Jaargang 5 Aflevering 32 DONDERDAG 22 AUGUSTUS 2002
Deze column is afkomstig uit het archief van REFLEXXIONZZ! Klik hier voor de meest recente aflevering. Verbouwereerde beschouwing Crisisinterventie
Het ging om onze overbuurvrouw - laat ik haar mevrouw De Vries noemen, een weduwe -, en haar zoon Tjeerd. De laatste ken ik al jarenlang als overtuigd alcoholist. Tjeerd is een jaar of 34, heeft geen noemenswaardig arbeidsverleden, woont nog steeds in de jongerenwoning die hij op zijn 21ste betrok, en leeft van een uitkering, die hij regelmatig aanvult door middel van bedelbezoeken aan zijn moeder. Dan zie ik hem komen, op een oude fiets; zijn rijbewijs is hij kwijt, na een veroordeling wegens rijden onder invloed. Licht slingerend nadert hij dan het portiek. Hij is broodmager, heeft een vaalgrijze teint en loopt enigszins voorovergebogen.
“Hij loopt nou bij zo’n consultatiebureau in de stad”, vertelde mevrouw De Vries me laatst. “Daar heeft de reclassering hem naartoe gestuurd. Stichting Dionysia, heet het. Nou, dat is ook een fijne boel, daar. Het zit in zo’n oud pand, pal tussen twee kroegen. Ze kunnen meteen als ze naar buiten komen, weer… Op die bewuste avond zag ik Tjeerd weer komen. Deze keer niet op de fiets, maar per taxi. Compleet laveloos; hij kon op zijn benen niet meer staan en de chauffeur moest hem bijna de auto uittrekken. Even later zag ik hem de portiektrap opwankelen; min of meer op handen en voeten. Tien minuten later kreeg ik een paniektelefoontje van zijn moeder. Tjeerd was gevallen; ze kreeg hem niet meer overeind. Bovendien sloeg hij wartaal uit, en riep, dat hij van het leven afwilde. Ik liep naar de overkant. Tjeerd zat in de huiskamer op de grond; met zijn rug tegen de centrale verwarming. “This is too bad, man”, zei hij op lijzige toon, “ik ben desperate.” Tjeerd mengt altijd Engelse uitdrukkingen door zijn conversatie; des te meer naarmate zijn dronkenschap erger wordt. ”Ik ben helemaal naar de klote. Ik spring uit het raam. Ik kan maar beter dood zijn, dat is het beste”. Hij maakte aanstalten om op te staan. “Blijf zitten!”, zei zijn moeder, “Je kunt op je benen niet staan, en ik hou je niet”. Ik schoot te hulp; samen hesen we hem overeind, en zetten hem neer op de divan. Hier wist ik verder ook geen raad op. Het leek mij dienstig, die stichting Dionysia te bellen; ik vroeg mevrouw De Vries het telefoonnummer, en liep naar de hal, waar de telefoon stond. Ik kreeg een bandje; Dionysia was alleen tijdens kantooruren geopend; maandag tot en met vrijdag. Er klonk een daverende slag uit de huiskamer. Mevrouw De Vries gilde. Ik snelde naar binnen. Tjeerd lag op de grond, de televisie half over zich heen. Hij had geprobeerd naar het toilet te lopen, en in zijn val het apparaat meegetrokken. “Godverdomme, it hurts, man. Mijn knieën, m’n poot!” Ik hees Tjeerd op zijn benen. “Wat heb jij met mij te maken? Je moet met je poten van me afblijven, lúúúúúl!”, schold hij. Zo op het eerste gezicht had hij niets gebroken. Hij begon opnieuw over zelfmoord. We kregen hem op de divan. Ik begaf me ten tweeden male naar de telefoon, belde de telefonische hulpdienst, en zette de situatie uiteen. -”Oh. En wat verwacht u nu van óns?”, kraste een akelige, kille vrouwenstem. Heel even schoot door me heen, wat een geluksvogel ik was dat ik zelf geen Hulp nodig had, en me in mijn wanhoop gewend zou hebben tot iemand met zo’n stemgeluid; je zou het laatste restje levensmoed verliezen bij zo’n harpij. Maar misschien zijn ze vriendelijker tegen écht wanhopigen, en bewaren ze hun pesthumeur voor behulpzame overbuurmannen. -”Nou, bijvoorbeeld mij vertellen wat ik nu moet doen”, antwoordde ik verbouwereerd. “Ik zit hier met iemand die volkomen van de planeet is, zich straks misschien wat aandoet; ik ben een leek in dat soort dingen, en ik zou van u graag vernemen wat ik nu doen moet”. De vrouw met de stem noemde het telefoonnummer van een andere instantie; ik ben de naam vergeten, maar het was iets met Sociaal erin, en Hulp.
Ik drukte het nummer, maar ook daar stond men niet te trappelen om het probleem van Tjeerd en mevrouw De Vries, dat inmiddels ook het mijne was, op te lossen.
Ik stak mijn hoofd om de deur; mevrouw De Vries zat bij Tjeerd, die nog op de bank lag, en nog maar weer eens zei dat hij ‘desperate’ was. Ik kon kiezen tussen politie, brandweer en ambulance, en koos het laatste. Maar om kort te gaan: pas als de patiënt iets gebroken had, of zichzelf daadwerkelijk iets had aangedaan, dan was het zinvol, de ambulance te laten komen, vond men. Beter was het, de dokterspost even te bellen; misschien konden die iemand langssturen, en kon eventueel crisisinterventie toegepast worden... “Dat hoeft u niet te proberen”, zei mevrouw de Vries, aan wie ik verslag had uitgebracht. “Die heb ik al meer over de vloer gehad, een paar maanden geleden, toen hij ook helemaal in de war bij me werd afgeleverd door een taxi. Er kwam na zeker anderhalf uur een dokter; een hork van een vent. Hij werd gebracht door een speciale auto, met chauffeur, met zo’n zwaailicht erbovenop. Dat is iets nieuws. Want er zijn maar één of twee dokters voor de hele streek, en die dokters weten niet overal de weg. Maar die dokter kijkt naar Tjeerd, en zegt: ‘hij is dronken, Dan kan ik niets doen. Hij moet zelf van de drank afwillen’. En ik wordt ineens zo giftig, hè. Ik zeg: ‘als hij nou hier in het portiek van de trap aflazert, laten jullie hem dan ook met een gebroken poot onder aan de trap liggen omdat hij gedronken heeft?’ ‘Nee’, zegt die dokter. ‘Dan wordt hij natuurlijk in het ziekenhuis opgenomen. En ik wil nog wat zeggen, maar hij loopt zo weg; hij mompelt iets, dat hij nog naar Roelofarendsveen moet, dat hij het druk heeft. Even later zie ik die zwaailichten wegrijden in de nacht. Ik stond er weer helemaal alleen voor.” Ondanks dit relaas belde ik het nummer van de dokterstelefoon. Ik kon kiezen tussen 1 (‘informatie’) of 2 (‘échte spoedgevallen’), drukte 1, hoewel ik nu al wijzer had moeten zijn, kreeg drie keer iemand die ‘ogenblikje’ zei, beluisterde tegen mijn zin rustgevende muzak, en hoorde na een klein kwartier een harde klik en een in-gesprektoon.
“Wel godverdomme!”, schreeuwde ik. Ik belde opnieuw het nummer, drukte nu op 2, en kreeg iemand aan de lijn, aan wie ik voor circa de vijfde keer die avond het hele verhaal uit de doeken deed. Ik zou teruggebeld worden door een arts; dat kreeg ik uiteindelijk voor elkaar. Binnen zat Tjeerd naar de TV te kijken, die na de val op de grond stond, en het gewoon nog bleek te doen. “The Royle Family” was aan de gang; Tjeerd lachte er luidkeels om. “Te gek gave serie, hee, gewoon te gek, applaus, applaus!” Hij liet een kakelende lach horen, en klapte snel in de handen, enthousiast, als een ziek kind dat bezoek krijgt van een clinic-clown. Het acute zelfmoordgevaar leek geweken, maar ik vond dat hij en mevrouw de Vries zo toch niet de nacht inkonden. Daarom was ik erg blij met het telefoontje van de arts, dat een halfuur later toch nog kwam. “Het klinkt als een alcoholisch delier”, zei hij. Nee, hij kon beslist niet langskomen, maar was wel bereid een receptje te schrijven voor kalmerende pillen, waarmee Tjeerd in ieder geval in slaap zou kunnen komen (totdat morgen om 09.00 uur de Zorg- en Hulpkantoren weer open gaan, dacht ik). Ik begaf me op de fiets naar het centrum, het liep al tegen halftwaalf, om de tabletten te halen. - - - - Tjeerd putte zich de volgende dag in 1000 excuses uit tegenover zijn moeder, en gaf haar zelfs een bos bloemen (die hij voor e. 3,10 goedkoop op de kop had kunnen tikken, zoals hij erbij vermeld had). “Nu gaat het weer even goed”, zei ze, “Nu zit hij vol schaamte over wat hij gedaan heeft. Dat is altijd zo, maar het is ook weer snel vergeten. We wachten maar weer op het volgende incident”. Met weer een avond vol telefonades, dacht ik. Misschien kon ik mevrouw de Vries wel adviseren om Tjeerd in het vervolg simpelweg op straat te laten staan. Je krijgt de Zorg- en Hulpinstanties niet in beweging wanneer iemand binnen de vier muren van een huis zijn naasten schrik aanjaagt en zichzelf en anderen het leven zuur maakt. Staat iemand echter op de stoep amok te maken, of ligt hij beschonken op de keien, dan vormt hij opeens een gevaar voor de openbare orde of voor de veiligheid op de openbare weg, en zullen de raderen wellicht in werking treden; overwoog ik. Dat moest ik mevrouw de Vries maar aanraden: hem voortaan gewoon op de stoep te laten liggen, maar ik kon het niet over mijn hart verkrijgen. Frans Mensonides
Aflevering gemist? Kijk in het overzicht van recente REFLEXXIONZZ! in de rechterkolom. Daar is ook te zien: de uitsmijter van Fris Spr!ts. |
Pasfoto:
foto: Wim Scherpenisse Colofon
REFLEXXIONZZ! biedt columns over openbaar vervoer en andere onderwerpen, reisverslagen, korte verhalen en geen gedichten.
REFLEXXIONZZ! maakt deel uit van de opgeheven site De digitale reiziger, waarvan het archief nog toegang verleent tot alle tussen 1996 en 2001 verschenen artikelen. Wie op de hoogte gehouden wil worden van alle updates, kan zich aanmelden voor de nieuwsbrief Reiziger. Op- of aanmerkingen, opbouwende of afbrekende kritiek, benevens suggesties zijn welkom in mijn brievenbus. Vrijwel alle brieven worden door mij beantwoord, zij het meestal niet per kerende post. Overzicht meest recente REFLEXXIONZZ!
Trammen door Amsterdam (1) - De combino (OV-reisverhaal) - Ma 19.08.2002 De uitsmijter, door Fris Spr!ts Uitvinder frisbee overleden Naar de eeuwige SPEELvelden! Fris Spr!ts geniet van een onwelverdiende vakantie. Deze Spr!ts is ingezonden door een lezer. © 2002, Frans Mensonides, Leiden 35/181/313/44,5 |