Nr. 180 - zondag 9 november 2014
Hofwijck 100! Ontmoeting met Christiaan Huygens




LAATSTE ZES AFLEVERINGEN

179. BOSJES EN LOSSE / 'MOORDKWARTIER'; EEN JAAR OP DE GROTE SCHOOL  (26/10/2014 en 02/11/2014)
178. 'EEN SCHILDERIJ IS OM NAAR TE KIJKEN EN NIET OM OVER TE LULLEN'; MMKA (19/10/2014)
177. IMPOSANT: MARKTHAL ROTTERDAM (12/10/2014)
176.'DE TWEEDE KEER KOMT-IE BETER BINNEN'; BOBOTAAL (05/12/2014)

175. FAMILIESTUK: GRIFFELDOOS (25/05/2014)
174. SUSHI; HELSE AVOND IN JAPANS RESTAURANT (18/05/2014)


 





Christiaan Huygens en Hofwijck, waar hij eens woonde, stonden afgebeeld op het 25-gulden-biljet.
Het is me nooit opgevallen toen die biljetten nog wettig betaalmiddel waren, maar ik had ze toen ook zelden in mijn spaarpot.

 

Doe ’t kind geboren was, hoe ’t afliep met sijn’ luren,
Sijn’ swachtels en sijn’ wiegh, soud’ hier wat langer duren
(115) Dan ’t yemand lusten moght; en van die eerste jeughd
En smaken meestendeel maer ouderen de vreughd:
Vreughd, die de Niewicheid en Hoôp alleen doen leven,
Die self den onderen ten einde werck begeven;
Waer op volght ongevoel van wellust, doove plaegh,
(120) Daer van ick (ick beken ’t) mijn kindsch gedeelte draegh.
Nu, ’t kind is jong geweest, en ’t is gebracht aen ’t groeyen,
Aen ’t bloeijen metter tijd: ’k hebb’ niemand te bemoeyen,
Met wat het tien jaer lang te queecken heeft gekost:
De Wijsen eten met, de gecken doen den kost.
(125) Komt, wijsen, eet met mij, ick sal u niet beswaren
Als met wel-gaere spijs en wel-betaelde waren.
Ick will u Hofwijck doen aenschouwen, of ’t te nacht,
Gelijck als duyvels-brood, te voorschijn waer gebracht:
Iae meer, ick wil het u, en my oock, doen betreden,
(130) Als waer ons’ gisteren een’ gansche eew geleden:
’K wil met kinds kinderen goed deelen voor myn’ dood,
Als waer ick Grootevaer en twee drij mael soo groot.
Het wereldsche besitt en is toch niet als droomen,
En of’ gekomen is, of mogelick te komen,
(135) ’T en is maer binnen ons het ghen’ het schynt of is,
’T zy by voor-sieninghen of by geheugheniss.

VRIJ VERTAALD: Hoe het na de geboorte verging met het kind, met zijn luiers en zijn wieg, het zou voor niemand aangenaam zijn om dat veel te lange verhaal te vernemen. En van de babytijd hebben doorgaans alleen de ouders maar plezier. Louter door het nieuwtje en de hoop gaat die vreugde al leven, maar zelfs de ouders laten haar uiteindelijk varen. Daarop volgt afstomping, doffe ellende, waarvan ik, ik beken het, mijn portie ook wel gehad heb.

Welnu, het kind is jong geweest en tot groei gebracht, en het zal mettertijd bloeien. Waarom zou ik mensen lastig vallen met de moeite die het me tien jaar lang heeft gekost om het op te kweken? De wijzen eten mee, maar de dwazen zorgen voor de kost. Kom op, wijzen, eet met mij mee; ik zal u met niets anders bezwaren dan met bereide spijs en waren waarvoor ik de nodige opofferingen getroost heb.

Ik wil u Hofwijck laten zien alsof het vannacht als een paddenstoel was opgekomen. Sterker nog: ik wil u, en ook mijzelf er laten rondlopen alsof de dag van gisteren een hele eeuw geleden was. Ik wil mijn bezit met mijn kindskinderen delen vóór mijn dood, alsof ik grootvader was of zelfs bet-overgrootvader. Het aardse bezit is toch niet meer dan een droom, of je het nou al hebt of het alleen maar hoopt te verkrijgen in de toekomst. Het is maar wat het ons toeschijnt, bij vooruitblik of bij terugblik.


Constantijn Huygens, ’Hofwijck' (1653); r. 113-136, overgenomen van 'De gedichten van Constantijn Huygens' (Universiteit Leiden)


Constantijn Huygens (de vader van de man op het bankbiljet), hij blijft altijd wat cryptisch, zelfs al ‘vertaal’ je zijn dichtregels in modern proza. Met het ‘kind’ in het bovenstaande fragment bedoelt hij de tuin bij zijn Voorburgse buitenhuis Hofwijck (in deze rubriek al eerder bezocht in aflevering 39 en 171). In 1642 had hij Hofwijck ingewijd; in 1653 publiceerde hij het gelijknamige, bijna 3000 versregels lange gedicht erover.

De tuin heeft hem blijkbaar de nodige hoofdbrekens gekost. Hij lag er na tien jaar nog niet helemaal bij zoals hij hem in gedachten had toen hij hem ontwierp. Daarom maakt hij in ‘Hofwijck’ een sprong naar honderd jaar later, en beschrijft hij, hoe de hof er dan zal uitzien. En Huygens zou Huygens niet zijn als hij er niet meteen een moralistische beschouwing aan vastknoopte over het aardse bezit. 

Dit fragment, daar moest ik onmiddellijk aan denken toen er een uitnodiging in mijn mailbox viel voor het symposium Hofwijck 100!’ op donderdag 30 oktober 2014 in de Oude Kerk van Voorburg. ’100’ slaat op het eeuwfeest van de Vereniging Hofwijck, die dit jaar eigenlijk geen 100, maar 101 jaar bestaat. Maar zij vierde haar eerste verjaardag met het bereiken van haar oorspronkelijke doelstelling: de redding van Hofwijck van de slopershamer. En dat is dit jaar dus exact een eeuw geleden.

Hofwijck was anno 1913 niet veel meer dan een bouwval en de tuin was grondig verwaarloosd. Maar de neergang van Huygens’ buiten begon al een kleine honderd jaar nadat de hierboven geciteerde woorden uit zijn pen vloeiden. Tegen zijn laatste wilsbeschikking in, verkocht in 1750 zijn achterkleindochter het landgoed, met alles erop en eraan. Eerder had zij Huygens’ zo fraai bezongen bomen al te gelde gemaakt.

Leden van de Vereniging Hofwijck kunnen zich er nog steeds giftig om maken, zoals Ton van Strien en Kees van Leer doen in hun standaardwerk over het huis en het gedicht Hofwijck. In dat boek wordt zelfs gesuggereerd dat Constantijn Huygens zijn achterkleindochter er scheef om aankeek vanuit zijn portretlijst…

In de anderhalve eeuw daarna werd Hofwijck een doorgangshuis. Het wisselde nog sneller van huurder dan van eigenaar. Niet langer dan twee maanden verbleven de bewoners er soms maar in. Spookte het er? Nee, ik denk dat het Indiëgangers waren op verlof, of zo.

In 1913 dreigde Hofwijck het lot te delen van vele buitenplaatsen uit de 17e eeuw: afbraak. Het stond op een uitgelezen stekje voor villa’s. Maar dat jaar verwierf de Vereniging Hofwijck het recht, Hofwijck te kopen. Daarvoor moesten ze dan wel binnen een jaar 32000 gulden bijeenbrengen.

Het werd een race tegen de klok, en het lukte alleen dank zij een zeer scheutige bijdrage van een ver familielid van Huygens. Daarna lag de weg open om huis en tuin te restaureren en er een museum in te vestigen.

Geldzorgen en -inzamelingen vormen een rode draad in het bestaan van de eeuweling. Onlangs heeft men nog de grisailles, de schilderijen in grijstinten op de buitengevel, kunnen restaureren, dank zij via crowdfunding bijeengegaard sponsorgeld. En er schijnt een kwestie te zijn met de gemeente, rond een dichtgedraaide subsidiekraan. Maar dat verhinderde de burgemeester van Voorburg niet, een feestrede te houden op het symposium. De burgemeester van Leidschendam-Voorburg, moet ik zeggen; Leidschendam moeten wij Voorburgers tegenwoordig op de koop toenemen.

Wie zijn eigenlijk de leden van de eeuweling? De vereniging werd opgericht door Voorburgse en Haagse notabelen. Ik weet het niet zeker, je vraagt op zo’n symposium niet aan iedereen: ‘Bent u misschien notabel?’, maar ik heb sterk de indruk dat die nog steeds de hoofdmoot van het ledenbestand uitmaken. Uitzonderingen zijn er ook. Ikzelf bijvoorbeeld kan alleen maar bogen op mijn geboorte in een Voorburgse wijk waar de straten naar Voorburgse notabelen genoemd zijn.

In de lunchpauze sprak ik een vriendelijke heer, een krasse zeventiger (de modale leeftijd van de bezoekers; waar blijft het jonge bloed?) die vertelde, ingenieur in ruste te zijn. Hij kwam vooral voor de lezing in de middag van de astronoom prof. Henny Lamers, die de verdiensten van Christiaan Huygens voor dat vak zou behandelen. Maar ook de redes over diens vader Constantijn, die ochtend, hadden hem beslist kunnen boeien.

Hij vertelde verder dat hij zich in zijn beroepsleven bezig had gehouden met ruimtevaart, en dat er een planetoïde naar hem genoemd was. Maar hij zei er niet bij hoe hij, en daarmee ook die planetoïde, heette. Ik en andere aangezetenen waren zo geïmponeerd, dat we er helaas ook niet naar gevraagd hebben.

Maar achteraf heb ik de schaarse gegevens die de man over zichzelf verstrekt had, eens op een rijtje gezet. Ingenieur, dat betekent volgens mij oorspronkelijk letterlijk: uitvinder. Christiaan Huygens was uitvinder. En hij hield zich ook bezig met ruimtevaart; hij schreef er een soort science-fictionboek over, ‘Cosmotheoros’, meer dan 250 jaar voordat de eerste mens de ruimte in werd geschoten. Het  vermoeden dat bij mij begon te ontstaan, werd bijna een zekerheid toen ik las, dat er ook naar Christiaan Huygens een planetoïde genoemd is; nummer 2801 uit de catalogus.

Niemand praat mij uit het hoofd, dat we met Christiaan Huygens hebben zitten lunchen, die zich onder het symposiumpubliek had gemengd. Het kán niet – maar wat kan er NIET in science fiction?

FHM
9 november 2014
Er geweest: donderdag 30 oktober 2014


Meer over Huygens, Hofwijck en 'Hofwijck' in: Ton van Strien en Kees van der Leer, ‘Hofwijck : het gedicht en de buitenplaats van Constantijn Huygens’, Zutphen 2002

Nog meer op mijn eigen hofdichten-site en Huygens-site 'Zedeprinten'


VOLGENDE AFLEVERING: 'SITUATIES AAN DE RANDEN VAN HET LEVEN'; MISSTANDEN IN VERPLEEGHUIS (16/11/2014)

© Frans Mensonides, Leiden, 2014