De digitale reiziger (153a)
'Citius altius fortius'; Lausanne, wereldhoofdstad van de sport  



Centraal in Zwitserland: Station Olten


Hoe beland ik nu zo ineens in Lausanne, Zwitserland? Nou, ik heb een rechtstreekse trein genomen vanuit Olten, een spoorwegknooppunt in het noorden van het land. Van die laatste plaats heb je misschien nog noot gehoord. Ik had dat tot voor kort ook niet, totdat een Interrailer uit Haaglanden me op het bestaan ervan wees.  Ik koos Olten uit als pleisterplaats voor 8 dagen in Zwitserland.

Vanuit Olten bezocht ik het tramrijke Zürich, de watervallen van Schaffhausen, Lausanne zoals gezegd, en Zermatt, een toeristenvalkuil aan de voet van de Matterhorn. Verder maakte ik een kort fotorondje in Luzern en Winterthur, en deed ten slotte Bern, de hoofdstad, of in ieder geval de Bondsstad van Zwitserland.

Vóór 7 mei 2024 had ik nog nooit een voet aan de grond gezet in Zwitserland. Op dinsdag 14 mei keerde ik terug uit dat land, waar een papierprop op de grond even zeldzaam is als een trein die vertraging heeft of een tram die uitvalt. Toen stond ik voor de uitdaging om al voor zondag 19 mei een verhaal in elkaar te zetten voor mijn Thuispagina. De aflevering van 12 mei had ik ook al overgeslagen – omdat ik op vakantie was in Zwitserland.

Daarom haal ik het verhaal over Lausanne, waarover ik onderweg al het nodige had opgezocht, maar even naar voren. Later kom ik nog terug op onder meer Olten, waar de stationsrestauratie de Duitse Wikipedia heeft gehaald, en waarnaar een complete taal genoemd is, Algemeen Beschaafd Zwitserduits, zal ik maar zeggen. Wat ze in Lausanne niet spreken, want dat ligt in het Franstalige zuidwesten van het land. 


LAUSANNE, wereldhoofdstad van de sport: Kantelbak (hieronder) -  Auffahrt in Lausanne -  Metrootje M2 - Metrootje M1- Olympisch
OLTEN: Uur-nul-steen en stationsrestauratie-dialect: Mannheim-Olten, roamingsproblemen -  Uur-nul-steen en stationsrestauratie-dialect - wandelen door Olten 
ZERMATT(ERHORN), toeristenfuik: Tunnels, Tunnels... - Matterhorn-Gotthard-Bahn - Zermatt - Täsch - Matterhorn Museum - Joost


Kantelbak

Station Lausanne van binnen en buiten

De dag dat ik naar Lausanne reis, is donderdag 9 mei 2024, Hemelvaartsdag. In Duitsland noemen ze die dag Christi Himmelfahrt, maar in het Zwitserduits heel nuchter Auffahrt. Vrijwel alles zit dan dicht in Zwitserland, net als op een reguliere zondag. Het is ook de dag dat we het nog niet weten van Joost Klein…

Een zonovergoten en windstille dag, waarop mijn treinreis voornamelijk langs spiegelende, blauwe meren voert. Lausanne zelf ligt aan het Meer van Genève.

Er lopen twee spoorwegen van Olten naar Lausanne. De ene, die ik op de heenweg neem, ligt aan de voet van het Juragebergte, en heet dan ook Jurafusslinie. De andere heet Mittellandroute en loopt via Bern.

De Jurafusslinie, Olten – Genève, is in fasen aangelegd en 1876 voltooid na een klus van in totaal bijna een kwart eeuw. Hij heeft een zijtak naar Lausanne. 164 spoorkilometers scheiden Olten van Lausanne. Elk uur rijdt er een rechtstreekse trein.

In Zwitserland wordt je meestal vervoerd in ellenlange, heel ruime 12-baks dubbeldekstreinen, 2 maal 6. Die zitten toch opvallend vaak flink vol, ook op tijdstippen dat je het niet zou verwachten. Op deze kronkelige, bochtige route aan de voet van de Jura rijden echter speciale treinen, pendolino’s, 12 bakken enkeldeks.

De pendolino, of kantelbaktrein is een Italiaanse uitvinding. De in spoorwegbochten optredende middelpuntvliedende ofwel centrifugale krachten – die de reizigers plat tegen de ramen dreigen te drukken – worden gecompenseerd door het rijtuig te laten kantelen.

Het kost mij heel wat moeite om me voor te stellen hoe het werkt. Dat komt doordat ik bij dit soort onderwerpen die saaie natuurkundeleraar van een halve eeuw geleden weer op mijn netvlies en vooral op mijn trommelvlies krijg. Die man stond altijd met een hele slome, slaapverwekkende, nasale stem te oreren over cen-tri-fu-ga-le en cen-tri-pe-ta-le krach-ten. Zodra een van die termen valt, verlies ik meteen de draad.

Hoe dan ook: door het kantelen kunnen treinen sneller door scherpe bochten, zonder dat dat de reizigers van de ramen gekrabd hoeven te worden. De Zwitsers hechten veel waarde aan snelheid. Want ze zijn mateloos gefrustreerd doordat Zwitserland een van de weinige landen is in de westerse wereld waar geen hogesnelheidslijnen zijn. Laten hun lagesnelheids-treinen dan tenminste flink opschieten!

De nogal pittige bochten aan de voet van de Jura worden genomen met een snelheid van op het oog geschat 160 a 180 kilometer per uur. Het schijnt dat sommige reizigers toch ‘zeeziek’ worden in pendolino’s, die juist ontworpen zijn voor het comfort. Ze krijgen subiet kotsneigingen als ze de horizon zien kantelen. Maar dat zie je ook als je in een niet-kantelbaktrein door de bocht gaat. Dat heeft te maken met de verkanting, de schuine ligging van het spoor in een bocht. Is het nou verkanting of verkanteling? Nee, verkanting, heet het.

Tussen Olten en Lausanne stoppen we in Oensingen, Solothurn, Grenchen Süd, Biel / Bienne, Neuchâtel en Yverdon-les-Bains. Solothurn is de hoofdstad van het gelijknamige kanton, waaronder ook Olten valt. 

De zon verdrijft langzaam de mist die vanmorgen vroeg nog in de valleien hing. We komen aan in Lausanne.


Auffahrt in Lausanne



Slot Saint-Marie, zetel van de regering van kanton Vaud

Lausanne staat bekend als de sporthoofdstad van de wereld. Niet alleen het Internationaal Olympisch Comité is er gevestigd, maar ook mondiale turners, roeiers, schaatsers, ruiters, schermers, alsmede Europese atleten hebben hier hun hoofdkwartier.

Sport, daar kan ik geen genoeg van krijgen; ik kan er úren naar kijken, zoals de trouwe lezer weet. Daarom wil ik in Lausanne vanmiddag naar het Olympisch Museum aan de boorden van het meer van Genève. Maar eerst een fotorondje.

Treinen in Zwitserland rijden meestal in valleien, en steden liggen er doorgaans op hellingen. Stadswandelingen vanuit een station komen vaak neer op klimmen, klimmen en nog eens klimmen. Dat is in Lausanne niet anders. Noem het een Auffahrt!

Het begint al goed, met een trap van 67 treden tegenover het station. Daarna volgen enkele stukken heel steile helling zonder traptreden, hier en daar een stuk vals plat in een winkelgebied, waarna er weer trappen komen. Ik heb de rare gewoonte om alle treden te tellen van trappen die ik op mijn pad vind. Tussen het station en de kathedraal (linksonder op beide fotocollages hieronder) tel ik er 245. Daar aangekomen wacht me nog een trap van 27 treden naar een uitzichtpunt waar de hele stad aan mijn voeten ligt. Maakt 272 in totaal, maar ik durf niet te garanderen dat ik de tel niet een keer ben kwijtgeraakt.

Mijn adem ben ik in ieder geval niet kwijt; ik heb geen extra zuurstof nodig. Ik beschik nog over een redelijke conditie voor iemand wiens sportbeoefening beperkt blijft tot op de bank zitten bij voetbalwedstrijden op tv.





Hee, wat hangt daar nou, aan de muur van wat geloof ik een museum is? Een vintage-thermometer met een schaal van Réaumur, naast een gewone van Celsius. Dat zou wel eens de eerste kunnen zijn die ik ooit gezien heb!

De schaal van Réaumur werd in het verleden vooral gebruikt in Frankrijk en Duitsland, maar raakte na 1900 ook daar in onbruik. René-Antoine de Réaumur, een Franse natuurvorser en uitvinder, ontwikkelde zijn temperatuurschaal in 1731, in dezelfde periode als Fahrenheit en Celsius.

Net als Celsius nam hij 0 voor het smeltpunt van water. Het kookpunt noemde hij echter niet 100, maar 80. Waarom 80? Ach, waarom niet! 80 is tenslotte in het Frans 4 maal 20, quatre-vingts, een soort rond getal, vinden ze daar. En 100 is ook gewoon maar 5 maal 20, toch?

De temperatuur in Celsius kun je omrekenen naar Réaumur door hem simpelweg te vermenigvuldigen met 4/5. Vandaag is het in de nog wat kille schaduw op die heuveltop ca. 18 graden C. , en daarmee ca. 14 graden R. Mogelijk een manier om de klimaatkoorts wat te laten zakken: de temperatuur voortaan opgeven in Réaumur. Dan lijkt het meteen een stuk minder warm! Behalve als het vriest natuurlijk; dan lijkt het een stuk minder koud, dank zij Réaumur.


Metrootje (M2)


Een stuk huisvlijt van iemand op Wikipedia: kaartje van het uiterst bescheiden metronet van Lausanne, dat je gemakkelijk kunt doen op een halve middag.

Foto: Wiesenpinguin
Overgenomen van Wikipedia (Duits): Métro Lausanne



Vanmorgen heb ik op het station meteen een dagkaart voor het stadsvervoer uit een automaat getrokken, voor een schappelijk bedrag. Er is hier wat te zien op het gebied van OV! Lausanne is niet alleen de sporthoofdstad van de wereld, maar ook een curiosum op het gebied van stedelijk railvervoer. Het is namelijk met 140.000 inwoners de kleinste gemeente ter wereld die er een eigen metronet op na houdt– dat tussen haakjes wel doorloopt naar de buurgemeente Renens.

Die metro bestaat uit een lijn M2, die gedeeltelijk een omgebouwde tandradbaan is, plus een lijn M1, die grotendeels op maaiveld ligt, met gelijkvloerse wegkruisingen, en feitelijk eerder een sneltram is dan een metro. Deze 2 korte lijnen, samen nog geen 14 km, verschillen qua techniek ook nog als dag en nacht. M2 is een automatische metro op luchtbanden, met stroomrail en met afsluitdeuren tussen de perrons en de rails. M1 rijdt met bemande trams onder een bovenleiding en stopt langs gewone halteperrons.   

De lijn M2 in deze sportstad heeft ook een wereldrecord in handen; het is de metrolijn met het grootste gemiddelde stijgingspercentage. Hij begint bij station Ouchy-Olymique aan het meer, 372 meter boven het niveau van de zee (die je niet hebt in Zwitserland). En hij eindigt bij Croisettes, een buitenwijk hoog in de heuvelen, op 720 meter boven de zee, als die er zou zijn. Op metrostation Gare, bij het centrale station van Lausanne, bedraagt de helling zelfs 12%; houd kinderwagens en rolstoelen goed vast!

Dat wil ik allemaal wel eens zien. Op naar metrostation Flon in het centrum van de stad! Dit station is de T-kruising van het T-vormige metronetje.

Het bereik is op mijn telefoon is weggevallen. Dat komt doordat ik van mijn provider een aanvullend abonnement heb moeten nemen voor Zwitserland, omdat dat niet in de EU ligt en de roaming daar dan niet schijnt te werken. Mijn hemel: 2024! Dit is wel erg 1999!

Goed, dat heb ik dan knarsetandend gedaan, extra lappen voor 2 Gieg, terwijl ik een bundel heb van 25 per maand. Maar nu blijkt dat als ik de grenzen opzoek van dit niet erg grote land, mijn Zwitserse roaming weer niet werkt.

Ik had het gisteren ook bij de watervallen van Schaffhausen, bij de erg rafelige Duits-Zwitserse grens die daar loopt. Hier in Lausanne ligt het probleem ongetwijfeld aan de overzijde van die wijde blauwe plas die ik in de verte zie, want aan de overkant daarvan heet het: Frankrijk.

Hoe vind ik nu Flon? Ik loop op goed geluk heuvelaf, maar hoor onder een viaduct ineens een geraas. Verroest, ik sta toevallig pal onder de metrobaan, een van de weinige plekken waar hij bovengronds rijdt! Nu nog een station zien te vinden. Oh wacht, ik sta met de rug naar station Bessières. Met een enge, glazen lift stijg ik naar perronhoogte.






Een automatische metro is als het ware ook een glazen lift, maar dan een horizontale. Hij biedt een machtig uitzicht als je een plek voor- of achterin weer te veroveren.

Ik neem hem naar dat eindpunt boven op de heuvel. Het is op deze vroege zondagmiddag nog erg stil. Desondanks rijdt de metro elke 4 minuten. Op drukke tijdstippen doordeweeks kan de frequentie opgevoerd worden naar één metro per 2 minuten.

Het eerste station heet Ours. Dat is toch Frans voor beer? Hee, beren op de weg, of op de rails? Nee, voor beren moet je in Bern zijn, zoals ik overmorgen zal zien. Het volgende station is CHUV, en dat is het academisch ziekenhuis van Lausanne.

Nog 4 stations verder bereiken we het eindpunt Croisettes. Ook dit perron helt vervaarlijk, zoals alle perrons op deze lijn. Ik loop ik het station uit over een psychedelisch beschilderde hellingbaan, alweer een helling! Boven heb je een autoweg en een busstation. Verder is er niet veel bijzonders te zien. Ik pak de metro terug het dal in.

Er zit al een kluitje kinderen op mijn favoriete plek voorin. Ik stap dus bij het eerste het beste station weer uit en wacht 4 minuten op de volgende, waar deze vorstelijke plek wel vrij is.

Het laagste gedeelte van deze lijn, Flon – Ouchy-Olympique, was van 1877-2006 een tandradbaan. In 2 jaar tijd werd deze omgebouwd tot metrolijn, die meteen van Flon werd doorgetrokken naar Croisettes. Op 27 oktober 2008 ging deze lijn M2 open voor het publiek, na een lange periode proefrijden, met veel storingen.

Het trajectgedeelte over de ex-tandradbaan bewaar ik voor later op de middag. Eerst op Flon overstappen op M1, die daar zijn beginpunt heeft.


Metrootje M1



Het eindpunt, station Renens

M1 heet M1 omdat hij er eerder was dan M2, namelijk sinds 1991. De lijn loopt van Flon naar station Renens. Hij is 7800 meter lang en telt 15 haltes. 3 daarvan, Flon, Vigie en Malley liggen ondergronds, de rest op maaiveld.

De enkelgelede wagens op deze lijn lijken van buiten wel wat op hun collega’s van M2. Op zondag rijden ze in 10-minutendienst, doordeweeks in de spits elke 5 minuten met 2 gekoppelde wagens.

Opmerkelijk genoeg is de lijn grotendeels enkelsporig uitgevoerd. Op 10 van de 13 tussenhaltes is er een passeermogelijkheid en is er een perron per richting. Op de haltes Bassenges, UNIL-Sorge en Provence zelfs dat niet; enkelspoor langs een enkel perron.

Hoe kun je in vredesnaam een 5-minutendienst rijden op zo’n traject? Hert vereist ijzeren discipline en een goed lopend Zwitsers horloge bij de wagenvoerders. Anders loopt de hele boel finaal in het 100, en is de rijtijd van 20 minuten onmogelijk haalbaar.

Gelukkig hoeft de tram nergens te wachten voor het wegverkeer. Spoorbomen (trambomen?, metrobomen?), sluiten de weg af bij nadering van een M1-voertuig. Die bomen zullen dan in de spits wel langer dicht zitten dan dat ze open staan. Een stimulans misschien voor wachtende automobilisten om voortaan zelf de metro te nemen. De metro van Lausanne trekt in totaal evenveel passagiers als de stad inwoners telt, ca. 140.000. Daarbij vervoert M2 2 keer zoveel volk als M1.

Toch zal die in de spits ook wel knap druk zijn, gezien van wat er allemaal op de route ligt: de universiteit (UNIL), een technische hogeschool (EPFL) en het Swisstech Convention Center.

Zo’n tram op maaiveld mag je van mij best een metro noemen. Ten slotte zien we de Hofpleinlijn en de Hoekse Lijn ook als metro. De grenzen tussen tram, lightrail en metro zijn sowieso nogal vaag. De M1 heeft geen stopknoppen en stopt bij elke halte. Dat is dan echt metroachtig.

Naast de metro heeft Lausanne ook nog een uitgestrekt net met 10 trolleybuslijnen. Ik zal deze vakantie meerdere malen verbaasd staan over wat er in middelgrote Zwitserse steden allemaal aanwezig is aan stadsvervoer.

Het heeft er vast mee te maken dat hier vrijwel niemand fietst. En dat zal wel te maken hebben met het geaccidenteerde terrein. Ik geloof dat er in Zwitserland geen hectometer weg ligt die helemaal vlak is. De weinige fietsen die ik gezien heb, waren allemaal van die blitse, hippe mountainbikes in felle kleuren, bereden door lefgozers met bijpassend keck tenue. De oerdegelijke boodschappenfiets met kinderzitjes: echt niet besteed aan Zwitsers! En de elektrisch fiets, waarmee je wat gemakkelijker tegen heuvels oprijdt, is hier ook nog niet doorgedrongen.




Halte Bourdonnette: dubbelspoor, voorbij het perron overgaand in enkel-


Terug op Flon; En nu met M2 naar het Olympisch museum.

Flon was de naam van een rivier, die nu gedempt is. De Flon stroomde door een vallei die een slechte reputatie had, met veel armoede, grauwe fabrieken en stinkende leerlooierijen. Tegenwoordig is het een uitgaanskwartier.

Het spoorwegstation Flon zag aanvankelijk vooral goederentreinen. Tegenwoordig waaieren er vanuit het stations reizigerstreinen uit in verschillende richtingen. Behalve in die van station Lausanne-zonder-meer. Beide stations liggen op nog geen halve kilometer van elkaar, maar een verbindingsspoor is er niet. Een treinreis tussen die 2 stations duurt meer dan een uur, met 2 keer overstappen. Beter neem je M2, dan ben je er in een wip.

De stad is op deze Hemelvaartsdag toch nog ontwaakt. Metro M2 is overvol. Flaneren langs het meer van Genève is hier vast en zeker dé tijdsbesteding op een warme zon- of feestdag.

Ik stap uit op het voorlaatste station, Jordis. Vandaar is het nog hooguit 10 minuten wandelen naar het Museum. Ik heb inmiddels weer bereik; het contact met die Franse stoorzender is blijkbaar verbroken.


Olympisch

Buiten het museum is een Olympisch park waar ze, om alvast in de sfeer te komen, een hardloopbaan hebben aangelegd. Ik zie een corpulente man van middelbare leeftijd in de starthouding gaan staan, op een denkbeeldig startschot opspringen uit een even denkbeeldig startblok, en vol goede moed naar de overkant snellen, aangemoedigd door familieleden.

Maar halverwege begint zijn milt op te spelen en zijn tempo drastisch in te zakken. Uiteindelijk stapt hij van de baan af. Is hier ook ergens een AED beschikbaar? Ik houd het zelf maar op een normaal wandeltempo.

In het fraaie park langs de oever van het meer staan diverse standbeelden: La Gymnaste, Les Footballers, en de hardlopers Emil Zatopek (linksboven op de foto) en Paavo Nurmi. De eerste kwam uit Tsjechoslowakije en haalde 3 keer goud op de Olympische Spelen van 1952 in Finland. De andere kwam juist uit Finland en won in de 20’s van de 20ste eeuw in totaal 9 keer goud op 3 Olympische Spelen.

Beide atleten zaten vorige week als vraag in de quiz ‘2 voor 12’. Dat was voor mij dan weer een momentje van (deze keer Olympische) triomf: antwoorden uit mijn hoofd weten die de kandidaten moesten opzoeken. Maar die quiz is in de huiskamer makkelijker dan in de studio, zeggen ze.


Nog zoveel dagen, uren, minuten en seconden tot de opening van de Olympische Spelen van Parijs. Het Olympisch Museum, een mooi, modern gebouw, vertelt het verhaal van de Spelen, van de klassieke oudheid tot heden.

Gedurende zo’n eeuw of 11 werden de spelen elke 4 jaar gehouden bij de berg Olympus in Griekenland, ter ere van de oppergod Zeus. Er waren onder andere wedstrijden in hardlopen, worstelen, discuswerpen en boksen, en er werden paardenrennen gehouden.

Boodschappers reisden naar alle steden van Griekenland om de Spelen aan te kondigen. Ook kondigden ze een heilige wapenstilstand af in alle oorlogen die er woedden. Alle sporters en toeschouwers moesten veilig naar de Olympische Spelen kunnen reizen. Van mij mag die maatregel met onmiddellijke ingang, nog voor de spelen van dit jaar, heringevoerd worden.

De overwinnaars op elk olympisch onderdeel kregen een tak van de heilige olijfboom als prijs. Geldprijzen waren er niet, maar het kostje van de overwinnaars was toch wel gekocht. Bij terugkeer in hun thuisstad werden ze onthaald als helden, ja als halfgoden. Eeuwige roem was hun deel. En hun roem straalde af op de stad.

De schathemelrijke politicus en strateeg Alcibiades uit Athene won bij een van de olympiades de paardenrace met vierspannen. Om het te vieren gaf hij een intiem dinertje voor alle toeschouwers die bij de spelen aanwezig waren, een man of 50.000. Wie het breed heeft…

Later mochten Romeinen ook meedoen (men leze: ’Asterix en de Olympische Spelen’). Maar diep in de 4e eeuw van onze jaartelling trad de christelijke Romeinse keizer Theodosius op als spelbreker. Hij verbood de spelen, omdat die gewijd waren aan een heidense god.

Daarna moesten we anderhalf millennium wachten op de volgende olympiade, in 1896 gehouden in Athene. De revival van de spelen was te danken aan Pierre, baron de Coubertin (1863-1937), een historicus, pedagoog en sportliefhebber met een enorm internationaal netwerk.

Het motto dat hij meegaf aan de spelen, luidde: ‘Citius altius fortius’: sneller, hoger, sterker. Ja, om minstens een van die 3 draait het, als je een record wilt vestigen. Maar de Coubertin bedoelde daar vooral mee dat iedere man (vrouwen mochten nog niet meedoen) het allerbeste uit zich zelf moest halen. ‘Meedoen is belangrijker dan winnen’ is geen uitspraak van hemzelf, zoals iedereen denkt, maar wel afkomstig uit zijn kring.

In onze eeuw is aan ‘Citius altius fortius’ ‘Communiter’ toegevoegd: met z’n allen. Maar er kan er nog steeds maar één de sterkste, hoogste en snelste zijn. Dat is toch de kwintessens van sport: dat er één iemand beter is dan alle andere, en wint.


Zeer kleine greep uit de collectie van het Olympisch museum.

V.l.n.r. & v.b.n.b.: impressie van een paardenrace met vierspannen – standbeeld van Pierre de Coubertin voor het museum – zijn bokshandschoenen – Thomas Bach, die in Montreal in 1976 goud won met schermen en nu sinds 2013 voorzitter is van het IOC – Pictogram uit 1976, ontworpen door Gerhard Joksch - briefhoofd in de stijl van De Stijl voor de spelen van Amsterdam in 1928 – sonar-apparaat om haaien te verdrijven, gebruikt bij de triatlon in Sydney in 2000.


Thomas Bach is niet de enige voorzitter van het IOC die zelf ooit een olympische medaille gewonnen heeft. Niemand minder dan Coubertin behaalde in 1912 goud bij het onderdeel literatuur, met een verhaal dat hij had geschreven onder pseudoniem. Tot en met 1948 konden ook schrijvers, beeldende kunstenaars, componisten en architecten medailles winnen. Hun werken moesten dan wel iets met sport te maken hebben.

De Nederlandse architect Jan Wils won in 1928 de gouden medaille architectuur voor zijn ontwerp van het Olympisch Stadion in Amsterdam. Ook ontwierp hij de huisstijl voor de spelen van 1928 in de stijl van De Stijl (met welke groep van kunstenaars hij overigens gebroken had).

Aandacht dus voor een Nederlandse ontwerper in dit Olympisch Museum, maar weinig voor Nederlandse sporters. Op een tijdelijke expositie over 100 jaar Olympische Winterspelen meende ik vanuit mijn ooghoeken Ard Schenk te zien in een fotoserie op een groot scherm van gouden-medaillewinnaars uit diverse jaren.

Maar verder niets, al zou het best kunnen dat ik iets over het hoofd heb gezien in de veelheid van het hier tentoongestelde. Nederland is maar een heel klein landje, op mondiale schaal bekeken. Des te harder zullen we juichen als er straks een Nederlander een gouden plak krijgt omgehangen. Want dat is niet veranderd sinds de Griekse oudheid: we zien er graag een van ‘ons’ winnen.


Opnieuw: altius

Langs het meer loop ik naar station Ouchy-Olympique, het beginpunt van lijn M2. Ik ben niet de enige. Het is dringen op het station en in het metrovoertuig. Er kunnen 60 passagiers zitten in de wagens, en nog een stuk of 300 staan.

Bordjes verzoeken de menigte, bij grote drukte niet op de klapbankjes te gaan zitten. Als die opgeklapt zijn, is er meer ruimte voor staande passagiers. Niemand houdt zich eraan. Ik geloof het ook wel; ik heb het voor vandaag wel gehad nu, na al die heuvels en dat dwalen in het museum.

Gare, dat station met die helling van 12%. Het is inderdaad knap steil. Ik wankel over het perron als een dronkaard. ‘Altius’, dat woord uit de olympische trits is het meest van toepassing op Lausanne.

Ik neem de trein over de Mittellandroute. Die is niet zo bochtig als die van vanmorgen, en wordt dan ook niet gereden met kantelbakken. Een heel andere route, maar ook met meren en valleien. Overstappen in Bern – waarover een andere keer meer.

Frans Mensonides
19 mei 2024
Er geweest: 9 mei 2024, Auffahrt




De digitale reiziger (153b)
Olten: Uur-nul-steen en stationsrestauratie-dialect


Mannheim – Olten: roamingsproblemen



Mannheim

Zoals hierboven in het stuk over Lausanne al vermeld: ik logeerde 7 nachten in Olten in Zwitserland. De heenreis was op dinsdag 7 mei 2024. 

Alle treinreizen deze week maak ik op een Interrail-kaart 1e klasse voor 15 zelf te kiezen dagen binnen 2 maanden. Die kaart heb ik afgelopen november al aangeschaft, met een aantrekkelijke korting. Het was een aanbieding; ik weet niet eens meer van wie en voor wat. Ook op mijn 5-daagse naar België in april heb ik hem gebruikt, zonder het te vermelden; bij dezen aangevuld.

Het verslag van de heenreis begint in Mannheim. Vanaf deze in zuidwest-Duitsland gelegen stad is de route geheel nieuw voor me. Die van station Leiden Lammenschans daarheen heb ik al vaker afgelegd, onder andere op weg naar Ulm in 2022.

Mijn lunchlocatie, station Mannheim, heb ik bereikt met de ICE 105 Amsterdam - Basel, berucht om zijn veelvuldige vertragingen. Op 16 juli 2024 zal hij uit de dienstregeling verdwijnen; voor langere tijd of zelfs definitief. Dat zal die punctuele Zwitsers alleen maar plezier doen. Die trein komt, als hij Basel ál haalt, steevast veel te laat binnen, zodat hij ook alweer te laat vertrekt voor zijn terugreis naar Amsterdam. Een doorn in het oog in een land waar volgens een mythe alle binnenlandse treinen altijd stipt op tijd rijden!

Vandaag had de ICE 105 in Mannheim alweer bijna een half uur vertraging bij elkaar gesprokkeld; hier te lang stilstaan op een station, daar stilstaan midden in een weiland. Hij zal vanmiddag Basel wel halen, maar niet het hoofdstation Basel SBB; hij gaat stranden op Basel Bad.

Ik ben dus in Mannheim uitgestapt voor de lunch. Mijn brood kan ik in alle rust vermalen. De volgende ICE naar Basel heeft ook 10 minuten vertraging. Dat is het goede nieuws over reizen met de ICE; de volgende is meestal ook te laat, en je hebt dus al met al voldoende tijd voor je pauze.

Dit stuk tussen Mannheim en Basel is geen hogesnelheidslijn. Wel tikt de snelheidsmeter hier en daar de 200 aan. We stoppen in Karlsruhe, Offenburg en Freiburg im Breisgau.

Héé, Karlsruhe, dat ligt dus hier! In en om Karlsruhe rijden er trams en treinen op hetzelfde stuk spoor, naar ik heb horen verluiden. Ik ben er nooit geweest, en wil er ook niet naar toe.

Karlsruhe was hét lichtend voorbeeld in de ogen van de voorstanders van de RijnGouweLijn in Zuid-Holland Noord, die een tram wilden op het spoor van Gouda via Alphen aan den Rijn naar Leiden. Ik wil best geloven dat dat in Karlsruhe werkt, hoor, treinen en trams op één en dezelfde baan. Maar in het Zuid-Hollandse veen, op de lijn Gouda – Alphen, liep een experiment uit op een flop; ik schreef erover in 2003, HIER en HIER.

Op naar Basel nu! In een lange tunnel op het laatste stuk Duits spoor bereiken we de hoogste snelheid van deze rit, 213 km/uur. Dan rijden we Zwitserland binnen en stopt de trein op station Basel Bad.

Daarmee heb ik de EU verlaten, en meteen valt dan ook mijn Internetverbinding weg; geheel volgens verwachting. Ik heb vorige week in de winkel van Odido gevraagd hoe het nou precies zit, met roaming in Zwitserland. Bij mijn grensoverschrijding zou ik een sms krijgen met een link om een extra abonnement voor Zwitserland te kopen, zoals ik hierboven in het stuk over Lausanne al schreef. Nee, ik kon dat abonnement niet op voorhand kopen.

Die sms-link krijg ik, zoals beloofd. Maar die werkt natuurlijk ook niet in Zwitserland! Ik heb hier immers geen bereik! De WiFi van de trein dan? Nee, die is ook uitgevallen; ook Deutsche Bahn krijgt geen verbinding in Zwitserland.

Dit vervelende gedoe leidt me helemaal af van mijn Zwitserland-moment, het ogenblik dat ik weer een land kan schrappen van mijn bucket-list. Eén keer ben ik met de trein door Zwitserland heengereden. Nee, 2 keer, heen en terug. Het was die keer op schoolreis naar Rome en Florence, en dat was met de nachttrein, dus ik heb toen niet zo gek veel van het land gezien. En dat is ook wel een paar jaar geleden; 51, welgeteld.

Nu zet ik er voet aan de grond op station Basel SBB. Daarbij hoef ik niet eens door de douane; Zwitserland zit weliswaar niet bij de EU, maar behoort wel tot de Schengen-landen.


Zwitserland doet niet mee met een heleboel dingen, waaronder oorlogen en de NAVO; het heeft voordelen! Met andere dingen doen ze wel mee; bijvoorbeeld: het Eurovisie Songfestival, waarvan wij in Nederland nu nog denken dat ‘wij’ het gaan winnen.

Met de euro doen ze ook niet mee. Maar wat dan wel weer handig is: een euro en een Zwitserse frank  (CHF) zijn wel ongeveer evenveel waard. Een CHF doet momenteel 1,02 euro. Dat verschil van 2 cent is de moeite van het omrekenen niet waard; je rekent gewoon 1 op 1.

Gelukkig heeft station Basel SBB wel WiFi. Ik regel dat extra abonnement. Ja, vroeger, vroeger, gingen we zonder smartphone op vakantie, en misten we hem ook niet. We hadden op internationale reizen onze reispapieren bij ons in een handig, geniet couponboekje van het reisbureau, hadden buitenlands geld in contanten bij ons, en correspondeerden met het thuisfront via ansichtkaarten. Alleen in het uiterste geval ging je telefoneren, wat bovendien vrijwel onbetaalbaar was. Onze weg vonden we op stadsplattegronden en landkaarten.

Maar tegenwoordig staat je hele hebben en houwen, inclusief je treinkaartje, op je telefoon en heb je daar niks aan zonder Internet.

Enfin, mijn eerste kennismaking met Zwitserland, en dus ook met de SBB. Dat zijn de Zwitserse federale spoorwegen (Schweizerische Bundesbahnen SBB in het Duits, Chemins de fer fédéraux suisses CFF in het Frans, ofwel Ferrovie federali svizzere, FFS in het Italiaans). Dat is tevens een kennismaking met 3 van de 4 officiële talen van Zwitserland. De 4e is Reto-Romaans, maar dat wordt nog maar door een enkeling gesproken.

In 1898 is per referendum besloten tot oprichting van staatspoorwegen. Daarvoor bestonden er ongeveer een dozijn regionale spoorwegmaatschappijen, die moesten fuseren of werden genationaliseerd, en opgingen in SBB. Tegenwoordig zijn er naast SBB toch ook weer diverse regionale spoorwegen actief, soms in handen van de overheid (kantons), soms particulier.

In totaal telt Zwitserland maar liefst 1772 treinstations en -haltes (ja, sommige treinen stoppen bij haltes in een straat, zoals ik nog zal zien). Nederland heeft ca. 400 stations. Het Zwitserse spoor is 5300 km lang, en bijna overal voorzien van bovenleiding. Ook op dit punt verliest ons land het met afstand van de Zwitsers; in Nederland ligt ca. 3400 km spoor. Zwitserland is in oppervlakte maar iets groter dan Nederland, en telt niet meer dan 8,5 miljoen inwoners. De trein trekt er 1,8 miljoen reizigers per dag; in Nederland zijn dat er 1,3 miljoen.

Uit die cijfers kun je opmaken dat in Zwitserland het spoor een veel groter aandeel heeft in de mobiliteit dan in Nederland. De Zwitserse frustratie over het ontbreken van hogesnelheidstreinen (zie het stuk over Lausanne) lijkt me dan ook niet terecht. In Nederland rijden er ook maar een handjevol treinen per dag met 300 km/uur. Maar de Nederlandse IC’s halen echt geen grotere gemiddelde snelheid dan de Zwitserse.

Nou, ik ga het zien! Zijn de treinen in Zwitserland echt altijd op tijd? Dat is toch niet denkbaar. Defecten, aanrijdingen, grote drukte op de perrons, machinisten die vergeten, op de klok te kijken, personeelsuitval; Zwitserland zal toch geen oase zijn in de treinwoestijn, geen paradijs, waar nooit iets verkeerd gaat?

De eerste, de beste trein die ik neem op Zwitsers grondgebied, de IC van 16:28 naar Brig, vertrekt meteen al 5 minuten te laat. Eigenlijk tot mijn opluchting. Op dat reisje naar Luxemburg van 2022 had ik een clean sheet, zal ik maar zeggen; in 4 dagen tijd geen enkele vertraging of uitval. Maar daardoor bleef de spanning er tot het laatst in, en nu ben ik er meteen van verlost.

Deze vakantie zal ik 28 binnenlandse Zwitserse treinen nemen, waarvan er 2 licht vertraagd zullen zijn, en één zelfs een dik half uur. Weer een mythe die de prullenbak in kan! Op 2 of 3 minuten kijk ik echt niet; dat noem ik nog op tijd. Dus: 25 treinen van de 28 op tijd. Dat is dus niet perfect, maar beslist ook niet slecht, zeker vergeleken met Duitsland.




Die lange dubbeldekkers, met 6, 8 of soms 2 maal 6 bakken, zijn erg ergonomisch ontworpen. Ze hebben een lage instap en je hoeft ook geen trap af te dalen om op het benedendek plaats te kunnen nemen. Klauter je naar boven, dan beland je eerst op een soort overloop, waar ruimte is voor het parkeren van koffers. Zowel beneden- als bovendeks kun je van de ene wagon doorlopen naar de andere, zonder trappen af en op te hoeven. Veel IC’s zijn voorzien van een restauratiewagen, waar je een kop koffie kunt drinken, maar ook van een compleet zoveel-gangendiner kunt genieten.

Goed dat ik nu, dank zij dat extra abonnement, de QR-code op mijn Interrail-app kan oproepen; er komt meteen controle. In de meeste Zwitserse treinen vindt controle plaats, ook alweer een groot verschil met Nederland.

De treinen rijden links in Zwitserland, maar dat valt me pas over een paar dagen op.

Tussen Basel en Olten ligt de 39 km lange Hauenstein-spoorweg, genoemd naar een bergpas over de Jura. Deze lijn is een van de oudste spoorwegverbindingen in Zwitserland, aangelegd tussen 1853 en 1858. Daarbij is de Hauenstein-pas ondertunneld, en die tunnel is in 1916 vervangen door de Hauenstein-Basistunnel, een langere en dieper gelegen verbinding, 8 km lang. Via die Hauenstein-basistunnel rijden we op Olten af. Bestemming bereikt!


Olten: Uur-nul-steen en stationsrestauratie-dialect








Station Olten werd geopend in 1856 en groeide al snel uit tot een belangrijk knooppunt in het spoorwegnet. Het ligt handig centraal in de vierhoek Zürich – Basel –Bern - Luzern, achtereenvolgens de 1e, 3e, 5e en 7e stad van het land. Elk van die steden is vanuit Olten bereikbaar met een rit van ongeveer een half uur per IC.

Nog meer cijfertjes: station Olten staat 9e op de ranglijst van drukste stations van Zwitserland, met meer dan 80.000 in- plus uitstappers, inclusief overstappers per dag: meer dan 4 keer zoveel als Olten inwoners telt. Er stoppen 1100 treinen per dag, waarmee Olten zelfs op de 2e plaats staat na Zürich. En dan rijden er zelfs ook nog treinen dóór. Elk halfuur per richting dendert er een lange IC op volle snelheid door het station heen, die non-stop rijdt van Zürich naar Bern of vice versa.

Even lang als het station, 167 jaar, bestaat de stationsrestauratie, het Bahnhofbuffet Olten. Dat is befaamd in het hele land. Omdat het station zo lekker centraal ligt, is de restauratie een ideale plek voor samenkomsten, vergaderingen en congressen. In het zalencentrum bij de restauratie zijn diverse Zwitserse verenigingen tot stand gekomen.




Zo zag ik in het Haus der Museen Olten de handgeschreven notulen van de oprichtingsvergadering van de Vrijzinnig-Democratische partij, en de presentielijst van die van de Zwitserse Alpinevereniging. Ook van de voetbalbond en een grote vakbond stond de wieg in het Bahnhofsbuffet. Die werd zelfs de naamgever van een taal(verschijnsel): het Bahnhofsbuffet Olten-Dialekt.

‘Kun je die Zwitsers wel verstaan?’, appte me iemand via WhatsApp. ‘Jawel hoor, prima’, antwoordde ik, ‘zolang ze Engels spreken’. In het Duitstalige gedeelte van het land is Hoogduits de officiële taal. Maar de bevolking spreekt Zwitserduits, een taal die zelfs voor ‘echte’ Duitsers ondertiteld moet worden. Ook onderling verstaan de Zwitserduitsers elkaar moeilijk; de taal kent heel uiteenlopende dialecten.

Bij bijeenkomsten waar mensen uit alle delen van het land aanwezig zijn, is daardoor een soort algemeen beschaafd Zwitserduits ontstaan. Dat wordt door iedereen begrepen, maar lijkt nog steeds niet erg op het Hoogduits van de kranten, de nieuwslezers op radio en tv en de onderwijzers op school. Die taal wordt gezien als te formeel voor onderlinge bijeenkomsten van Zwitsers. Vlaanderen kent een vergelijkbaar verschijnsel; het heet daar tussentaal. Maar in Zwitserland wordt het schertsenderwijs Bahnhofbuffet-Olten-Dialekt genoemd.

Het woord Bahnhofbuffet zelf is volgens de Duitse wiki een “Helvetismus’, een Zwitserisme, zeg maar. In het Hoogduits heet zoiets een Bahnhofsrestaurant.

Het restaurantgedeelte van het Buffet is ingericht als een knusse, zij het wel erg grote, huiskamer. Je kunt je er laten bedienen door obers. Maar als je haast hebt, kun je je ook aan het buffet vervoegen voor een dagschotel, die je gegarandeerd binnen 10 minuten wordt voorgezet.

Ik heb 2 keer gegeten in deze heel bijzondere restauratie die als een van de weinige in het Duitse taalgebied de Wikipedia heeft gehaald.

Het buffet is gevestigd op het brede, centrale perron langs spoor 7 en 8. Het station heeft 12 sporen en een veelheid van supermarkten, kiosken, snacktenten en cafeetjes. Je kunt er zelfs je nagels laten verzorgen als je daar tijd voor hebt tijdens bijvoorbeeld een overstap.

Station Olten is zo belangrijk dat het zelfs een poos dienst heeft gedaan als nulpunt van het hele spoorwegnet, het punt van waaruit alle afstanden langs het spoor gemeten worden. Links op de foto de Stunde Null-Stein, het nulpunt.

De afstand werd aanvankelijk gemeten in uren gaans, het stuk van ca. 5 km dat een wandelaar met een pittig tempo kan afleggen in een uur. Die schaalverdeling lijkt me meer van belang voor voetgangers dan spoorwegmedewerkers en -reizigers. Hij is dan ook al snel omgeruild voor kilometers. Het nulpunt werd 1875 verplaatst naar Basel, waar de directie van de spoorwegen zetelde.

Het midden van het kruis op het logo van de SBB (rechts) duidt vanzelfsprekend niets anders aan dan Olten. Op DIT kaartje op de site van de SBB staan de reizigersstromen afgebeeld. Het zal niemand verbazen dat die het dikste zijn tussen Zürich, de grootste plaats van Zwitserland, en Olten, het kruispunt der 4 windstreken


Tegen alle verwachtingen in mag je op Zwitserse stations roken. Maar dan alleen binnen de lijntjes (foto uit Lausanne) of binnen een straal 2 meter van de paal (station Olten Hammer). Op het op de grond gooien van een peuk zullen in dit cleane land toch wel op z’n minst lijfstraffen staan, vermoed ik.

Desondanks heeft op de houten loop- en fietsbrug over de Aare al diverse malen brand gewoed door toedoen van rokers; in 2018 zelfs 2 maal. In het museum zag ik een paar verkoolde balken waaruit de rook en de schroeilucht nog bijna opstegen. De brug werd al in 1295 voor het eerst vermeld in de annalen, maar is regelmatig afgefikt en verwoest door hoogwater of ijsgang. Ik weet niet, de hoeveelste versie ervan dit nu is.









Wandelen door Olten

Nog een blik op de rivier de Aare, aan de achterzijde van het station. De Aare ontspringt in het Berner Oberland, stroomt door Bern, Solothurn, Olten en Aarau, en mondt bij Koblenz (Zwitserland) uit in de Rijn.

Ik heb een kamer geboekt in hotel Amaris, aan de stadszijde van het spoor, schuin tegenover de ingang van het station. Een ruime kamer; niet zo’n krappe cabine als in het CabInn in Odense. Amaris zal door veel Interrailers gefrequenteerd worden. Je kunt er speciaal vragen om een kamer met uitzicht op het spoor. Dat heb ik niet gedaan, en ik heb er nu een met uitzicht op een heel rustige binnenplaats. Zo kom ik tenminste aan nachtrust toe.

Olten heeft goed geprofiteerd van de bereikbaarheid per trein. Er ontstond industrie: staal werd er bewerkt, schoenen, zeep, machines en lampen rolden er van de lopende band, en niet te vergeten de chocola van Lindt.

De ‘Altstad’, de oude binnenstad heeft een dicht labyrint van stegen. Ik weet niet hoe het komt, maar dit stadscentrum is vooral heel sfeervol in de schemering en na donker, bij motregen, maar veel minder Als zon de straten geselt. Alles is toch maar afhankelijk van op het juiste moment op de juiste plaats zijn met je camera.














Ik schreef hierboven dat station Olten ligt op het kruispunt van de 4 windstreken, tussen Zürich, Basel, Bern en Luzern. Maar er begint in Olten nog een 5e spoorlijn, de Jurafusslinie naar Lausanne. Aan die lijn ligt het tweede Oltense station: Olten Hammer, op een ruim kwartiertje wandelen vanuit het centrum.

Het is een tegenpool van station Olten-Sec, met slechts één perronnetje en een onderdoorgang waar het vagelijk stinkt naar pis. Eens per half uur stopt er een boemeltje, pardon: een S-Bahn, naar Soluthurn.


Het Haus der Museen Olten, waar ik op de hete zondagmiddag van 12 mei ben binnengelopen, besteedt ampele aandacht aan de positie van Olten als spoorwegknooppunt. Maar lang voordat de treinen er stopten, vervaardigde men er pijlpunten en stenen vuistbijlen, en stampten er mammoets rond, en een paar millennia later ook Romeinen. In Nederland leef ik altijd al helemaal op als ik in een streekmuseum de obligate mammoetkies zie liggen. Maar hier ligt nog iets veel mooiers: een hele mammoet-slagtand.

Ook is er in een zaal een mensenskelet te zien, zonder waarschuwingsborden in de voorafgaande zaal voor iets wat de bezoeker zou kunnen choqueren. Dat is toch vooral een Nederlandse afwijking, denk ik, om museumbezoekers te pamperen, geestelijk in de watten te leggen en te behoeden voor alles wat schuurt.

In het museum draait ook een reeks video’s waarin mensen in Zwitserduits, en in Hoogduits ondertiteld, hun licht laten schijnen op het verschijnsel: tijd.

Wat is tijd?
Een psycholoog antwoordt zoiets als: ‘Ja, ja, wat is tijd? Wat is ruimte, kun je net zo goed vragen. En waarom is er überhaupt iets? Vanaf de Anfang der Welt bestaat er samenhang tussen ruimte en tijd en wereld. De een kan niet zonder de ander. Er is tijd omdat er een wereld is!’ [Ja, laat het maar aan psychologen over om moeilijke zaken klip en klaar te verwoorden!!]
Een klein meisje: ‘Dan weet je tenminste wanneer je moet opstaan en wanneer je naar school moet. En het is ook handig om dingen te onthouden, wanneer het gebeurd is en zo’.
Een ander: ‘Het komt door de natuurwetten’.
Een jonge vrouw: ‘Het is ooit ingevoerd om structuur aan te brengen in je dag’.
Een klokkenmaker: ‘Een stap van chaos naar indeling’.

Wat stoort je aan de tijd?
- ‘Hij gaat mega-snel voorbij’.
- ‘Je hebt er altijd tekort aan’.
- ‘Dat ik een moment niet gegrepen heb dat nooit meer terugkomt.’ [mijn Zwitserland-moment, bijvoorbeeld]
De klokkenmaker: ‘Wat stoort me aan de tijd? Helemaal niets!’

Zwitserland, een land van klokkenmakers, mensen van de klok en ook van buitenmodel klokken. We zullen er meer tegenkomen in de loop van deze reeks.

Frans Mensonides
26 mei 2024
Er geweest: 7 t/m 14 mei 2024

Mijn Interrail-reizen in 8 dagen Zwitserland. Op 13 mei ben ik 2 ultrakorte ritten met een trein die in Dietikon door de straten reed, vergeten in te voeren in de app. Verder blijken mijn ritten op zaterdag 11 mei weggevallen te zijn uit dit overzicht. Dat waren er maar 2: Olten - Bern v. 9:56 en Bern - Olten v. 21:04.





De digitale reiziger (153c)
Zermatt(erhorn), toeristenfuik




Matterhorn-Gotthard-Bahn op station Täsch

Deel 3 van een 5-luik over 8 dagen Zwitserland. Deel 1 en 2 staan hierboven. Vandaag, en dat is: vrijdag 10 mei 2024, voert de reis van mijn standplaats Olten naar Zermatt, aan de voet van de Matterhorn, de beul van de bergbeklimmers.


Tunnels, tunnels….

Dit is de eerste en enige dag dat ik het zuidelijke gedeelte van Zwitserland ga verkennen, waar je vanuit de trein zicht hebt op besneeuwde bergtoppen. Die zie ik voor het eerst ten zuiden van Bern, waar de trein het Berner Oberland doorkruist.

Dit is weer een nieuw type trein, die ik nog niet eerder gehad heb: een heel lange dubbeldekker met de 1e klas aan de kop, met daarachter een enkeldeks korte trein, waar ik de 1e niet kan vinden.

We stoppen in Bern, Thun, Spiez en Visp. In de laatste plaats moet ik overstappen op de trein naar Zermatt. Een rit van in totaal een kleine 3 uur. Terug zal ik er zelfs een kleine 4 uur over doen. Vertraging door een defecte trein; ook Zwitserland blijkt tot mijn opluchting toch een normaal spoorwegland.

Tussen Spiez en Visp rijden we door een heel lange tunnel, de Lötschberg-Basistunnel. Hij is 35 kilometer lang, en is daarmee de 3e spoortunnel van Europa, na de Gotthard-Basistunnel en de Kanaaltunnel.

De Lötschberg-Basistunnel werd geopend in 2007 en vervangt de veel kortere en hoger in het gebergte gelegen Lötschbergtunnel die er al bijna een eeuw lag. De basistunnel maakt deel uit van een snelle noord-zuidroute door de Zwitserse Alpen, richting Italië. Even verder dan Visp ligt Brig, en daar voorbij slaan de treinen naar Italië rechtsaf de Simplontunnel in.

De Simplontunnel was het eerste wat ik ooit ‘zag’ van Zwitsersland, al zie je weinig in een tunnel. Het was op de reis in 1973 met de school naar Rome en Florence. Ik ben van plan, die reis as. herfst dunnetjes over te doen, maar dan gelukkig zonder school. We waren met de nachttrein, en toen we ’s morgens de gordijnen opendeden, bestond het ‘uitzicht’ uit de Simplontunnel. Die was indertijd, met bijna 20 km, nog de langste spoortunnel van de wereld.

Merkwaardig genoeg vormt de Lötschberg-Basistunnel momenteel eerder een bottleneck dan de snelle verbinding waarvoor hij ontworpen is. Slechts 14 km, nog lang niet de helft van de tunnel, is dubbelsporig uitgevoerd. Van de westelijke tunnelbuis is nog eens 14 km in ruwbouw gereed maar nog niet van rails voorzien; een spooktunnel. Een stuk kapitaalvernietiging dat je niet zou verwachten in zo’n efficiënt land.

Het laatste trajectgedeelte van 7 km is zelfs nog niet in ruwbouw gereed. Sterker nog: er moet nog aan begonnen worden. Maar de federale overheid heeft er al wel de nodige Franken voor ter beschikking gesteld.

Over bottleneck gesproken: die heel lange Gotthard-Basistunnel is sinds vorig jaar augustus maar beperkt begaanbaar. Een goederentrein is op een heel onhandige plek ontspoord op een wissel. Sindsdien zijn ze bezig om die trein eruit te wringen en de schade te herstellen. Ik hoop dat ze het voor elkaar hebben vóór mijn Italiëreis 2.0. Die langste spoortunnel ter wereld wil ik wel eens ‘zien’. Ik wil heen door de Simplontunnel en terug door de Gotthard-Basistunnel, of omgekeerd.


Spiez rechtsboven, Visp rechtsonder


Matterhorn-Gotthard-Bahn

In Visp stap ik, en stappen velen met mij, over op de Matterhorn-Gotthard-Bahn (MGB). Dit is een particuliere spoorwegmaatschappij die in 2003 ontstaan is uit een fusie. De MGB legt een 144 km lange route door de Alpen af, van Zermatt via Visp en Brig door de Furka-Basistunnel naar Andermatt , Göschenen en Disentis / Mustér. Op een deel van deze route rijdt enkele malen per dag de Glacier Express, een luxe en zeer dure trein mat panoramaruiten en een restauratie.

Maar de MGB-treinen mogen er ook wezen! Er komt een mooie, moderne trein voorrijden, met veel glas. De trein is voorzien van grote ruiten die een vorstelijk uitzicht bieden op de bergpieken in het zuiden, in de verte. Eén ervan zal dan de Matterhorn wel zijn.

Het stuk van Visp naar Zermatt door het Mattertal is 35 km lang en stijgt over die afstand bijna een kilometer: Visp ligt op 650 meter boven zeeniveau en Zermatt op 1600 meter. 7 km van die 35 is uitgevoerd met tandradspoor, om de steilste hellingen te overwinnen. Er bevindt zich daar een tandradstaaf of hoe het ook heet, midden tussen de 2 sporen. Als reiziger zie, hoor en merk je er niets van.

De spoorlijn is aangelegd in 1891. In het begin reden er alleen zomers treinen. In 1929 werd de lijn geëlektrificeerd.  Deze lijn doet me sterk denken aan de  Zillertalbahn in Tirol. Het is een particuliere spoorwegmaatschappij op smalspoor (meterspoor, in dit geval) waarvan de klandizie voor 90% bestaat uit toeristen. Van streekbewoners moet de trein het zeker op dit traject door het Mattertal beslist niet hebben. De route voert langs een paar vlekjes met elk een paarduizend of zelfs maar een paarhonderd inwoners.

Er rijden 2 treinen per uur op dit grotendeels enkelsporige traject: de RegioExpress Zermatt-Visp en die van Zermatt naar Fiesch. De spoorbaan is enkelsporig met passeermogelijkheden op de stations en soms ook tussen 2 stations in.

Nog geen kilometer van station Visp staan we al op zo’n punt te wachten op een tegenligger. Dat wordt netjes aangekondigd door een omroepbericht op een ‘bandje’, hoewel het voor iedere regelmatige treingebruiker wel duidelijk zal zijn.

Als de tegentrein gepasseerd is, vervolgen we onze reis met een matig gangetje door een zeer bochtig parcours met veel korte tunnels. Rechts naast ons stroomt een beekje, en aan de andere kant stroomt een autoweg waar sneller wordt gereden dan wij vooruit komen.

De rit van 35 km kost het dubbele van dat aantal minuten om hem af te leggen. Wel een mooi tempo om rustig te kunnen genieten van het uitzicht.

De bergen waarop we zicht hebben aan het begin van het Mattertal, zijn ook al knap hoog. Wie ambitie heeft om de Matterhorn te bedwingen, zou hier alvast wat kunnen oefenen om er ín te komen.

Die bergen staan daar maar onverstoorbaar naast de spoorbaan en naast de snelweg! Het zal ze koud laten of waaghalzen ze willen beklimmen, en zo ja, of ze dan ook weer veilig beneden komen. Gletsjers krijgen we wel kapot, wij mensen, maar de bergen zullen ons overleven.

Deze spoorlijn is beslist RailAway-waardig. Dat programma van de EO heeft er zelfs al meerdere malen aandacht aan besteed, HIER bijvoorbeeld op YouTube.

Tussen Visp en Zermatt stoppen we in Salden-Saas, Kalpetran, Sankt-Niklaus, Herbriggen, Randa en Täsch. Althans, dat doen we op verzoek. Er zitten STOP-knoppen aan de zijkant van de banken. Op het perron moet je misschien zwaaien met je armen en na donker met een zaklantaarn om de trein halt te doen houden; ik weet het niet. Een hotel langs de lijn heet Alpenblick, een wel erg voor de hand liggende naam.

Het dorpje Täsch, waar het voorlaatste station van deze lijn ligt, is het eind van de weg voor toeristen die met de auto komen. Zermatt is autovrij. Automobilisten kunnen hun vervoermiddel in Täsch achterlaten in een grote parkeergarage en dan een speciale Shuttle-trein nemen die de laatste 5½ km aflegt naar Zermatt. Die shuttle rijdt 3 keer per uur, op hetzelfde enkelsporige traject als onze MGB-trein en heeft overvloedige bagageruimte voor de vakantieganger.


Zermatt


Aankomst in Zermatt, naast een goederentrein van Coop, dé supermarkt van Zwitserland. In vrijwel elke winkelstraat zie je een filiaal.

Het is trouwens ZerMATT en niet ZERmatt, zoals ik altijd gedacht heb. ‘Matten’ zijn alpenweiden, de Matterhorn is de bergpiek van de weiden en Zermatt betekent zoveel als: bij de weide.

Ik ga eerst doen waarvoor ik hier kom: een foto maken van de Matterhorn. Ik hoef er niet tegenop, maar een foto van die vermaarde berg, scherprechter voor alpinisten, wil ik wel mee naar huis nemen. Maar welke van al die pieken aan de horizon is het nou?

Het kost me enige moeite om het uit te knobbelen. Volgens de kaart ligt hij ten zuidwesten van het dorp. Gelukkig schijnt de zon vandaag; daardoor kan ik het zuidwesten gemakkelijk vinden. Ik sla een heel, heel erg steil straatje in, waar touwen langs de stoepen hangen om je aan op te hijsen. Daar krijg ik de Matterhorn, met zijn puntdak, pontificaal voor de lens. Missie geslaagd!




Mijn broertje, Sjoerd, is heel enthousiast over de foto van de berg, die ik hem per WhatsApp heb gestuurd. Hij heeft in zijn jonge jaren aan alpinisme gedaan, maar zich nooit gewaagd aan deze piek. ‘Echt niet te doen. Hij is rotsig, puntig, niet mooi glooiend, en met ‘overhangen’, hellingen van meer dan 90 graden. Heel lastig om steun te zoeken voor je voeten. Je komt aan het touw te hangen met je benen bungelend in de lucht…’

Bepaald niet iets waar ik zelf naar uit zou kijken. Een klimvriend van Sjoerd, een jonge jongen die nogal roekeloos was, heeft zijn klim naar de top van de Matterhorn niet overleefd. ‘Neergestort. Ik kende hem goed. Hij ging wel eens met ons mee, rotsklimmen in de Ardennen’.

Zermatt is een ernstig geval van een toeristenfuik. Het dorp bestaat voornamelijk uit hotels, cafés en restaurants. Shoppen kun je er ook, in luxueuze winkels waar je peperdure Zwitserse horloges of heel prijzige trendy kleding kunt kopen. Een erg Haags bakkie koffie kost er 4,20.

Nee, auto’s zie je er inderdaad niet. Dat is maar goed ook, want anders zouden ze parkeerplaatsen moeten aanleggen op plekken waar je ook nog een hotel zou kunnen neerzetten.

Voor je vervoer kun je gemakkelijk de benenwagen gebruiken in dit niet al de grote dorp. Maar voor de vermoeiden en slecht-ter-benen rijden er ook elektrische busjes en dito taxi’s (linksboven op de foto). Ook kun je een boerenkar nemen, getrokken door een arm, oud, afgeleefd, afgepeigerd paard. Zielig, gewoonweg; het most niet maggen van de dierenbescherming.

Het narratief over dat autovrije beleid is een knap staaltje propaganda. Volgens het verhaal wil men voorkomen dat de blik op de fraaie natuur rond Zermatt vertroebeld wordt door de walmen van uitlaatgassen. Maar op automobilisten zal de maatregel vooral overkomen als geldklopperij. En dat is het ook wel. De parkeergarage in Täsch kost 16 Frank per dag, een retourtje met de Shuttle 17. Wie stinkt daar nou in? Ja, nog toeristen genoeg, als ik om me heen kijk.

Als je nog sneller van je duiten af wilt, boek je een ritje met de Gornergrat Bahn. Dat is een tandradtrein die je voert naar een hoogte van ruim 3 km boven zeeniveau en naar het hoogstgelegen hotel van Zwitserland. Die trein klimt niet de Matterhorn op tot ruim halverwege, zoals ik even dacht. Hij voert naar een andere berg, waarvandaan je de Matterhorn goed kunt zien.

Het dalstation van de Gormergrat Bahn bevindt zich naast het spoorwegstation. Een retourtje kost 114 Frank. Ik heb dat niet over voor een halfuur doodsangsten uitstaan. Later deze middag behelp ik me met enkele foto’s van die trein in het Matterhorn Museum dat ik daarnet ontdekt heb.

Het museum gaat pas open om 15:00 uur. Dat is het nog niet. In de tussentijd wil ik wel even naar Täsch, de automobilistenfuik bekijken.


Täsch

Ik weet niet of de Shuttle wel valt onder Interrail, en pak een reguliere trein. Halverwege Zermatt en Täsch ligt nog weer zo’n passeerplaats, die Kalter Boden heet. Die stukjes dubbelspoor hebben ook een naam en zelfs een perronnetje, hoewel er geen reizigers in of uit kunnen stappen.

Het dorpje Täsch heeft een immense parkeergarage, Matterhorn Terminal genaamd, en een ruime hal met plaatskaartenloketten voor de Shuttle. Ik zie er een binnenrollen. Hij is nog drukker dan de MGB.

Het dorp Täsch zelf is opgebouwd tegen een steile heuvel. Het telt 1200 inwoners, en verder bestaat het, net als Zermatt, uit hotels en restaurants. Ik heb het snel bekeken, en keer terug naar Zermatt.

Matterhorn Museum



De Gornergrat Bahn (overgefotografeerd in het museum)

Ik meld me bij de balie van het museum, dat inmiddels open is gegaan. Het is gevestigd in een onderaards gewelf met 2 ondergrondse verdiepingen. Op de onderste is een compleet Alpendorp nagebouwd.

Het museum presenteert zichzelf als een archeologische opgravingssite. Laag voor laag hebben ze in figuurlijke zin de geschiedenis van Zermatt afgepeld. Uiteindelijk zijn ze aanbeland in de 19e eeuw, toen Zermatt nog een klein boerendorpje was. Daarna kwam het eerst op de landkaart te staan als pleisterplaats voor bergbeklimmers en later als toeristenoord. Boerderijen maakten plaats voor hotels.

In 1961 konden ze voor het eerst melden dat Zermatt meer winter- dan zomergasten trok. In de jaren 80 heerste er een bouwwoede en werd er een ‘geld-ader’ aangeboord, volgens een wat mysterieuze mededeling op een tijdlijn in het museum. Ik denk dat ze in die tijd weer een blik hotels hebben opengetrokken.

Maar het begon allemaal in de ‘Gouden Eeuw van het alpinisme’, het midden van de 19e eeuw. In 1865 waren de alpenreuzen, de vierduizenders, allemaal al eens beklommen tot en met de top, behalve de Matterhorn. Met zijn 4478 meter zinkt hij toch wat in het niet bij de Mont Blanc (4808 m.). Maar het bereiken van zijn puntige, piramidevormige spits was moeilijker dan het overwinnen van welke berg ook.

In de zomer van 1865 waren er 2 concurrerende teams van klimmers in de slag om als eerste de top te halen. De ene stond onder leiding van de Engelsman Edward Whymper (1840-1911), een alpinist, ontdekkingsreiziger, kunstenaar en schrijver. Zijn concullega heette Jean-Antoine Carrel, een Italiaan. Beide mannen hadden al sinds 1860 verschillende vergeefse pogingen gewaagd om de top te bereiken.

Carrel kon de gedachte niet verdragen, dat een buitenlander de race zou winnen. Desondanks heeft hij Whymper zijn hulp nog aangeboden als gids. Maar van die tocht kwam niets terecht; op de afgesproken dag was het slecht weer.

Een paar dagen later kreeg Whymper in het snotje dat Carrel zelf een expeditie aan het voorbereiden was om met een eigen ploeg de Matterhorn te bedwingen. Toen werd het haastwerk. Whymper stelde snel een klimploeg samen, die behalve hem bestond uit 3 alpinisten uit Engeland: Lord Francis Douglas, Charles Hudson, een predikant, en Douglas Hadow, een jonge, nog niet erg ervaren klimmer. Als gidsen had hij ingehuurd: Michel Croz, Peter Taugwalder sr. en diens zoon, Peter Taugwalder jr.

Dit zevental vertrok op de ochtend van 13 juli 1865 in alle vroegte uit Zermatt. Hun klim verliep voorspoedig, en anderhalve dag later, in het begin van de middag van 14 juli, bereikten ze de top. 200 meter beneden zich zagen zij Carrel en zijn mannen voortploeteren, die de Matterhorn vanaf de Italiaanse kant aan het beklimmen waren.

Carrel c.s. hadden de race verloren. Toen zij team-Whymper op de top zagen staan, dropen zij teleurgesteld af. Ze kwamen veilig beneden, iets wat niet gezegd kan worden van de ploeg van Whymper. Slechts 3 van de 7 zouden de tocht overleven.

Op de terugweg sloeg het noodlot toe. De 7 mannen zaten allemaal vast aan een en hetzelfde touw. De onderste man, de onervaren en uitgeputte Hadow, gleed uit en verdween in de diepte. Hij nam Cruz, Hudson en Douglas, die boven hem aan het touw zaten, mee in zijn val. Toen knapte (?) het touw. De 3 anderen: Whymper en de Taugwalders, bleven daardoor ongedeerd. De 4 ongelukkigen sloegen te pletter op een ijsvlakte, 1200 meter lager.

Mijn broer Sjoerd kan zich bij dit soort verhalen veel meer voorstellen dan ik. ‘De meeste ongelukken gebeuren bij de afdaling’, zegt hij. ‘Je hebt de top gehaald, je doel is bereikt; je wilt zo snel mogelijk naar beneden, je bent moe, je concentratie verslapt…’

De 3 overlevenden bereikten Zermatt in de morgen van 15 juli. Meteen begon een slepende controverse over de schuldvraag. Het touw zou een zwak stuk bevat hebben, en ze hadden het bovendien om de rotsen moeten slaan; allemaal wijsheid achteraf. Taugwalder senior werd er zelfs van beschuldigd, het touw tussen hem en de 4 slachtoffers doorgesneden te hebben, om zijn eigen hachje en dat van zijn zoon en Whymper te redden. Bij een gerechtelijk onderzoek kon geen bewijs gevonden worden voor deze aantijging. Maar hij is nog jaren blijven rondzingen in de alpinistenwereld.

Overal ter wereld schreven de kranten over de rampzalige afloop van de expeditie. Whymper werd nog jarenlang uit de slaap gehouden door het beeld van zijn 4 neerstortende kompanen.


De namen van de klimmers staan op Stolpersteine in het trottoir van Zermatts hoofdstraat. In een vitrine ligt het topstuk van het museum: het touw in kwestie. Volgens mij is het duidelijk geknapt, en niet doorgesneden; geen nepnieuws en complottheorieën, s.v.p.!

Carell, de verliezer van de race naar de top, ondernam 3 dagen later met zijn mannen een 2e poging, die wel slaagde. Ze waren wel de eersten die de berg vanaf de Italiaanse kant hadden beklommen. Maar erg veel plezier zal de Italiaanse bergbeklimmer er niet meer aan beleefd hebben.

De 4 slachtoffers uit het team van Whymper waren de eersten van een reeks van ca. 500 klimmers die in de loop van de jaren op de Matterhorn het leven hebben gelaten. Die waren, cynisch gezegd, snel beneden. Toch kun je niet zeggen dat het beklimmen van die weerbarstige berg gelijk staat aan Russische roulette. Ca. 99,5% van degenen die een poging wagen, komen heelhuids weer in het dal; al dan niet na het bereiken van de top.

De grootste held van de Matterhorn moet wel Ulrich Inderbinen zijn. De berggids uit Zermatt beklom de Matterhorn 371 keer, voor het laatst op leeftijd van 90 jaar. In 2004 stierf hij, 103 jaar oud, gewoon van ouderdom. De Matterhorn had hem niet klein gekregen.

Een andere succesvolle bergbeklimmer was Walter Bonatti (1930-2011). Hij beklom 40 vierduizenders. Van het zoontje van de hotelier van Alpenblick had hij een keer een speelgoedbeertje cadeau gekregen. Het beertje werd zijn praatpaal als hij zich boven in de bergen wel eens eenzaam voelde. “Ik kijk naar dat beertje. Hij lacht altijd met zijn grote gele ogen van glas. Ik praat tegen hem alsof hij me verstaan kan: Wat denk je beertje, redden wij het tot dat ene plekje daarboven?’

Rare jongens, die bergbeklimmers! Dat zegt de met hoogtevrees behepte polderbewoner die dit verhaal gaat ondertekenen. En die zelf toch een keer op de Matterhorn gewandeld heeft, althans de straat in Amsterdam De Aker die zo heet, beneden de zeespiegel.


Matterhorn, Amsterdam met Schipholbus
Archief De digitale reiziger, 2023

Waar zouden alpinisten zijn zonder schoenmakers? De handgemaakte bergschoenen van Alois Burgener (1858-1939) (rechtsonder op de fotocollage) waren bijna even wereldvermaard als de bergbeklimmers die ze gedragen hebben.

Een heel aardig museum dit, eigenlijk helemaal tegen mijn verwachting in, in een toeristenvalstrik als Zermatt!


Joost

‘Waar was jij toen je het hoorde van Joost Klein?’, vraagt misschien over een jaar of 10 eens iemand aan me.

‘Nou, ik weet het nog als de dag van gisteren. Ik zat in een hete trein in de Zwitserse Alpen klem tussen 3 dikke Zwitsers, en de trein stond al een stijf kwartier stil op een plek bij een beek, in de brandende zon. Een defecte trein vóór ons, het komt zelfs in Zwitserland voor. Nou is het met mij zo: ik had de bergen op de heenweg al gezien. Dan gelóóf ik die bergen op de terugweg wel. Ik haalde mijn telefoon uit mijn zak en ging het nieuws checken. En wat las ik: Joost Klein gediskwalificeerd! Wààààt?’

Dat zal ik zeggen als ze mij later vragen waar ik was toen ik het hoorde van Joost Klein. Hij zou Nederland vertegenwoordigen op het Eurovisie Songfestival met zijn liedje ‘Europapa’. Maar hij is achter de schermen van het evenement betrokken geraakt bij een incident met een opdringerige cameravrouw.

Wat er precies gebeurd is, wordt op deze 10e mei niet echt duidelijk, en is nu ik deze woorden typ, 3½ week later, nog steeds niet kraakhelder. Er is wel een beeld ontstaan van een zaak die op een schandalige wijze is opgeblazen.

Jammer, dit! Ik ben qua muzikale smaak bijna blijven steken in het Beatles-tijdperk, en 95 % van de moderne Songfestival-liedjes, daar vind ik niks an. Maar ‘Europapa’ vond ik nou juist wel aardig. En er zit een roerend verhaal achter: een weesjongen die zijn vader eert met dit lied. Wezen hebben altijd mijn onvoorwaardelijke sympathie, zelf opgegroeid als halve wees.

De trein komt uiteindelijk weer in beweging, er klinken excuses voor het ongemak uit de luidspreker, en de conductrice reikt aan iedereen een bon uit, bekrachtigd met haar handtekening, voor een drankje. Die vergeet ik te verzilveren en daardoor kan ik hem hieronder plaatsen.

In Visp is mijn aansluitende trein natuurlijk al lang weg. Ik loop in totaal een uur vertraging op. Gelukkig zijn de meeste restaurants in Olten tot laat in de avond open. Naast het hotel zit een goeie Italiaan, en in dezelfde straat heb je Bahnhofsrestaurant Gleis 13.

Die kwestie-Joost, daar is het laatste woord nog niet over gesproken. Controverses bij het beklimmen van de Matterhorn in 1865 en bij een liedjesfestival anno heden. Beide zijn slechts bijzaken in het leven: sport, amusement. Maar als dat bijzaken zijn, wat zijn dan de hoofdzaken? Daar zou ik eens diep over na kunnen gaan denken, als ik zo filosofisch in elkaar zat.

Dit relaas van 8 dagen Zwitserland gaat verder op een schoon blaadje. 

Lees verder in deel d > > >

Frans Mensonides
9 juni 2024
er geweest: vrijdag 10 mei 2024


© Frans Mensonides, Leiden, 2024