De septemberaflevering begint op zaterdag de 4e, een
bijzondere gedenkdag, want het is de 425ste geboortedag van de beschermheer van
deze rubriek: Constantijn Huygens. Je ziet zijn portret links. Misschien vraag
je je af, wat mijn grootmoeder daarnaast doet, maar die kwam vandaag 125 jaar
geleden op de wereld, exact, op de dag nauwkeurig, 300 jaar na Huygens.
Als ik geloofde in voortekenen, of natekenen, of wat voor
tekenen dan ook, zou ik hier een waterdichte verklaring voor moeten bedenken.
Maar ik zie het gewoon als een heel opmerkelijk toeval, niet meer en niet
minder. En aan toeval valt niets te verklaren. Vergeet het dus maar; ik herdenk
het feit toch elk jaar zelf wel.
Lering en vermaak, dat was de filosofie van Constantijn Huygens, en vele van zijn collega-dichters uit de 17e eeuw. Lering en vermaak, dat is ook mijn drijfveer voor het schrijven van deze rubriek, en eigenlijk mijn hele site. Ik leer iedere week weer ontzaglijk veel van al die omzwervingen die ik maak, alle dingen die ik tegenkom, en alle feitjes die ik daarover wil opzoeken. En ik vermaak me er ook elke keer weer kostelijk mee. Dus ik denk dat ik er nog wel een poosje mee zal doorgaan.
Gezien in Middelburg
De sage van de Duivelsbrug (1)
De Mark bij Breda, vanaf de Duivelsbrug
De tocht van deze zaterdag voert naar Strijbeek, dat
waarschijnlijk genoemd is naar een beek waar om is gestreden (dat soort
etymologische weetjes…) Dat vlekje ligt een kleine 15 km onder Breda en op een
steenworp van de Belgische grens. Er is heide bij in de buurt. En begin
september, dan zou de heide nog best eens in bloei kunnen staan.
Bussen rijden er in de wijde omtrek niet, dus ik pak de OV
fiets op station Breda.
En in Breda ben ik terecht gekomen door op Leiden Centraal
de IC naar Rotterdam te nemen en daar over te stappen op de IC Den Haag
Centraal – Eindhoven Centraal, die tussen Rotterdam en Breda de HSL neemt.
Vanavond ga ik via dezelfde weg terug.
Het is heerlijk stil. Veel mensen maken zich boos over het
feit dat dit weekend tienduizenden per dag zich in de trein naar Zandvoort proppen.
Die mensen komen kijken naar wat ik beschouw als de aller-aller-stompzinnigste
sport die ooit is uitgevonden: rondjes rijden in een auto. Het is het feestje
van die huizenprins met dat bord van plexiglas voor z’n kop. Maar ik redeneer
zo: iedereen die in de trein naar Zandvoort zit, zit niet in de mijne.
In ’19 schreef ik over de plannen om in het weekend van de
grand prix elke vijf minuten een trein (EVMET?) te laten rijden naar de
badplaats. Tegen mijn verwachting in, is het ze gelukt. Daarvoor moesten wel in
een deel van het land veel andere treinen geschrapt worden. Maar niet de mijne.
In mijn treinen gebeurt er zowel heen als terug niets opmerkelijks. Dus ik laat de trein verder de trein in deze treinenrubriek, en laat het bij deze ene foto van station Breda.
De lezer ‘moet’ nooit iets van mij. Je zult op mijn site
nooit kreten lezen als: ‘Tien dingen die u moet weten over Elke Tien Minuten
Een Trein’. Maar voor degene die erg geïnteresseerd is in treinverkeer en
spoorboekjes, is mijn rapportage over ETMET op het traject Dordrecht - Rotterdam
– Leiden – Schiphol – Utrecht – Arnhem wel een aanrader. Dat stuk gaat echt
voor 90% over treinen.
Ook bij het halen en terugbrengen van de OV fiets, bij de
bemande stalling onder station Breda, gebeurt deze keer niets onregelmatigs.
Toen ik van de week de fietsroute Breda – Strijbeek aan het
uitstippelen was, viel mijn oog op de Duivelsbrug waar ik langs zou komen. Die
overspant de beek de Mark en ligt aan de zuidrand van de Bredase wijk Ginneken.
Ik laat me verrassen, en zoek er van te voren niets over op.
Vanaf het station rijd ik door een wijk met nieuwe, hoge flats en door een buurt
waar de rietdekker nog een paar duiten verdient; waar zie je het nog?
Wat je wel steeds vaker ziet, overal in den lande:
Zangfietspaden. Er staat in 20 woorden uitgelegd wat het behelst. Nu mag je
volgens mij op de openbare weg overal zingen, als je daar zin in hebt… En
kletsen doen de mensen toch wel, dus laat je er nooit en nergens van weerhouden!
hoogbouw in Breda,
v/m gemeentehuis van Ginneken, de sage, straat in Ginneken, Zangfietspad
Ginneken is, net als Princenhage, een gewezen zelfstandig
dorp, dat ooit door Breda is ingelijfd. Het kwam rond 1900 tot bloei door het
toerisme, en telde veel pensions voor wandellustigen; we zitten hier in een
water-, bos- en heiderijke streek.
Het toeristische verleden kun je nog steeds wel afzien aan
de kern van het dorp, met een gezellig pleintje vol horeca. Ik rijd diverse
malen verkeerd, en enkele mensen op de terrasjes zien me binnen een halfuur een
keer of 3, 4 langskomen.
Uiteindelijk bereik ik de Duivelsbruglaan, ten teken dat ik nu
eindelijk goed zit. Aan de Duivelsbrug zelf is bijzonder weinig te zien; zwaar
teleurstellend. Het is een brug met de functionaliteit van de wederopbouw. De
voorganger ervan (de zoveelste sinds het eerste, houten exemplaar uit de 17e
eeuw) is gesneuveld tijdens de bevrijding van Breda in 1944.
De Duivelsbruglaan was, zo valt hier te lezen op een informatiebord, op 13 oktober van dat jaar
slachtoffer van een vergisbombardement. Aan die laan stond de villa Marckendael,
die in gebruik was als hoofdkwartier van de Wehrmacht.
De geallieerden wilden dat pand bombarderen, maar gooiden
hun bommen bij vergissing op een andere villa, even verder in de straat, Bad
Wörishofen. Dat was een kuuroord waar de Kneipp-filosofie werd aangehangen. 27
mensen, patiënten en personeelsleden, kwamen om het leven.
Als ik vanaf de Duivelsbrug een foto wil maken van de Mark
richting Breda, zie ik op de rechteroever op een stoel een man zitten te lezen,
die ongelooflijk chagrijnig naar me kijkt. Dat is vast weer zo iemand die om
privacy-redenen niet op de foto wil (maar ga dan niet zitten in een landschap!).
EVEN LACHEN, HOOR, roep ik hem toe. Ik verwacht nu dat hij
in hevige toorn zal ontsteken, maar zowaar begint hij werkelijk een mondbrede
smijl te vertonen, op het overdrevene af. BEDANKT! roep ik hem toe en ga langs
het beekje fietsen, door wat wel als een beekdalenlandschap geclassificeerd zal
worden door landschapskenners.
Later zoek ik het verhaal op achter de Duivelsbrug. Er gaat
een sage over. Die staat op Wikipedia. Ik verwijs er luiheidshalve naar, omdat
het verhaal te ingewikkeld en ook te onbenullig is om het hier te excerperen.
Markwaardig is, dat de sage in de 13e eeuw speelt, maar er hier
pas in de 17e een brug is aangelegd, die brug pas in de 18e de naam Duivelsbrug
kreeg en de sage in de 19e voor het eerst is opgetekend. Het is wat ik een
meta-sage noem, een moderne sage over een sage die er heel vroeger geweest zou
zijn.
In werkelijkheid weet niemand waarom deze doodnormale brug
zo heet. Een theorie die ik las, was dat de nu zo vlakke brug ooit heel erg
steil was, waardoor er veel gevloekt werd door mensen die er met karren en met
goederen tegenop moesten. Ook speelde er rond die brug een netelige kwestie
tussen Breda en Ginneken over tolgelden.
Wat ik zelf echt duivelswerk vind: volgens de route-app is
de kortste weg van station Breda naar de Duivelsbrug 4,4 km lang. Maar ik heb
Runkeeper weer laten meelopen. Die laat niet alleen elke 5 minuten de
tussenstand omroepen door een zoetgevooisde dame, maar tekent ook nog een
kaartje, waar ik precies geweest ben. Daar heb ik die app vooral voor
geïnstalleerd; dan kan ik later nog nazoeken, waar ik zo ongeveer welke foto
gemaakt heb.
En volgens Runkeeper heb ik tot nu toe geen 4,4, maar 8,7 km afgelegd…
De Mark ontspringt in de buurt van het Vlaamse Turnhout en
verlaat België bij Meersel Dreef, vlak bij het noordelijkste punt van het
land. Voorbij Breda wordt hij een serieuze, ook voor de beroepsvaart bevaarbare
rivier. Vanaf Standdaarbuiten heet hij de Dintel, die bij voorbij Dinteloord
uitstroomt in het Volkerak.
Vanmorgen mistte het, en ook nu hangt er nog een vage floers
over de velden, die langzamerhand wijkt voor overvloedig zonlicht.
Mooi weids landschap hier, maar ik wil heide zien, sla
spoedig af richting de Strijbeekse Heide en beland op een fietspad langs een
drukke weg. Die ik ook weer snel verlaat voor een pad door de natuur in plaats
van langs asfalt, een bospad met veel hobbels.
Dat staat wel als fietspad op de borden, maar is er niet erg
geschikt voor. Ik kom maar heel moeizaam voort over dat pad dat met de hectometer
onbegaanbaarder wordt. Terug ga ik nu ook niet meer; wie weet ben ik nu wel
dichter bij het eind ervan dan bij het begin. Door zulke overwegingen keren
mensen ook zelden ten halve, en blijven ten hele dwalen.
Er verzamelen zich op de wielen dikke kluiten modder, die er
een paarhonderd meter verder weer afspoelen in duistere poelen. Weer een kleine
kilometer verderop rijd ik slippend over heel rul zand. Ik zou mijn dure e-bike
hier niet aan wagen, maar een huurfiets kan er wel tegen.
Uiteindelijk bereik ik de heide. Op een kruispunt van paden
staan diverse mensen het purper te fotograferen. Maar ik zoek altijd de
bijzondere plekken buiten de gebaande paden. Een eindje verder zijn vast veel mooiere
foto’s te schieten.
Maar oh, wat valt dat tegen! Deze heide is wel een paar
maatjes kleiner dan de Strabrechtse! Dat ene punt, waar al die fotografen
stonden, dat overzag geloof ik de hele Strijbeekse heide. Misschien is het meer
een wandel- dan een fietsgebied. Het is niet veel soeps, de heidefoto’s waarmee
ik thuiskom.
Dan maar verder naar Strijbeek. Mijn telefoon heet me heel
voorbarig welkom in België, maar ik
zal de grens deze keer net niet overschrijden.
Strijbeek wil een
dorp genoemd worden en geen buurtschap. Een kapel is blijkbaar al voldoende
voor de dorpsstatus.
Geen horeca hier,
dus even een nabij restaurant proberen te detecteren op GoogleMaps. Een ruime
kilometer naar het oosten ligt (pannenkoeken)restaurant Het Smokkelaartje,
genoemd naar vermoedelijk het voornaamste middel van bestaan in deze streek
vóór ‘Schengen’. Ze zitten sinds 2012 in een opgeknapte oude boerderij, en
gebruiken voornamelijk verse producten uit de streek. En ze zijn heel recent
‘digitaal gegaan’.
Dit houdt in dat je
op het terras of binnen aan je tafeltje digitaal kunt bestellen met je
smartphone. Scan de QR-code die bevestigd is aan het mandje met suiker, stroop,
etc. En kies uit de lekkernijen die je telefoonscherm vullen. Daarna afrekenen:
digitaal betalen. Voel je je geroepen tot het geven van een fooi (hoewel je nog
geen menselijk wezen aan je tafeltje gehad hebt), dan kun je het desbetreffende
vakje aanvinken.
Nu verwacht je
misschien dat een serveer-robot op wieltjes mijn bestelling komt brengen, en
met metaalachtige stem de woorden ‘Eet u sma-ke-lijk!’ genereert. Maar het
brengen van drank en voedsel geschiedt nog steeds door een ober of serveerster
van vlees en bloed. En er loopt ook nog iemand op 2 benen rond die digitaal
minder vaardige mensen helpt bij het plaatsen van hun bestelling.
Bij ons op de zaak zien
we zulke mensen rondwandelen als er een nieuw softwaresysteem geïntroduceerd is.
Die heten dan heel toepasselijk ‘floorwalkers’, een term die me altijd doet
denken aan Captain Peacock van de sitcom
‘Are You Being Served?’ Maar of zo’n digitaal systeem in een restaurant nou
echt efficiënt is, om over klantvriendelijk maar te zwijgen? Ik heb het vaker
gezien, in de sfeer van fastfood, in de buurt van een station, waar elke minuut
telt. Maar hier, in een restaurant in de rimboe, waar alleen recreanten komen?
En vanmiddag dan
vooral hoogbejaarden; de gemiddelde leeftijd kelderde toen ik ten tonele
verscheen. Hoeveel van die mensen zullen nou overweg kunnen met een
bestellingsapp? Nee…
Maar goed, de
pannenkoek is prima verteerbaar. Erdoor gesterkt aanvaard ik de terugtocht naar
Breda – maar niet meer over dat bospad. Ik kom door Ulvenhout, ook weer zo’n
ingelijfd dorp, waar ik niet meer fotograferenswaardigs zie dan de kerk en de
molen.
Bospad bij Strijbeek (2x), kapel bij Strijbeek, Ulvenhout
(2x), boerderij in de buurt van Bouvigne
Kasteel Bouvigne
bestaat al sinds de late middeleeuwen. In de loop der eeuwen is het
gedegradeerd van de woning van prinsen tot trouwlocatie van de gemeente Breda.
Ik neem de
Duivelsbrug weer, vlakbij het kasteel, en verrek, daar zit nog steeds die
lezende man, al uren verdiept in zijn lectuur.
Op mijn tocht
verder door Breda probeer ik een sage te bedenken over een man die in het jaar
1234 aan de oever van de Mark zat te lezen. Op zich al vrij onwaarschijnlijk,
met de orale cultuur van die dagen, toen er nog maar heel erg weinig mensen konden
lezen.
Maar goed, op een
of andere manier trapte hij daarbij de duivel op z’n staart, die raakte
vertoornd en de man kwam op een kloterige, lullige, onwaardige manier aan zijn
eindje.
Maar zijn ziel kon
geen rust vinden. Sindsdien wordt zijn geest nog regelmatig gezien, lezend
langs de oever; niet in duistere winternachten, zoals dat hoort in een goed
spookverhaal, maar juist op warme zomermiddagen. En als je hem ziet zitten op
zijn stek, dan overkomt je binnenkort iets heel erg onaangenaams, nog nader uit
te werken en te preciseren.
Ach nee, laat ik me
bij de leest houden van waargebeurde verhalen, hoe saai ze soms ook zijn. Ik
had toen ik 16, 17 jaar oud was, een bevlieging dat ik horror wilde schrijven.
Ik verbeelde me dat ik daarvoor een natuurtalent bezat, dat hooguit nog wat
bijgeslepen moest worden door regelmatige oefening. Maar de verhalen die ik
schreef, konden mezelf helemaal niet overtuigen, als ik ze teruglas. En
ondertussen had ik me er zo in ingeleefd, dat ik de wereld stilaan aanzag voor
een doedelzak.
Het realistische verhaal
over deze fietstocht staat op het kaartje dat Runkeeper getekend heeft. Ook op
de terugweg naar station Breda heb ik niet helemaal de rechte lijn aan kunnen houden
die de kortste verbinding vormt tussen 2 punten.
Ik heb 3:44:25 uur
gefietst (de tijd die ik heb doorgebracht bij Het Smokkelaartje niet
meegeteld), 37,69 kilometer afgelegd, wat neerkomt op een gemiddelde van 10,08
km per uur, en afgerekend met 1192 calorieën (die ik bij dat restaurant wel heb
bijgegeten).
Oh ja, als er een deel 2 is, is er meestal, zelfs ook op
deze site, een deel 1 geweest. Deel 1 over de Brabantse beken ging over de Watermolenbeek bij Roosendaal.
Een zaterdag later zoek ik de zon, of in ieder geval
droogte, in Zeeland. Volgens de buienradar, en niet ongebruikelijk, is dit
vanmiddag de droogste provincie van Nederland.
De 1e klas in de IC naar Vlissingen is zoals ik hem nog ken
van vóór corona; leeg. Dat kan niet gezegd worden van de autowegen die ik links
en rechts in het treinraam zie: files richting Walcheren. Er staan veel
caravans tussen. Na twaalven in de middag, erg laat om nog te beginnen aan een
weekendje Zeeland. Maar misschien staan ze daar al sinds vrijdagavond vast.
Mijn laatste reis naar Zeeland was op schrikkeldag 2020,
toen ik de bus nam naar Oostkapelle. Die rit ging via Buttinge en Grijpskerke,
en die laatste plaats, daar wil ik vanmiddag heen. Er is een kasteeltje waar
Jacob Cats nog heeft gewoond, een concullega van de dichter die ik hierboven
feliciteerde met zijn 425ste verjaardag.
Ik kon wel weer een OV-fiets huren. Matig fietsweer met vrij
veel wind, maar de 8 km tussen Middelburg en Grijpskerke zal ik nog wel kunnen
overbruggen.
Even checken, of er OV-fietsen beschikbaar zijn in Middelburg.
Ja, 3 stuks. Toen ik vanmorgen uit huis vertrok, was dat er maar 1. Die ene
waarvan de ketting er is afgelopen, dacht de optimist in mij.
Die keer, op de avond van die schrikkeldag, ging ik eten bij
Stoom in station Middelburg. Ik schreef:
Restaurant Stoom in het stationsgebouw van Middelburg
behoort tot mijn favoriete pleisterplaatsen op zaterdagse omzwervingen. Het
ademt de sfeer van een ouderwetse stationsrestauratie, met al even ouderwets
vriendelijke bediening. Ook niet-treinreizigers komen er op zaterdagavond graag
genieten van het diner. Het restaurant verwerkt alleen streekproducten. Het
lijkt wel of ik reclame zit te maken. Maar ze hebben niets hoeven te betalen
voor deze gunstige recensie; ik doe op mijn Thuispagina op geen enkele manier
aan commercie.
Wat ik niet schreef in dat stukje: gezeten aan het diner in
Stoom las ik een artikel in de Volkskrant, waarin gesteld werd dat corona
gelukkig het dorre hout van de samenleving zou opruimen. Dit virus, zo zag ik
toen ineens in een flits aankomen, zou nog verwoestender huishouden in onze maatschappij
dan in het menselijk lichaam.
Laat ik vanavond desondanks, of juist daarom, opnieuw bij
Stoom gaan eten, een weerzien na 560 bewogen dagen! Nu even binnenlopen om te
vragen of ik misschien moet reserveren.
Maar… Nee, het is niet wáár!! Het gebouw staat leeg. De dag
die ik wist dat zou komen: teloorgang van een van mijn zaterdagse
pleisterplaatsen.
Nou, dit is wel even een domper. Bij de fietsenstalling
wacht me er nog een. Er staan 3 verschrikkelijk boze mensen te telefoneren met
het nummer van de OV-fietsen. Dat moet ik zelf ook regelmatig draaien, en ik
wordt er meestal ook niet vrolijk van.
‘Er stond in de app dat er 3 fietsen beschikbaar waren, maar
die stáán er niet!’ De man aan de andere kant van de lijn houdt een heel
verhaal, waaruit ik de woorden ‘statistiek’ en ‘statistisch gesproken’ opvang.
Statistisch gesproken staan er 3 fietsen. Maar met die
wetenschap schiet je weinig op als er in werkelijkheid 0 staan. Ja, ja, je ziet
het maar weer, er zijn 3 soorten leugens: leugens, gemene leugens en
statistieken.
Maar zelfs al stonden er 3, dan waren die 3 mensen me voor
geweest. Ik stel nu onmiddellijk plan B in werking: met de bus naar
Grijpskerke. Connexxion-lijn 52 naar Domburg vertrekt met een scherpe aansluiting
op de trein; misschien haal ik hem nog.
Dat lukt. Onderweg google ik naar het lot van Stoom, hoewel
ik dat wel kan raden. Ik heb een vage hoop dat ze alleen maar bezig zijn met
een wel heel drastisch aangepakte verbouwing. Ook zoek ik, of ze misschien
verhuisd zijn naar elders in de stad. ‘Maar Frans’, wijs ik mezelf terecht, ‘hoe
waarschijnlijk is dat, dat een stationsrestauratie verhuist naar buiten het
station? En hoeveel stations telt Middelburg??’
Nee, het is me zelf nu ook wel duidelijk dat ik nog in de
ontkenningsfase verkeer. Uiteindelijk vind ik op een horeca-site een berichtje
dat ze de zaak in oktober 2020 gesloten hebben, de maand waarin de
horeca-lockdown is ingegaan.
Maar als ik nog even doorzoek, blijkt het toch niet aan
corona te liggen. De ondergang van Stoom heeft alles te maken met de slechte
bouwkundige staat van het station, dat inderdaad een krakkemikkige, voorbije
indruk maakt. NS is de kwade genius achter dit verhaal, en is een beroerde huisbaas.
Grijpskerke
In de bus wordt reclame gemaakt voor Zeeland Voordeel, een product
dat je op je OV-chipkaart kunt laden. Dan betaal je al je busritten achteraf,
en kom je als je vaak de bus neemt, ook nog in aanmerking voor aantrekkelijke
kortingen. Nee, laat ik nou niet dat standaard-grapje maken over de provincie
waar ze erg op de penning zijn en ‘Ons bent’ zeggen als ze ‘Wij zijn’ bedoelen.
Ik stap uit aan de rand van Grijpskerke en bestudeer alvast
het tijdenlijstje voor de bus terug. De bus naar Middelburg is ongeschonden uit
de crisis gekomen. Hij rijdt nog steeds 6 keer per dag op zondag, 12 keer op
zaterdag, en nu zelfs 20 keer op weekdagen (was: 19).
Als ik opkijk, passeert er een man op een OV-fiets; een echte,
en geen statistische. Statistisch was de kans toch wel vrij klein dat de eerste
fietser die ik hier zou zien, op een NS-karretje zou zitten. Maar dat is wél
wat er gebeurt. Ik schreef het hierboven al: toeval behoeft geen verklaring.
Dat bijzondere licht op Walcheren, ook op een donkere dag!
Ick had een buytenhuys niet verre van de stadt,
Daer ick en mijn gesin een wijl in stilte sat.
Ick was veel op het lant, of in het huys gedoocken.
Ick liet van enckel moes my veeltijts spijse koocken,
Ick schoude *) stadts gewoel, en koos het eensaem velt,
Want daer was toen ter tijt mijn wesen na gestelt *).
Ick leefde sonder staet en voor mijn eygen selven,
Ick schiep een groote lust om lant te doen bedelven *);
Om buyten alle sorgh te sitten in het groen,
Oock als ick ledigh was *), genegen iet te doen.
Schoude: meed; na gestelt: op gericht; bedelven: ontginnen; als ick ledigh was: in mijn vrije tijd.
Overgenomen van DBNL, uit ‘Alle de werken’, Deel 2, p. 862.
Grijpskerke, niet te verwarren met Grijpskerk in Groningen,
telt 1400 inwoners en was ooit bekend om zijn geitenfokkers. En Jacob Cats
(1577–1660) heeft er dus gewoond. Hij had hier een zomerhuis, een klein
kasteeltje, ’t Munnikenhof. Dat was totaan de godsdienstige beroeringen in de
16e eeuw het buitenhuis van monniken uit de Abdij van Middelburg.
Cats werd geboren in Brouwershaven op Schouwen-Duiveland.
Daar was ik ook een keer, en liet me daar niet al te vleiend uit over Cats’ dichtkunst.
Maar Cats versus Huygens is net zo’n kwestie als Ajax vs. Feyenoord, The
Beatles vs. The Stones, of Carmiggelt vs. Bomans; je kunt geen fan zijn van
beiden tegelijk.
Cats kocht de Munnikenhof kort na zijn huwelijk in 1605 en
verliet het in 1623, toen hij voorgoed verhuisde naar Holland. Daar schopte hij
het tot raadspensionaris, en werd daarmee een van de machtigste mannen van het
land. En daarnaast ook nog verreweg de populairste dichter van zijn tijd.
Je zou er toch niet aan moeten denken dat Mark Rutte
gedichten zou schrijven! En dat zijn dichtbundels bij elke zichzelf
respecterende burger, links of rechts, progressief of conservatief, fout of
deugend, op het nachtkastje zouden liggen.
Ik heb na die lange treinrit behoefte aan wat
lichaamsbeweging en neem de Middelburgseweg naar de buurtschap
Buttinge. Hier
houden mensen nog afstand. Ik loop ik aan de linkerkant van het
fietspad. Tegemoetkomende fietsers rijden met zo’n enorme boog om me
heen dat
ze aan de andere kant bijna in de greppel verdwijnen. Tijdens die
manoeuvre vergeten
ze niet, me heel vriendelijk te groeten.
Met licht kippige ogen meen ik van afstand een zebra te
ontwaren op een erf. Maar dichterbij blijkt het een paard te zijn met een
kleedje in zebra-patroon.
Bij Buttinge sla ik de Jacob Catsweg in en loop in de
richting van zijn kasteeltje (en daarmee terug naar Grijpskerke). Maar ik krijg
het van dichtbij niet beter voor de lens dan uit de verte, toen ik nog bij de
halte stond. Ik behelp me met een oude gravure die ik ergens opgeduikeld
heb. Zo te zien hebben er sinds Cats wel een paar verbouwingen plaatsgevonden.
Gravure overgenomen uit: P.J. Meertens, ‘Letterkundig leven
in Zeeland in de zestiende en de eerste helft der zeventiende eeuw’ (1943), op
DBNL.
De boerderij bij het kasteeltje, Recreatieboerderij ’t
Munnikenhof, (rechtsboven op de foto) is
verbouwd tot vakantiewoningen. Ernaast is een minicamping.
Terug in Grijpskerke, dat een puntgaaf voorbeeld is van een kerkringdorp.
Bij de kerk liggen twee ‘assiebakken’, putten waarin de dorpelingen hun as en
ander afval konden deponeren, in tijden voordat de vuilnisbak werd geïntroduceerd.
Het gaat motregenen; goed dat ik niet ben gaan fietsen! Ik
vlucht naar het onder een afdak gelegen terras van café-biljart De Gouwe Gheijt.
Het is de absolute tegenhanger van ’t Smokkelaartje in het hoofdstuk hierboven.
Hier geen digitale bestelling en betaling. Het is een eenmanszaak, of liever: éénvrouwszaak.
Zij noteert de bestellingen op een klein notitieblok. Binnen staan bejaarde
Zeeuwse mannen te biljarten. De prijzen zijn even ouderwets als de entourage.
Op weg naar de bushalte loop ik langs een huis waarvan de ramen
en de tuin vol teksten staan over Jezus. Er passeert een man op een fiets
waarvan de fietstassen uitpuilen van de uien. Terug in Middelburg stap ik uit
bij de halte Hof van Tange en loop via een tunnel het centrum in, achter een
man aan die een vogel op zijn schouder heeft die steeds het geluid van een
fietsbel nadoet. Als ik beter onderlegd was in de ornithologie, had ik kunnen
vertellen, welke soort vogel.
Hij klinkt wat psychedelisch, de vorige alinea, maar ik zie
het allemaal echt.
Nu nog een fotorondje door Middelburg. Dat heb ik al veel
vaker gedaan. De uitdaging is nu, niet het geijkte te fotograferen. Of wél het
geijkte, maar dan uit een andere hoek, of onder andere atmosferische
omstandigheden dan voorheen.
De laatste foto is genomen op de hoek van Achter de
Houttuinen en het Domburgs Schuitvlot. In Grijpskerke zag ik daarnet een Schuitvlotstraat.
Die naam is ontleend aan de platboomde schuiten die ooit op
Walcheren gebruikt werden voor transport van goederen en personen. Dat was in
de tijd dat de wegen hier niet veel meer waren dan blubberige karresporen.
Een schuitvlot was een kade waar deze voorlopers van de Connexxion-bussen
aanmeerden. Als je op het Domburgs Schuitvlot de schuit naar Domburg nam, had
je een reis voor de boeg van 4 uur voor een afstand van 13 km (gemeten over
moderne fietspaden).
Tegen zessen begeef ik me weer naar het station. Opnieuw loer
ik door de ramen van het gammele stationsgebouw, alsof ik verwacht dat
restaurant Stoom daar de afgelopen uren plotseling weer gematerialiseerd is. Daar
dat niet het geval is, pak ik de trein maar terug naar Leiden; ik geloof dat ik
nog een kliek van het een of ander in de vriezer heb staan.
Frans Mensonides
26 september 2021
Er geweest: Strijbeek zaterdag 4 september 2021, Grijpskerke zaterdag 11 september
2021
Waarom Schijndel? Omdat ik er nog niet eerder geweest ben –
alleen een keer met een bus erdoorheen, maar dat telt niet. En er is nog een dringende
reden om erheen te willen: Schijndel is met 22.000 inwoners ook nog eens de
grootste plaats in Nederland waar ik nog nooit een voet gezet heb. Met
Schijndel erbij heb ik alle 20.000-plussers gehad; wie kan het me nazeggen??
Schijndel ligt in de Meierij van ’s-Hertogenbosch, net als Sint-Oedenrode en Veghel waar ik wél geweest ben. In het eerstgenoemde dorp viel
me als Hollander in een café een bejegening ten deel waarvan ik de nasmaak in de
laatstgenoemde plaats gelukkig nog heb kunnen wegspoelen. Dus nu is de grote
vraag, hoe de Schijndelse horeca zal reageren op het mensenras dat Hollander
heet.
Schijndel is, te oordelen naar de plattegrond, gegroeid aan
weerzijden van wat ooit een heel lange landweg was. De bebouwde kom is 4 km
lang en 1200 meter breed. Het langwerpige dorp is ruim voorzien van beelden.
De weersomstandigheden vragen om een fietstocht, eerder dan een wandeling. De dichtstbijzijnde stations zijn Vught en Boxtel. Op het moment dat ik op Leiden Lammenschans in de trein stap, staan er bij beide stations volgens de app 2 OV-fietsen in de kluizen.
's-Hertogenbosch
Boxtel
In ’s-Hertogenbosch pak ik de Sprinter naar Deurne, met het
plan, eerst naar Boxtel te reizen, en als daar geen fiets verkrijgbaar is (wat
een herhaling zou zijn van die zeperd vorige week in Middelburg), terug naar
Vught. Maar die 2 fietsen blijken in Boxtel wel degelijk aanwezig, en ik weet en
één uit zijn hok te bevrijden.
Ik verlaat dit dorp, gelegen aan een driesprong van spoorwegen, via een beboomd fietspad dat zich door de buitenwijken slingert. Spoedig kruis ik een rivier die wel de Dommel zal zijn, die je overal in Noord-Brabant kruist, en via een tunnel de autoweg A2. Daarna beland ik in een gevarieerd landschap met bossen en weilanden. Niet veel verder zie ik een restant van het spoorlijntje dat ooit het Duitse Lijntje heette: Boxtel – Wesel (D), via onder andere Schijndel, Veghel en Uden.
Deze OV-fiets heeft de neiging, de hoek om te willen als ik
op een kaarsrechte weg rijd, en rechtdoor te blijven rijden als ik wil afslaan.
Al die OV-fietsen hebben elk zo hun eigen afwijking, net als mensen, eigenlijk.
Het is mijn ervaring dat ik er op den duur wel aan wen. Aan zulke fietsen, bedoel
ik; aan mensen zal ik wel nooit wennen.
Het is prachtig nazomerweer, zonnig en vrijwel windstil.
Zelfs op het martelinstrument dat een OV-fiets is, is een tochtje van een
dozijn kilometer een lolletje.
Ik rijd door de buitengebieden van het dorpje Olland. Eerbewijs
aan ‘Ollanders, toch nog? Nee, nee, Olland is vermoedelijk afgeleid van onlant,
wat slecht land betekent. Tsja…
Ik kom Schijndel binnen, geheel volgens planning en zonder
te verdwalen, aan de zuidkant. Daar moet een monument staan ter herdenking van
de Bevrijding van het dorp in oktober 1944 door een Schotse divisie.
Vandaag, 18 september, viert Eindhoven de 77e verjaardag van
de Bevrijding. Mijn oma kon dat feit pas op de 19e in haar dagboek bijschrijven;
nieuws verspreidde zich toen minder snel dan in de huidige tijd.
Dit monument in Schijndel beeldt een roerend tafereel uit. Een meisje biedt
bloemen aan aan een Schotse militair, gekleed in kilt en gewapend met een doedelzak.
Het beeld, dat staat op een blok graniet uit Schotland, dateert van 1994, de
50ste verjaardag van de bevrijding. Het is een keer verplaatst van de heide
naar het dorp. Waar het nog steeds niet is terecht gekomen op de meest
voordelige plek. Het bevindt zich nu in een donker bosje vlak bij een druk
kruispunt. Ik kan het eerst niet vinden.
Met invulflits probeer ik nog iets van de foto te maken.
Daarna geeft mijn camera er de brui aan; de batterij is opeens leeg. Ik wíst
dat ik iets vergeten was: hem opladen; dát was het! De rest van de foto’s schiet
ik met mijn telefoon.
Aan de zuidkant van Schijndel is nog een stuk rails te zien
van het Duitse Lijntje, dat nog passagiers vervoerd heeft tot het beruchte
opheffingsjaar 1950. In Nederland alleen nog op het traject Boxtel – Uden; de
rest van de lijn was al eerder gesneuveld.
Toch jammer, want deze streek had in de huidige eeuw best
een spoorlijn kunnen gebruiken. Er lagen een paar betrekkelijk grote plaatsen
aan, zoals Uden (thans 36.000 inwoners),
Veghel (33.000) en Schijndel (22.000).
In de jaren 00 van deze eeuw zijn er nog een paar studies
verricht naar mogelijke reactivering van de lijn en exploitatie met lightrail
of light trains. Uit een onderzoek door busbedrijf BBA bleek echter dat
inzetten van snelbussen zou leiden tot grotere passagiersaantallen en een
rendabeler exploitatie dan die per trein. Geen verrassing, die uitkomst; ‘Wij
van WC-eend….’
Later is nog een studie verricht door een neutraal
adviesbureau, dat best wel mogelijkheden zag tot reactivering van het spoortje.
Maar die ging uiteindelijk toch niet door, en er zijn nu plannen om een
fietspad aan te leggen over het talud.
Een station is Schijndel nog wel rijk; het witte gebouw heel
in de verte. Het originele station uit 1873 is bewoond; het wordt omringd door
verbodsborden en ik kan het niet beter op de foto krijgen.
Op de plek waar ik nu sta, moet ooit een tram- treinkruising
gelegen hebben. Schijndel was, niet al te lang, van 1898-1934, bereikbaar per
stoomtram. Dat was de tram ’s-Hertogenbosch – Den Dungen – Sint-Michielsgestel
– Schijndel – Sint-Oedenrode van de OH. Dat betekende niet wat je denkt dat het
betekende, maar Tramwegmaatschappij Sint-Oedenrode – ‘s-Hertogenbosch. Die
maatschappij ging al snel op in de Tramweg-Maatschappij De Meijerij, één van de
voorlopers van de al genoemde BBA.
In Sint-Oedenrode takte de lijn aan op die via Nijnsel, Son,
Bokt en Woensel naar Eindhoven. Bokt en Woensel zijn tegenwoordig wijken in de
Lichtstad. Er reed 8 keer per dag per richting een doorgaande tram Den Bosch –
Eindhoven, een hoge frequentie voor die tijd.
Collectie BBA uit het Gemeentearchief van Breda.
Overgenomen uit: W.J.M. Leideritz, ‘De Stoomtrams in Oost-Brabant’, deel 3. Oostvoorne
1996.
In Schijndel volgde de stoomtram de Hoofdstraat, die nu nog
de as van het dorp vormt. Op de foto’s is te zien dat de tram, zoals in veel plaatsen,
ook in Schijndel akelig dicht langs de gevels scheerde. Aanvankelijk was het de
bedoeling dat de tram de noordkant van de weg zou aanhouden. Maar na protesten
van daar gevestigde winkeliers werd het toch de zuidzijde, langs de huizen van
particulieren.
In de loop van de jaren zijn er enkele Schijndelaars onder
de tram terecht gekomen en overleden. Onder andere een meisje dat niet uitkeek
toen zij de deur uit rende, en een bejaarde vrouw die slechtziend was en de
tram niet zag aankomen.
De linker foto is genomen op de dag van de feestelijke
opening, de rechter op de dag dat de laatste tram de laatste rails afvoerde,
die achter hem opgebroken werden; de aller-, allerlaatste tram.
De toekomst was aan de bus. Daarover gesproken: ik had
vanzelfsprekend een plan-B, een plan-Bus, voor als die fiets niet beschikbaar
zou zijn. Vanaf station ’s-Hertogenbosch is Schijndel bereikbaar met lijnen 154
en 156 van Arriva, die beide van Den Bosch naar Eindhoven rijden. Beide lijnen
rijden over de as van Schijndel. Zaterdag hebben ze een gecombineerde
halfuurdienst.
Dan is er nog lijn 306, sneldienst ’s-Hertogenbosch – Uden
via Veghel, die in Schijndel de Structuurbaan aanhoudt, aan de noordrand van
het dorp.
Toch weer over trams gesproken: ik ga een ‘dinunch’ alias ‘lunee’
genieten (een maaltijd te laat voor lunch en te vroeg voor diner) op het terras
van het Tramhuys, midden in het dorp. Er zitten hier, zoals altijd in Brabant,
complete familiestambomen successievelijk aan de ochtendkoffie, lunch, thee,
aperitief en diner.
De maaltijd is hier uitstekend en de bediening
allervriendelijkst. Het Tramhuys weet de ervaring van Sint-Oedenrode nu echt helemaal
weg te poetsen.
Het restaurant heet niet voor niks zo. Ooit was hier het
hoofdkantoor van de tram gevestigd. Het was toen ook al een restaurant. Een
tramkantoor in een restaurant?
Ja, en dat was niet uniek. Overal langs de lijn waren er nog
andere horecagelegenheden en ook wel kruidenierswinkels die een rol speelden in
het trambedrijf. Conducteurs moesten er bij elke rit binnenlopen om via de
telefoon instructies te ontvangen van de verkeersleider; bijvoorbeeld of de
tram een enkelsporig baanvak mocht oprijden.
Naar verluidt, bleven ze daarbij ook nog wel eens plakken in
zo’n kroeg voor een borrel. Als je dat weet, snap je waardoor tramritten in die
tijd echt een eeuwigheid duurden. Reactivering van het Duitse Lijntje was niet
zo lang geleden nog kansrijk. Maar ik zou me niet kunnen voorstellen dat er ook
maar één sterveling terug zou verlangen naar het tijdperk van de stoomtram.
Ik ga binnen afrekenen en het toilet bezoeken. Dat had ik
best onvermeld kunnen laten, en het zal de lezer misschien een biet zijn. Maar
volgende week zaterdag, 25 september, wordt het vaccinatiebewijs verplicht in
de horeca. Voor het terras buiten is dat niet nodig, maar wel als je wilt doen
wat ik daarnet zei te gaan doen.
Het hoofdstuk dat je nu leest, heeft een incubatietijd van 2
½ week. Als het verschijnt op het web, hebben
we allemaal 10 dagen ervaring met dat bewijs, en weten hoe het is uitgepakt. Op
dit moment komt het bij me over als de zoveelste halve maatregel die wel half
nageleefd zal worden en half gehandhaafd, naar goed Nederlands gebruik. Maar ik
kan me vergissen.
Eén ding is wel 100% zeker. Het zal leiden tot een
wappie-storm op Twitter. Ik heb ze bij honderden gemute, de afgelopen maanden,
maar ze blijven opduiken in mijn timeline. Ze zullen tegen het vaccinatiebewijs
te hoop gaan lopen, in plaats van gewoon die prik te halen.
Ik loop nog een fotorondje door het hart van het Schijndel.
Als ik dat een jaar of 35 geleden gedaan had, had ik de voornaamste fabriek van
het dorp nog kunnen zien. Dat was de textiel- en kousenfabriek van Jansen. Het
parkje, dat de Jansens aan Schijndel geschonken hebben, ligt er nog; de fabriek
is vervangen door nieuwe huizen. Ook dit park is ruim voorzien van beelden,
waaronder van telgen uit de familie Jansen, en een breiende, bejaarde vrouw.
Daarna rijd ik terug naar Boxtel via een saaie, lange
provinciale weg met een uit betonplaten bestaand fietspad. Nergens zie ik
aanleiding om af te stappen voor een foto. Daardoor houd ik het tempo er aardig
in.
Mijn Runkeeper-app geeft elke 5 minuten een tussenstand. Ik
leg nu per 5 minuten zo’n 1400 meter af. Dat komt neer op ongeveer 17 km/uur,
sneller dan de gemiddelde stoomtram. Ik had het niet voor mogelijk gehouden, op
zo’n balsturig rijwiel.
Ik bevrijd me ervan bij het station. Ik heb 28,4 km afgelegd
in 2:35 uur, afgezien van bezoek aan het Tramhuys en wandeling in het centrum
Schijndel.
Terug in Den Bosch blijkt het een nazomeravond in
pasteltinten; uitgelezen omstandigheden voor nog een fotowandeling tegen
zonsondergang. Net als in Middelburg fotografeer ik niet het geijkte, maar zoek
ik de verborgen hoekjes van de stad op. Maar de Sint Jan, daar kan ik
gewoonweg niet omheen.
5 oktober 2021
Er geweest: zaterdag 18 september 2021
Dan breekt alweer de laatste zaterdag aan van september
2021. Het is een dag tussen zomer en herfst in. Er heerst een nazomerzoelheid
onder een klamme deken van herfstnevel; een dag voor grijstinten op de foto’s
en in de verhalen.
Herfstig langs Herfte, had de titel kunnen luiden. Het
einddoel van deze dag is het ex-spoorwegknelpunt Herfte, ten noordoosten van
Zwolle, waar de lijnen Meppel – Zwolle en Emmen – Zwolle samenkomen. De
afgelopen jaren is hier een dive under gerealiseerd. Maar daarover later meer.
Eerst even het reisje afmaken dat ik 83 zaterdagen geleden
begon: op 22-02-2020, een datum met veel tweeën en nullen. Ik nam toen in Hasselt
bus 71 naar Emmeloord met het plan, die te verlaten in het watersportdorp Zwartsluis.
Maar aangezien de hemelsluizen zich openden uit zwarte wolken boven de bus,
bleef ik erin zitten, helemaal tot Emmeloord.
Vandaag dan alsnog Zwartsluis, via een andere nederzetting
met een jachthaven: Genemuiden, schuin aan de overkant van het Zwartewater.
In het vorige hoofdstuk ging ik er prat op, met Schijndel
als hekkensluiter, alle plaatsen in NL met meer dan 20.000 inwoners bezocht te
hebben. Na Genemuiden kan ik vanavond naar waarheid zeggen dat ik nu ook alle STEDEN
met meer dan 10.000 gehad heb.
Jazeker, Genemuiden, met niet veel meer ingezetenen dan dat
aantal van 10.000, is een heuse stad, al besef je dat nergens als je er bent.
Al in 1275 schonk Jan van Nassau, die in deze streek het nodige in de melk had
te brokken, privilegiën aan Genemuiden.
Op Leiden Centraal mis ik net de IC naar Groningen. Ik pak
de Sprinter Hoorn Kersenboogerd totaan een nog steeds opvallend rustig Schiphol
Airport, en stap daar over op de IC Lelystad. Die verlaat ik op Almere Centrum voor
koffie met iets erbij, en voor uiteindelijk de IC naar Leeuwarden. Dan heeft het
noenuur al geslagen, op deze dag waarop ik niet echt vroeg uit de veren was.
Almere Centrum ondergaat momenteel een ingrijpende
vernieuwingsbeurt. Nu al? Het station bestaat nog maar pas. Alhoewel, wat heet:
pas?? 34 jaar toch al, even lang als de Flevolijn.
In Zwolle neem ik eerst bus 71, net als die keer in februari
2020. Van die buslijn vergat ik vorige keer te vermelden dat die gereden wordt
door OV Regio IJsselmond, een dochter van Connexxion. OV Regio IJsselmond verzorgt
busvervoer in de Kop van Overijssel en in Flevoland.
In Hasselt moet ik overstappen op lijn 74, Hasselt –
Genemuiden – Kampen. Er is iets gaande in Hasselt, er stuiven politiemotoren met
zwaailichten langs de provinciale weg, aan de rand van het centrum. Even later
suist een peloton wielrenners langs; er is een snelfietswedstrijd.
Zo’n peloton is in een flits voorbij. Gedurende de minuten
daarop druppelen er nog wat renners na, die de bezemwagen in de nek voelen
hijgen. Houd er maar mee op, mannen, stap maar af, geef de pijp maar aan
Maarten; de gladiolen gaan vanmiddag naar een ander!
Aangezien bus 74 toch nog niet komt, sta ik minutenlang met
studie deze steunende en stoempende achterblijvers te observeren. Nog net op
tijd dringt het tot me door dat de 8-persoonstaxi die al die tijd al klaarstaat
bij de halte, niets anders is dan de bus naar Genemuiden. Ik kan nog net mee.
Nu heb ik er helemaal geen foto van! Wij, mijn enige
medepassagier en ik, worden getrakteerd op het in achttaxen gebruikelijke
geschud, een bloedhitte op deze bedompte dag, en keiharde muziek uit de radio.
Wat bizar dat een stad, al is het maar een kleintje, op
zaterdag slechts bereikbaar is met dit kreng! En dat in karige uurdienst. Dit is
toch wel de absolute kelder van het OV! Doordeweeks in de spits rijdt lijn 74,
hopelijk wel met een echte bus, elk half uur, en dan helemaal door naar Zwolle.
Op zondagen is Genemuiden helemaal niet bereikbaar. Maar dan worden de Genemuidenaren
geacht, zich niet verder te verplaatsen dan te voet naar de kerk.
Het ritje van 5 km duurt een heel dikke 20 minuten. Dat komt
doordat we nog 2 keer in een lange file moeten wachten op die stoet wielrenners
die in de verte onze weg kruist achter een cordon van politieauto’s. Gaat het
volgens een zigzag-route? Welke dronken aardbei heeft deze wielerkoers op de
kaart van Overijssel getekend?
Ondanks wat ongemakken overheerst bij mij na driekwart jaar
lockdown nu vooral de euforie dat ik het weer kan en mag doen: met het OV door
het ganse land.
In juni schatte ik: ergens tot halverwege augustus, als de
Vijfde Golf uitbreekt die elke pretrit tot een onzinnige en onverstandige onderneming
maakt. Dat we het nu al tot eind september hebben uitgezongen, is volgens mij louter
en alleen te danken aan de vaccins. Die werken, althans tot en met september, blijkbaar
toch veel beter dan we in onze stoutste dromen hadden kunnen hopen.
De triomf van de wetenschap over het wappieschap! Het slag
mensen dat volgende week achter galgen en nazivlaggen zal aanlopen… daar kan ik
beter geen woord aan vuilmaken.
Uiteindelijk bereiken we toch nog de halte De Meente in Genemuiden;
de enige halte van de stad, of in ieder geval een van de weinige. De achttax
gaat er zo snel vandoor dat ik hem weer niet heb kunnen fotograferen. Maar de
lezer weet wel hoe zo’n vehikel eruit ziet, toch? Er is erg weinig aan te zien.
Genemuiden heet onder autochtonen Gællemuun en de inwoners Gællemunigers,
wat mij de gelegenheid biedt om de ligatuur ‘æ’ eens te gebruiken. Hoe vaak
heb je hem nodig, als je tenminste niet regelmatig correspondeert in het Deens
of Noors?
De uitspraak van de æ in het Gællemunigers dialect houdt het
midden tussen de a in ‘pad’ en de e in ‘pet’, echt heel anders dan in het
Hasselts en het Zwols. Het valt nog niet eens mee om hem zo uit te spreken. Geoefend
voor de spiegel. Voor mijn Hollandse tong is het het één of het ander; een e of
een a.
Of hier de traditionele Biestemærk (beestenmarkt) nog zal
doorgaan op de derde dinsdag van oktober, dat is nog de vraag. Maar Leiden, de vestigingsplaats
van deze site, laat zich volgende week niet door corona weerhouden van het
vieren van het Drie-oktoberfeest.
In Genemuiden worden al eeuwenlang matten vervaardigd. Dat
begon lang geleden met biezen matten en ging via kokosmatten naar
kunstgrasmatten voor voetbalvelden in de huidige tijd.
Het was ook matten (maar dan als werkwoord) in de Koninginnennacht
van 2011, toen de brommerrellen plaatsvonden. Die gingen gepaard met vernielingen
op grote schaal en met brandstichtingen. Dat was een reactie op het verbod op
de brommerrace in de nacht voor Koninginnedag, met brommers zonder knalpotten;
even traditioneel als de Biestemærk. Maar de onlusten konden ook niet los
gezien worden van de gemeentelijke fusie met Zwartsluis en Hasselt tot
Zwartewaterland.
Ik had me bij Genemuiden al die 83 weken zoiets voorgesteld
als een gezellig havenstadje met 17e-eeuwse geveltjes en dat soort werk. Al die
weken heb ik me verkneukeld op een mooie fotowandeling. Maar ik wist niet dat
de stad in de 17e t/m 19e eeuw niet minder dan 5 keer vrijwel geheel is
afgebrand. De laatste keer gebeurde dat op Biddag, 11 maart 1882.
Daardoor zie je hier geen gebouwen, ouder dan 140 jaar. Het
fraaie stadhuis (zie de foto) werd wel in de oorspronkelijke staat herbouwd. En
in 1969 vervangen door een zeldzaam lelijke opvolger, met die plompe, wanstaltige
trap, die nu – na die fusie – ook alweer het ’t Olde Staduus is (links op de bovenste
foto).
De wijken rond de haven bestaan uit smalle straatjes met
kleine huizen, waar vroeger de arbeiders uit de mattenfabrieken woonden. In het
begin van de 20e eeuw waren er in Genemuiden nog 275 eenkamerwoningen, bewoond
door grote gezinnen die in die ene kamer woonden, sliepen, kookten en ook nog (thuiswerk,
toen al!) biezen matten vervaardigden. Schrijnend.
Wat verder te zeggen van Genemuiden? Het is voor een fotograaf
de krenten uit de pap (de pæp?) halen.
Vrouwen in klederdrachten zul je er niet meer aantreffen.
Maar vrouwen in spijkerbroek worden hier niet getolereerd, las ik ergens. Het
is ook een nogal gesloten gemeenschap. En de trits: God, Oranje en Vaderland
betekent hier nog iets.
Een vrouw (noch in klederdracht, noch in spijkerbroek) ziet
me mij een weg banen door het stadje en vraagt: ‘Bent u zoekende?’, bedoelend
dat ik misschien verdwaald ben.
‘Nee, hoor’, antwoord ik, ‘maar aan de andere kant: zijn we niet allemaal
zoekende?’
‘Ha, ha, ha, daar heeft u helemaal gelijk in’.
Die grap valt gelukkig in goede aarde; je miszegt hier volgens mij nogal gauw
iets.
Over zoekende gesproken: er racen een paar wielrenners langs
de jachthaven die mogelijk in de wedstrijd ergens een afslag gemist hebben en
nu op zoek zijn naar de staart van het peloton. Ook die kunnen de kus van de
rondenmiss gevoeglijk vergeten.
Verder is er weinig leven in de brouwerij.
Ik loop in de richting van de veerpont over het Zwartewater.
Bij de opsomming in de Wikipedia van rampen die Genemuiden in de loop der
eeuwen getroffen hebben, staat er ook een vermeld over een voorloper van deze
pont. Die verging op de avond van 8 maart 1922, op een half jaar na een eeuw
geleden, tijdens een zware storm. Ook dat gebeurde op Biddag.
11 opvarenden kwamen om, reizigers die op de noordoever van het
Zwartewater uit de tram uit Zwolle waren gestapt. Onder de slachtoffers was burgemeester
Groote Balderhaar ten Velde (je leest toch nog dagelijks familienamen die je
nooit eerder gehoord hebt). De magistraat had er bij de veerbaas op
aangedrongen, toch uit te varen, ondanks het barre weer. ‘Karma is a bitch’,
zeggen mensen dan die in karma geloven. Maar ík zeg: ‘Hoe stom en achterlijk je
ook doet, meestal loopt het goed af’. Allemaal een kwestie van pech hebben of
geluk; meer zoek ik er niet achter.
Deze veerpont en zijn voorlopers hebben al sinds de 14e eeuw
mensen over het Zwartewater gezet. In tegenstelling tot bus 74 is hij ook op de
Dag des Heeren in bedrijf, niet met instemming van alle Gællemunigers.
Op een houten wachthuisje
met zwarte planken staat ‘Lok-usien’ vermeld, wat misschien ‘Leuk u te zien’
betekent, en misschien ook niet.
Een fiets tekenen is moeilijker dan je denkt. Deze lijkt wel
wat op een draisine, zo’n antieke loopfiets.
‘Lok-usien’; draisines hier opstellen!
Tijdens de overtocht zit een automobilist achter zijn stuur enthousiast
en met woeste gebaren luchtgitaar te spelen.
Fietsers betalen een euro voor een enkeltje; voetgangers maar
50 cent. Die zullen zich niet vaak melden. Ik ben de enige op de boot. Die legt
aan de overkant aan in niemandsland. Van daar is het nog een stijf halfuur
lopen tot je de eerste huizen van Zwartsluis passeert. Ik overbrug die afstand
over een fietspad aan de voet van een weg op een dijk.
Daarmee volg ik de route van de stoomtram die op die
rampavond de passagiers voor de pont aangevoerd had. Die tram reed van 1914-1934
van de Veerallee in Zwolle via Hasselt, Zwartsluis en Vollenhoven naar Blokzijl.
Alweer een plattelandsstreek met een tramverleden. Overal in
het land verbond de tram dorpen, dorpjes en gehuchten met de grote stad. Maar moderne
tramplannen mislukken allemaal steevast in agglomeraties, kleiner dan 500.000
inwoners. Zelfs een stad als Utrecht wil niet echt een tramstad worden, zoals
ik laatst schreef.
De sluis rechtsonder ligt niet op de plek waar de sluis lag
waarnaar Zwartsluis genoemd is, want die lag namelijk waar nu de haven is.
Zwartsluis, straatjes, waar…. Ik zoek een ander cliché dan ‘waar de tijd heeft
stilgestaan’.
Van Zwartsluis ga ik me afmaken met een Fransje van Leiden. Het
dorp is zoiets als het kleine zusje van de stad die Genemuiden is. Bovendien
wil ik de bus van 16:00 uur halen op het bescheiden busstation bij de haven. Ik
wil die dive under van Herfte nog zien voordat het donker wordt, want daar kwam
ik eigenlijk voor.
Er schiet me te binnen dat ik 83 weken geleden, vlak voor
corona ons overviel, bezig was met een reeks hoofdstukken over toeristenoorden
in de winter, waaronder Hasselt. Maar hier langs het Zwartewater kan in de
winter onmogelijk nog minder te beleven zijn dan op deze septemberdag.
Hoewel Zwartsluis half zo groot is als Genemuiden, heeft het
veel uitgebreidere busverbindingen. Zo is er lijn 71, Emmeloord – Zwolle, in de
spits nog aangevuld met lijn 70, Steenwijk – Zwolle en 171 Vollenhove – Zwolle.
Ik pak lijn 71; straks naar Herfte.
Alle wegen leiden naar Zwolle
Zwolle
Herfte is een van de plaatsen die je associeert met
spoorwegen, zonder dat er een trein stopt. Je kunt er per trein dan ook niet
naartoe, alleen maar erlangs. Dat ga ik doen: eerst een retour Zwolle - Dalfsen,
en dan een Zwolle-Meppel.
Afgelopen jaren is de somma van 270 miljoen euro gestoken in
het aanleggen van de dive under en de verdubbeling van het spoor tussen Zwolle
en Herfte. In de zomer van ’19 fietste ik erlangs. In juli 2021 was het werk
gereed.
Een dive under is in het Nederlands natuurlijk gewoon een
onderdoorgang. Bij de buurtschap Herfte duiken de Blauwnet-Arriva-treinen Zwolle
– Coevorden – Emmen v.v. nu door onder de NS-treinen Zwolle – Meppel - Leeuwarden
/ Groningen v.v.. Die zaten elkaar soms lelijk in de weg toen de splitsing nog
gelijkvloers was.
De onderdoorgang maakte uitbreiding mogelijk van het aantal treinen
op het traject. Tot voor kort vertrokken er uit Zwolle per uur 2 IC’s naar
Leeuwarden, 2 IC’s naar Groningen, 2 Sprinters naar Groningen en een sneltrein
en een stoptrein naar Emmen. Dat al aardig grote aantal werd in de spits nog
aangevuld met 2 sneltreinen naar Coevorden.
Sinds maandag 6 september 2021 rijden er ook nog 2 Sprinters naar Leeuwarden, treinen die tot dan toe begonnen in Meppel (zie het gelinkte stukje uit de laatste week van 2019). Maar in het weekend rijden die dan weer niet, om het eenvoudig te houden. Ik kom dus eigenlijk op de verkeerde dag.
Ik stap in de trein links, die van Blauwnet (Arriva) naar
Emmen van 16:51. Vrijwel tegelijk, één minuut later, vertrekt de rechter, de NS-Sprinter
Groningen. Die bijten elkaar nu niet meer, want mijn trein kruipt via die dive
under onder het spoor naar Meppel door.
Oh ja, dit is zo’n trein met die bijzondere 1e klas, met 8
stiltestoelen en 8 voor lawaaimakers in dezelfde ruimte. En oh ja, Dalfsen is dat
dorp met die aparte brug met blauwe bogen over de Overijsselse Vecht.
Dalfsen
Een halfuur later pak ik op Dalfsen de trein terug naar
Zwolle die daar aankomt om 17:40 uur. Als we de dive under gehad hebben, zie ik
nou net precies waarvoor die is aangelegd. We rijden gelijk op met de Sprinter
uit Groningen, die om 17:38 moet arriveren in Zwolle, maar blijkbaar een paar
minuutjes te laat is. Geen conflict meer tussen die 2 treinen.
En nu nog even op en neer naar Meppel, met de rechtertrein,
de Sprinter naar Groningen. Meppel is nu toch wel een plaats met vorstelijk
treinvervoer, terwijl er vroeger wel eens geklaagd werd over slechte verbindingen.
4 treinen per uur naar Leeuwarden, 2 naar Groningen, 1 rechtstreeks naar
Schiphol en zelfs 6 naar Zwolle. Die laatste vertrekken 3 aan 3 in de
ganzenpas, om 18, 22 en 26 en om 48, 52 en 56. Maar dat kan echt niet anders,
en je kunt ook niet alles hebben.
Uit Meppel pak ik de stoptrein Groningen – Zwolle. En ook
deze keer rijdt die gelijk op met de trein uit Emmen.
NS-trein vanuit Arriva-trein; Arriva-trein vanuit NS-trein;
de onderdoorgang van Herfte; station Meppel.
Je hebt de septemberaflevering gelezen van Beminde zaterdag.
In oktober gaan we verder, zolang het kan.
Frans Mensonides
10 oktober 2021
Er geweest: zaterdag 25 september 2021
©
Frans Mensonides, Leiden, 2021