BERN: Treinen in de ganzenpas (begint hieronder) - Bij de tijd: Zytglogge - Albert en Mileva - Berinnen (vrouwelijke beren, dus) - Tram en Trolley
LUZERN: GeWauwil over een sof-festival - Foto-intermezzo in Luzern
ZÜRICH EN OMSTREKEN: Hauptbahnhof - Stadswandelingen - Rheinfall; de waterval bij Schaffhausen - De blauwe trams van Zürich - Zürichs unvollendete Ü-Bahn - Glatttalbahn: naar (de) Kloten - Foto-intermezzo in Winterthur - Limmattalbahn - De rest is terugweg
Dit is deel d van het reisverslag van mijn 8-daagse reis naar Zwitserland. Voor a, b en c, zie < < <HIER. Deel e en laatst komt nog hieronder.
In deze aflevering doe ik Bern, de Bondsstad van Zwitserland. Het is vandaag zaterdag 11 mei. Als ik dat niet zou weten, zou ik het straks kunnen aflezen op een beroemde astronomische klok in Bern.
Vanuit Olten rijden er 5 treinen per uur naar Bern. Daaronder zelfs 2 IC-treinen vlak na elkaar: 9.56 en 9.58, in de ganzenpas. Beide treinen doen 28 minuten over hun rit en komen dus ook in de ganzenpas aan in Bern. Ik neem vanzelfsprekend de eerste; je kunt er maar zíjn, in Bern. Wie zal de 2e nog nemen?
Op school hebben we ooit moeten leren dat Bern de hoofdstad is van Zwitserland. Maar dat klopt niet helemaal, zoals het meeste wat je op school leert. Officieel volgens de grondwet heeft Zwitserland helemaal geen hoofdstad. Maar Bern mag zich wel ‘Bondsstad’ noemen, en dat is omdat de federale overheid er gevestigd is.
Zwitserland vormt een Eedgenootschap, ofwel een confederatie, van 26 kantons, die vanouds feitelijk staatjes op zich waren en nog steeds zijn. Elk kanton heeft zijn eigen grondwet, regering, parlement, staatsinrichting en rechtssysteem.
Het Eedgenootschap werd gesticht in 1291 door toen nog maar 3 deelnemende kantons. In 1848 besloot men een Bondsstad aan te wijzen. Zürich leek, als grootste stad van Zwitserland, ook de grootste kanshebber, maar het werd toch het veel bescheidenere Bern.
De regeringsgebouwen zijn ook vrij bescheiden. In het Federaal Paleis aan de Bundesplatz (rechtsboven op de fotocollage hieronder) is zowel het parlement als de regering gevestigd. De ministeries zijn verspreid over de binnenstad.
Ik ben vergeten, een foto te maken van de stationshal. Die viel me ook niet bijzonder op. Gelukkig bestaat er nog een Wikipedia.
Foto: Joachim Kohler, overgenomen van Wikipedia (Duits), Bahnhof Bern
Bern Hbf is een kopstation met 16 sporen. Het uit 1860 daterende station kreeg in 1974 een geheel nieuwe look. Vanuit een soort berenkuil (Bern heeft ook een echte) stijg je met roltrappen naar het moderne voorplein waar trams, trolley- en gewone bussen stoppen.
260.000 treinreizigers per dag doen station Bern aan, het dubbele van het inwonertal van de stad. Daarmee is dit het op een na het drukste station van het land, na Zürich Hbf (zie t.z.t. deel e).
Hoe werkt toch de magie van sommige steden? Bern is, althans in mijn ogen, zo’n stad waar je je direct thuis voelt zodra je het station verlaten hebt. Waar het precies aan ligt; ik kan er de vinger nooit helemaal op leggen. Maar ik merkte het eergisteren meteen al, toen ik laat terugkwam uit Lausanne, besloot in Bern te gaan eten, en een paar straten inliep alvorens te belanden op de restaurantrijke Bärenplatz.
Vandaag een uitgebreidere verkenning. Bern staat overvol met monumentale gebouwen. Ook aan fonteinen geen gebrek.
De Vennerbrunnen voor het stadhuis (2e van rechts op de fotocollage), is een fontein uit 1542. Op de zuil staat een standbeeld van een Venner, een baanderheer, een heel krijgshaftig type, die veel in de melk te brokken had in zijn wijk van de stad. Hij was verantwoordelijk voor de stadsverdediging en voor de law and order in de wijk.
Opvallend in Bern zijn de arcades, de lange winkelgalerijen die je ziet in elke straat van betekenis in het centrum (linksboven en -onder op de foto). De arcades van Bern zijn in totaal maar liefst 6 kilometer lang. Ze zijn aangelegd in de 15e eeuw toen de straten van Bern één lange markt waren. De arcades dienden en dienen nog steeds om droog te blijven bij regen.
In vrijwel geen enkele Zwitserse stad kun je heen om de gigantische, buitenmodel klokken die te zien zijn aan de gevels van torens. Zwitsers hebben iets met tijd (zoals ik nog zal merken in het museum van Olten). Ik kan dat helemaal begrijpen. Ik heb al van kindsbeen af een fascinatie voor klokken en kalenders.
De Zwitserse punctualiteit is al even wereldvermaard als hun horloges. Maar op straat wil je toch ook elk moment kunnen zien hoe laat het precies is, al was het maar om te controleren of je horloge nog gelijk loopt.
De klok op de Käfigturm, een 17e-eeuwse gevangenistoren bij de Bärenplatz, stelt nog niet zo gek veel voor, vergeleken bij die een paarhonderd meter verderop. Dat is de befaamde Zytglogge, de tijdklok, of anders gezegd: de tijdsbel.
De Zytglogge staat er al sinds 1220 en maakte ooit deel uit van de stadsmuur. Het was een uitkijktoren en tevens gevangenis. Het huidige astronomische uurwerk dateert van 1530 en geeft al bijna 500 jaar de juiste tijd aan, de dag en datum en de stand van zon en maan aan de hemel.
Maar dat is nog niet alles. Ook het oog wil wat. Tegen elk hele uur komen er diverse mechanieken in beweging. Om één minuut vóór slaat een hofnar alvast op een klein belletje om het uur aan te kondigen. Daarna draait Vadertje Tijd, de bebaarde Griekse god Chronos, zijn zandloper om. Onder hem loopt dan een hele parade van musicerende beren in de rondte. Zoals Zwitserland iets heeft met klokken, zo heeft Bern iets met beren. Volgens een legende zag de stichter van de stad beren op de weg, of schoot er een dood, en toen noemde hij de stad Bären, wat later Bern werd.
Daarna slaat Chronos het hele uur, helemaal synchroon met de mechanische man in de nok van het gebouw, die op een grote klok hamert. De Zytglogge, de tijdsbel zelf.
Tegen ieder heel uur verzamelt zich een enorme oploop van mensen rond de klok om de hele voorstelling te fotograferen en te filmen; HIER en HIER 2 korte clips op YouTube.
Ook veel belangstelling is er voor de stadsgidsen met hun uitleg. Onder deze toren rijden geen trams door. Die wijken eerbiedig uiteen en slaan net voor de toren links- of rechtsaf. Maar de trolleybus op lijn 12 wil er wel langs. Met een doordringend piepsignaal maakt hij zijn aanwezigheid kenbaar. De menigte wijkt node uiteen. Intussen kan de chauffeur nog even een blik op de klok werpen, of hij echt wel op tijd rijdt.
Ik probeer de klok zelf te doorgronden. Dat lukt me, op een ding na, dat ik later ergens kan naslaan. Hier volgt een lang en ingewikkeld verhaal. Als je het wilt overslaan, beland je HIER, voor het volgende lange en ingewikkelde verhaal.
Op
de bovenste klok kun je gewoon zien hoe laat het is, als je er rekening
mee houdt dat de korte wijzer de lange wijzer is, en de lange de korte.
Het zonnetje wijst de uren aan, de kortere wijzer met het pijltje juist
de minuten. Het is nu dus enkele minuten over 11 MET zomertijd, wat
klopt met ieders horloge en telefoon.
Op de onderste klok vind je de uren van de dag in Romeinse cijfers, 2 maal van I tot XII. Ook hier wijst de zon de tijd aan. Op mijn foto staat die tussen IX en X; halftien, dus. Het is even over 11:00 uur, dus dat klopt perfect. In Zwitserland lopen namelijk tijdens de zomertijd de normale klokken zo’n anderhalf uur voor op de plaatselijke zonnetijd. Bijna even ver als in Nederland; Bern ligt op ongeveer dezelfde oosterlengte als het oostelijkste puntje van Nederland. In de tijd dat de Zytglogge vervaardigd werd, rekenden ze met plaatselijke zonnetijd. Toen had je nog geen tijdzones en zomertijd.
De zon wijst tevens de datum aan op een van de rode ringen, die zelf draaien ten opzichte van de buitenste ring. Het is 11 mei. Op schrikkeldagen zullen ze de klok met de hand een dag terug moeten zetten.
Onder de XII bovenaan de klok staat het woord ‘Samstag’. Jawel, het is echt zaterdag, vandaag. Je hebt geen schrikkelweken; al 500 jaar zitten er keurig 7 in een week. Je hoeft die dagenwijzer nooit gelijk te zetten.
Binnenin zie je de tekens van de dierenriem. De zon wijst naar het sterrenbeeld de Stier. Daar staat de zon begin mei, althans volgens de astrologen. In werkelijkheid staat hij in de Ram, volgens de astronomen. Het verschil wordt veroorzaakt door de precessie (een tolbeweging van de aardas), en door de kolder van de astrologen, die de goedgelovigen al sinds de klassieke oudheid zand in de ogen strooien en geld uit de zak kloppen. Ik schreef erover in mijn stuk over het 13e teken, de Slangendrager.
Eén teken verder op de zodiak dan de zon, zie je de maan, een zwart bolletje met een heel klein randje geel. Ook dat klopt alweer. De maan stond gisterenavond bij zonsondergang als een heel klein sikkeltje aan de westnoordwestelijke hemel.
Het enige waar ik niet helemaal uitkwam: die uren van 1 tot 12, in normale cijfers, binnen de ring van romeinse cijfers. Het gouden handje wijst even voorbij de 4.
Achteraf zal ik lezen dat het de tijd weergeeft in uren tussen zonsopkomst en zonsondergang. Bij onder andere de Romeinen verdeelde men de dag in 12 gelijke uren – die in de zomer dus langer waren dan in de winter.
Vandaag kwam in Bern de zon op om ongeveer 6:00 uur en zal hij ondergaan rond 21:00 uur. Dat is dus een dag van 15 uur, dus elk uur volgens dat systeem duurt 15/12 ofwel 1¼ uur, 5 kwartier in de normale 24-uurstijdrekening. Het is nu even over 11:00 dus ruim 5 uur na zonsopkomst, Sindsdien zijn er ruim 4 van die zonne-uren verstreken. De wijzer staat iets te ver voorbij de 4; hier dus niet echt Zwitserse precisie. Maar er moet wel een heel knap mechaniek achter zitten om die uren aan te geven die langer of korter worden in de loop van het jaar.
Zo, die klok is ontcijferd, en dan kunnen we het nu gaan hebben over de relativiteitstheorie van Albert Einstein. Daar kan ik een stuk bondiger over zijn dan over die klok, want ik heb er zelf nooit ene snars van begrepen. Maar desondanks, of juist daardoor, heb ik Einstein altijd een heel intrigerende figuur gevonden.
Van 1903 / 1905 woonde hij met zijn vrouw Mileva op een bovenwoning aan de Kramgasse, 200 meter voorbij de Zytglogge. In dat huis schreef hij in 1905 5 artikelen die elk de natuurkunde op haar grondvesten zouden doen schudden. Waaronder dat over de speciale relativiteitstheorie, waarin tijd zo’n belangrijke rol speelt.
Als je de vele verhalen mag geloven die rond die ontdekking geweven zijn, is die Zytglogge zelfs een belangrijke inspiratiebron geweest voor Einstein. Eens zat hij in een tram die zich van die klok verwijderde. Veronderstel, dacht hij, dat deze tram zich nu eens zou voortbewegen met de lichtsnelheid. En dat hij dan achteruit zou kijken naar de Zytglogge. Dan zou hij die klok dus zien stilstaan, en zou het op die klok altijd en eeuwig even laat blijven. En zijn horloge zou gewoon in normaal tempo blijven doortikken. Maar kón dat eigenlijk wel, reizen met de lichtsnelheid? Daar zou hij op kantoor eens over moeten nadenken…
Dat kantoor
was het Zwitserse octrooibureau, waar hij 48 uur per week nieuwe
octrooiaanvragen zat te bestuderen en te beoordelen en te ordenen. Zo’n
baantje als ambtenaar 3e klasse moet hem tijd te over gelaten hebben om
te mijmeren over het heelal, de tijd, de lichtsnelheid… Ideaal, een
baan waar je je aandacht maar voor 40% bij hoeft te houden; ik heb er
zelf een paar versleten, voordat ik met pensioen kon en me gelukkig eindelijk voor 100% kon
wijden aan deze site.
Voor het krap bemeten woonhuis van de Einsteins loop ik 2 steile trappen op. Het is een van de 2 musea (dit en de andere) in Bern die aan Einstein gewijd zijn, maar ik doe er maar één. 2 musea op één dag is echt teveel van het goede.
Dit is zo’n museum met niet zo gek veel voorwerpen en juist wel veel leeswerk. Voldoende tekst en uitleg - behalve even een beknopt verhaal hoe die relativiteitstheorie nou feitelijk precies in elkaar steekt; daar zou ik nou echt behoefte aan gehad hebben.
De karikatuur linksboven zag ik niet in het museum maar in zo’n arcade, bij een winkel die een Grote Keuze heeft van iets.
Dit middelbare-schoolrapport heeft misschien aanleiding gegeven tot het broodje-aapverhaal over Einstein dat hij niet kon meekomen op school. Maar op die Zwitserse school werkten ze met een schaal van 1 tot 6, en was zijn 3 voor Fransösisch misschien nog netaan een voldoende. Al met al een rapport waarmee hij kon thuiskomen.
Veel aandacht is er op al die teksten voor de huiselijke omstandigheden van Albert en Mileva. Ze waren medestudenten geweest aan de Eidgenössische Technische Hochschule in Zürich. Hun eerste zoon, Hans werd in 1904 geboren in de woning op de Kramgasse.
Daarvóór hadden zij al een buitenechtelijke dochter gekregen, Lieserl. Ze woonden toen apart, heel ver apart; zij verbleef in haar geboorteland Servië, en de correspondentie ging via brieven. Lieserl verdween heel snel uit hun correspondentie, en zou ook nooit meer ergens opduiken. Het is een raadsel wat er met haar gebeurd is: overleden, of afgestaan voor adoptie? Albert heeft haar vermoedelijk nooit in levenden lijve gezien.
Albert Einsteins leven is in een aantal opzichten even raadselachtig als zijn theorieën. Volgens sommige biografen was Mileva Alberts zijn klankbord bij het uitwerken van zijn theorieën; volgens anderen had ze er zelfs een substantieel aandeel in, maar volgens weer anderen is dat niet veel meer dan een mythe.
Een artikel dat ik volgende week toevallig zal lezen op Historiek, tapt weer uit een geheel ander vaatje: Mileva zou de hele relativiteitstheorie bedacht hebben, inclusief die beroemde formule, e=mc2. Zij zou ook het wetenschappelijke artikel erover geschreven hebben, waaraan Albert alleen nog wat punten en komma’s veranderd zou hebben. Albert is volgens dat verhaal met Mileva’s ideeën aan de haal gegaan en is met de eer gaan strijken.
Maar dat stuk op Historiek is geschreven
door een feministe, en zal dus wel zijn ingegeven door de kift. Ik
dacht toch altijd dat Historiek een redelijk serieus magazine was…
Waar
alle geleerden het wél over eens zijn: Albert en Mileva hadden een
rothuwelijk. Het zou uiteindelijk komen tot een echtscheiding.
Die foto van Einstein achter zijn lessenaar zie je vrijwel in elke biografie die aan hem gewijd is. Maar hier stáát dat ding, met het gastenboek erop. Als het niet dezelfde lessenaar is, dan lijkt hij er toch wel verrekt veel op.
Op de Kramgasse loop ik zomaar in de voetstappen van Einstein! Hetzelfde doe ik op de Witte Rozenstraat in Leiden, maar daar sta ik er niet altijd bij stil.
Verderop nader ik de berenkuil in het Bärenpark langs de rivier de Aare. Daarin zijn de berinnen Björk (24 jaar oud) en Ursina (15) gehuisvest. De laatste naam betekent in (potjes)latijn berin, en dat is dus de berin Berin. Björk is nogal verlegen van aard, zo meldt een informatiebord met hun portretten. Ze verschuilt zich meestal voor de wandelaars. Ursina is een meer extravert type, maar laat zich vanmiddag ook niet zien.
Voorbij het park begint de in Zwitserse steden onvermijdelijke steile heuvel waarop een gedeelte van de stad gebouwd is. Een heel erg steile, deze keer; ik kom er bijna niet tegenop. Ik had er ook per bus kunnen komen, lijn 10, zie ik pas als ik boven ben. Die neem ik dan in ieder geval op de terugweg.
Boven word ik, zoals ook gebruikelijk is, vergast op een fraai panorama over de stad. Ook zijn er ligweiden en is er een rosarium.
Weer beneden aanbeland, zie ik op de Bundesplatz een stuk of 100 paar schoenen staan met briefjes erin. Hee, in Zwitserland zetten volwassenen hun schoen tegen Pinksteren, wat bij ons kinderen doen als Sinterklaas in het land is! Wist ik niet! ’s Lands wijs, ’s lands eer! Nee, nee, dat kan niet waar wezen. Ik ga maar eens dichterbij kijken.
Het blijkt te handelen om een kwestie die bepaald niet om te lachen is, al deed ik dat daarnet wel. Het gaat om slachtoffers van long covid, die hun schoenen maar aan de wilgen gehangen hebben, omdat ze er nog maar zelden in kunnen lopen, bedlegerig als ze geworden zijn. Ze vinden dat er te weinig aandacht is voor hun kwaal. Ook gij, Zwitserland, land van Henry Dunant en het Rode Kruis?
Een jongeman reikt folders uit. Ik pak er een aan, maar zie tot mijn woede dat het wappie-werk is, ook hier! Het pamflet stelt dat long covid juist veroorzaakt wordt door de vaccinaties tegen covid. Schwab van het WEF zit erachter; wanneer zullen de mensen de schellen van de ogen vallen??
Ja, en wanneer zullen die complotmarmotten eens gaan verklaren, hoe het mogelijk is dat er in 2020 al honderdduizenden mensen long covid opgelopen hadden, terwijl de eerste prik pas in 2021 is uitgedeeld? Ik loop die klaphark nog even achterna om hem die folder terug te geven. Een advies over wat hij ermee doen kan, houd ik nog net binnen. In Nederland zou trouwens iedereen dat papier op straat geflikkerd hebben, maar hier ligt er geen een.
Dit verhaal gaat wel grotendeels over tijd, maar is niet chronologisch verteld. Tussen de bedrijven door heb ik 3 ritten gemaakt met de tram en 2 met de bus, waarvan één trolleybus. Vanmorgen heb ik een dagkaart voor de stad Bern uit de automaat getrokken. Je kunt daarmee reizen op het hele tramnet, behalve het stuk naar Worb op de buitenlijn 6.
Lausanne, waar ik eergisteren was, bezit een metro-netje waarvan per dag meer reizigers gebruik maken dan de stad inwoners telt. In Bern geniet de tram die eer. Het metersporige tramnet telt 5 lijnen met een totale lengte van 33 km. Niet al te uitgebreid, maar wel altijd hyperdruk. Door de weeks wordt op de meeste lijnen om de 6 minuten gereden; op zaterdag meestal elke 7½ minuut. Er rijden 7-delige Combino- en Stadler-trams en wat oudere dubbelgelede.
De eerste tramlijn, slechts 3 km lang, werd geopend in 1890. Hij liep van de berenkuil langs de Zytglogge en het station naar de begraafplaats. Bern wilde geen roet uitbrakende stoomtram, en een paardentram was niet toepasbaar, gezien de stijgingspercentages op de route.
Het werd een pneumatische tram die werkte op perslucht. Die werd, als ik het goed begrijp, opgewarmd met heet water en dreef dan een motor aan. Of de motor werd opgewarmd met gebakken lucht, en die dreef dan het water aan. Ik mag omver vallen als ik het snap.
Een medewerker van het octrooikantoor zou het vast beter begrijpen. Maar het systeem werkte niet best. Het waren krengen, die trams. Ze konden maar in één richting rijden en moesten bij het eindpunt keren op een draaischijf. Als ze tenminste het eindpunt haalden, want ze vielen onderweg ook nog wel eens stil.
Toen Einstein in 1903 op de Kramgasse kwam wonen, was de stad al overgegaan op elektrische tractie. Ik zag eens een documentaire waarin Einstein in een tram in Bern formules zat te schrijven op de beslagen ruit. Dat zal ook wel een verzinsel zijn. Had hij dan geen opschrijfboekje bij zich? Ja, misschien wel, maar dan vast en zeker geen potlood; hij was nogal verstrooid en een notoire rommelkont. Een kam had hij ook nooit bij zich. En een leeg bureau was voor hem een teken van een lege geest.
Op de route tussen het station en de Zytglogge kun je 4 tramlijnen nemen. Ze rijden bijna bumper aan bumper. Op dit traject rijden zowel trams als trolleybussen; ik wist niet dat het kon! Maar het kan natuurlijk, als je maar zorgt dat de bovenleidingen een stukje uit elkaar hangen. De bovenleiding voor de tram bevindt zich begrijpelijkerwijs recht boven de rails; die voor de bus ter hoogte van de stoeprand. Een trolleybus kan een stukje uitwijken en een tram kan dat nu eenmaal niet.
Hier rijden al de hybride trolleybussen waarmee Arnhem morgen kennis zal maken op de Rijnlijn. Ik zie in Bern sommige trolleybussen passeren met ingeklapte beugel, die dan blijkbaar op accu rijden.
Ik kies tram lijn 9 naar het station en stadion van de buitenwijk Wankdorf. Deze tram is een buitenbeentje, de enige lijn die bij de Zytglogge linksaf slaat. De naam Wankdorf is een dijenkletser in de Engelstalige wereld: Rukdorp!
De tram is stampvol, maar een aangeboden zitplek slaat deze senior nooit af. In plaats van uit te kijken in een stad waar ik nooit eerder geweest ben, zit ik op mijn telefoon het laatste Joost-nieuws te consumeren. De Nederlandse delegatie doet verwoede pogingen om hem toch nog mee te laten doen aan de finale van het Songfestival, vanavond. Heel Nederland leeft mee. Oh ja, we hebben nog geen minister-president, deze week dat ik in Zwitserland ben, en iedereen zit te speculeren wie het wordt. Lekker belangrijk, over Joost wil ik lezen!
We passeren, zie ik vaag, de Kursal en wat later Bern Expo. Daar is iets gaande; het is vandaag de plek waar iedereen wil zijn. De tram stroomt leeg. Even later bereiken we het eindpunt bij station Wankdorf. Die naam betekent tussen haakjes iets heel anders dan Britten denken: dorp in de weiden.
Op de brug over de Aare
Ik stap over op trolleylijn 20, terug naar de binnenstad. Deze bussen zijn dubbelgeleed. We rijden door een moderne, wat luxueus aandoende flatwijk. Er staan drommen mensen bij elke halte. De dorst naar vervoer is in Bern onblusbaar. In de spits op werkdagen rijden de bussen op deze lijn zelfs om de 4 minuten.
Bern had rond 2000 een trolleynet met 5 lijnen. Maar in de jaren 00 is dat ingekort tot 3 lijnen. De trolleybus moest inleveren aan de tram, waarvan het net toen flink is uitgebreid.
Veel later, aan het begin van de avond, maak ik nog een rit heen en weer met tram 7. Die rijdt naar de wijk Bümpliz, ook een geinige naam, vind ik. Dus: instappen!
Bümpliz is ook weer zo’n cleane, luxe wijk, in het vlakke gedeelte van de stad; geen klimwerk meer, hier. Ik ga mee tot het eindpunt. Onderweg heb ik paar aardige staaltjes van architectuur gezien, typisch Zwitsers vind ik nu al, al kan ik niet precies uitleggen wat er zo Zwitsers aan is. Ik loop terug langs de trambaan om ze te fotograferen.
Bloembakken op balkons en in vensterbanken. Het is een prachtige avond, warm nog, geen zuchtje wind. Vogels kwinkeleren; kerkklokken beieren in de verte. In de katholieke wereld begint dat meteen al op zaterdagavond na zessen.
Je kunt hier van de straat eten, al zegt iets me dat dat niet mag. Er ligt echt nog geen kauwgompapiertje. Hondendrollen, die zie je er ook niet. Honden ook nergens; alweer iets wat me inneemt voor Zwitserland. Als een hond het waagt om op straat te schijten, laten ze hem vermoedelijk meteen inslapen.
Ik stap weer in. Halte Europaplatz. Kan ik het helpen dat ik Europapa-platz lees? In Malmö is de kogel nu door de kerk: Joost mag definitief niet meedoen. Wie in Nederland gaat er nu nog kijken naar die shitshow?
Ik ga naar een andere platz, de Bärenplatz. Die lijkt ook wel wat op een berenkuil, gezien vanaf de galerij op de eerste verdieping, waar ik vanavond bij een oriëntaals restaurant zit. Eergisteren was ik aan de overkant neergestreken, aan de kant van het torentje, bij een pizzeria. Een drukke Italiaan, of Italiaans sprekende Zwitser, stond, ondersteund door weidse gebaren, iedere voorbijganger naar binnen te lullen. Vandaag wilde ik iets anders dan pizza, dus ben maar niet langs die Italiaanstalige Zwetser, sorry: Zwitser gelopen.
De zon gaat onder. Ik loop naar het station. Achter me luidt de Zytglogge me uit met 9 slagen. Afscheid van een mooie (Bonds)stad! In het volgende deel ga ik kijken of Zürich het van Bonn kan winnen.
Station Luzern
De volgende morgen neem ik de trein naar Luzern voor een korte zondagswandeling. Ik wil op tijd terug zijn in Olten om het museum nog te kunnen bezoeken. Dat hoofdstuk is al verschenen; dit is nog steeds geen chronologisch verhaal.
Ik zit in een RE, een boemel die zo nu en dan een station overslaat. We rijden door een landelijk en betrekkelijk vlak gedeelte van Zwitserland.
Station Wauwil slaan we niet over; we stoppen er. Laat ik dat dan aangrijpen om nog even door te wauwelen over het sof-festival. Ik heb zelf niet naar de finale gekeken op mijn hotelkamer, maar vanochtend las ik dat Zwitserland gewonnen heeft. Dit feit heeft vannacht in Olten niet echt geleid tot een uitzinnige, kolkende, feestende mensenmassa in de straten van het stadje; ik heb er niets van gehoord, in ieder geval.
Nergens in Zwitserland, denk ik. Zwitsers zijn geen erg uitbundig slag mensen. Ze leven in splendid isolation, wat zal ze de pis lauw maken? Vanuit hun egelstelling kijken ze afstandelijk, maar niet geheel onwelwillend, naar de rest van de wereld. Ik ga ze steeds meer waarderen.
Er circuleren complottheorieën over de EBU, De European Broadcasting Union, die het Songfestival organiseert. Theorieën die nog best eens waar zouden kunnen zijn; de EBU heeft zo zijn reputatie. Israël had volgens die theorieën het festival moeten winnen, omdat het liedjesfestijn gesponsord wordt door een Israëlische oliemij; geld, geld, geld, geld. Om die reden zou Joost, een gevaarlijke concurrent, kaltgestellt zijn.
Als dat allemaal waar is, dan is die opzet wel mooi mislukt. Israël werd bij hun optreden in de finale uitgefloten en uitge’boeh’d (op boegeroep getrakteerd, bedoel ik). Zwitserland, aanvankelijk niet meer dan een gevaarlijke outsider, ging onverwachts met de overwinning aan de haal. Vanmorgen heb ik hun liedje gedraaid op mijn telefoon. Het was niet om aan te horen. Ik heb het halverwege weggeklikt.
Genoeg ge Wauwil’d! Op naar Luzern, een middelgrote stad aan een meer dan middelgroot meer.
Alweer een op school geleerd feitje dat niet helemaal klopt. Luzern ligt niet aan het Vierwoudstedenmeer maar aan het VierwoudSTREKENmeer, als je de puntjes op de i zet, wat de Wikipedia inderdaad doet. Zelf noemen de Zwitsers het: Vierwaldstättersee.
Het meest bezienswaardige monument in de stad is de 200 meter lange, houten Kapellbrücke. Die ligt over de rivier de Reuss, op het punt waar die ontspringt uit het Vierwoudstrekenmeer.
De brug is gebouwd in de 14e eeuw, maar er zal vrijwel geen houtsplinter meer aan zitten die die eeuw nog heeft meegemaakt. Net als zijn collega uit Olten is deze brug in het verleden diverse keren door brand getroffen. In 1993 is hij zelfs grotendeels afgebrand. Daarbij zijn helaas veel schilderijen verloren gegaan, die rond 1600 onder de hanenbalken van de brug waren aangebracht. Er staan taferelen op afgebeeld uit de geschiedenis van de stad en van het Zwitserse Eedgenoootschap.
Bij het midden van de brug staat de Wasserturm. Die is al een hele boel dingen geweest: gevangenis, folterkamer, schatkamer, archief; echt van alles, maar nooit: watertoren.
Langs de Reuss
Aan de overkant van de brug begint de bovenstad van Luzern, de in Zwitserland gebruikelijke steile heuvel, waarvan de beklimming voert naar gezellige winkelstraatjes en adembenemende vergezichten.
Linksonder
op de fotocollage zie je, op een andere heuvel, het hotel Château
Gütsch, met de sprookjesachtige torentjes (bijna 500 euro per nacht,
via Trivago). Het hotel is bereikbaar met wat in de Duitstalige wereld
een Schrägaufzug heet. Het is de Gütsch Bahn, een fragiel, eng ogend
kabelliftje dat bijna 100 meter hoogteverschil overbrugt; HIER op YouTube. De eerste versie ervan is aangelegd in 1884.
De
Gütsch Bahn wordt gezien als een stuk openbaar vervoer, en is
toegankelijk voor abonnementhouders of als je een kort-trajectkaartje
trekt uit de automaat bij de bushalte.
Over openbaar vervoer gesproken: ik heb me voor deze korte zondagmorgenwandeling niet verdiept in het stadsvervoer van Luzern, en doe alles te voet. Maar Luzern is een van de niet minder dan 12 Zwitserse steden waar trolleybussen rijden. In de 2 kleinste daarvan, Schaffhausen en Montreux, met elk ca. 35.000 inwoners, heb je maar één lijn. Maar ze kunnen Arnhem wel nazeggen dat ze Trolleystad zijn.
Om weer bij het station te komen, volg ik simpelweg de trolleydraden. Wat spaak loopt, als die zich ergens in twee takken splitsen. Nu zal ik mijn befaamde oriëntatievermogen moeten aanwenden om het station terug te vinden. Wat me lukt met behulp van GoogleMaps, de zon die als mijn kompas dient en een beetje mazzel.
Frans Mensonides
18 juni 2024
Er geweest: Bern zaterdag 12 en Luzern zondag 13 mei 2024
In dit laatste deel van mijn 5-luik over Zwitserland staat Zürich centraal, niet de hoofdstad en niet de Bondsstad van het land, maar wel de grootste stad. Een metropool is het ook weer niet: ca. 450.000 inwoners. De stad vormt wel het middelpunt van een agglomeratie met meer dan 2 miljoen inwoners, en is het financiële en economische hart van Zwitserland.
De Romeinen noemden de stad Turicum, de huidige inwoners kortweg: Züri. Het Zwitserduitse dialect dat ze hier spreken, moet in Basel en veel andere Zwitserse steden ondertiteld worden; goed dat er zoiets bestaat als het Bahnhofbuffet-Olten-dialect!
Z:urich ligt aan een meer dat - je raadt het niet - het meer van Zürich heet, en aan de rivier de Limmat, die uit het meer ontspringt. De stad heeft banken als paleizen en kerken met torens die vrijwel geheel bestaan uit klok. De goudhandel bloeit hier, en de straten zijn nog net niet met goud geplaveid. Het geld klotst tegen de stoepranden. Alles is opgetrokken uit ruime beurs; je ziet het overal. Als er al sloppenwijken zijn in de stad, dan heb ik die niet gezien.
Zürich, met de streek eromheen, is een waar rail-paradijs. In de stad rijdt in elke straat van enige breedte wel een tram. Zürich kent 17 tramlijnen, waarvan er 4 de gemeentegrenzen overschrijden. De trams rijden op meterspoor.
Rondom Zürich waaieren er niet minder dan 30 S-Bahnlijnen uit over de wijde omgeving. 2 daarvan, S17 en S18, hebben treinen die op sommige trajectgedeelten over straat rijden, ook op meterspoor, als een tram. Ik wist het niet, maar zal S17 toevallig tegenkomen.
Tram plus S-Bahn vervoeren dagelijks meer dan 1 miljoen passagiers. Ik kan maar een kleine fractie van al die raillijnen doen in de 2 dagen die ik voor Zürich heb uitgetrokken. Mijn 1e en laatste dag in Zwitserland heb ik er doorgebracht: woensdag 8 mei en maandag 13 mei 2024. Hier volgt een min of meer chronologisch verslag.
Op die woensdagmorgen is de trein naar Rorschach(-inktvlekkentest) net weg, dus ik neem de volgende, de IR (InterRegio) Bern-Chur die er vlak achteraan rijdt. Het is een trein van Südostbahn (SOB), een van de vele regionale spoorwegmaatschappijen die actief zijn op het Zwitserse railnet, en gelukkig wel onder Interrail vallen.
We rijden oostwaarts langs dorpen achter geluidsschermen. Er staan hier opvallend veel distributiecentra; ‘verdozing’ van het landschap, ook hier. Deze trein stopt onderweg naar Zürich Bahnhof alleen op station Zürich Altstetten. De rit duurt 36 minuten.
Zürich Hauptbahnhof is een overweldigend groot station. Mijn trein komt aan op een van de 16 kopsporen in de immense stationshal. Het is 10 over 10, en de klokken staan op de stand waarop klokken en horloges altijd staan in klokkenwinkels en in advertenties voor klokken.
Waarom is dat zo? Wat maakt 10:10 specialer dan elke andere stand waarop de wijzers staan kunnen? Ik las al googlend meerdere antwoorden op die vraag: omdat het altijd al zo geweest is (dat is een ontwijkend flut-antwoord); omdat je dan de eventuele datumaanwijzer van een horloge kunt zien, die meestal rechtsonderin zit; omdat een hoek van 120 graden tussen de wijzers een esthetisch beeld oplevert (de stompe hoek is dan 2 keer zo groot als de scherpe); omdat de 2 wijzers dan als het ware een lachende mond vormen voor wie dat er in wil zien.
Welke van die redenen de meest doorslaggevende is, durf ik niet te zeggen. Op mijn hotelkamer hangt een schilderij, een stilleven van een boeket bloemen en een horloge, en dat horloge staat ook heel esthetisch op ongeveer 10 over 10. Het zal de vergankelijkheid wel moeten symboliseren; de tijdelijkheid van alles.
Onder de stationshal ligt, op wat de tussenetage heet, ShopVille, een heel uitgestrekt winkelcentrum. Ik zie hier een grote zaak van Nordsee, een visboer met filialen in heel het Duitse taalgebied. Een uitgebreid visrestaurant, waar je alles kunt krijgen, van een broodje haring tot en met een heel diner.
Ik wil hier vanavond wel gaan eten. Vorig jaar ben ik in de befaamde (doch erg overschatte) Alte Pinakothek in München speciaal op zoek gegaan naar schilderijen uit Leiden. Dan kan ik in Zürich wel doen wat ik in Kat- of Noordwijk nooit doe: vis eten uit de Noordzee.
Onder de tussenetage ga je echt de kelder in, met roltrappen of met een merkwaardige lift met een schuine liftkoker, die ik ergens ontdekt heb. Een variant op de Schrägaufzug, lijkt het wel. Daar beneden liggen, verstoken van direct daglicht, nog 10 doorgaande sporen, vooral voor de talloze S-Bahnlijnen. Ik schat dat er zo ongeveer eens per minuut wel een S-Bahn vertrekt. De meeste S-Bahntreinen bestaan uit zo’n lange sliert van 12 bakken dubbeldekkers.
Zürich Hauptbahnhof is een station waarin ik onmiddellijk elk gevoel voor richting kwijtraak, en waarin je lange wandelingen moet maken naar de perrons waar je wezen moet.
Maar dat is van later zorg. Ik ga eerst de stad maar eens verkennen. In de loop van de dag maak ik 2 wandelingen waarbij ik de niet erg uitgestrekt binnenstad zonder veel plan verken.
Het maakt niet veel uit, waar je loopt; het is hier overal (beziensw)aardig.
Hier is geen hospitaal, al hangt de vlag van het Rode Kruis uit. Nee, onzin, die is rood op wit, en de Zwitserse wit op rood.
Overal heuvels.
Langs de rivier de Limmat
Niet het minst opvallende monument is de Sankt Peter. De kerk kan bogen op de aller-, allergrootste torenklok van heel Europa: 8,64 meter in doorsnee. De Romeinse cijfers zijn een meter hoog.
Tot ergens in de 18e eeuw was dit de enige openbare klok in Zürich, maar je zag hem van kilometers afstand, dus meer hadden ze er ook niet nodig. De klok gaf toen de plaatselijke zonnetijd aan, zoals de Zytglogge van Bern (zie hierboven) nog steeds doet. Toen er meer openbare klokken in de stad kwamen, moesten die allemaal gelijk worden gezet op die van de Sankt Peter.
Twee heuvels in Zürich vormen evenzoveel rustpunten in de stad. Het zijn de Oude Botanische Tuin en de Lindenhof.
De botanische tuin ligt op een oud bolwerk, dateert uit de 19e eeuw en is eigendom van de Universiteit Zürich. Een gedeelte ervan is ingericht als middeleeuwse kruidentuin, en is genoemd naar Conrad Gessner, een 16e-eeuwse geleerde die van alle markten thuis was: arts, natuurvorser, botanist, classicus, encyclopedische allesweter.
Het is goed toeven hier, in deze groene oase, midden in een drukke stad. En het weer werkt vanmorgen mee.
Een ander rustpunt, de Lindenhof langs de oever van de Limmat, doe ik aan het eind van de middag, als de zon schuil is gegaan achter donkere wolken waaruit het motregent. Het is alweer zo’n steile heuvel, op wat eens een gletsjer was. De Romeinen hadden er een fort, de Ottomaanse keizers rond het jaar 1000 een paleis.
Tegenwoordig is het een stadspark met een weids uitzicht over de Limmat en over de stad.
Tussen beide heuvels in neem ik aan het begin van de middag de S-Bahn, lijn S9, naar de watervallen in de Rijn bij Schaffhausen. Ik duik daartoe diep de onderwereld in van Zurich Hbf, naar de sporen 41-44.
Een kaartje met het S-net van Zürich lijkt op een onontwarbare spaghetti. Naast het hoofdstation doet de S-bahn nog 21 andere stations aan binnen de gemeente Zürich, en 171 stations in totaal. De meeste van de 30 S-lijnen rijden elk halfuur. Maar door bundeling van meerdere lijnen op hetzelfde traject ontstaan veel hogere frequenties.
S9, op het traject Zürich - Rafz - Schafhausen, lijkt dan wel een ondergeschoven kindje. Het is de enige S-Bahn op dit traject, en hij rijdt voorbij Rafz maar eens per uur. Hij zal zware concurrentie ondervinden van de IR Zürich –Schaffhausen, die alleen stopt op Zürich Oerlikon en Bülach, en de IC Zürich – Stuttgart, die helemaal niet stopt tussen Zürich en Schaffhausen.
De S-trein doet 50 minuten over zijn rit van 45 km van Zürich naar die watervallen, en stopt onderweg 13 keer. De rit voert door een mild glooiend landschap, langs veel bedrijfsgebouwen, loodsen, selfstorage-boxen en cementhouders.
Ook de S-Bahn kent een eerste klas. En in iedere klasse zijn waarschuwingen op de ramen geplakt tegen zwartrijden. Dat kost je minstens 100 CHF als je gesnapt wordt. Bovendien worden je personalia opgenomen. Er rijdt geen conducteur mee op de S-Bahn, maar je moet wel degelijk een kaartje hebben. ‘Selbstkontrolle!’
Al bij het 3e station, Glattbrugg, vindt een massale uittocht plaats van de scholieren en studenten die op dit tijdstip de hoofdmoot vormen van het passagiersaanbod. We stoppen ook nog in Oberglatt, Niederglatt en Glattfelden. Alles heel gladjes, hier. As. maandag zal ik het Glatttal (inderdaad, met 3 t’s!) per tram verkennen.
Dit is een boemel, maar wel een internationale. De 2 stations na Rafz: Lottstetten en Jestetten, liggen in Duitsland. Hier valt de Zwitserse roaming op mijn telefoon nog niet weg. Dat gebeurt pas als ik al een uurtje rondloop bij de watervallen, die toch echt op Zwitsers grondgebied liggen. De grens loopt in deze streek heel kronkelig.
Ik schreef er al over in het stuk over Lausanne, waar de roaming er ook de brui aan gaf. Daar Zwitserland buiten de EU ligt, moest ik een apart aanvullend abonnement nemen om mijn telefoon ook in Zwitserland te kunnen gebruiken. Maar nu valt hij uit als ik binnen Zwitserland te dicht bij de grenzen kom.
Het volgende station, Neuhausen Rheinfall, moet ik hebben. Dit gedeelte van de lijn, inclusief station Rheinfall, is enkelsporig. Na dit station doet S9 nog Neuhausen-zonder-meer aan en het eindstation Schaffhausen zelf. Neuhausen is een plaats in de gemeente Schaffhausen,
Station Rheinfall ligt op 5 minuten lopen, met een steile afdaling, van de watervallen. Die vormen een drukbezochte toeristische attractie.
Ik kwam er alleen voor het machtige geluid van 250 à 600 kuub water per seconde (variërend met het seizoen) die neerstort op een rotsformatie. Maar de Rheinfall blijkt centrum te zijn van een hele rits attracties die niet allemaal met vallend water te maken hebben: te bezichtigen kastelen, een pretpark voor de kinderen, een miniatuurpark, een historama, de Rhyality Immersive Art Hall (wat het ook maar is), en een treintje dat tussen al die de attracties rijdt, die best op een grote loopafstand van elkaar liggen.
Je kunt hier wel een hele dag doorbrengen, en wel 2 of 3 ook. Veel gezinnen met kinderen lopen hier rond, die alvast een voorschot hebben genomen op het lange weekend van Hemelvaartsdag, dat morgen begint.
Ik beperk me maar tot die waterval. Die is 150 meter breed en het water valt over een hoogte van 23 meter. Het veroorzaakt een mist, een nevel erboven van opstuivend water. Via trappetjes kun je uitzichtpunten bereiken waar je er echt met je neus bovenop staat.
De waterval is ontstaan in de ijstijd van Würm, zo’n 15.000 jaar geleden. Hij is de grootste van Europa. Hee, waren de Krimmler Wasserfälle in Oostenrijk dat ook al niet? Nee, dat zijn alleen maar de grootste watervallen van Oostenrijk. Maar die zijn wel hoger dan de Rheinfall, zij het minder breed, voor zover ik me herinner.
De damp van de Rheinfall vermengt zich met de nevel en stijgt er gezamenlijk mee op. Daarbeneden stromen de golven schuimend neerwaarts, hier en daar neerbeukend op de oever. De klank vervaagt in de verte, en het water toont bij het wegstromen opnieuw zijn groene tint.
Dat zeg IK niet, dat zei de vermaarde dichter, natuuronderzoeker en staatsman Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832) die deze watervallen 3 keer bezocht heeft. Door mij vertaald vanaf een informatiebordje. Ik moet daarbij denken aan de leraar Duits van mijn middelbare school, die als lijfspreuk had: ‘Bijna goed is helemaal fout’. Hij zou er vast iets op aan te merken hebben gehad.
Er slaat veel kou van die watermassa af. Die groene kleur, ja inderdaad, nou Goethe het zegt, verdomd als het niet waar is: het water is echt groenig, groenerig.
Die akelig smalle, frenetiek deinende bootjes varen alleen aan de onderkant van de waterval, en zeilen er niet overheen naar beneden; dat zou pas echt een spektakel zijn.
De trein in de verte rijdt op de spoorbaan Winterthur – Schaffhausen, een andere lijn dan die waarmee ik hier kwam.
De restaurants en eettentjes langs de waterval hanteren de woekerprijzen die passen bij zo’n toeristenoord. Mijn mini-portie patat, die ik me dieet-technisch nog net kan permitteren, kost 7 euro. In Vlaanderen krijg je daar een voederbak vol voor, als voor een paard. Deze Zwitserse prijzen zijn gezonder voor mezelf dan voor mijn portemonnee.
De reputatie van Zwitserland als peperduur land wordt vooral gevestigd door dit soort toeristenoorden en door wat je neertelt in restaurants. Bij de supermarkt Coop betaal je niet veel meer dan wat je ook in Nederland kwijt bent – wat ook al meer dan genoeg is.
Over geld gesproken: ook het OV is hier peperduur, als je tenminste niet beschikt over Interrail voor de trein en dagkaartjes voor het stadsvervoer. Zo kost een enkeltje van hier naar Zürich maar liefst 25 Frank. Toch heeft die hoge prijs in Zwitserland geen afstotende werking. De kwaliteit zal de doorslag geven.
Ik klauter terug naar station Neuhausen Rheinfall. De trein naar Schaffhausen is net weg, dus ik pak die terug naar Zürich. Nu hoop ik wel dat mijn bereik weer terugkeert als ik in die trein zit. Ik moet wel een geldig plaatsbewijs kunnen laten zien bij een eventuele controle, en mijn Interrail-kaartje staat op mijn telefoon.
Inderdaad komt mijn Zwitsere ‘roaming’ terug, en dat uitgerekend op het trajectgedeelte van de S-Bahn dat in Duitsland ligt; ondoorgrondelijk, die telefoontechniek!
Als ik na al de wandelingen vandaag tegen 19:00 uur terugkeer in de stationshal van Zürich Hbf, heb ik echt zin in die vismaaltijd bij Nordsee. Maar ik kan het restaurant met geen mogelijkheid meer vinden. Een stijf kwartier loop ik te dwalen. En nou heb ik nog wel zo goed proberen te onthouden waar het was: ergens bij een trap naar ergens beneden, èh….
Mij rest niets anders dan een terugkeer naar Olten om daar iets te gaan eten. Over 5 dagen ben ik terug in Zürich voor een dagje trammen.
Blauw op straat in Zürich...
En 2 nieuwe Cobra's
Op dag 2 in Zürich, maandag 13 mei 2024, doorkruis ik de stad en omstreken per tram, en maak ik zo’n dozijn ritten.
Nou kon ik op dag 1 visrestaurant Nordsee niet meer vinden in die immense hal van Zürich Hbf, en waar loop ik vanmorgen meteen na aankomst in die hal tegenaan: juist, Nordsee. Op een tijdstip dat het nog veel te vroeg is voor vis. Ik neem me opnieuw voor, om daar vanavond te gaan eten. Laat ik me nu even heel goed inprenten waar ik Nordsee kan vinden!
Je kunt in Zürich bijna geen stap zetten, of je ziet wel een tram door de bocht gieren, of je ziet er ergens één rijden in de verte. Veel verschillende tramtypes paraderen door de stad. Daaronder opvallend veel ouwetjes, uit de 20ste eeuw, soms zelfs nog uit de jaren 70. Het zijn hoge-vloerwagens met klapdeurtjes en trappetjes; allemaal van Zwitsers fabricaat.
Een veelvoorkomend type is een tram met 3 bakken, met een middenbak in lagevloeruitvoering. Die lijken dus wel wat op de oude trams op de Kustlijn in België. Weinig elegant, maar wel plezierig voor slecht-ter-benen. Nog meer volk kan er mee, als er een ongelede bijwagen aangekoppeld is. Ook zie je wel combinaties van 2 gekoppelde enkelgelede wagens (zoals linksboven op de fotocollage).
Nieuwer, met een meer gestroomlijnd uiterlijk, zijn de Flexity’s van Bombardier: lage-vloertrams, lange slierten met 7 bakken. Er zijn er 122 besteld en ze stromen in in de periode 2019-2028.
De trams die ik tot nu toe heb opgesomd, zijn allemaal blauw, behalve dan één witte Flexity die ‘Energietram’ heet (links op de middelste rij op de fotocollage). Die tram rijdt sinds voorjaar 2023 door Zürich en is de eerste Flexity-thematram. En het thema is dan: duurzaamheid, recycling. Zowel aan de buitenkant als binnen is informatie over dat thema beschikbaar, soms door een QR-code te scannen. Die tram rijdt op verschillende lijnen, zodat iedereen er kennis mee kan maken.
Op de Bellevueplatz, bij de plek waar de rivier de Limmat het Meer van Zürich verlaat, komen 5 tramlijnen samen. Er is een grote kiosk met een kaartverkooploket, winkel, snacktent en toilet.
De meeste lijnen hebben een frequentie van 7½ minuten. En hoe lang de trams ook zijn, en hoe vaak ze rijden, ze zitten meestal vol, ook in de dal-uren.
Bellevue
station Ueberlandpark
Het zou misschien een aardige ‘challenge’ zijn, het hele tramnet van Zurich, met zijn 17 lijnen, te doen in één dag. Maar het zal je niet lukken! Ik beperk me tot 3 trajecten die eruit springen: de tramtunnel Milchbuck – Schwamendingen, en 2 recente tramprojecten, grotendeels buiten de gemeente Zürich: de Glatttalbahn en de Limmattalbahn.
Ik pak lijn 7 die, samen met lijn 9, door de tunnel rijdt. Die 2,5 km lange tunnel is het enige resultaat van een poging uit de jaren 70 om in Zürich een Ü-Bahn van de grond te krijgen, of liever: ónder de grond te krijgen. Men dacht aan een heuse metrolijn, 27 km lang, van Dietikon naar Flughafen Zürich, en / of een aantal tunnels op bestaande tramlijnen. Dietikon en het vliegveld komen we straks nog tegen.
Maar het plan was al te ambitieus voor wat toch maar een middelgrote stad is, zij het de grootste van het land. Naast de tram en de S-Bahn was er eigenlijk geen behoefte aan nog een 3e railsysteem. Die tunnel ten noordwesten van het centrum, met die onmogelijke naam, bleef een einzelgänger.
Voordat we de tunnel ingaan, komen we alweer door van die cleane, netjes opgeruimde, rijke wijken. Na de halte Milchbuck dalen we. Een kind gilt opgetogen: ‘Woooh, woooh!’ Is het uit puur enthousiasme over dit enige stuk Ü-Bahn in de stad? Ach nee, kinderen gillen altijd in tunnels. Waarom dat zo is, is bij de huidige stand van de wetenschap nog niet verklaarbaar.
Er liggen 3 stations in de tunnel: Tierspital, Waldgarten en Ueberlandpark. De trams rijden in de tunnel links, niet om de Zwitserse spoorwegen te imiteren, maar omdat de eenrichtingstrams anders niet kunnen stoppen langs de eilandperrons. Correctie: ze zouden er heel goed kunnen stoppen, maar de deuren zitten dan aan de verkeerde kant.
We komen weer boven, en bereiken het eindpunt, de keerlus bij station Stettbach, helemaal aan de rand van de gemeente Zürich. Ik moet heel erg ver achteruit lopen, en uitzoomen naar ultra-groothoek, om die lange tram er helemaal op te krijgen. Het is er zo-een met lagevloer-middenbak en bijwagen; er komt geen eind aan.
Hier stap ik over op de Glatttalbahn (met die 3 t’s; ik vergeet het elke keer).
Aangekomen in Kloten
De Glatt is een zijrivier van de Rijn. Het Glatttal is een dichtbevolkte streek ten noorden van de gemeente Zürich; woonoord van talloze forenzen. Verder is er veel bedrijvigheid. Ik reed er op dag 1 al langs met de S-Bahn.
In de periode 2004-2010 werd in deze streek 13 km trambaan aangelegd onder de naam: Glatttalbahn. Eindbestemming – of beginpunt, als je daar geland bent – is het vliegveld dat vroeger Kloten heette, maar tegenwoordig: Flughafen Zürich. Ik denk dat ze het eeuwige gegniffel van Nederlandstaligen over die naam zat waren, naast dat van Angelsaksen over het Wankdorfstadion in Bern (zie hierboven). Maar het vliegveld ligt vanzelfsprekend nog steeds in de gemeente Kloten.
Bij dat vliegveld beginnen nu 2 tramlijnen, 10 en 12, die een stukje gelijkop gaan. Lijn 10 rijdt na het traject van Glatttalbahn de binnenstad in, passeert de al genoemde halte Milchbuck en heeft zijn eindpunt bij het hoofdstation. Lijn 12 gaat naar station Stettbach, het punt waar ik aangeland ben met lijn 7.
Voor
de Glatttalbahn werd een nieuw tramtype besteld, Cobra’s van
Bombardier. Je ziet die trams ook wel in de binnenstad, op andere
lijnen dan 10 en 12. Ze zijn herkenbaar aan hun wat plompe snuiten en
aan het feit dat de kleur blauw heeft plaatsgemaakt voor wit met een
blauw biesje. En het zijn 5-baks trams, ook weer eens iets anders dan
de 7-bakker die overal in Europa oprukt.
Op lijn 12 ligt alleen de keerlus bij station Stettbach binnen de gemeente Zürich. Daarna volgen elkaar in snel tempo op: Wallisellen, Opfikon (waaronder Glattbrugg), en last but not least: Kloten.
Stettbach
De omroep wenst ons een aangename rit. Dat zit wel goed in deze moderne trams, die rijden over een baan die geschikt is om flink door te pezen. We rijden over betonnen viaducten, soms op een vrije baan parallel aan een spoorbaan, ook door een korte tunnel en vaak over brede wegen waar spoorbomen, ‘trambomen’ zoals ik ze noem, aanrijdingen met het wegverkeer voorkomen.
Ik zie flatwijken en opvallend veel bedrijventerreinen en kantorenwijken, waar werkers hun lunchbammetjes lopen te vermalen in de middagzon. Ook zie ik colonnes scholieren en crèche-kindertjes met oranje sjerpen om; sympathiek dat ze allemaal zo meeleven met het Nederlands elftal! Ik kan me niet voorstellen dat deze lijn door suburbia ooit toeristen zal trekken, afgezien van een zonderling uit Holland.
De tram rijdt slechts in kwartierdienst, maar dank zij een ideale doorstroming wel heel punctueel. Ik zou de beleidsmakers in Nederlandse tramsteden, en dan vooral die van Rotterdam, een studiereisje naar de regio Zürich willen aanbevelen.
In het soort winkelstraten waaruit ze in Rotterdam de tram willen wegpesten, rijden ze in Zürich bumper aan bumper. En de gemiddelde snelheid van 25 km/uur die bij de RET ooit een streefbeeld was voor hun mislukte paradepaardje ‘TramPlus’, wordt op de Glatttalbahn wél gehaald. Lijn 12 is 11 km lang en de rijtijd bedraagt 26 minuten, inderdaad een moyenne van 25 km/uur.
Bij het Glattpark ontmoeten we lijn 10, waarmee we nog langs 5 haltes gezamenlijk oprukken voordat de vertrekhal van Flughafen Zurich in zicht komt. De Glatttalbahn eindigt 400 meter verder bij de Cargo-hal, maar aangezien ik daar niks te zoeken heb, stap ik uit. En daar ik op een vliegveld überhaupt niets te zoeken heb, stap ik meteen over op lijn 10.
Ook die lijn rijdt met Cobra-trams. Hij heeft de meer stadse frequentie van 7½ minuut en rijdt door tot in de binnenstad.
Nu wil ik nog een foto (zie hierboven) maken in de Milchbuck – Schwamendingen-tramtunnel, waar ik vanmorgen alleen maar doorheen gereden ben. Ik stap over bij Milchbuck, waar lijnen 7, 9, 10 en 14 elkaar ontmoeten.
Wat zou dat toch betekenen, Milchbuck? In het
Google-tijdperk is er geen excuus meer voor onwetendheid. De Milchbuck
was een heuvel waarop gras groeide, waar koeien graasden die gras
omzetten in melk, zoals koeien plegen te doen. De omgeving zal er toen
heel anders uitgezien hebben dan nu. Nu moet ik alleen nog uitzoeken
wat Schwamendingen voor dingen zijn. Tierspital is me ook zonder
googlen wel duidelijk: dierenkliniek.
Milchbuck
Ik
pak lijn 9, die vanaf Milchbuck dezelfde route volgt als lijn 10. Uit
zijstraten sluiten zich van links en rechts steeds weer andere lijnen
aan bij dit 2-tal. We komen langs de ETH, de technische school waar
Albert en Mileva (zie elders op deze pagina) ooit studeerden in
gebouwen die er nu niet meer staan. Deze school heeft niet minder dan 7
tramlijnen voor de deur. Als ik even mag roddelen: Albert en Mileva
hoorden op de ETH geen van beiden tot de uitblinkers.
Met nog een omweggetje via Bellevue rijd ik terug naar Hbf. In Zürich heet een trambestuurder: Trampilot. Ze hebben dringend nieuwe trampiloten nodig. 50-plussers worden nadrukkelijk uitgenodigd om te solliciteren. Volledig salaris tijdens de opleiding; dé kans om een jongens- (of meisjes-)droom waar te maken.
Ergens deze morgen kwam op mijn telefoon het bericht dat ik wist dat zou komen: mijn extra abonnement voor die roaming in Zwitserland is op. Nu kan ik dus, voor die ene dag, weer een nieuw abonnement afsluiten. Wat bovendien pas kan als ik contact heb met WiFi, want mijn Internetverbinding is meteen afgesloten. Ik zei het al eerder: dit is allemaal wel erg 1999.
Lijn 10 in het centrum van Zürich
Technikum
Ook op deze dag een kort S-Bahn-intermezzo. Winterthur, 25 km ten noordoosten van Zürich, is erg goed bereikbaar per rail: 11 treinen per uur, waaronder 3 S-Bahnlijnen met elk 2 ritten per uur. Stap maar in!
Winterthur is de 6e stad van Zwitserland. Ik maak een korte wandeling: het is vermoeiend, drukkend weer. Als ik hier nou was op een wintertoer, dan zou ik de stad wel wat uitgebreider verkend hebben.
Wat ik nu toch nog wel zie: een stad met veel statige gebouwen, en winkels met kleurrijke gevels. En alweer loop ik in de voetstappen van Albert Einstein. In 1901 heeft hij een korte periode lesgegeven aan het Technikum, ditzelfde gebouw, als tijdelijke vervanger van een professor. Hij vond dat ze in Winterthur wel wat achterliepen met kennis op het gebied van moderne natuurkunde.
Kaartje: OpenStreetMapContributors, overgenomen van Wikipedia (D); Limmattalbahn
Vanuit Winterthur neem ik de trein naar station Zürich-Altstetten, waar de Limmattalbahn begint. Dit is een tramproject dat wel wat lijkt op de Glatttalbahn, in een streek die ook wel wat lijkt op het Glatttal, met vooral veel nieuwe woningen en uitbreidingsplannen voor nog veel meer huiz
De Limmattalbahn is 14 km lang en loopt van Altstetten via Schlieren, Urdorf, Dietikon en Spreitenbach naar Killwangen. Hij doorkruist een gebied met 70.000 inwoners. Lijn 20 rijdt het hele traject van de Limmattalbahn. Stadstram lijn 2 pikt er aan het begin ook nog een stukje van mee. Die lijn begint aan de oostelijke oever van het Meer van Zürich, en is naast 10, 12, en 20 de 4e tramlijn die de gemeentegrenzen van Zürich overschrijdt.
Lijn 20 begint dus bij station Altstetten, eindigt bij station Spreitenbach-Killwangen en doet onderweg ook nog de stations Schlieren en Dietikon aan. De tram komt vrijwel nergens op grotere afstand dan 500 meter van de spoorbaan. In Nederland zou zo’n tramproject nooit doorgaan: ‘parallelliteit’.
Hier zag men er wel wat in. De kantons waar de tram doorheen rijdt, Zürich en Aarau, hebben er gezamenlijk een half miljard Frank voor opgehoest. Daartoe werd besloten bij referendum. Deze tramverbinding is per kilometer veel minder duur dan de ‘Uithoftram’ van Utrecht, die dan ook de duurste ter wereld is.
Alles is nog gloednieuw. Het korte trajectgedeelte voor lijn 2, tot Schlieren, werd geopend in september 2019, de rest, tot Killwangen in december 2022.
Er is alweer een nieuw tramtype voor in gebruik genomen: de Tramlink van Stadler, tweerichtingstrams met 7 geledingen. 8 stuks rijden er nu. Bij een rijtijd van 38 minuten is dat ruim voldoende voor de kwartierdienst waarmee men voorzichtigjes begonnen is. Een verdubbeling van de frequentie tot 7½ minuut, en daarmee uitbreiding van het materieel, behoort wel tot de wensen.
Nog maar 1½ jaar na de invoering, heeft tram 20 zich snel populair gemaakt, zo te zien. Aan het begin van de avondspits zijn bij vertrek van station Altstetten vrijwel alle 88 stoelen al bezet met zojuist vrijgelaten loonslaven.
Ik zit naast een afgetobde, bezwete man die er een helse dag in een of andere kantoormijn heeft opzitten. Korzelig weigert hij een uitgebreid enquêteformulier, dat wordt rondgedeeld door een vriendelijk glimlachende jongeman; die enquête-ziekte heerst ook hier. Ook ik hoef dat formulier niet; ik heb me aangewend, consequent elke enquête, review of beoordeling te weigeren, desnoods beleefd, en die regel geldt ook tijdens buitenlandse vakanties.
Maar daar krijg ik meteen spijt van, want ik wil eigenlijk wel weten wat die enquête van me had willen weten. Och, ik raap aan het eind van de rit wel even een oningevuld formulier op van de vloer! Oh nee, wacht even, ik ben nog steeds in Zwitserland; daar worden geen enquêteformulieren op de grond gegooid.
Waar lijn 7 een Tierspital op de route heeft, stopt lijn 20 bij een Spital voor mensen. De flats gaan hier aardig de hoogte in. We koersen langs abri’s vol reizigers, ruime glazen abri's, met stemmige groene vitrages, zo lijkt het van afstand.
In Dietikon, de grootste plaats onderweg, doen we het station aan en rijden daarna door de kern van dit grote dorp of deze kleine stad, ik weet het niet.
Deze tram brengt ergens de sfeer uit mijn zeer jonge jaren terug van de Blauwe Tram, een lijn door een lint van forenzendorpen, langs dorpspompen en dorpskerken. Voorschoten herdenkt deze lente het feit dat het 100 jaar geleden op het net van de Blauwe Tram werd aangesloten. Die tram is ook alweer 63 jaar geleden opgeheven. Alles uit het verleden bereikt ooit een punt dat het al langer weg is dan het er geweest is.
Ik ga op de terugweg even kijken in Dietikon. De naam Dietikon, spreek uit: ‘Dieet icoon’, roept trouwens wel om een woordspeling, maar er wil me niets te binnen schieten.
Tussen Dietikon en Spreitenbach koersen we ineens door een zeer rurale streek, langs weilanden. Dat zal wel niet zo blijven. Inderdaad lees ik dat hier grootse bouwplannen zijn voor de rest van dit decennium. Meer klanten voor de Limmattalbahn! De naamgever daarvan, de rivier de Limmat, krijg je niet te zien vanuit de tram; die stroomt aan de andere kant van de spoorbaan.
Even verder ligt een aftakking naar de remise, die Depot Müsli heet. In Spreitenbach stoppen we bij de IKEA, een winkelcentrum dat Shoppi Tivoli heet en de Umwelt Arena, die gewijd is aan hetzelfde thema als de Energietram: duurzaamheid. Als de onheilsprofeten gelijk krijgen, en de mensheid ten onder zal gaan aan de klimaat-Apocalyps, dan zal het zeker niet aan de Zwitsers liggen.
Het eindpunt, station Killwangen-Spreitenbach. De Limmattalbahn eindigt op een stootblok; de tweerichtingstrams hoeven niet door een lus.
Ik
pak de volgende tram terug en stap uit in het hart van Dietikon. Er
voegt zich vanuit een zijstraat een tweede trambaan bij die voor lijn
20. Waar komt die andere lijn vandaan? Is het een uit- en inrukspoor?
Nee, dat was bij die remise Müsli. Wat dan wel?
Er nadert iets groots en zwaars en breeds. Goeiedag, het is een complete trein die door de staten van Dietikon dendert! Een brede trein op dat smalle meterspoor, in een betrekkelijk smalle winkelstraat. Het blijkt S-Bahn S17 te zijn. Het kan dus wel degelijk: tram en trein op één spoor! In Karlsruhe, op de heenweg, beweerde ik bij hoog en laag van niet.
Tram 20 en S-Bahn 17 hebben geen gemeenschappelijke halte. De S-Bahn eindigt bij station Dietikon, op een speciaal perron.
Het is het beginpunt, zo zoek ik later uit, van de spoorlijn Dietikon–Wohlen, een rit van 12 km hemelsbreed en 19 km over een sterk kronkelende route, met de nodige haarspeldbochten. Het houdt het midden tussen een tram en een trein; hij rijdt soms door gewone straten, zoals ik gezien heb, soms op een vrije baan langs een provinciale weg, soms op viaducten door een dorp en ook wel op iets wat eruit ziet als een normale spoorbaan.
Ik ga hem nemen, niet helemaal tot het eindpunt, maar tot een paar haltes buiten Dietikon. Van binnen lijkt hij echt meer op een trein dan op een tram. En hij ontwikkelt ook een flinke snelheid in de bebouwde kom, zo’n 50 a 60 km/uur. Zou zo’n tramtrein nou voorrang hebben op de zebra, of wordt hij geacht, te stoppen voor voetgangers? Hij dendert ook langs tuinhekjes van huizen waar de bewoners zich wel aangewend zullen hebben om eerst goed naar links en rechts te kijken voordat ze hun tuin verlaten.
Bij sommige haltes wordt alleen op verzoek gestopt. In de trein bevindt zich een STOP-knop; bij de haltes langs enkelspoor is er één knop per richting.
Voorbij Dietikon neemt de tramtrein een vrije, enkelsporige baan naast een doorgaande weg. Hier krijg ik opnieuw een Blauwe Tram-gevoel.
Ik stap ergens uit, neem de tram/trein terug en stap ergens in Dietikon weer uit voor wat foto’s. Heel bijzonder, dit!
Terug op Zürich Hbf, loop ik nu rechtstreeks naar de plek waar ik Nordsee weet. Ik heb het echt heel goed onthouden, deze keer. Maar in de loop van de dag schijnt het visrestaurant stiekem verhuisd te zijn; ik kan het weer niet vinden. Goed, dan maar terug naar Olten, en volgende week eten langs de echte Noordzee!
De volgende morgen wil ik me die richting in begeven, met overstappen op Basel SBB, Keulen Hbf en Utrecht Centraal. Of de duvel ermee speelt, vertrekt de trein naar Basel nou net 10 minuten te laat, tegen de Zwitserse gewoonte in, door een technisch mankement. Dat zal me de aansluiting wel kosten, denk ik. Ik had een ruime lunch van anderhalf uur gepland in Keulen; dat wordt nou een snelle hap, dus.
Maar op Basel SBB aangekomen, kan ik achteraan sluiten bij een rij van tientallen rolkoffertrekkers, die ook willen overstappen. De voorsten rennen over het perron en de trappen, hun koffer stuiterend achter ze aan. Maar ze kunnen toch niet allemaal tegelijk instappen, dus ik sukkel er in een bij mijn leeftijd passend tempo achteraan en haal die trein nog ruimschoots.
Het laatste wat ik van Zwitserland zie, is station Basel Bad, waar ik 3 politieagenten op het perron achter een boef aan zie rennen. De rest is terugweg; om 19:45 kan ik bij mij thuis de sleutel in het slot steken.
Frans Mensonides
27 juni 2024
Er geweest: woensdag 8 en maandag 13 mei 2024