Best
In de coronawinter van 2022 heb ik op een regenachtige zondagmiddag in een melige bui eens uitgezocht, welke Nederlandse plaatsen met meer dan 10.000 inwoners ik nog nooit bezocht had. Ik kwam tot het volgende rijtje: *)
Vlijmen
(NB) 15.145 - Julianadorp (NH) 14.695 - Heesch
(NB) 13.795 - Badhoevedorp (NH) 13.290 -
Oirschot (NB) 13.265 - Lichtenvoorde (Gld) 12.910 –
De Lier (ZH) 12.480 - Made (NB) 12.470 – Sint-Michielsgestel (NB)
12.370 - Halsteren (NB) 12.325 – Klazienaveen (Dr) 11.980 - Malden
(Gld) 11.205 - Mierlo (NB) 11.105 - Son (NB) 11.040 - Stein (L) 10.855
- Beek en Donk (NB) 10.745 – Berghem (NB) 10.700, Bladel
(NB) 10.465 - Eersel (NB) 10.455 - Ulft (Gld) 10.440 -
Nederweert (L) 10.405 - Genemuiden (O) 10.370.
*) inwonertallen per 1 januari 2021, volgens de Wikipedia
Ik was het handgeschreven lijstje kwijt, maar heb het afgelopen voorjaar teruggevonden, in een stapel oud papier. En, je voelt hem al aankomen: ik wilde er alsnog naar toe, naar al die terecht of ten onrechte overgeslagen woonoorden. Tussen die winter en nu blijk ik er al 5 bezocht te hebben. Die plaatsen zijn voorzien van een linkje. Er zijn er nu nog 17 overgebleven. Ze allemaal afwerken in pakweg 2 à 3 jaar tijd, dat moet toch lukken.
Ik snap niet, hoe het komt dat de meerderheid van die 10.000-plussers in Noord-Brabant ligt. Die provincie telt blijkbaar een enorme hoeveelheid dorpen tussen servet en tafellaken: te groot voor de denigrerende benamingen ‘gat’ of ‘negorij’, en te klein voor stadse of zelfs metropoolachtige aspiraties.
Hoe dan ook, ik wilde in Noord-Brabant beginnen om die lijst korter te krijgen. Deze pagina is dus made in Brabant. En de plaats Made in Brabant, daar ben ik ook geweest. Maar deze pagina begint in Oirschot. Na Oirschot heb ik ook Halsteren gedaan. Dat verhaal begint HIER. En als kers op de taart, helemaal onderaan, Made, met een tussenstop in Terheijden.
‘s-Hertogenbosch en 3 maal Best
Oirschot, Spreek uit: OORschot, en niet Oyerschot, zeg ik erbij voor mensen die graag puntjes zetten op i’s, waar ze ook maar opduiken. Het ligt aan de rand van de Kempen, zo’n kilometer of 12 ten noordwesten van Eindhoven. Opvallend genoeg heeft het dorp geen rechtstreekse busverbinding met Eindhoven, maar wel met het verder weggegelegen Tilburg. Vanuit Eindhoven moet je eerst met de Sprinter naar Best en daar Bravo-bus 141 of 142 naar Tilburg nemen. Vanuit Leiden kan ik het best naar Best reizen.
De dag: woensdag 26 juli 2023. Binnen 2 uur tijd van Leiden Lammenschans naar Oirschot, met overstappen op Utrecht Centraal, ’s-Hertogenbosch en Best. Ik weet niet of het wel haalbaar is wat 9292.nl me voorspiegelt; het lijkt me sterk. Het gaat dan ook niet lukken. Er is een stremming tussen Culemborg en Geldermalsen door een blikseminslag, eerder deze ochtend.
Het
gaat volgens de omroep op Utrecht Centraal tot 12:30 uur duren voordat
ze de bliksem er weer uitgeslagen hebben. Ik dood de tijd met koffie,
laat de eerste propvolle IC die weer rijdt naar Den Bosch, voorbij
gaan, en pak de Sprinter die erachteraan rijdt.
We rijden even wat langzamer, ergens tussen Culemborg en Geldermalsen,
en dat is vast de plek waar het gebeurd is. Er hangt misschien nog een
beetje bliksem.
In Den Bosch aangekomen, zie ik de Sprinter naar Deurne net het station uitrijden. Dat heeft niets te maken met dat onweer; het is geheel overeenkomstig de dienstregeling. Dit is geen officiële aansluiting; de overstaptijd bedraagt één minuut, en je kunt er niet op rekenen.
Dan ga ik maar lunchen op het station. De dag komt wel óm, op deze manier. Gelukkig haal ik in Best de krappe aansluiting op bus 141 (Best – Oirschot – Moergestel – Tilburg). Die rijdt om en om met 142 (Best – Oirschot – Hilvarenbeek – Tilburg). Tot Oirschot is er een gecombineerde halfuurdienst, in de spits buiten de vakanties zelfs kwartierdienst. Daar staat tegenover dat er na 21:00 uur in de avond geen bus meer rijdt, en lijn 142 er zelfs kort na 18:00 uur al de brui aan geeft. Op die laatste lijn zul je ook in het hele weekend vergeefs wachten.
Mijn bus telt bij vertrek uit Best 3 passagiers. Best – Oirschot is een kippeneindje van niet veel meer dan 10 minuten. Eigenlijk is er wel iets voor te zeggen om de buslijn te laten beginnen bij het beste station, pardon: het Bestse station, in plaats van in Eindhoven. Door een strakke aansluiting trein-bus heb je nog een redelijk snelle verbinding.
We kiezen een landelijke provinciale weg langs boerderijen en langs wuivend…, wuivend… iets. Al sla je me dood, ik weet niet wat voor gewas er wuift op de akkers, maar er wuift in ieder geval iets eetbaars.
De Acht zaligheden, een stukje meer naar het zuiden in Brabant, zijn
bekend om hun langgevelboerderijen. Ik had er heel wat voor de camera
in dit gelinkte stukje. Er staan bij Oirschot langs de weg net zulke
boerderijen, maar ik meen er in het voorbijgaan ook een of 2 te zien
met een veel kortere gevel. Zouden dat dan kort uitgevallen
langgevelboerderijen zijn, of zouden ze kortgevelboerderijen heten? Ja,
verrek, de term: kortgevelboerderij bestaat echt. Ze komen vooral voor
in De Peel, iets oostelijker dan hier.
Ik stap uit bij een bescheiden busstation aan de rand van het centrum van Oirschot; niet meer dan één halte voor 141/ 142 in beide richtingen, en nog een buurtbushalte.
Tussen die halte en het centrum van Oirschot heb je winkelcentrum De Poort. Een gedeelte ervan is gevestigd in een oude fabriekshal met een schoorsteen. Echt heel origineel; niet zo’n doorsnee-winkelcentrum als er honderden zijn in Nederland.
Dat neemt me meteen al voor Oirschot in. Dit moet wel een leuke plaats zijn. In de loop van de middag zie ik geen aanleiding om daar anders over te gaan denken. Waarom heb ik 66 jaar gewacht met mijn bezoek? Vaak beslis je toch op grond van een eerste indruk of een plaats je bevalt.
De fabriekshal behoorde ooit toe aan meubelfabriek Teurlincx & Meijers. Oirschot was een centrum van meubelindustrie. Die is begonnen met boeren die in de winter meubels gingen maken om iets bij te verdienen. Later werkten er honderden Oirschottenaars in meubelfabrieken.
Een paarhonderd meter voorbij de voormalige meubelfabriek staat nog een aandenken aan deze tak van bedrijvigheid: de enorme houten stoel op de foto. Een nuchtere, sobere stoel zonder tierelantijnen, zulke stoelen maakten ze hier graag. Eerder functioneel dan comfortabel. Dit exemplaar, met zijn zitting op zo’n 3 meter boven de grond, is niet bedoeld om op te zitten.
Mijn wandeling door het centrum Oirschot voert naar oost, west en noord. Als ik een keer was afgeslagen naar het zuiden, dan had ik het in 1923 geopende Wilhelminakanaal kunnen zien, dat de industrie van deze streek een enorme boost heeft gegeven.
In hetzelfde jaar ging er een autobus Tilburg – Oirschot rijden, waardoor het dorp ook op de OV-kaart kwam te staan. Daaraan was een kwart eeuw gesteggel vooraf gegaan over aanleg van een stoomtramlijn Tilburg- Oirschot – Eindhoven of Tilburg – Oirschot – Sint-Oedenrode. Maar die is nooit gerealiseerd.
Oirschot heeft een beschermd dorpsgezicht en een monumentenlijst waar geen einde aan komt. Wat een contrast met een andere 10.000-plusser waar ik laatst was, Badhoevedorp, waar die lijst op de achterkant van een postzegel past.
Een
fotografische greep uit het Oirschotse dorpsschoon:
Aan de Latijnse school (2e van rechts op de onderste rij) doceerde ooit de katholieke geestelijke Petrus Vladeraccus (1571-1618). Die naam noem ik vooral omdat hij me om onduidelijke redenen op mijn lachspieren werkt. De Latijnse school van Oirschot (niet het gebouw) dateert uit de 14e eeuw.
Die waar ikzelf, Rembrandt van Rijn, Jan Steen en Herman Boerhaave op gezeten hebben, is nog ouder: uit de tweede helft van de 13e eeuw. Die viert dit jaar het feit dat hij 700 jaar geleden, in 1323, voor het eerst vermeld is. In de eerste decennia van zijn bestaan is er blijkbaar niets vermeldenswaardigs voorgevallen.
Alle ex-leerlingen worden uitgenodigd voor een knallende reüniefuif, waarbij je ook lessen kunt bijwonen. Ik denk dat ik die beker maar aan me voorbij laat gaan. Ik heb in die school al veel en veel meer lessen bijgewoond dan me lief is. En die 3 beroemde Gouden Eeuwers die ik genoemd heb, zijn naar verluidt verhinderd; die zou ik graag eens spreken, bijvoorbeeld over hun schoolervaringen.
En mijn tijdgenoten, dan? Die zijn nu vrijwel allemaal arts, professor, politicus, publicist, directeur ergens van, diplomaat, of topambtenaar, en dat allemaal in ruste. Wat kan ik daar tegenoverstellen? Ik heb bijna alle plaatsen in Nederland met meer dan 10.000 inwoners bezocht. Wie doet het me na?
Een andere geleerde uit de geschiedenis van Oirschot, naast Petrus Vladeraccus, was de arts Arnold Fey (1633-1679). Hij heeft ooit het leven gered van Amalia van Solms - indertijd de first lady van Nederland - met een geslaagde operatie. Dat was een zeldzaamheid bij deze medicus, die een zeer slechte reputatie bezat en wiens operaties een slagingspercentage hadden van minder dan fifty-fifty.
Amalia
kwam dus heel goed weg, en schonk Fey uit dankbaarheid het stadspaleis
dat je op de foto ziet; 2e van rechts op de bovenste rij. Dat heet
tegenwoordig de Hof van Solms, en niet de Hof van Fey; ergens wel
terecht. Het paleis is onlangs verappartement.
Links naast de Hof van Solms op de foto iets wat je in Brabant
verwacht, een v/m bierbrouwerij.
Oirschot telt 2 musea. Eén van die 2, Museum Kruysenhuis, is op zoek naar een nieuwe expositieruimte, en is daardoor momenteel gesloten. Het is gewijd aan de schilder Jan Kruysen (1874-1938). Wel open is Museum De Vier Quartieren in het hart van het dorp.
Ik heb nog maar krap 6 quartieren de tijd tot het sluitingsuur van 16:30. Het is wat laat geworden door die blikseminslag. Ik ben dan ook blij, van de vriendelijke museumvrijwilligster te vernemen dat de teksten van de audiotour erg bondig zijn.
Dat is inderdaad in veel musea een gesel: een tekst van een quartier aan te horen met een bonzend oor, terwijl je met dodelijk vermoeide voeten van het ene been op het andere staat te wippen. Museumteksten worden geschreven achter de laptop, waarbij de scribent vaak geen rekening houdt met de omstandigheden waaronder de bezoekers ze consumeren.
De hoofdmoot van het museum wordt gevormd door het verhaal van de boerenfamilie Vogels: vader, moeder, kinderen en een inwonende oma. Hun leefwereld is nagebouwd in het museum – dat van origine geen boerderij was, maar een 15e-eeuws kanunnikshuis. De Vogels’en leefden in de tijd van Vincent van Gogh, eind 19e eeuw. Van Gogh schilderde veel Brabantse boerentaferelen, waarvan je hier reproducties ziet.
En de familieleden Vogels vertellen zelf via de audiotour hun verhalen, die inderdaad verfrissend kort maar krachtig zijn. In sappig Brabants hoor je details over een leven vol armoede, moeite om de eindjes aan elkaar te knopen en zorgen of je wel 12 maanden per jaar eten op de plank had.
Maar
buren hielpen elkaar door zware tijden heen, en bedelaars klopten ook
nooit vergeefs aan de deur van een hoeve, ook al werden ze door de
boeren ‘schooiers’ genoemd. Mensen vielen in zulke kleine, hechte
gemeenschappen niet graag uit de toon: ‘Voor je het weet, heb je
proat’.
Rechtsboven moeder de vrouw aan het werk in de ‘geut’, de spoelkeuken, waar de gootsteen was.
Op de onderste rij de goeikamer, een vertrek vol rijkdommen, vol religieuze schilderijen en heiligenbeelden, en met knappe meubels. Maar de familie kwam er zelden, eigenlijk alleen als er visite was, van bijvoorbeeld de pastoor. Die mooie, luxe kachel staat er ook voornamelijk voor de sier; ‘we doen ‘m niet veel oan’, laat vader weten. Vader neemt een heel enkele keer wel eens een borrel, ‘als het eroan zit’, waarmee hij misschien bedoelt: als Bruin het kan trekken.
Behalve de mens, had ook het dier het niet gemakkelijk op zo’n hoeve. De karnton linksboven werd in beweging gehouden door de hond, die daarvoor moest lopen in de ronde, houten tredmolen. En het varken werd in het najaar geslacht, zodat er ook in de winter vlees op het menu zou staan. Zoonlief kreeg de varkensblaas, waar hij een foekepot van kon maken. Maar hij vond het wel zielig voor het varken, waar hij toch wel aan gehecht was geraakt. Volgend voorjaar zou er een nieuwe big gekocht worden, die hetzelfde lot zou ondergaan.
In de winter werd je iedere morgen in je bedstee wakker onder bevroren dekens. Je at ingemaakte groenten die in de kelder bewaard werden in grote Keulse potten. Vooral zuurkool was goed houdbaar.
En verder stonden er het hele jaar door vooral aardappelen op tafel, aardappelen, aardappelen en nog eens aardappelen, als diner, in de soep en als broodbeleg. En er zei nooit iemand: ‘gadverdamme, alweer piepers!’ Oma schilde elke dag een emmer vol; ze kon heel erg dun schillen. Je kunt bij dat verhaal alleen maar aan van Goghs Aardappeleters denken.
Net niet bevriezen in je slaapkamer, en de weckpotten van oma, zulke dingen herinner ik me nog uit mijn eigen zeer prille kindertijd. Verder weckt, sorry: wekt dit museum vooral wat ik ‘nostalgie over de wieg heen’ noem: een wat misplaatst terugverlangen naar tijden die je zelf niet meegemaakt hebt, en vast minder idyllisch waren dan het zou kunnen lijken in een museum. Goed, in die tijden was het leven eenvoudiger, overzichtelijker en gemoedelijker dan nu. Maar wie zou nou echt terug willen naar pakweg 1880?
Ik voel me hier een wandelend anachronisme, gewapend als ik ben met 21ste-eeuwse snufjes als een audiotour, een digitale camera plus een telefoon die kan fotograferen en tevens dienst doet als aantekenboekje. De familie Vogels zou er bijzonder weinig van begrijpen.
De
gastvrouw van het museum schenkt een gratis kopje koffie voor me in en
dingt wel iets af op het ‘sappige Brabants’ van de familie Vogels dat
ik meende te horen. Ze hebben de 2 stemacteurs die de boer en de boerin
vertolkten, moeten verzoeken om iets meer ABN-achtig te spreken. Hun
authentieke Brabants zou voor Hollandse bezoekers volkomen
onverstaanbaar zijn.
Ik
pak bus 141 naar Moergestel, waar ik nog een uurtje rond wil kijken.
Ook deze plaatsnaam wordt anders uitgesproken dan je zou kunnen denken:
MoerGEStel en niet MOERgeSTEL. Onderweg rijden we door het heel erg
kleine dorpje Spoordonk, waar nooit sporen gelegen hebben. Die
stoomtram naar Tilburg ging uiteindelijk niet door, zoals gezegd.
Staat er in Oirschot een reuzenstoel ter ere van de meubelmakers van
weleer; in Moergestel heb je een net zo opvallend standbeeld van een
schoenmaker. De schoenen in zijn handen zullen door schoenenkenners
ogenblikkelijk herkend worden als Van Bommels. De fabriek van die
befaamde, oerdegelijke, wat dâftige stappers staat al eeuwen in Moergestel.
Tegenwoordig staat die onder leiding van de 9e generatie van Bommels.
Moergestel noodt iets minder tot het maken van foto’s dan Oirschot deed. Ook begint bij mij de vermoeidheid toe te slaan. Ik heb vandaag voornamelijk achterkanten van bussen op de foto; steeds net te laat met fotograferen
.
Ik pak de volgende bus 141 naar Tilburg. De rit door die stad voert over opvallend slechte straten; vaak niet veel beter dan kinderkopjes. Aantekeningen maken is geen doen in zo’n schuddende bus.
Restaurant
Breexz bij station Tilburg, met zijn uitzicht op het busstation, en van
waaruit je meteen door het chippoortje naar het perron kunt lopen; dat
restaurant Breexz dus, dat bestaat gelukkig nog steeds. Ik was er in
2019 voor het laatst, in dit nogal spacey verhaal, en het heeft alle
crises overleefd.
Een andere keer: op
naar Made!
De digitale reiziger (147b)
Made in Brabant (2): Een fiets die zich moeilijk laat ‘Halsteren’
Halsteren
De volgende Brabantse
plaats met 12.000-en-nog-wat inwoners die ik ga doen, is Halsteren. Dat dorp ligt
ten noorden van Bergen op Zoom en is er bijna aan vastgegroeid. En in 1997
ingelijfd bij die gemeente.
Ten oosten van Halsteren
heb je Fort de Roovere. Dat lag in de West-Brabantse Waterlinie uit 1628, die
ooit Bergen op Zoom en Zeeland beschermd heeft tegen aanvallen van Spanjolen en
Fransozen. Tegenwoordig doet de linie - die weinig weerwerk zal kunnen bieden
als Poetin met bommen gaat smijten - dienst als natuur- en recreatiegebied en
historisch monument.
Het werkwoord
‘halsteren’ betekent zoveel als: een paard op slot zetten met behulp van een
halster. Maar de plaatsnaam Halsteren heeft niets met paarden te maken. Hij zou
afgeleid zijn van Halhastert, wat Oudnederlands is voor: staartvormige uitloper
van hoogland.
Staart, het heeft dus
bij nader inzien wel degelijk met een paard te maken; een paard heeft ten
slotte een staart, en niet zo’n kleine ook. Maar er is ook een andere theorie over
de naam Halsteren; die zou ook afgeleid kunnen zijn van Alta Terra, en dat is Latijn
voor: het hoge land.
Bij dat hoge land moet
je je niet zoiets voorstellen als de Utrechtse Heuvelrug of de Holterberg. Nee,
die hoogte reikt niet verder dan 22 meter boven NAP. Dit is de Brabantse Wal,
ook wel aangeduid als de zoom waar de naam Bergen op Zoom naar verwijst. Het is
de ‘steilrand’ op de grens van zandgronden en zeeklei; Bergen op Zoom ligt /
lag net zo goed aan zee als Bergen aan Zee. Ook dat ‘steil’ valt in praktijk
wel mee; het is hooguit hier en daar vals plat.
Van station Bergen op
Zoom rijdt er een hele vloot streekbussen door Halsteren: 102 naar Oude Tonge, 107
naar Stavenisse, 108 naar Sint-Annaland en 310 naar Rotterdam (momenteel niet
verder dan Heinenoord). Met één ervan reed ik in 2012, in het gelinkte stuk
hierboven, al eens door Halsteren. Maar dat telt niet mee voor het ‘er geweest
zijn’, dan moet ik toch minstens de voet of een fietsband aan de grond gezet
hebben.
Ik ga Halsteren doen
per fiets; uitgelezen weer om voor het eerst dit jaar weer eens op een OV-fiets
te stappen, en die steile zoom zal me ook niet tegenhouden.
Ik ben wel wat
kopschuw geworden voor het fenomeen: OV-fiets. Het lenen ervan gaat
tegenwoordig helemaal digitaal, en gaat ook nog wel eens mis. Ik maakte er in mei
2022 kennis mee in Den Bosch, bij een rit naar de Moerputten, in de
allerlaatste aflevering van de rubriek Beminde zaterdag. (Is dat dus nog maar
16 maanden geleden??)
Je huurt de fiets
nu door je chipkaart, waarop het OV-Fietsabonnement staat, tegen het slot aan
te houden van de fiets van je keuze. Dan springt het slot open en kun je meteen
wegrijden. Bij terugkeer in de stalling druk je een knop op het slot in, waarna
je het dicht kunt drukken. Daarmee heb je de fiets ingeleverd en eindigt de
huur. Geen gedoe met sleutels, en ook menselijke tussenkomst van de
stallinghouder met zijn scanapparaat is niet meer noodzakelijk.
Maar de fiets onderweg op slot zetten ging iets minder soepel
dan ik gedacht had:
Ik leg
de fiets vast aan een houten hek.
Dat is nog even puzzelen. Ik druk
op dat ene knopje op het slot, dan gaat er een lichtje branden, dan kan ik de
ketting eruit trekken, dan gaat het lichtje flikkeren en kan ik ook het slot
dichtdoen, maar dan kan ik de ketting er niet meer insteken, zodat ik eerst
weer… Het gaat gepaard met enige vergeefse pogingen en de nodige
godslasteringen, en ik heb de volgorde niet precies onthouden.
Maar uiteindelijk
weet ik de fiets toch vast te ketenen. Kennelijk zit er GPS op dat slot en weet
het dat de fiets zich niet bevindt in de stalling van Den Bosch, maar bij de
Moerputten. Anders zou nu mijn huur beëindigd zijn en de fiets daarmee
ingeleverd.
[…] [Ik ben weer eens verdwaald] en ik kijk nog eens op GoogleMaps, zie dat ik
helemaal verkeerd zit, en loop terug naar de fiets.
Godverdorie, ik ben
het fietssleuteltje kwijt, wat nu? Oh nee, wacht even, dat zat er helemaal niet
meer op, zoals ik nota bene daarnet al uitgebreid heb besproken. Maar hoe krijg
ik dat slot nu open, zonder vijl en breekijzer? Ja, nee, oh ja, ik was het even
vergeten, maar de slogan luidt zoiets als: je chipkaart is de sleutel. Ik houd
die kaart tegen het slot, en zie (en hoor): het springt open.
Dat is meer dan ik kon zeggen toen ik in oktober 2022 een
middagje ging fietsen op de Utrechtse Heuvelrug, om te genieten van de herfstkleuren.
Op station Driebergen-Zeist huurde ik zo’n OV-fiets met digitaal slot.
Aangekomen in Leersum, stopte ik bij een cafetaria voor een
broodje en een verkwikkend glas gazeuse. Het slot ging opvallend gemakkelijk op
slot. Maar toen ik weer wilde opstappen, kreeg ik het met geen mogelijkheid
meer open met mijn OV-Chipkaart.
Wat deed ik verkeerd? Ik belde NS-klantenservice. Na een
paar keer doorverbonden en teruggebeld worden, werd duidelijk dat de vorige
lener van die fiets verzuimd had, hem op slot te zetten bij het inleveren. Zijn
of haar huur liep daardoor dóór, en kwam pas tot een einde toen IK de fiets op
slot zette.
In Leersum dus, en niet op station Driebergen-Zeist. En ik
dacht nog wel, dat dat wonderslot GPS aan boord had om te kunnen vaststellen of
hij bij het station stond of ergens in de rimboe. Van NS mocht ik de fiets in
Leersum achterlaten tegen het tuinhekje van de cafetaria. Ze zouden hem later wel
komen ophalen. Gelukkig rijdt er een bus van Leersum naar Driebergen-Zeist; 13
km teruglopen vond ik minder aantrekkelijk.
Ik vreesde, dat de fiets gestolen zou worden voordat NS hem
zou komen ophalen, en dat ik hem dan zou moeten vergoeden. Of dat ik een mega-boete
of een torenhoge rekening zou krijgen voor een huur van misschien wel weken of
maanden lang, waar ik part noch deel aan had. Maar uiteindelijk heeft die
middag me niets gekost – behalve de busrit en mijn humeur. Ik had zo de pee
over in over die vergriepte middag, dat ik er geen syllabe over geschreven heb op
deze site, en kan er dus ook niet naar linken.
Toen heb ik mijn lesje wel geleerd in Leersum, en ga nu in
Bergen op Zoom zorgvuldig na of de fiets die ik wil huren, wel op slot staat. Dat
is het geval. Hij springt ook met een duidelijk hoorbare klik open als ik mijn
chipkaart ertegenaan houd. Ik kan met een gerust opstappen.
Een uur later, na een tocht door een aangenaam groene
omgeving, wil ik de fiets ‘halsteren’ op een parkeerplaats bij Fort de Roovere.
Maar nou krijg ik die fiets weer niet op slot, net als die keer bij de
Moerputtenbrug. GADVERDIMME!!
De instructie die op de bagagedrager van de fiets staat is
te summier; als je het zo doet, lukt het niet. NS heeft HIER een iets
uitgebreider verhaal op zijn site: https://www.ns.nl/deur-tot-deur/ov-fiets/slot.html
Maar op het instructiefilmpje op die pagina, dat ik na thuiskomst pas zie,
wordt het weer net iets anders verteld.
Je hebt mensen die zoiets gewoon op intuïtie doen, zonder de
minste instructie. Maar dat zijn handigere mensen dan ik. Pas na 10 pogingen
slaag ik erin, de ketting om een houten hek heen te slaan én vervolgens ook nog
het ringslot dicht te drukken. Pffff!
Ik ga het fort De Roovere bewandelen. Het is genoemd naar Pompejus
de Roovere, de eerste bevelhebber ervan. Het maakte zoals gezegd deel uit van
de West-Brabantse Waterlinie, die liep van Bergen op Zoom naar Steenbergen. Die
is in 1628 aangelegd op bevel van Frederik Hendrik de Stedendwinger, die bang
was voor een herhaling van het beleg van Bergen op Zoom 6 jaar eerder.
Later heeft Menno van Coehoorn (1641-1704), dé vestingbouwer
van zijn dagen, de vesting nog verbeterd en er een complete verdedigingslinie
van gemaakt. Het hele gebied langs de linie kon onder water gezet worden bij
nadering van de vijand. Daar dat gebeurde met zout water, waren de boeren daar
niet zo blij mee.
Mede door deze waterlinie gold Bergen op Zoom als
onneembaar. De Maagd, werd de stad wel genoemd. Maar zij bleek toch een minder
standvastige a-romantic (eeuwige vrijgezel) dan ondergetekende, want in 1747
liet zij zich (in)nemen door een Franse Generaal, die zij vast wel erg innemend
vond.
In de huidige eeuw is het fort opgeknapt en opgeleukt met De
Schaft, de Pompejustoren en de Mozesbrug. De eerste is het gebouwtje op de foto
linksboven, met die curieuze boom (maar dat zijn er eigenlijk 2). Wat er te
zien of te doen is in de Schaft weet ik niet; hij is op maandag gesloten. Het
is maandag; dat had ik geloof ik nog niet gezegd. Altijd een linke dag om op
pad te gaan; er zit dan veel dicht.
De Pompejustoren is een rare, aartslelijke, houten contraptie
die op een bastion staat en vervaarlijk overhelt naar ’s vijands zijde van het
fort. Hij is 25 meter hoog, en biedt naar verluidt een magnifiek uitzicht over
de omgeving, mits je er een klim over 129 traptreden voor overhebt. Maar hij staat
zelf het uitzicht te verpesten.
Al bood je me een ton, dan klom ik niet naar dat platform! Niet
zozeer voor die treden - je kunt onderweg altijd even uitrusten - maar wel in
verband met hoogtevrees. Wel daal ik de 48 treden af (met het vooruitzicht, ze
straks weer op te moeten) van de Mozesbrug.
Over deze brug kun je als het ware door het water lopen. Als je het niet gelooft, zie de foto’s! Hij heet Mozesbrug omdat het water van de Schelfzee voor hem en zijn landgenoten uiteen week (Exodus 14). Als je ook dat niet gelooft, is het altijd nog een leuk sterk verhaal.
De Pompejustoren heet op de toelichtingsborden terecht een
blikvanger, maar de Mozesbrug hebben ze zo verstopt dat je hem van enige
afstand niet kunt zien. Anders zou hij de historie geweld aan doen. Want hij is
niet origineel 17e-eeuws, maar 21ste. Net als de Pompejustoren, die je van
kilometers afstand ziet.
Als je de Halsteraars mag geloven,
is deze Mozesbrug tot ver buiten de landsgrenzen vermaard om zijn ontwerp. Ik
vind die brug aardig gevonden (toen ik hem gevonden had), heel aardig ontworpen
en beslist fotogeniek, dat zeker.
Wat is er verder nog te zien in
Halsteren? Ik krijg mijn fiets deze keer zonder moeite weer los op vertoon van
mijn OV-chipkaart, en ga een knooppuntenroute volgen die me in de dorpskern moet
brengen. Die routes staan altijd perfect aangegeven, maar ik slaag er toch weer
in om een verkeerde afslag te nemen.
Ik beland op een hoge en steile
(fiets)brug over een snelweg (linksboven op de foto). Dit is het enige punt
waar ik van mijn fiets af moet om een helling te bedwingen. Verder valt het erg
mee met de bergen op die zoom.
Ik bemerk uiteindelijk mijn verdwaling,
moet weer terug over die steile brug, en bereik het dorp Halsteren met een
omtrekkende beweging over platteland en door zeer leefbare, doch opvallend saaie
buitenwijken. ‘Opvallend saai’, is dat niet een contradictie? Je noemt een wijk
saai als je er niets bijzonders opvalt, en als je wel iets opvalt, doorbreek je
de saaiheid.
Halsteren blijkt zo’n plaats waar
een fotograaf de krenten uit de pap moet halen, in tegenstelling tot Oirschot,
hierboven.
Zou er in Halsteren wel iets open
zijn? Ik heb helemaal niets bij me, geen slok drinken en nog geen korst brood. Ja,
gelukkig, in het hart van een dorp is een gezellig terras waar in ieder geval
mensen zitten te eten. Het hoort toe aan ‘Dé huiskamer van Halsteren’, Restaurant
1633, een naam die al op de gevel stond, lang voordat het een restaurant was.
Toen was het het raadhuis, dat in dat jaar gebouwd is.
Ook deze keer heb ik 6, 7 pogingen
nodig om mijn fiets te ‘halsteren’ aan een hek, én het ringslot dicht te
drukken. En ook deze keer weet ik niet meer hoe ik dat nou precies gedaan heb.
De hamburgers in dit ex-raadhuis
heten burgermeesters. Je kunt zelfs een ‘corrupte burgermeester’ bestellen. Die
doet me teveel denken aan een burgemeester die niet geheel van onbesproken
gedrag was, onder wie ik nog gediend heb op een gemeentehuis. Ik houd het daarom
maar op de tosti Hawaii.
Het is al over vieren als ik die
zeer late lunch bestel. Ik begon mijn fietstocht in Bergen op Zoom pas om 13:45
en moet hem in ieder geval rekken tot na halfzeven, als ik de bankrekening van
NS niet onnodig wil spekken. Een Dal Vrij-abonnement dwingt tot continue haast als
je mikt op inchecken vóór 16:00 of juist tot een zeer relaxt tempo, als je dat
wil doen na halfzeven. Het laatste valt verreweg te verkiezen boven het eerste.
Ik heb nu alle tijd om me nog een keer gazeuse te laten bijschenken; ik ben
geloof ik de laatste die prik nog zo noemt.
Een vast programmapunt in
Brabantse plaatsen is het fotograferen van het oude tramstation (rechtsonder op
de foto). In Halsteren ligt het aan de ingang van het dorp en heet het nu:
cafetaria Vogelenzang.
De provincie Noord-Brabant moet
100 jaar geleden wel een heel dicht vertakt stoomtramnet gehad hebben. In
Halsteren reed zelfs een internationale tram: Antwerpen – Tholen, via onder
meer Ekeren, de grensplaats Zandvliet, Woensdrecht, Bergen op Zoom en
Halsteren. In Antwerpen lag het beginpunt op het Klapdorp in het centrum van de
stad. Het was een rit van 45 km, waarvoor je wel 2½ uur mocht uittrekken.
De lijn was aangelegd als Kaapspoor:
1067 mm spoorbreedte. Maar in 1919 werd het Belgische gedeelte van de lijn
omgebouwd tot meterspoor, om de tram te kunnen laten rijden op het Antwerpse
tramnet. Internationale reizigers moesten daarna overstappen in Zandvliet. Het
trajectgedeelte in België werd in 1931 geëlektrificeerd.
Ik sta altijd versteld van zulke tramlijnen door vrij dunbevolkt
gebied, terwijl tramprojecten tegenwoordig alleen in grote steden kans van
slagen hebben (en daar ook nog vaak niet van de grond komen). Deze
grensoverschrijdende tramverbinding, geopend in 1887, moest het vooral hebben
van goederenvervoer, onder meer suikerbieten, al vond er ook personenvervoer
plaats.
Op het Belgische trajectgedeelte werd na de elektrificatie een
80-minutendienst geboden. 6 keer per dag reed er een aansluitende stoomtram de
grens over naar Nederland. De eerste tram van Zandvliet naar Antwerpen vertrok om
4:15 en de laatste tram uit die stad kwam binnen om 0:45.
In 1935 werd het Nederlandse
gedeelte van de lijn opgedoekt. Het traject Antwerpen – Zandvliet heeft het nog
uitgehouden tot 1960.
In de periode 1899-1937 reed er vanaf
het tramstation in Halsteren ook nog een stoomtram naar Steenbergen; een bescheiden
ritje van nog geen 10 km. Aangekomen in Steenbergen kon je dan weer verder
trammen naar Oudenbosch of Anna Jacobapolder - en daar weer de befaamde
veerpont naar Zijpe nemen, die iedereen in Nederland kende, omdat hij altijd op
de radio werd omgeroepen als hij uit de vaart was genomen.
Eindelijk snap ik nu, hoe ik het
ringslot zonder problemen dicht kan drukken. Je moet de zwarte knop op het slot
1 seconde indrukken, en hem dan loslaten. En dan pas het ringslot sluiten. Dat
had ik eerst even niet door. Tot nu toe heb ik die knop fanatiek ingedrukt
gehouden. Maar dan blokkeert dat slot. Of zoiets.
Dát is het! Nooit meer vergeten,
nu! Op het instructiefilmpje van NS is het ook te zien, zij het niet al te
duidelijk: op 0:24.
Ik heb, inclusief verdwalingen en
omwegen, vanmiddag ruim 20 km per fiets afgelegd. Een aardige afstand om er
weer in te komen, in het OV-fietsen. En het is alleen maar een opmaat voor een
langere fietstocht Breda – Made, waarmee ik de titel van deze pagina, ‘Made in
Brabant’, hoop waar te maken. Wordt vervolgd.
Het vervolg op de 2 delen hierboven heeft enige tijd op zich
laten wachten. De datum van vandaag is: woensdag 11 oktober 2023, een dag op de
grens van nazomer en echte herfst. Het is droog, maar niet van harte, en er staat een straffe,
gure wind. Geen weer om op zo’n zwaar trappende NS-fiets te stappen, dus het
wordt de bus.
Lijn 123 moet ik hebben. Die vertrekt van perron K van het
busstation boven station Breda, in een uithoek van dat grote platform. Hij
filmt nog ‘999 sorry, buiten dienst’, maar dat zal spoedig veranderen in ‘123
Raamsdonksveer’.
De rit daarheen voert via Terheijden, langs Wagenberg, door
Made en ten slotte door Geertruidenberg. De bus doet daar ruim 3 kwartier over,
maar ik heb er de hele middag voor uitgetrokken, met tussenstops in Terheijden
en Made.
Bus 123 rijdt in de dal-uren elk half uur, maar in de brede
spits 4 keer per uur, in een scheve 10-20-10-20 minutendienst. De helft van de ritten
eindigt dan bij het v/m gemeentehuis van Made. ’s Avonds, in de weekends en in
de vakantie is er uurdienst. Het is niet eens zo slecht voor een lijn die bepaald
niet door metropolen voert.
Als de vertrektijd nadert, stromen er wat reizigers tezamen op
dit hoekje van het busplatform. Met een dozijn passagiers vertrekken we. De bus
stopt niet in het centrum van Breda en neemt meteen de Terheijdenseweg. Er
stapt nog een plukje scholieren in. Helemaal volle bussen zal ik vanmiddag niet
zien. En net als in vele andere streken is ook hier de streekbus voornamelijk
een schoolbus.
Ten noorden van de stad ligt, verscholen achter bosjes, de Spinolaschans
uit 1624. Daar had ik zullen gaan kijken als ik op de fiets gegaan was.
De schans is opvallend genoeg genoemd naar de staatsvijand
nr. 1 uit die tijd, Ambrogio de Spinola, een Spaanse legerleider. Die heeft de
schans laten opwerpen tijdens een van de 3 beleggen die Breda te doorstaan
heeft gehad in de Tachtigjarige Oorlog.
Nadat de stad weer in Staatse handen was gevallen, heeft
Spinola de schans nog snel ontmanteld, alvorens de aftocht te blazen. Maar 12
jaar later, bij het volgende beleg van Breda, is hij onder Frederik Hendrik de
Stedendwinger, de legeraanvoerder van de Nederlanden, opnieuw bemanteld, zal ik
maar zeggen. Tot na WO II heeft de schans nog een militaire functie gehad. Nu
is het een natuurgebied.
Hij staat ook bekend als de Grote Schans. De Kleine Schans
ligt een paar kilometer ten noorden ervan bij Terheijden; de voornaamste reden
dat ik in dat dorp uitstap. Beide schansen zijn gelegen aan het riviertje de
Mark, dat bij Turnhout in Vlaanderen ontspringt en bij Dinteloord onder de naam
Dintel uitstroomt in het Volkerak. Ik fietste er in 2021 nog langs, stroomopwaarts,
van Breda richting België.
Ik stap uit bij de halte Polderstraat, in het hart van Terheijden.
Het dorp is ontstaan in de 13e eeuw, in een nogal drassig gebied. De naam houdt
‘vermoedelijk’ verband met een heideveld, meldt de Wikipedia, waaruit ik ook
voor deze aflevering weer de nodige feiten en weetjes heb opgelepeld. De
geleerden hebben er vast jaren over gedaan om dat verband te leggen. Etymologie
is altijd verrassend, maar soms ook verrassend voor de hand liggend.
In een doodstille, ruim opgezette buitenwijk zoek ik de weg
naar de Mark. De enige dingen die hier bewegen, zijn de bladeren aan de bomen.
Dan een straatje dat Markant heet, nee, nee: Markkant. Erg markant is dit dorp
ook niet, zo op het eerste gezicht.
Helaas is de Mark niet overal te zien. Hij stroomt achter een dijk
die is afgesloten met hekken. Er zijn werkzaamheden gaande aan de regionale
keringen, wat dat ook maar zijn.
Toch nog een blik op de Mark bij het Veerhuis. Daarvoorbij begint
de Kleine Schans. Net als de Grote is hij een aantal malen ontmanteld en weer
opgebouwd; het laatste telkens als er gedonder was: in het Rampjaar 1672 en in
1830, ten tijde van de Belgische Opstand. Daartussenin roerden in de 18e eeuw
ook de Fransen zich nogal eens.
De inwoners van Terheijden waren verantwoordelijk voor het
onderhoud van de Kleine Schans. Als er werkzaamheden verricht werden, moesten zij
anderhalve kan bier per bewoner per dag leveren aan de arbeiders. En in de (Ramp)jaren
1672-1676 brachten de dorpelingen in totaal 2600 bossen stro bijeen voor de
slaapplekken van 1200 soldaten.
De schans maakte deel uit van de Zuiderwaterlinie in
Brabant, de oudste (17e eeuw), langste (ca. 120 km) en ‘meestgebruikte’
waterlinie van NL. ‘Meestgebruikte’ zal wel een eufemisme zijn voor: vaakst
belegerde. Hij omvat 11 vestingsteden en -dorpen, van Bergen op Zoom tot en met
Grave, onder Nijmegen.
In 2010 begon er een grootscheepse renovatie van de Kleine Schans.
Hij wordt omgetoverd tot een recreatie- en natuurgebied.
De molen De Arend aan de rand van de schans heeft niet echt 2
kromme wieken. Dat lijkt maar zo. Het is zo’n raar effect dat ontstaat wanneer
je een panoramafoto maakt van een bewegend object.
Hoe weinig markant Terheijden ook is, in het dorp
fotografeer ik toch een paar aardige gevels.
Ook tijdens dit niet heel opzienbarende dagtochtje zie ik
toch weer een paar dingen die ik nergens anders ooit gezien heb. In het hart
van het dorp, bij de kerk, staat een houten bord met stalen naamplaatjes erop geschroefd.
Monumenten met een opsomming van namen zijn meestal opgericht ter nagedachtenis
aan dodelijke slachtoffers ergens van. Maar hier gaat het om personen uit de gemeente
Drimmelen die gedecoreerd zijn met een koninklijke onderscheiding. Een lintje wordt
je hier je hele leven nagedragen. Zo’n plaatje wordt er subiet af geschroefd,
fantaseer ik, als de gedecoreerde in ongenade valt door bijvoorbeeld
grensoverschrijdend gedrag.
Over het plein rennen 4 kinderen achter elkaar aan, elk
gekleed in een oranje onesie en vooraf gegaan door een volwassen man die
hopelijk niet de rattenvanger van Terheijden is. Het heeft me een paar jaar
gekost om erachter te komen dat zo’n kledingstuk met broek, trui en muts uit
één stuk een WANsie heet, op z’n Engels, en geen oNEEsie, op zijn Hollands.
Het is al ruim voorbij het noenuur. Ergens lunchen? Het grote
etablissement De Gouden Leeuw is een soort van dicht; ik zie nergens beweeg
achter de ramen. Uit GoogleMaps maak ik op dat het groepsrestaurant is, en dus
niet openstaat en opengaat voor alleengaanden, die zo maar komen aanwaaien. Dat
is maar goed ook; de soepballetjes komen er uit een blik; dat is een minpunt
dat vermeld staat in een Google-recensie.
Zelf werp ik er een, een blik dus, op het beeld van de
stier, ontworpen door Yvonne van Oosterhout. Het is gemaakt van cortenstaal.
Dat is een staallegering die erg goed bestand is tegen corrosie, maar er desondanks
uitziet alsof hij alreeds verroest is. Cortenstaal hoeft niet geschilderd.
Dit pleintje heette d’n Bleyk, waar vrouwen in vroeger
eeuwen hun was te drogen en te bleken legden. Bovendien werd er vee verhandeld.
Deze 2 zaken komen samen in het beeld D’n Bleyk, dat een toonbeeld is van
kracht en doorzettingsvermogen; een symbool voor Terheijden, zo heet het op het
bordje met toelichting.
Net als ik probeer te beredeneren wat er nu precies waar samenkomt,
en waar dat dan wel uit bleykt, word ik aangesproken door een bejaarde man die
nadert achter een rollator. ‘Vindt u dit ook zo’n mooi beeld, meneer?’
Ja, je zult eens een foto nemen in Brabant, zonder dat een
autochtoon zich ertegenaan gaat bemoeien! Ik antwoord, eerder diplomatiek dan
naar waarheid, dat ik het een prachtbeeld vind, in een mooi dorp.
‘Een mooi dorp, zegt U? Ja, ja, dat is wel waar. Máár: er wonen géén mooie
mensen!’
Hij zegt het zelf, maar laat er een astmatische, roestig klinkende lachbui op
volgen, ten teken dat het maar een grapje is.
Ik vind toch nog iets wat open is: Café De Zevende Hemel
annex Eterij Feesterij De Reddende Engel. Dat klinkt goed. Een van mijn
vooroordelen over Brabo’s is dat ze complete dagen blijven plakken in zo’n
gelegenheid en daar in successie koffie, lunch, thee, aperitief en diner
gebruiken en daarna nog een poosje blijven na-bieren. Café De Zevende Hemel / Eterij
Feesterij is daartoe open van 11:00 in de ochtend tot 1:00 in de nacht.
Ik houd het maar bij de tosti Hawaii, die uitgegroeid lijkt
te zijn tot mijn standaardlunch. Omdat ik de bus, die ik eigenlijk had willen
nemen, niet meer ga halen, blijf ik er nog een halfuurtje natafelen. Als ik
vertrokken ben, zullen ze dan ook wel tegen elkaar zeggen: ‘Die Hollanders,
altijd haast, altijd even ongedurig. Geen plakkers…’
Ik sta in de abri, en verroest, daar komen die 4 in oranje
onesies gehulde kinderen weer aan. Deze keer gaan ze in normaal wandeltempo. De
rattenvanger hebben ze afgeschud; die zie ik niet meer. Als dit een symbolische
roman was, zouden die 4 iets betekenen. Maar ik schrijf gewoonweg op wat me
opvalt, zonder er zelf iets van te begrijpen.
Behalve mij en een middelbare vrouw die er wat moeizaam
ingeklommen is, bestaat ook het passagiersaanbod van deze bus louter uit
scholieren. In Wagenborg stopt de bus alleen bij een kruispunt aan de rand van
het dorp. Dat sla ik maar over; het is al niet vroeg meer.
Van Made koester ik op voorhand geen hoge verwachtingen. Een
museum heeft het dorp niet op de plattegrond, evenmin als een defensiewerk. De
lijst van voornaamste bezienswaardigheden is er niet lang en bestaat, naast de
kerken en kloosters die je in Noord-Brabant verwacht, alleen uit een watertoren
en een molen.
Die watertoren zie ik al als de bus het dorp binnenrijdt. Ik
stap dus meteen uit. De bakstenen toren staat in mijn aantekeningen bondig als 1948,
600, 44. Die getallen betekenen achtereenvolgens het bouwjaar, het aantal kuub
water die hij kan bevatten en de hoogte in meters.
De toren is buiten gebruik als waterreservoir, maar heeft nog wel een functie als onderstel voor zendmasten. Hij mag dan van baksteen zijn, maar daarmee is het nog geen Backsteinexpressionismus. Een fantasieloos ontwerp. Bovendien hoort het gevaarte eigenlijk niet eens thuis op de monumentenlijst van Made, want het staat in Hooge Zwaluwe, 10 meter over de grens. Niet dat het veel uitmaakt; beide dorpen ressorteren sinds 1997 onder de al genoemde gemeente Drimmelen.
Molen Hoop Doet Leven – Bacchus – Oos Jaas – R.K.
Bernarduskerk
De Molen Hoop Doet Leven ligt ingeklemd tussen een
supermarkt en het bijbehorende parkeerterrein. Waarom hebben ze dat ding daar
neergezet; is dit nou een geschikte molenbiotoop? Of liever: waarom hebben ze
Made eromheen gebouwd?
De molen dateert al van 1867, toen er nog geen supermarkten
en parkeerterreinen bestonden. Hij is daarna deels ingestort, gerestaureerd,
vervallen, wederom gerestaureerd en wederom vervallen; hij maalde weer graan
voor brood en is nu buiten functie, maar zal ten derden male (of inmiddels al ten
vierden male; ik ben de tel kwijt) gerestaureerd worden en weer malen.
Ook de NH kerk verkeert in restauratie. Hetzelfde geldt voor de voornaamste weg van het dorp, de Nieuwstraat, die momenteel leeg is van auto’s. Het lijkt tegenwoordig wel eens of heel Nederland op de schop ligt. Maar die nu lege weg voert naar een redelijk knus dorpshart, waar ik het onvermijdelijke carillon hoor beieren, zonder dat ik het zie.
Molenaar – Kloosterkapel – Woonhuis aan de Marktstraat -
Raadhuis
Ik ben in de buurt van het oude raadhuis uit 1871, thans
kantoorgebouw. Ik had hier typisch zo’n draak van Kropholler verwacht, maar dit
is best een fotogeniek optrekje. Het nieuwe gemeentehuis van Drimmelen is een
lelijk modern geval op een steenworp hier vandaan, in een park dat Park heet.
Made heeft een paar opvallende beelden. Die ene, rechtsboven op de fotocollage
hierboven, stelt volgens een van mijn Whatsapp-contacten een man voor die een
selfie maakt. Maar aangezien dit beeld van Pieter de Monchy Bacchus heet, de god
van wijn en dronkenschap, zal het eerder een wijnkroes zijn die hij in de hand
houdt. Wat hij op zijn schouder draagt, weet ik niet, maar het zou heel goed
een korf vol vruchten van de wijnrank kunnen zijn.
De Molenaar van beeldhouwer Piet van Heest sjouwt een enorme
meelzak, die helaas niet geheel op mijn foto staat. Niek van Leest schiep het
beeld Oos Jaas dat staat op het Raadhuisplein; een heel erg struis vrouwspersoon.
Johanna van Zwol, kortweg Jaas, dreef in de late 19e eeuw
een café nabij deze plek. Zij staat symbool voor de vrouwen van Made, die
doordeweeks het dorp en hun gezin draaiende moesten houden als hun mannen ver
buiten het dorp hun boterham bijelkaar aan het ploeteren waren.
Made ligt op de Naad van Brabant, de grens tussen zandgrond
en rivierklei die loopt van west naar oost, en net zo lang is als Noord-Brabant
zelf. Made is ook Engels voor ‘gemaakt’, zoals de onvolprezen Wikipedia terecht
stelt. Foto’s die je in Made neemt, zijn dus made in Brabant, een inkoppertje
dat ik er dan ook maar ingekopt hebt. De naam Made is ook verwant aan het
Engelse meadow, weide.
Made, Park
En dan de zeperd die ik kon verwachten op een dagje
streekvervoer: de uitgevallen rit. Het gaat om een bus naar Raamsdonksveer op
lijn 123, die had moeten vertrekken van het kleine busstation bij het park, dat
Park heet. Naar mijn ervaring valt er momenteel zo’n 10 à 15% van de busritten
uit – behalve bij EBS, waar je al blij bent als er een bus wél aan de halte
verschijnt.
Onbegrijpelijk, dat de vervoersmaatschappijen ermee wegkomen;
veel minder ritten rijden dan ze zijn overeengekomen met de concessieverleners!
Ik heb nog niets gelezen over mega-boetes, die absoluut passend zouden zijn.
Nog maar een extra rondje wandelen door Made. Daarna neem ik
de volgende bus. In Raamsdonksveer wil ik overstappen op de Brabantliner naar
Utrecht Centraal Jaarbeurszijde. Bij de overstaphalte Essenboom, in een
buitenwijk van Raamsdonksveer, komt hij net aanrijden. Een gelukje dat je een
enkele keer wel eens hebt als OV-reiziger: hij heeft 12 minuten vertraging en had
al lang weg moeten zijn.
Ik nam de Brabantliner (v/h: Interliner, vv/h de Snelwegbus)
in de zomer van 2012 2 keer (deel 1, deel 2). Sindsdien is er niet veel
veranderd in de opzet van deze langeafstandsstreekbus die rijdt via de A27, een
weg waar eigenlijk al heel lang een spoorlijn naast had moeten liggen.
Je had, en hebt nog steeds 2 lijnen die deze streek
verbinden met Utrecht:
lijn 400: Oosterhout – Raamsdonksveer (3 haltes) – Hank – Nieuwendijk - Sleeuwijk – Vianen – Utrecht Centraal Jaarbeurszijde,
en
lijn 401: Breda – Hank – Nieuwendijk -
Sleeuwijk – Vianen – Utrecht Centraal Jaarbeurszijde.
De laatste rijdt alleen doordeweeks.
Daar is in de tussentijd nog lijn 402 bijgekomen: Breda –
Gorinchem.
De lijnen worden gereden met de Mercedes-Benz Intouro, een touringcarachtige bus, omschreven als ‘hogevloerbus voor interstedelijk vervoer’.
Na Nieuwendijk zit ik er alleen in, en dat blijft zo tot
Utrecht. Toch wordt deze rit niet voor niks gereden (of alleen voor een
pretreiziger) want in Utrecht staat er een hele menigte klaar voor de retourrit
naar Oosterhout, waaraan deze vertraagde bus meteen moet beginnen.
Onderweg heb ik die twee stukken uit 2012 overgelezen. Ik
zie dat ik die grap over Made in Brabant toen ook al gedebiteerd heb. En verder
weet ik ook niets nieuws meer te schrijven over de Brabantliner, dus dit stuk
is uit. Houdoe!
Frans Mensonides
22 oktober 2023
Er geweest: Oirschot woensdag 26 juli,
Halsteren maandag 14 augustus 2023, Made woensdag 11 oktober 2023
©
Frans Mensonides, Leiden, 2023