Nrs. 49 t/m 55; NOVEMBER 2010

55. VOL ZOETEN WIJNS: BARRACUDA BIJ DE SUPERMARKT (30/11/2010)
54. 'ER IS GEEN KROONPRINS!'; MULISCH’ HET MIRAKEL HERLEZEN (24/11/2010)
53. MET HET OV NAAR PARNASSIA: DIAGONAAL OVER DE KAART VAN DEN HAAG (18/11/2010)
52. ‘IK GENEES U IN DE NAAM VAN JEZUS CHRISTUS’; ZIEKENHUIS OF HANDOPLEGGER? (13/11/2010)
51. MULISCH DOODGELEZEN (08/11/2010)
50. SOUNDBITES OF THE FIFTIES (101): LA PENSÈ / RENATO CAROSONE (1956) (04/11/2010)
49. 'ONTVANG HET NAJAARSWEE’; BOUTADE VAN DE GÉNESTET GERAPT (01/11/2010)

<<< JULI 2010 . . . . . DECEMBER 2010 >>>


55. VOL ZOETEN WIJNS: BARRACUDA BIJ DE SUPERMARKT

 

Barracuda. Foto: Mike Monahan


Ik bezit een wonderlijk talent voor het gaan staan in de verkeerde rij, de rij die het slechtst opschiet. Op deze zaterdagmorgen breng ik het weer eens in praktijk; deze keer in de supermarkt. Ik ben in de super bij mij in de buurt, waar nog steeds die muzikale varkens hun vlees-cantate uitstrooien over alle klanten, van vleesfreak tot veganist. Ik sta bij de kassa, en heb me opgesteld achter een vrouw van een jaar of zestig, die er althans van achteren bekeken vrij normaal uitziet. Ze heeft een bescheiden hoeveelheid weekendboodschappen in haar karretje.

Nu stapelt ze haar aankopen op de lopende band. En gunt me daarbij een blik op haar norse gelaat, waarin een mond geplant staat met een onvriendelijk bijtgebit. Lachen kan ze vast wel, maar ze ziet er in deze fase van haar bestaan weinig aanleiding toe. Ze heeft zo’n gezicht dat me mijn schaarse zegeningen doet beseffen: bijvoorbeeld dat ik nooit in een onbewaakt ogenblik met zo iemand getrouwd ben. Waar heb ik dat bakkes eerder gezien? Misschien toen die keer in Sea Life, bij de afdeling roofvissen; daar heeft ze vaag iets van weg.

Bij haar boodschappen zitten drie flessen goedkope koppijnwijn. En daar heb je het alweer: oponthoud! Sta ik toch weer in de verkeerde rij. Want zij had uit de folder begrepen, dat ze 20% korting kreeg op die flessen vol zoeten wijns, maar nu heeft ze toch het normale aankoopbedrag vermeld zien staan op de display van de kassa, dat zij met vinnige blik onophoudelijk in de gaten houdt.

‘Nee, mevrouw, dat geldt alleen voor aankopen van minstens zes flessen’, zegt de jonge caissière, die ik altijd in stilte bewonder omdat ze in het tijdperk-Wilders nog een hoofddoekje durft te dragen.

‘Dat stond er anders helemaal niet bij in de folder’, snibt het wezen, met een stem die wonderwel bij dat gezicht past; harmonie in alles.

Dit is geen type dat zo maar berust in het onrecht dat haar overkomt. Er stond niks over in de folder, ze kan toch wel lezen? 20% korting deze week op de Chateau Migraine Petit Cru, en verder geen mitsen en maren. Ik zie haar er nog een brief over schrijven aan Kassa van Felix Zeurders, die graag halve afleveringen besteedt aan zulke futiele kwesties.

Het meisje achter de kassa gaat nu twijfelen en besluit toch maar, via de telefoon de cheffin op te roepen. Dit gaat natuurlijk weer duren! Ik trommel zo irritant mogelijk met mijn vingers op de rolband, maar niemand neemt er notie van; ook niet de leidinggevende die na enige tijd verschijnt, en zich over de kwestie gaat buigen.

Er is maar één oplossing: de folder van deze week moet boven tafel komen. Dat duurt ook nog een poosje; ze hebben ze wellicht allemaal in de brievenbussen geworpen, en er geen een zelf bewaard. Maar daar komt toch nog iemand aanrennen met een exemplaar.

Er wordt driftig gebladerd en gewezen. En dan een pijnlijke klap voor die vrouw met dat chagrijnige smoelwerk: het staat er wel degelijk, zij het in een niet al te groot lettertype: de aanbieding geldt pas bij de aankoop van minimaal zes flessen.

Ik verwacht dat ze er nu wel drie bij gaat halen. Mijn oude vriend Tjeerd, een begaafde alcoholist, ontboezemde me laatst dat hij nooit minder dan een sixpack tegelijk koopt van welke alcoholhoudende drank ook.

Maar dit loopt anders af. De vrouw delft de drie flessen weer op uit haar boodschappentas, geeft ze terug en eist op hoge toon, dat ze van de rekening worden afgetrokken, met een op niets gebaseerd verontwaardigd timbre in haar stem. Eigenlijk de beste oplossing: nu wordt ze op zondagmorgen tenminste een keer fris en opgewekt wakker, zonder een bonzende hersenpan.

Het aftrekken van die flessen vereist natuurlijk administratieve handelingen. Dan kan er eindelijk afgerekend worden. Ik was inmiddels al opgerukt tot de kassa, maar moet weer achteruit. ‘Mag ik er even bij’, grauwt het creatuur, ík moet pinnen!’ Een pinnende pin.

‘Nou, omdat u het zo vriendelijk vraagt’, zeg ik. ‘Maar leest u voortaan die folder wat nauwkeuriger, dan hoeft u niet zoveel oponthoud te veroorzaken!’ Ik zie haar zoeken naar een hatelijk antwoord, maar ze vindt tot haar teleurstelling niets, en werpt me alleen een snijdende, verwoestende blik toe. Vervolgens verlaat ze met opgestreken zeilen de winkel – zonder wijn.

FHM
30 november 2010



 

54. 'ER IS GEEN KROONPRINS!'; MULISCH’ HET MIRAKEL HERLEZEN

 

Grote Markt Haarlem, wachten op de kroonprins? Archieffoto 2008.

Alles is mogelijk.
Wat mogelijk is, gebeurt.
Alles gebeurt.

Motto van Het mirakel

Behalve aan de a van arremoe, mijn overgrootmoeder, een noodlijdend archiefbureautje en Neêrlands eerste geboorde bustunnel (die niet doorgaat), denk ik op de Grote Markt van Haarlem ook steevast aan de kroonprins van Bessarabië. Het verhaal Kroonprins is afkomstig uit de bundel Het mirakel van Harry Mulisch (1954). Ik las het op mijn 15e, en het is zo’n verhaal, en het is zo’n bundel, die je je hele leven bijblijft.

Held van alle verhalen uit Het mirakel is de heer Tiennoppen, een huisvader met een kantoorbaan. Maar in Kroonprins heeft hij een dag vrij, een mooie nazomerdag, en staat hij, zomers gekleed, te genieten van de aanblik van het stadhuis. Een vervelende ouwe zeurpiet valt hem lastig met de vraag, waar hij precies naar staat te kijken. Tiennoppen prijst het mooie stadhuis en de mooie dag, maar de gepensioneerde man blijft aanhouden: er is vast iets bijzonders te zien, wat Tiennoppen flauw voor hem verborgen houdt, een buitenlands staatshoofd, misschien?

Om van het gezanik af te zijn, verzint Tiennoppen uit de losse pols, dat de kroonprins van Bessarabië wordt ontvangen door het gemeentebestuur. De oude man deelt het valse nieuws enthousiast mee aan diverse voorbijgangers, en er ontstaat een oploop van honderden mensen die hopen, een glimp van de kroonprins op te vangen.

De menigte neemt snel gigantische vormen aan. Het hele plein loopt vol met toeschouwers, agenten, haringventers en hoempaorkesten. Het volkslied wordt aangeheven. Radeloos vraagt Tiennoppen zich af, wat hij in vredesnaam heeft losgemaakt. Mag hij het volk in de waan laten?

‘Er is geen kroonprins!’, brult hij uit alle macht. Maar hij wordt niet meer geloofd. Hij krijgt een paar klappen en duwen. Een agent gelast hem, het plein te verlaten. Tiennoppen in vertwijfeling af door de enige straat die nog is vrijgehouden voor het verkeer. Nog eenmaal kijkt hij om naar het stadhuis, en zie: juist op dat moment verschijnt de kroonprins van Bessarabië minzaam glimlachend op het bordes.

Nergens staat, dat dit verhaal zich in Haarlem afspeelt. Maar de over het stadhuis verstrekte gegevens spreken het niet tegen. En daar Mulisch geboren en getogen is in de stad die hij zelf Helraam placht te noemen, zal hij wel aan dát stadhuis gedacht hebben. Ik laat me niet afnemen dat het verhaal speelt op het plein waar ik al zoveel andere associaties heb liggen.

In Het Mirakel is de stad één groot helraam. Op het polderland, waar Tiennoppen zich één keer waagt voor een zondagswandelingetje, staan de koeien ‘als waarheden’ in het gras. Maar de stad is een baaierd van leugens, geweld, meningen, dreiging, verveling, vervreemding, waanzin. En Tiennoppen lijkt daar het middelpunt van, hij is dé anonieme stadsbewoner. Hij wandelt temidden van de gebogen ruggen van zijn stadsgenoten. En volgens een verknipte dokter die hij spreekt, bestaat die menigte voornamelijk uit baarmoederkankergezwellen, die je gemakkelijk verwart met echte mensen.

Alle verhalen beginnen met een volstrekt normale, realistische scène. Dan sluipt er al gauw absurdisme in, een compleet eigen logica. Tiennoppen is een Niemand, die in elk verhaal ingekleurd wordt met soms sympathieke, maar meestal zeer negatieve eigenschappen. Hij brandt een melkfabriek plat, omdat hij het gezang van de arbeiders niet kan verdragen. Maar in een ander verhaal zien we plotseling een aardige, betrokken Tiennoppen. Verkerend in een terneergedrukte stemming geeft hij Gemeentewerken opdracht, in heel de stad bloemen te strooien, om er ’s mensen sores mee te verjagen.

In het voorlaatste verhaal is Tiennoppen definitief de controle over zichzelf kwijt. Hij zit in zichzelf gevangen; zijn lichaam doet en zegt vreselijke dingen, tegen zijn wil in. In het slotverhaal is deze Niemand plotseling Iedereen geworden. Ieder die hem ontmoet, vult hem op zijn eigen manier in. Voor een kind is hij een oom, een dame in de tram meent een leverancier in hem te herkennen, een misdadiger een maffiabons, een vrouw de vader van haar kind, twee politieagenten een oorlogsmisdadiger die bij verstek ter dood is veroordeeld. Dat is het slot van de bundel. Tiennoppen lijkt op het schavot te zullen eindigen. Maar daar hij toch slechts afwezigen representeert, denkt hij weinig te vrezen te hebben; op het moment suprème zal hij zelf ook wel afwezig zijn.

Veel romans van Mulisch vereisen een minstens dubbel zo dikke foliant om ze uit te leggen. Het mirakel is echter een kraakhelder boek, één centraal idee per verhaal. Sommige verhalen, zoals De kroonprins, lijken niet meer of minder dan een goeie mop met een sterke pointe. Opvallend in deze bundel is Mulisch’ kristalheldere, niet zelden geestige taalgebruik, met rake typeringen, en vreemd lichtvoetig, bij een soms diepzwarte inhoud.

Een ideaal boek voor de beginnende Mulisch-lezer. Het sprak mij als puber erg aan, maar met enkele romans van Mulisch heb ik lang en intensief geworsteld. Daarover een volgende keer meer.

FHM
24 november 2010

Foto van een jonge Mulisch overgenomen van de achterflap van Het stenen bruidsbed, 41ste dr., Amsterdam 2008



53 MET HET OV NAAR PARNASSIA: DIAGONAAL OVER DE KAART VAN DEN HAAG

 


Zo eens per twee, drie maanden moet het zorgenkindje in mijn omgeving weer een poosje worden opgenomen in een crisiskliniek. Een kindje is hij niet echt meer; een zorgenkind van 50, wat toch iets anders is dan Boudewijn de Groots Wonderkind van 50. Begin vorige maand was het weer zo ver. Ik kreeg een telefoontje dat hij van zijn kamer in het hart van Den Haag vervoerd was naar een opvangkliniek in de uithoek der uithoeken van die stad.

‘Parnassia’, heet het daar; een uitgestrekt complex met honderden, zo niet duizenden pati- en cliënten. Ze zijn er asiel komen zoeken voor het harde leven in onze samenleving en een schuilplek voor de boemannen in hun eigen geest.

Het complex ligt niet echt in de rimboe, maar is min of meer geïntegreerd in een villawijkje . Een Haagse wijk, maar vraag een willekeurige Hagenaar, waar Parnassia zich bevindt, en hij zal antwoorden: ‘In Monster’. Een begrijpelijke vergissing, want je zit daar vlak bij dat Westlandse dorp, en een kleine 10 kilometer van het Binnenhof en De Bijenkorf. Niets doet daar aan een stad denken, en stadsvervoerder HTM wil dat stuk Residentie niet eens kennen.

Voor Parnassia stopt alleen een streekbus, Veolia-lijn 31 (Den Haag Leyenburg – Monster – ’s Gravenzande – Naaldwijk). Als je naar Den Haag CS wilt, moet je overstappen. Dat kan op verschillende punten en lijnen: bij knooppunt Leyenburg op Randstadrail 4 en tram 6, bij de halte Buitentuinen op tram 2 en op het Arnold Spoelplein op Randstadrail 3.

Ik bezoek het zorgenkind van 50 altijd zo om de drie dagen, als hij in een kliniek zit. Deze keer kostten die bezoekjes me alleen al drie uur reizen, anderhalf uur heen en terug. Ik moest met de bus naar Leiden Centraal, met de trein naar Den Haag CS en dan nog, zoals gezegd, met tram plus bus naar Parnassia. Volop medelijden oogstte ik van automobilisten in mijn kennissenkring: volgens hun routeplanner is het een afstand van 32 kilometer, die per vierwieler in een minuut of 40 valt af te leggen.

Ik besloot, er een sport van te maken, om het aantrekkelijk te maken. Via hoeveel verschillende routes zou ik dat reisje kunnen maken? Ook in Leiden heb ik de keuze uit een paar lijnen, die allemaal bij mij in de buurt stoppen. Bij in totaal vijf slagen Leiden – Parnassia heb ik nooit twee keer precies dezelfde weg afgelegd. En ben ik ook nooit veel minder dan 90 minuten onderweg geweest; de ene route is niet sneller dan de andere.

Op een avond vond ik een nieuwe variant uit door ook station Den Haag HS in mijn reisschema te betrekken. Nu kon ik op de terugweg bij de halte Buitentuinen overstappen op HTM-lijn 26 (Kijkduin – HS – Voorburg NS). Een heel eigenzinnige lijn, want hij gaat diagonaal over de kaart van Den Haag en maakt een hoek van 45 graden met vrijwel alle andere lijnen.

In Den Haag rijden de meeste tram- en buslijnen ofwel parallel aan de kust, of juist haaks erop. Lijn 26 fietst er dwars doorheen. Maar op een topografische kaart, met het noorden bovenaan, zou je juist zeggen dat 26 recht liep en de rest scheef; Den Haag is op zich al een schuine stad, als je begrijpt wat ik bedoel.

26 voerde me in het donker langs het Haga-ziekenhuis, het Zuiderpark en station Moerwijk, plekken waarvan ik nooit beseft had, dat ze bij elkaar in de buurt lagen. Daarna belandden we in een tweeduistere buurt waar ik nog nooit eerder geweest was. Net begon ik me af te vragen, of ik überhaupt wel ergens uit zou komen, toen de vertrouwde contouren van de Megastores in zicht kwamen, plus die van de Haagse Hogeschool.

Ik belandde toch nog bij HS, maar niet keurig voor de voordeur, doch in een duister achterafstraatje achter het spoor, waar gesloten kantoren me met kille, rechthoekige ogen aanstaarden. Langs een weg met een vreemde asfaltbult bereikte ik de achteringang van het station.

Zondag 10/10/10 noopte me, de trein helemaal te schrappen uit mijn schema. De Nederlandse Stoorwegen en PrutsRail testten een nooddienstregeling voor de winter, voor straf dat we allemaal zo hard geklaagd hadden over de nooddienstregeling van december 2009. De railorganisaties gaven zichzelf op die tienendag een tien voor hun prestatie: bij een barre temperatuur van 16 graden boven nul bevroor er geen enkele wissel en slaagde men erin, het spoor overal sneeuwvrij te houden.

Ik nam Veolia-lijn 45 en stapte bij Leidschendam-Voorburg over op Randstadrail 4. Zo wist ik ‘mijn’ patiënt toch nog te bereiken, en onderweg een halve roman te lezen. Het bespaarde me geen tijd, maar wel een overstap.

Nog veel meer pijlen had ik op mijn boog, toen ik tijdens een bezoek hoorde dat hij de volgende dag ontslagen zou worden; dat gaat daar vaak even plotseling als de opname. Ik schonk hem een twintigje voor een taxi. Een labiele patiënt, die moet je in die contreien niet met het openbaar vervoer sturen.

FHM
18 november 2010



52. ‘IK GENEES U IN DE NAAM VAN JEZUS CHRISTUS’; ZIEKENHUIS OF HANDOPLEGGER?

 


Op zondagmorgen laat ik me de laatste tijd wel eens stichten door Levensstroom, op onze regionale zender TV-West. Ze zitten in Leiderdorp, als verlengstuk van de meubelboulevard en tegenover het Rijnland Ziekenhuis, in een opvallend stukje architectuur met een aandachtstrekkend kruis bovenop.

Hun dienst bestaat uit twee onderdelen: getuigenis en handoplegging. Voor de getuigenis staat de voorganger, een magere, grijze, bebrilde heer van een jaar of 70, gaarne zijn katheder af aan een bekeerling uit zijn gemeente.

Laatst was er een redelijk aantrekkelijke jongedame van om en nabij 24 lentes aan het woord. Vroeger was zij een flirt, om niet te zeggen een fatale vrouw. Ze legde het steeds aan met allerlei slag mannen. In een paar maanden tijd schudde zij zo’n nieuwe vriend letterlijk en figuurlijk de zakken leeg (mijn woorden, niet de hare) en dumpte hem dan meestal voor iets beters dat in haar gezichtskring was gekomen. Een hol leven van materiële en seksuele bevrediging, waaraan een einde kwam toen zij eindelijk de ware Jacob ontmoette, die Jezus Christus bleek te heten.

Na zo’n verhaal, dat gemakkelijk een half uur kan duren, begint de genezingssessie. Eerst legt de grijze heer uit dat gebedsgenezing helemaal niet zo’n vreemd idee is. Uiteindelijk is de hele schepping een wonder van God; waarom zou Hij dan zo nu en dan niet ook eens een keertje kunnen ingrijpen in de medische wetten? Waarom zou Hij iemand die is opgegeven door alle artsen, niet louter door Zijn wilsbesluit weer op de been kunnen helpen?

Vervolgens meldt een lange stroom van kreupelen en zieken zich op het podium. De voorganger drukt telkens zijn hand op het voorhoofd van een lijder, zegt: ‘Ik genees u in de naam van Jezus Christus’, en zie: ogenblikkelijk treedt verlichting in.

Je ziet bij Levensstroom mensen als een vrijwel terminaal wrak naar binnen gaan en huppelend weer naar buiten komen. Het mislukt nooit. Na afloop moeten er wel tientallen lege rolstoelen achterblijven op het podium. Het is bijna niet te geloven – en ik geloof het dan ook niet.

Hoe flikt hij het? Is hij zo verdorven, dat hij deze genezingen gewoon voor de camera in scène zet? Of berust het allemaal op de machtige suggestie, die mensen ziek kan maken, en dus ook genezen? Of kan die man echt wonderen doen? Maar dan zouden de overburen, het Rijnland Ziekenhuis, net zo goed hun deuren kunnen sluiten, en alle artsen, chirurgen en verpleegkundigen met groot verlof sturen.

Dat alles stond ik te overdenken toen ik een paar maanden geleden met de zenuwen in m’n lijf voor het genoemde ziekenhuis stond. Ik had om 17:30 een afspraak met de kaakchirurg; een ideaal tijdstip; zo kon ik er de hele dag lekker tegen opzien.

Er moest een implantaat aangebracht worden in mijn bovenkaak, op de plek waar eens de linker hoektand heeft gezeten. De tandarts zal daar later een kroon aan kunnen bevestigen. Ik had me erop voorbereid door er Internetpagina’s vol gruwelverhalen over te bestuderen. Ook de op voorhand verstrekte pijnstillers, desinfecterende middelen en antibiotica hadden niet echt een geruststellende werking.

Een dure grap bovendien, die niet vergoed wordt door de verziekering. Ik heb er mijn potje voor de oude dag voor aan moeten spreken. De oude dag, die is toch echt wel aangebroken, als de tanden je uit de bek vallen.

De verleiding was groot om het ziekenhuis de rug toe te keren en bij Levensstroom naar binnen te stappen, met de mededeling dat ik me wilde bekeren. Dan zou ik eerst een half uur voor de tv gloedvol spreken over de spijt die ik had van mijn jarenlange godsloochening en van elke keer dat ik het geloof bespot had. En vervolgens zou de genezer in de naam van Jezus Christus pijnloos een implantaat in mijn kakement toveren – of, beter nog: een echte nieuwe tand met stevig verankerde wortel.

Maar ik vermande me en ging het ziekenhuis binnen. En ja, achteraf moet ik toegeven, dat ik me voor niks bang heb lopen maken. Zo’n ingreep stelt verrekt weinig voor; het was eigenlijk een anticlimax. Binnen een half uur stond ik weer buiten; ik had onder verdoving niets gevoeld en de napijn was niet noemenswaardig.

Zal dat ik dan dát niet liever als een wondertje beschouwen? Je kunt er niet dankbaar genoeg voor zijn.

FHM
13 november 2010



51. MULISCH DOODGELEZEN

 

In het journaal: Mulisch als planetoïde aan de hemel

De diepere, magische, metafysische verbanden. Een collega vertelde me een paar weken geleden, dat hij voor het eerst in zijn leven in een boek van Harry Mulisch begonnen was: De aanslag. Een week later was de schrijver overleden, wat mijn collega de uitspraak ontlokte: ‘Ik heb hem, geloof ik, doodgelezen’.

Ik heb me al heel lang geleden doodgelezen op Mulisch. Hij was bijna een jeugdheld van mij, maar, in tegenstelling tot Elsschot, geen schrijver die een leven lang meeging. Tot De aanslag heb ik heel wat van Mulisch’ proza verslonden, maar daarna niets meer. Niet om het een of ander. Ik had er gewoon genoeg van. Ik heb een tijd gedacht, dat ik hem voor 100% zou doorgronden als ik wat ouder en rijper werd. Als dat dan uiteindelijk niet het geval is, verflauwt je belangstelling licht.

Desondanks heb ik Mulisch’ Ontdekking van de hemel op mijn leeslijstje gezet voor na mijn pensioen. Maar hij staat onder Het bureau, dus ik weet niet of ik er nog aan toe kom. En ik denk op voorhand, dat die realistische kantoorroman me beter zal bevallen. Hoe meer ik op de leeftijd kom van bespiegeling, van contemplatie, van de oorzaak der dingen doorgronden, hoe meer ik opzie tegen zulke zware en doorgaans vruchteloze denkarbeid.

Mulisch was een groot schrijver (vond ook hijzelf), en tevens een tenenkrommende BN. Het een sluit het ander niet uit; eerder ín. En zijn spreekwoordelijke ijdelheid, daar mag je dan niet eens iets van zeggen; dat was maar een pose, is ons de afgelopen dagen tot vervelens toe duidelijk gemaakt.

Ergerlijk waren die Ouwe-Opa-wijsheden die hij zich soms liet ontlokken voor tv: allemaal triviale dingen die je zelf ook wel had kunnen bedenken. Diep beschamend was zijn gedweep met dictators, omdat ze toevallig van de linkse kerk waren. Jeuk kreeg ik van zijn Bericht aan de rattenkoning over de provorellen van 1966. Als oudere jongere, net nog een dertiger, moest hij persé nog meelopen met deze nieuwe trend. Hij stond altijd tussen het publiek als er happenings of rellen waren, op veilige afstand solidair te wezen. Die keer dat hij zelf een lel kreeg van een agent, was Amsterdam te klein. Althans, zo herinner ik me dat boek; het is ook al een jaar of 25 geleden dat ik het las.

Fascinerende, en zelfs soms hilarische boeken waren er ook: Het zwarte licht, Het stenen bruidsbed,De zaak 40/61, Het mirakel, Wenken voor de Jongste Dag. Ik zou er eens een paar moeten herlezen. Als ik ze te pakken kan krijgen; zowel bij bibliotheken als boekwinkels gaapt er momenteel een gat tussen Mulder en Multatuli. Het stukje plank, waar eens Mulisch stond, is leeg; zijn dood laat letterlijk een leegte achter.

Momenteel heb ik alleen maar associaties die geen licht op Mulisch werpen. Ik zie me steeds terug in dat klaslokaal, in de herfst van 1973, toen we in groepjes moderne romans moesten bestuderen, om er een werkstuk over te schrijven. Ik zat in het zeer bescheiden van omvang zijnde groepje-Mulisch, met verder alleen twee fanatieke communisten. Boeiende discussies leverde dat op, maar ik zat soms wel eens te wensen, dat ik veiligheidshalve had gekozen voor Bordewijk of Wolkers, zoals vele van mijn klasgenoten.

De naam Wolkers brengt me dan weer op een andere ergernis rond het verscheiden van Mulisch. Iedereen die wil doorgaan voor literatuur-ingewijde spreekt over ‘De Grote Drie’ van de naoorlogse literatuur, die nu allemaal dood zijn. En iedereen schijnt het vanzelfsprekend te vinden dat de andere twee Hermans en Van het Reve waren.

Maar waar blijft Wolkers in dit verhaal? Goed, Mulisch en Hermans, die voornamelijk door academici gelezen worden, horen er natuurlijk bij. Maar waarom de ene volksschrijver verkozen boven de andere?

Met Grote Drieën is het altijd wat. De vierde plek telt niet mee, net als in de sport. Een Grote Vier heb je nooit. Vergelijk het met de eredivisie. Feyenoord kan nog tien keer met 10-0 verliezen, voordat ze hun positie in De Grote Drie kwijtraken. En F.C. Twente zal nog zeker vier keer kampioen moeten worden om er een plek in te veroveren.

Hoe kom ik nou op zoiets plats als voetbal, in een stukje over een schrijver die de toppen van de menselijke geest beklom? Over Mulisch schijn ik geen samenhangend FHM’etje te kunnen produceren. Toch ga ik later dit jaar nog een poging doen.

FHM
8 november 2010





50. SOUNDBITES OF THE FIFTIES (101): LA PENSÈ / RENATO CAROSONE (1956)

Nummer: La Pansè
Uitvoerende artiest: Renato Carosone
Tekst en muziek: (Traditional)
Jaar: 1956
Elseviers top-10: 1
Radio 2 top-2000: Niet genoteerd

Tekst:

(1)

Ogni giorno cambi un fiore e l'ho appunti in petto a te
stamattina sul tuo cuore ci hai mettuto una panse'
e perche' ce l'hai mettuta se no sbaglio l'ho capito
mi vuoi dire ho bella fata, che tu pensi sempro a me?

(Refrein; bis)
Ah che bella panse' che tieni che bella panse' che hai
me la dai, (no) mela dai, (no) me la dai la tua panse'
io ne tengo un altra in petto e le unisco tutte e due
panse' mia e panse' tua in ricordo del nostro amor.

(2)
Tu sei come una frafalla che svolacchia intorno a me
poi ti appuoi sulla mia spalla con il pietto e la panse'
io divento un mammalucco poi ti vaso sulla bocca
e mi sembra un tricchitracco questo vaso che do a te.

(Refrein; nog een keer of drie)

vertaling: Patty Krone

Iedere dag pak ik een nieuwe bloem en speld die op je borst.
Vanmorgen heb jij op je hart een viooltje gespeld.
En waarom heb je dat daar gespeld? Als ik het niet verkeerd begrepen heb,
bedoelde je, mijn mooie fee, dat je altijd aan me denkt.


Ah, wat een mooi viooltje heb je daar, wat een mooi viooltje heb je.
Geef  je 't aan mij? Nee! Geef  je 't aan mij? Nee! Geef je mij dat viooltje?
Ik heb er ook een op mijn borst en ik voeg ze bij elkaar,
Mijn viooltje en jouw viooltje, als herinnering aan onze liefde.


Je bent als een vlinder die om me heen fladdert
en op mijn schouder neerstrijkt. Van die borst en dat viooltje
word ik de eerste de beste jansul. Daarna zoen ik je op je mond
en lijkt het wel een spelletje triktrak, die kus die ik je geef. 

Dit nummer op YouTube

Deze week vier ik het 14-jarig bestaan (onder verschillende namen, en met soms korte onderbrekingen) van deze website, en het 54-jarig van mezelf. Ik schreef eens dat in mijn geboortemaand, november 1956, Heimweh van Freddy Quinn bovenaan de hitparade stond. Dat klopte wel, daaraan was niets miszegd, maar bij nadere beschouwing stond op mijn geboortedag zelf nog een ander nummer aan de top, La pansè van de Napolitaanse zanger Renato Carosone (1920-2001). De platenkopers van toen zwoeren blijkbaar bij de talen van onze vijanden uit de pas voorbije WO II. En een echte Napolitaan beviel natuurlijk beter dan die nep- van Willy Alberti.

Er was in die dagen nog maar één Nederlandse hitparade, een top-10. Die werd zeer onregelmatig afgedrukt in Elsevier, dat tegenwoordig eigenaar is van het Amerikaanse muziektijdschrift Billboard, en daarmee van de meest toonaangevende hitlijst ter wereld. In 1956 verscheen de Elsevier-lijst om de vier à vijf, maar ook wel eens om de zes weken. Heimweh kwam pas op 24 november aan de top. Op mijn geboortedag gold nog de lijst van 13 oktober, en die werd voor de derde maal aangevoerd door Renato Carosone.

Zo’n mij volkomen onbekend nummer van een al even nooit-van-gehoorde artiest wil je dan natuurlijk horen, ook. Tien jaar geleden had me dat een speurtocht van maanden gekost op allerlei platenbeurzen, of een vermogen aan advertenties in de rubriek ‘Te koop gevraagd’. Anno 2010 tik je titel en artiest gewoon in op YouTube, en hoopt dat de plaat eruit rolt.

Dat was het geval, en het was nog een leuk nummer ook. Een opgewerkt nummer in een akelig jaar, vol oorlogsdreiging. Mijn vader floot het altijd als hij boodschappen deed voor mijn in verwachting zijnde moeder– zoiets stel ik me dan graag voor. La pansè is zo’n liedje dat zuidelijke sferen in je kamer brengt; een opgewekte, springerige melodie, begeleid met pittig pianowerk. Het heeft enige tijd geduurd voordat het onze grauwe noorderbreedten mocht opvrolijken; in Italië verscheen het al in maart 1954 op de platenmarkt, op 78 giri.

Toch was ik nog niet tevreden, want ik wilde ook nog weten waar het nummer over ging, waarom de zanger zo ondeugend klinkt, en waarom hij een paar maal een geluid laat horen als van een leeglopende fietsband. Snel dus de lyrics opgezocht. Italiaans is, net als Zweeds, een taal die je half kunt volgen, zonder er ook maar één keer les in gehad te hebben. Maar van dit liedje begreep ik helemaal geen snars. Pansè stond al niet in het on-line woordenboek dat ik raadpleegde; dat begon al weer goed.

Daar kwam nog bij, dat ik een artikel las in wél redelijk ontcijferbaar Italiaans, waaruit ik opmaakte dat het nummer indertijd in Italië min of meer in de ban was gedaan. De plaat mocht bij voorkeur niet in jukeboxen opgenomen worden, en liever ook niet gespeeld worden in openbare dansgelegenheden.

Ik werd nu pas goed nieuwsgierig, en besloot, de zaak voor te leggen aan Gerda Baardman, die meer van Italiaans begrijpt dan ik. Die haalde er op haar beurt de literair vertaalster Patty Krone bij, en na enige mailcorrespondentie rolde de vertaling eruit die hierboven staat weergegeven.

Het lied is gebaseerd op een woordspeling. Een pansè (voluit viola del pensiero) is een viooltje. Het wekt tevens associaties aan pansiero, denken aan, verlangen. Maar wat er nou zo ontzaggelijk smerig werd gevonden aan dit lied, dat begrijp ik niet helemaal. Misschien was dat gedoe met die bloemen op die borsten al teveel van het goede in het Italië van de fifties.

- - - - -

Renato Carosone was een gevierde zanger in het post-Mussolinitijdperk. Zijn repertoire bestond uit oude Napolitaanse (volks)liedjes, zoals La pansè. In 1960 maakte hij plotseling een einde aan zijn loopbaan, omdat hij vreesde, de concurrentie met de moderne yé-yé-zangers niet te kunnen bolwerken. Maar vijftien jaar later maakte hij een come-back als retro-artiest.

Wie nog meer wil weten over deze zanger, raadplege de Italiaanse Wikipedia; met een beetje fantasie is er van dat Italiaans best iets te maken!

FHM
4 november 2010

De reeks Soundbites of the Sixties / Seventies / Eighties begon ruim zeven jaar geleden in mijn toenmalige rubriek REFLEXXIONZZ!, werd in 2005 voortgezet als zelfstandige rubriek op mijn Thuispagina en is nu geïncorporeerd in FHM’s A-viertjes. HIER zie je het archief van bijna een honderdtal soundbitejes.

 

 



49. ONTVANG HET NAJAARSWEE’; BOUTADE VAN DE GÉNESTET GERAPT

 

Geräuschemacher aan het werk - P.A. de Génestet
Foto links overgenomen van Theater Nomade van Ab Gietelink, portret rechts van Letterkundig Museum

 

BOUTADE *

O land van mest en mist, van vuilen, kouden regen,
Doorsijperd* stukske grond, vol killen dauw en damp,
Vol vuns, onpeilbaar slijk en ondoorwaadbre wegen,
Vol jicht en parapluies, vol kiespijn en vol kramp!

O saaie brij-moeras, o erf van overschoenen,
Van kikkers, baggerlui, schoenlappers, moddergoôn*,
Van eenden groot en klein, in allerlei fatsoenen*,
Ontvang het najaarswee van uw verkouden zoon!

Uw kliemerig* klimaat maakt mij het bloed in de aderen
Tot modder; ’k heb geen lied, geen honger, vreugd noch vreê.
Trek overschoenen aan, gewijde grond der Vaderen,
Gij - niet op mijn verzoek - ontwoekerd aan de zee.

P.A. De Génestet, 1851

Boutade: parodie, satirisch gedicht - doorsijperd: druipend, kletsnat - goôn: goden - fatsoenen: rassen - kliemerig: slijmerig.

Tekst overgenomen van Koninklijke Bibliotheek - P.A. de Génestet - Profiel



Op donderdag 21 oktober 2010 zag ik in de Haarlemse Janskerk, annex het Noord-Hollands Archief, het tweede deel van Ab Gietelinks Neerlands trots in barre tijden. Het eerste deel van Theater Nomade’s tocht door de Canon van Nederland bezocht ik een jaar geleden, wat leidde tot bovengelinkte bespreking, inclusief een beschouwing over het nut van canons in het algemeen.

Deze keer fietste Gietelink in 80 minuten door de jaren 1781 tot 2010 heen, bijgestaan door een illustratief videoscherm en ‘Geräuschemacher’ Rop Severien. Voor de toeschouwer, hoe oud of jong hij ook is, verandert de vaderlandse geschiedenis dan langzaam in nog persoonlijk meegemaakt retro.

Ook in dit tweede deel waren Gietelinks canonieke cabaretfragmentjes eerder goed voor de fijne glimlach van de goede verstaander, dan voor de bulderende lach die overheerste laatst in Zoetermeer, bij Van Hunebed tot Hyves. De cabarettier trok verrassende lijnen tussen uiteengelegen gebeurtenissen. Anne Frank hervond zich met een hoofddoekje om in de Gaza-strook; Boudewijn de Groots Meneer de president, welterusten bleek wonderwel van toepassing op Balkenendes houding tegenover Afghanistan, en de kopvoddendiscussie werd er één over stropvodden, de dassen die sommige heren toch nog blijven dragen.

Het thema van deze voorstelling was het Nederlandse nationalisme, en hoe terecht dat was en is. Gietelink voerde de dominee-dichters uit de 19e eeuw ten tonele, nationalisten die in hun gedichten blijkgaven van hun diepe liefde voor God, huis, haard en een vaderland ‘van vreemde smetten vrij’.

Nu konden de koopman-dichters er ook wat van, hoor; Tollens en Potgieter, die door Gietelink gedeclameerd werden, waren zakenlieden. De enige echte dominee-dichter in de show was De Génestet. Maar die was nou juist een buitenbeentje. Behalve moraal stopte hij ook een flinke scheut spot en humor in zijn poëzie.

Zoals in Boutade. De Génestet brengt ons met zoveel liefde bezongen vaderland terug tot wat het is: een nat en kil stuk bagger. In regel 8 brengt hij Nederland het ultieme huldeblijk: een flinke rochel snot.

Ik kende dat gedicht, al was ik het een beetje vergeten. Tijdens het college Moderne Poëzie dat ik eind vorige eeuw volgde aan de UU, heb ik het nog eens gedeclameerd. Ik had op smekende toon gevraagd aan de docent, Thomas Vaessens, of IK het alsjeblieft mocht doen, en het werd me tot mijn plezier toegestaan. Maar hoe ik het had moeten brengen, leerde ik pas in die voorstelling van Nomade: natuurlijk als rap, waarom kwam ik niet op dat idee?

- - - -

Petrus Augustus De Génestet (1829-1861) leidde een kort en tragisch leven. Hij was in zijn jeugd een zwak poppetje en werd op zevenjarige leeftijd wees. Rond zijn achttiende nam hij de dichterspen op. Na een studie theologie in Amsterdam werd hij vrijzinnig hervormd predikant in Delft – en richtte hij diezelfde pen nog wel eens spottend tegen zijn meer ‘steile’ vakgenoten. In 1859 verloor hij zijn vrouw en de jongste van zijn vier kinderen aan tuberculose. Twee jaar later bezweek hij zelf op 32-jarige leeftijd aan deze ziekte.

Tegenwoordig leeft hij nog voort in tientallen De Génestetstraten, en in levendige, doch zinledige discussies of je dan spreekt van De GEnestetstraat of De GeneSTETstraat. Ik verwacht geen overdreven grote aandacht voor hem bij zijn 150ste sterfdag. Des te aardiger is het om toch nog eens van hem te horen ‘rappen’.

FHM
1 november 2010


PS: Ontvang het najaarswee van een nieuwe reeks FHM’s A-viertjes! Ik tel gewoon door. Dat deze reeks begint met deel 49, komt doordat de nummers 1 t/m 48 al zijn verschenen in de vorige winter, die ik door heb laten lopen tot diep in juli; ik was vergeten, dat FHM’s een winterrubriek was. Het archief van die 48 delen vind je HIER. FHM zijn mijn initialen, en dient tevens als vingerwijzing naar een tijdschrift dat ook zo heet, maar een andere onderwerpskeuze kent dan het mijne.

FHM


© Frans Mensonides, Leiden, 2010


<< naar thuispagina Frans Mensonides