, typisch Hollandse zomerweer. Of aan het feit dat ik weer flink aan het dwalen geslagen ben en elk gevoel voor richting verloren heb binnen die vierkante kilometers steen.

Woonerven? Sommige straten lopen juist kaarsrecht. Want ook dat moest natuurlijk geïmiteerd worden: de lange, rechte straten met eenvormige huizen die een hele tijd in de mode zijn geweest bij stedenbouwkundigen. Ik woon zelf in zo’n wijk uit de jaren 50, 60, 70. Waarom zou ik er rondlopen op een vakantiedag? Als je zo’n straat in tele fotografeert, wordt hij des te onherbergzamer, en steken de bordjes TE KOOP des te vervaarlijker uit. 

De rondweg was ik al een tijd kwijt, maar ineens vind ik hem weer terug. Hij heet hier: Valutaboulevard; doe maar duur! De woonwijk is overgegaan in een bedrijventerrein. Dit stuk van de wijk ligt langs een snelweg en is er door een hoog geluidsduin van afgesneden. Als ik nou wist waar die weg heen ging en vandaan kwam, dan kon ik me beter oriënteren.



Maar wacht even, ik heb mijn laptop toch bij me? Het ding is zo licht, dat ik hem soms vergeet, en ongebruikt laat als ik hem nodig heb. Vermoeid zijg ik neer op een steenricheltje langs een kantoorpand. De zijstraten van de Valutaboulevard heten Franse Frank, Finse Mark en Griekse Drachme. Met vooruitziende blik heeft men de straten alvast genoemd naar de Europese munteenheden van straks, na het onvermijdelijke uiteenvallen van de eurozone. Het geld ligt hier dan weliswaar niet op straat, maar staat wel langs de wegen.

Gewoon even de kaart op mijn scherm toveren: Franse Frank, Amersfoort. Het verdwalen valt mee. Vijf minuutjes lopen in zuidelijke richting en ik kan de snelweg kruisen via een stelsel van fiets- en voetpaden, en de wijk Kattenbroek betreden.




 



Amersfoort Kattenbroek, gemengde herinneringen


 


D
at is dan weer bekend terrein. Kattenbroek, daar liep ik in 1994 al rond, me vergapend aan eclatante architectuur, die bekend was in heel Nederland, waarover werd geschreven in opiniebladen en waar je zelfs kon deelnemen aan rondleidingen.

Ik weet niet of er ooit iemand op afgestudeerd of gepromoveerd is, maar zou het misschien zo kunnen zijn dat de architectuur van een decennium de tijdgeest, de sfeer ervan weerspiegelt? Het was een tijd van expansie en optimisme, het begin van de jaren 90. Grenzen vielen letterlijk en figuurlijk weg en de bomen groeiden tot in de hemel, ook technologisch. Elk jaar werden de computers minstens dubbel zo geavanceerd; de ontwikkelingen waren nauwelijks meer bij te benen. Ik heb in die tijd nog eens een ICT-beurs bezocht over ‘De onbegrensde wereld van 2002’, of zo’n soort snorkende titel, met een jaar erin dat nu al lang voorbij is.

Ikzelf liet me meevoeren met de stroom, zei mijn bedaagde beroep van archivaris vaarwel en pakte het meer aansprekende van ICT’er op. Het viel allemaal bar tegen. Ik heb er wel eens iets over geschreven; ik kreeg de burn-outs die bij mijn nieuwe status hoorden.

Maar in de overvloedige vrije tijd van langdurige ziekteverloven kon ik nog wandelen in bijvoorbeeld Kattenbroek, en me vergapen aan avant-gardistische architectuur. En die fotograferen met een camera die je niet analoog noemde, omdat er voor amateurs alleen nog maar analoge camera’s op de markt waren. En die foto’s niet op Internet zetten, omdat dat nog onbereikbaar was voor de doorsnee-consument.

 



Mooie tijden worden altijd gevolgd door beroerde, vette jaren door magere. In het winkelcentrum Emiclaer baant zich alweer een wrange herinnering een weg van mijn onderbewustzijn naar mijn bovenbewustzijn (zal ik maar zeggen, al is Freud al heel lang uit; Fruid is uit). Ja, daar heb je nog steeds de Coffee Club, met nog steeds dat weidse uitzicht over die waterpartij. Daar heb ik een keer, het zal in dat onbegrensde jaar 2002 geweest zijn, een halve middag zwaar zitten bomen met Daan Droevendael, die ik toen nog net binnen mijn vriendenkring rekende.

Het gesprek handelde over zijn depressies, waarvan ik hem tijdelijk had willen bevrijden door een middagje afleiding: een architectuurwandeling in Kattenbroek. Ik luisterde met de aan een vriend verschuldigde empathie, maar helde toch wel over naar het standpunt dat hij, objectief beschouwd, bijzonder weinig te klagen had, zeker in vergelijking met mij. Misschien word je daar juist wel depressief van: dat je alles al hebt. Dan rest je alleen nog de angst, het allemaal weer kwijt te raken, bij de eerstvolgende wenteling van het Rad van Fortuin.

Hij had een paar jaar eerder een rotbaantje in loondienst ingewisseld voor een lucratief bestaan als zzp’er, nam te veel werk aan, en werd nu terneergedrukt door altijd maar weer die deadlines. Hij woonde in een fraaie doorzonwoning in een forenzendorp, met een hartstikke lieve vriendin, en drie dito katten. Maar de sleur vloog hem naar de strot, en dat huis, dat dorp, die miauwende zoogdieren en vriendin hingen hem soms mijlenver diezelfde strot uit. Hij had nooit willen beginnen aan kinderen, om voor mij zeer begrijpelijke redenen. Maar minder begrijpelijk was dan weer dat hij nu emmerde over het ontbreken van een stamhouder.

‘Ja, Frans’, zei Daan met een geweldige zucht, ‘en nu in oktober [we zaten daar in oktober], nu de blaadjes gaan vallen, heb ik het natuurlijk extra moeilijk!’ Ik knikte begrijpend, hoewel ik zelf de wereld in elk jaargetijde een even groot tranendal vind, maar desondanks in elk seizoen toch een eigen charme onderken.

Niet lang daarna wisselde Daan zijn lieve vriendin definitief in voor een spannender exemplaar, met zakenrelaties, door wier toedoen hij nog meer opdrachten binnensleepte met nog krappere deadlines. Niet zelden schiet Cupido naast het hart, en mikt hij op andere zaken: het ego, het calculerend verstand, de portemonnee. Die vriendin had ook kinderen, zodat hij toch nog gestalte kon geven aan een vaderrol. 

Of Daans depressies van dat alles zijn overgegaan, is me niet bekend. Hij nam namelijk al vrij spoedig afscheid van mij, omdat hij niets aan me had voor zijn netwerk, en ik hem dus feitelijk alleen maar tijd kostte. De mail waarin hij mij dat mededeelde, was doorlopen van zilt tranennat; zo kapot was hij ervan dat hij tot die harde doch onvermijdelijke maatregel had moeten overgaan. Ik was er wat minder kapot van; zonder zulke droeftoeters ben je echt beter af, op de langere termijn.

Typisch een verhaal van deze eeuw, vind je niet? Ja, in zo’n tijd leven we toch: we hebben netwerken, geen vrienden meer. Ik kan nog veel en veel meer vertellen over Daan Droevendaal. Maar ik doe het niet, want ik werd al somber genoeg van die wandeling door Vathorst.

 



Ik wil ook niet meer zitten bij de Coffee Club. Ik wil ook niet meer fotowandelen in Kattenbroek, en plaats gewoon die analoge foto’s uit ’94.

Ik pak bus 4 naar Amersfoort Station. Die rijdt eerst nog een hele ronde door Kattenbroek, om daarna weer uit te komen bij Emiclaer; toch nog een soort sightseeing. Het is een normale stadsbus. Er had een hoogwaardige bus zullen komen, op eigen baan, maar dat ging niet door; waarom niet staat vermeld in dit verhaal uit 2001.

 

Geweest in Amersfoort: vrijdag 6 juli 2012




Warmond, te land en te water



Een wat apart dorp in de regio Zuid-Holland Noord is Warmond, en dat is niet alleen omdat Maarten ’t Hart er woont - die ik een keer langs zag fietsen toen ik bij halte De Baan op bus 50 stond te wachten, net toen ik dacht aan Maarten ’t Hart, die in Warmond woont.

Warmond heeft zich, in tegenstelling tot omringende nederzettingen, nimmer willen laten opstuwen in de vaart der volkeren. VINEX-wijken, te ontsluiten met R-Net-bussen, zul je hier niet aantreffen. Ook railvervoer stopt niet in Warmond, al gaat er geen minuut voorbij of je hoort wel een trein naar Leiden, Schiphol of Haarlem langsscheren. 32 treinen per uur passeren het dorp tijdens de spitsuren, en nog altijd 28 daarbuiten *), maar het station sloot zijn deuren in 1952. Sinds december 2011 kun je wel opstappen in het buurdorp Sassenheim, langs de Schiphollijn.

*) dat was van de zomer, toen de zogeheten pleistertreinen nog reden.
Nu liggen die getallen op een nog altijd respectabele 30, resp. 26.

In de jaren 60, 70 is aan beide uiteinden van Warmond wat bescheiden nieuwbouw gepleegd. Verder bleef het wat het was, een langgerekt dorp langs het water van de Leede, een uitloper van de Kagerplassen. Een dorp met een lange dorpsstraat, die Dorpsstraat heet, met een doorgaande weg, de Herenweg, daar parallel aan, en met talloze zijstraatjes, die allemaal uitgaan op –dam, en doodlopen op de Leede.

Een wat vroeg-20ste-eeuws ogende dorpskern met knusse winkeltjes en ruim aanwezige horecagelegenheden. In één ervan, heel origineel Het Wapen van Warmond geheten, legt Sjaan je tijdens je diner de tarot, of kun je onder het eten een moord meemaken en ophelderen.

De rest van Warmond is een ware lusthof voor de stads- en ook dorpsrandwandelaar die ik ben. Binnen een wandelingetje van hooguit anderhalf uur zie je: een ruïne te midden van woonerfhuizen; seniorenoorden half verscholen in lommer; een verrommeld stuk weiland, bos, annex bloemenveld dat ook na de tulpentijd nog wil bloeien, e.e.a. met uitzicht op de spoorbaan; een bos met een 18e-eeuws landhuis, Huys te Warmont; een theekoepel langs de Leede; diverse aardige oude en nieuwe optrekjes langs hetzelfde water; een standbeeld van Jan Steen die met Maarten ’t Hart gemeen heeft dat hij ooit naar Warmond verhuisd is. En nog veel meer, waaronder aan de kant van Oegstgeest een kleurig tolhek waar tot ver in de 20ste eeuw nog écht tol is geheven.

Dat kun je allemaal zien en fotograferen met vaste grond onder de voeten. Maar het grootste gedeelte van Warmonds oppervlak bestaat uit water. Sommige afgelegen polders zijn over de weg alleen bereikbaar via buurdorpen.

Op de grens van water en land ligt het 40 hectare grote recreatie-eiland Koudenhoorn. Je kunt het bereiken via een fiets- en voetgangersburg vanaf de Jan Steenlaan, en per veerpont, al weet ik niet precies hoe. Het heeft een strandje dat nog onontdekt is door het grote publiek dat de stranden van Kat- en Noordwijk bevolkt.

Deze foto schermbreed > > >

 

Afgelopen zomer maakten mijn moeder en ik een vaartochtje vanuit Roelofarendsveen. Dat was ons aangeboden door de dagopvang voor mild-dementerenden, waar mijn moeder drie dagen per week doorbrengt. Een dagje varen met de stichting, zogezegd. De tocht leidde over het Braassemmermeer en de Kagerplassen.

Helaas had mijn fototoestel kuren en wilde hij niet goed scherpstellen. Hij kan niet tegen broeierig zonnig weer met temperaturen van tegen de 30 graden, en het toeval wilde dat dat nu juist het weertype was op onze vaardag. Het is ook precies de enige keer deze tegenvallende zomer dat ik er last van had. Vervanging van deze camera stel ik dan ook nog maar even uit; een wintertje gaat hij nog wel mee.

Weinig foto’s dus van dat vaartochtje. Wel een van de theekoepel van de buitenplaats Groot Leerust, die ik een paar maanden later ook nog vanaf de landzijde nam. En een andere opvarende – ik ben zijn naam helaas kwijt – was bereid, me te fotograferen met mijn moeder, zodat wij zelf ook nog eens afgebeeld staan op mijn eigen site - inkijkend tegen de overvloedige zon van een van de weinige echte hete dagen uit 2012.






Er geweest: te water woensdag 4 juli 2012, te land zaterdag 1 en dinsdag 4 september 2012

Frans Mensonides
22 oktober 2012



© Frans Mensonides, Leiden, 2012