Ik
bereisde de door
mij nog nooit eerder ontgonnen binnenlanden van de Alblasserwaard, met
hét
vervoermiddel voor die dunbevolkte regionen: de
8-persoons Lijntaxi. Daarmee
belandde ik in Noordeloos, gelegen aan de of het Noordeloos.
Ik had
maar een halve
dag tijd voor deze tocht. Geen gelegenheid dus om er lang te talmen.
Daartoe
was ook geen aanleiding. Maar een naar dorp is het ook weer niet; niets
loos in
Noordeloos.
Zuid-Holland telt 3,6 miljoen
inwoners op 2.800 km2 en is
daarmee de dichtstbevolkte provincie van ons koninkrijk. Dat wil niet
zeggen
dat het er overal even vol is. Graag mag ik reizen naar minieme dorpen
in de afgelegen
streken van mijn geboorte- en thuisprovincie. Al eerder werd ik
wandelend en
fotograferend aangetroffen in bijvoorbeeld Goudswaard en Piershil, Stad aan
het Haringvliet, Middelharnis
/ Sommelsdijk, Heinenoord, Biert, Zuidland en Oudenhoorn, Schoonrewoerd, Maasdijk, en niet te
vergeten ’t Woudt.
Vandaag gaat de rit naar een gebied
dat ik volgens mij
altijd heb overgeslagen: het landelijk gedeelte van de Alblasserwaard.
Die
waard, een langgerekt poldergebied gelegen tussen Lek en Merwede, telt
170.000
inwoners, waarvan de overgrote meerderheid domicilie heeft aan de
zuidrand, in
grotere plaatsen als Sliedrecht, Alblasserdam, Hardinxveld-Giessendam
en
Gorinchem.
Daarboven houdt de bewoonde wereld
wel zo’n beetje op. Op de
landkaart zie je minuscule vlekjes langs kronkelige veenstroompjes in
een
oceaan van groen laagland.
Arriva-bus 75 is een van de lijnen
die dit gebied
doorkruisen. Hij rijdt van Sliedrecht via onder andere Noordeloos naar
Gorinchem. Alleen in de spits doet hij dat met een normale streekbus.
Tussen de
spitsen in wordt een achtpersoons-taxibusje ingezet; dat is ruim
voldoende. Op
zondagen en gedurende de avonduren degradeert de lijn nog verder, en
wel tot
belbus, een uur van te voren te ontbieden.
In de trein naar Dordrecht is het na
09:00 nog druk; vooral
met studenten die maandag houden, en vandaag wat later beginnen, denk
ik. Men
zit te gapen en is brak. ‘Wij hebben Marketing van die docent die dat
boek zelf
geschreven heeft’, zegt een studerende tegen een andere. ‘Hij kent elke
zin uit
dat kutboek uit zijn hoofd!’ Ja, dat is een probleem. Ik had het
vroeger met
het geschiedenisboek
van meneer Roorda. Hij wist aan elke zin in het boek er
nog minstens twee toe te voegen die buiten het boekwerk gebleven waren,
omdat
het anders te dik zou zijn geworden. Hij verwachtte ook nog, dat wij
het allemaal
in detail onthielden. Het leek wel of hij geschiedenis zelf echt leuk
vond.
In Delft zijn ze nog verwoed aan het
graven. Dat
tunnelproject loopt jaren en jaren uit; het zal eens niet zo zijn! 2015
wordt
nu genoemd als jaar waarin we hier voor het eerst door de tunnel kunnen
sporen.
Na Rotterdam is de trein plotseling helemaal verlaten. Op weg naar het toilet loop ik door lege wagen na lege wagen. Ook in de aansluitende MerwedeLingeLijn (daar ís-‘ie weer!) heeft iedere passagier ruimte zat om acht banken in beslag te nemen met jassen en bagage. Ik denk wel eens dat je tussen 10:00 en 12:00 het complete OV in dit land wel op stal zou kunnen houden. Maar ik zou dat niet graag doorgeven als bezuinigingstip aan Rutte en Samsom, die op mijn reisdag nog druk aan het onderhandelen zijn over het kabinet dat al beëdigd is, twee keer zelfs, op de datum van publicatie.
Station Sliedrecht
Lijn 75 zie je inderdaad bijna niet
in de dal-uren. Hij
rijdt om de 2 uur. Als ik die van 11:20 mis kan ik pas om 13:20 verder.
Pas in
de loop van de middag klimt lijn 75 weer naar uurdienst.
Behalve met lijn 75 kun je ook nog in
Noordeloos komen met
nr. 388, de Qliner Dordrecht – Utrecht. Ik wil echter persé met dat
landelijke
busje. De Lijntaxi, de QLiner, twee uiteinden van het spectrum.
Sliedrecht kent een onaantrekkelijke
stationsomgeving,
bestaande uit een bedrijventerrein zonder veel bedrijvigheid, naar het
de
wandelaar bij het passeren toeschijnt. Daarvandaan loopt een lange,
drukke, lawaaierige
weg naar de wellicht aantrekkelijkere dorpskern die anderhalve
kilometer
verderop bij de Beneden-Merwede ligt. Sliedrecht is groot geworden door
wroeten
in de modder. Zijn onbetwiste topattractie is het Nationaal
Baggermuseum. Maar
daar heb ik allemaal geen tijd voor. Ik laat Sliedrecht Sliedrecht en
stel me
op bij de bushalte voor het station.
Hoe ziet zo’n achttax er in deze
streek uit? Waar moet ik op
letten? Ik fotografeer bus 77, die hier 11:16 passeert. Maar is 75 nou
precies
net zo’n busje? Die busjes worden gehuurd van taxibedrijven; wie zegt
dat ze er
allemaal hetzelfde uitzien?
Er komt voorlopig niets meer. Ik sta
in een voorbarige
winterkou naar links te koekeloeren; dé houding van de buspassagier:
veilig in
de abri, kop naar links, waar het heil vandaan komt, altijd van links
(ik
bedoel er geen politiek statement mee. De Telegraaf spreekt op de dag
dat ik
deze woorden schrijf, tussen twee haakjes over ‘Marx Rutte’. Bezuinigen
doet
pijn, vooral voor mensen met een jaarsalaris van bijna een ton,
natuurlijk; wat
moeten ze opgeven: het tweede huis, de derde auto of de vierde
vakantie?).
Drie busjes probeer ik tot stoppen te
dwingen door
handopsteken. De eerste twee zijn achtereenvolgens van een
koeriersbedrijf en
een gasfitter. De derde zit vol halve zolen – pardon: mensen met een
verstandelijke beperking, andermaal pardon: mensen met mógelijkheden.
Vanuit
dat laatste busje tikt men vrolijk op het voorhoofd en kijkt daarbij in
mijn
richting.
Ik begin me inderdaad wat gek te
voelen, wachtend op een Lijntaxi
die niet meer komt. Wedden, dat dat busje dat ik net fotografeerde,
lijn 75 al
was, en dat ik nu 2 uur moet wachten? Een mooie sof weer, deze reisdag!
Net wil ik dan toch die weg naar
Sliedrecht-binnen maar
inslaan, of de Lijntaxi komt ineens toch nog opdagen, een klein
kwartier te
laat. Hij is van taxi Haars, een bekende naam: ze hebben mij en mijn
moeder in
2001 al eens dooreengeschud tijdens een dagje Betuwe. Ik
vraag of dit lijn 75
is, en dat is zo. ‘Loop maar door hoor’, zegt de chauffeuse, ‘de
kaartlezer is
kapot’.
Ik zeg dat de lezer volgens mij niet
zozeer kapot is, als
wel geheel ontbreekt, maar zij wijst op een heel klein kastje, ter
grootte van
een pakje sigaretten, dat naast haar staat. ‘Dat is onze chiplezer.
Maar er is
altijd wat met die dingen. Een mooi systeem, hoor, die chipkaart. Maar
dan moet
hij het natuurlijk wél doen’.
‘Sorry dat ik zo laat was’, vervolgt
zij, ‘maar de
provinciale weg is gedeeltelijk
afgesloten, dus ik moet dan maar steeds op elke rit voorbij de
Intratuin onder
dat ene viaduct doorgaan, en dat is natuurlijk om, en dan verderop dat
andere
landweggetje nemen, daar bij de boerderij van Die-en-die, zodat ik dan
een eindje
verder aan de andere kant van het water…’
Ik ben de draad kwijt. Ik zeg dat het mij niet uitmaakt, als ik maar in Noordeloos kom, waar ik eigenlijk ook niet hoef te wezen, omdat ik maar een buitenseizoense toerist ben, en bovendien ook helemaal geen haast heb.
Een gebreid vestje voor een routepaal
in Noordeloos
Mijn enige medepassagier is een
gesluierde moslimse, die
vast allerlei dingen denkt, in haar eigen taal. ‘Niet op ’s Menschen
voorhoofd
staat, / Hoe het hem van binnen gaat. / Vaak heeft menig hart, / Onder
’t
lachen bittere smart.’ Een tegeltjeswijsheid die mijn moeder al sinds
1943 boven
haar bed heeft hangen. Maar juist daarom heeft zo’n sluier weinig zin,
als je
ook zonder sluier al onpeilbaar bent.
We betreden smalle B-weggetjes en
zien links en rechts het
oneindige laagland op dat bezongen is door Marsman in Herinnering aan Holland, een
bijna even beroemd en mooi gedicht als
dat, dat ik net citeerde. Ik herinner me een college moderne
literatuur. De
docent vroeg hoe we de regel ‘De lucht hangt er laag’ zouden kunnen
interpreteren.
‘Stoot je hoofd er maar niet aan!’, zei ik onmiddellijk. Verbaasde
blikken; nu
moest ik snel iets zinnigs verzinnen bovenop de onzin die ik had
uitgekraamd.
‘Holland is geen land waar je al te rare sprongen moet maken’, bracht
ik te
berde, ‘maaiveld, en dat soort dingen’.
Ik was roemrucht om zulke vreemde
gedachtesprongen; een
klein wonder dat me ooit nog een bul is uitgereikt. Toch is dit een
cruciale
regel, dat voelde ik wel aan, in mijn onbesuisdheid; een chute in het
gedicht.
Bij het eerste deel ervan kun je je nog allerlei arcadisch,
weids-ruimtelijks
indenken, maar na die laaghangende lucht ga je onherroepelijk naar de
stem van
het water en de rampen.
Die hele
strofe klopt vandaag perfect: de lucht hangt inderdaad
laag en 'de zon wordt er langzaam in grijze veelkleurige dampen
gesmoord'; je moet in een
achttax de
Alblasserwaard doorkruisen om het te zien.
We naderen Bleskensgraaf, en zijn
Wijngaarden blijkbaar al
voorbij, dat ook op de halte stond. Bleskensgraaf is een van de vele
dorpjes
die zich uitstrekken langs het water van het stroompje de Graafstroom,
die even
verder overgaat in de Alblas, die bij Alblasserdam in de veel bredere
Noord
stroomt. Het dorp maakt zijn goeiig-boers-vriendelijk klinkende naam
niet waar;
het is wat saai en er is alleen nieuwbouw. Gevolg van een bom in de
meidagen
van 1940, lees ik later; misschien een oefenbombardement voor
Rotterdam, want
wat hier nou te halen of vernielen viel, weet ik niet.
Een achttax heeft geen stopknop. De
gesluierde geeft met een
rauwe gutturale klank te kennen dat zij eruit wil. De bus stopt, zij
stapt uit
en we rijden verder over smalle wegen langs dat kronkelige riviertje,
waar ik
eerlijk gezegd geen 40-persoonsbus zie rijden, maar die rijdt er toch,
in de
spits. De komende tientallen kilometers rijden we voornamelijk langs
boompjes
langs stroompjes. Je krijgt zo de indruk, door een heel bosachtige
streek te rijden,
terwijl de luchtfoto vrijwel alleen
weiland laat zien.
Ottoland
De chauffeuse licht me nu bij over het Lijntaxi-wezen. ‘Wij
rijden voor Arriva. Zo’n grote streekbus is niet altijd rendabel, dus
laten zij
ons rijden met de achttax; veel goedkoper!’ Het Boudewijnisme dat ik vaak
citeer: ‘De chauffeur van een klein busje neemt geen genoegen met een
klein
salaris’, heeft zijn geldigheid blijkbaar verloren. Ik denk dat
streekbuschauffeurs steeds exorbitantere beloningen bijeen gestaakt
hebben,
terwijl het taxipersoneel steeds meer gekort wordt, waardoor de eersten
zich
uit de markt hebben geprezen.
Er schoot me laatst trouwens nog een
andere boude uitspraak
te binnen van de voormalige busbaas: ‘Niemand wil een bus door zijn
straat,
maar iedereen wil een halte voor zijn deur’. Daar moest ik aan denken
toen het
gemeentebestuur van Groesbeek zich uitsprak tegen railvervoer door hun
gemeente, maar wel een station eiste, als er toch onverhoopt
railvervoer zou
komen.
‘Oh, uit Leiden dus’, zegt de
chauffeuse. Daar kwamen wij
wel bij goeie kennissen, de familie De Vries, uit de Zus-en-zo-steeg.
Die kent
u zeker wel?’ Nee, ik heb helaas niet het genoegen, maar dat zou ook
wel heel
toevallig geweest zijn, onder 120.000 stadgenoten.
Nu passeren we Gijbeland aan de ene,
en Molenaarsgraaf aan
de andere kant van het water. De eerste naam doet me denken aan alweer
een
dichter, Jacob Westerbaen (1599-1670). Die was heer van Brandwijk en
Gijbeland.
Me nooit afgevraagd waar dat lag, maar die liggen dus hier; Brandwijk
ligt een
kilometer verderop en is ook al zo’n wereldstad. Wie heer was van deze
twee
dorpen, was heer
van vrijwel niemand.
Er stapt een student in. ‘Had je
eigenlijk niet aan de
andere kant van de vaart…’
- ‘Ja, maar ik zag ineens dat de provinciale weg was afgesloten, dus ik
moest
voorbij de Intratuin maar onder dat ene viaduct doorgaan en dan die
zijweg…’
‘Krijgen jullie dat geeneens dóór, dan?’
Nee, het wordt niet doorgegeven door Arriva en de chauffeurs moeten het
zelf
maar uitzoeken.
Een halte verder zien we een andere
student uit een auto
stappen en haastig overstappen op de Lijntaxi, die hij met woeste
armgebaren
heeft laten stoppen. ‘Die bus was echt moeilijk laat’, zegt hij tegen
zijn
dorpsgenoot. ‘Ik had al ander vervoer gecharterd, maar daar kwam ‘ie
nog’.
In Vuilendam, alweer een miniem
buurtschapje, rijden we op een
rijwielwinkel af. Die ligt hier op het kruispunt der windstreken, net
als het
huisje van Oma Tingeling uit de kinderserie ‘Mik en Mak’ die op de tv
was toen
ik de leeftijd had voor kinderseries. Dat huisje werd begeerd door een
infame projectontwikkelaar,
mister Humdrum, die een winkel wilde beginnen op deze a-locatie.
Uiteindelijk heeft
hij het toch nog in handen weten te krijgen, zo te zien. Maar ik had er
dan iets
anders in gevestigd dan een fietsenwinkel, meer iets wat je elke dag
nodig
hebt, zo ver uit de buurt van een winkelcentrum.
Vanuit de bus fotografeer ik de kerk van Ottoland. Die ligt aan de A, dus met recht op een a-locatie. De andere straat van het dorp heet: B, de ultieme b-weg.
Noordeloos staat nu aangekondigd op
de wegwijzers, maar wij
maken nog een slinger via Goudriaan. De bus pakt nog 3 passagiers op,
waarmee
hij nu al voor ¾ gevuld is. Iedereen kent iedereen. Ik luister naar de
gesprekken. De studenten bespreken de voordelen van ’s middags college
(niet
vroeg hoeven opstaan) en de nadelen (‘je bent pas om vijf uur uit’). De
n’en
worden hier al lichtelijk ingeslikt; we zitten echt in het verre oosten
van
Zuid-Holland.
Veiligheidsriemen zijn verplicht in een Lijntaxi, maar ze zijn niet echt nodig: deze rijdt wat rustiger dan die ik in 2001 nam. Niemand heeft hem ook om, die riem.
Nu
rijden we dan toch Noordeloos binnen, via een smal
asfaltlaantje langs weiland, waar ik ook nog geen twee grote bussen
elkaar zie
passeren. ‘Mag ik deze halte?’, vraag ik, waarop nooit geantwoord
wordt: ‘Ja
hoor, ruk hem maar uit de grond!’. Bij deze in Noordeloos hadden ze het
al geprobeerd;
hij staat scheef. KRAAK!, de deur van de achttax zit klem tegen het
verhoogde perron van de bushalte. Ik wring me door de kleine opening;
goed dat ik niet tot de 30% Nederlanders met overgewicht hoor. De deur
is gelukkig niet ontzet, en gaat krakend en slechts licht beschadigd
dicht; het busje rijdt verder. Zulk OV: beter dan niks, meer kun je er
niet van zeggen.
Noordeloos
is een dorpje aan weerszijden van de Noordeloos, een
stroompje dat op enkele plekken overbrugd wordt met een wit, opvallend
steil voetgangersbruggetje. De stem van het water is hier niet meer dan
een gefluister.
Een paar kilometer verderop verbreedt het stroompje zich tot de
Giessen, die
bij Hardinxveld-Giessendam door de Peulensluis verhinderd wordt, in de
Beneden
Merwede uit te stromen.
Ik zou van hier langs de Noordeloos
en Giessen kunnen
wandelen naar het volgende dorp, of het daaropvolgende dorp; louter om
te
ontdekken dat de Lijntaxi daar net een minuut geleden vertrokken is, en
ik 119
minuten op de volgende moet wachten. Daarvoor heb ik een te druk
programma in
de middag, dus ik laat het bij een uurtje rondkijken in en om
Noordeloos, dat
in de loop der tijden verrijkt is met een zeer bescheiden
nieuwbouwwijkje.
Spijt krijg ik niet van mijn
wandeling. Op het eerste
gezicht is Noordeloos een doorsnee-dorp, met kerk, kroeg en een paar
voorname
panden, waar vroeger de arts of de notaris woonden, of dat soort
notabelen.
Maar er zijn toch nog wel een paar aparte dingen te zien.
Een van de eerste die ik tegenkom is
het fiere bronzen
regentenhoofd van de bekende ARP-politicus Maarten Schakel (1917-1997),
die van
1946-1986 burgemeester van dit dorpje was. Nu staat hij in brons te
waken
over zijn onderdanen, vers tuiltje bloemen aan de voeten. De gemeente
Noordeloos is in 1986 opgegaan in Giessenlanden.
Noordeloos kent verder wat rustieke,
met klimop overwoekerde
hoeven in de dorpskern, en een gitzwarte dorpspomp annex lantaarnpaal.
Echt
bijzonder is een wegwijzer voor volgers van fietsroutes, die is
voorzien van
een kroontje op het dak, en van een gebreid wollen omhulsel. Ook een
lantaarnpaal even verderop is daarmee uitgerust; dat hij niet koud
wordt in de
winter.
Het landschap om het dorp is om in te
lijsten, en er staat
dan ook een houten schilderijlijst omheen. Er staat hier verder een
trampoline
aan de openbare weg, voor een ieder die hier passeert en zijn
muizenissen even
van zich af wil springen. Ik zelf voel me niet geroepen; ik ben alleen
springerig in gedachten, soms. Het huisje op de foto is geen heel klein
Noordeloos’ huisje, maar een konijnhok. Wel een echt huisje is het oude
huisje
dat ‘Dromijn’ heet (rechtsonder), mooie woordspelige vondst.
Het leven moet hier goed, of op zijn
minst draaglijk zijn.
En per OV is dit Arcadia ook nog te bereiken, niet alleen met de
hobbelende Lijntaxi,
want Q-liner 388 Dordrecht - Utrecht stopt aan de
rand van het dorp.
Ik neem die snelbus richting Vianen. Daar die over een saaie
verkeersweg rijdt, ga ik maar letten op de mededelingen die op het
display
verschijnen. Arriva gaat ‘Direct op het doel af’, maar desondanks is
het zo,
dat ‘Uw mening telt’, wat bij direct op het doel afgaande mensen zelden
het geval
is. Dubbel geruststellend is de mededeling dat de bus, waarin ik mij
bevind,
‘is voorzien van cameratoezicht en roetfilters’, een juxtapositie van
twee dingen
uit toch twee heel verschillende categorieën.
Schuin voor me zitten een student en
een studentin. Ze heeft
zo’n ontsierend knotje op haar kop dat je tegenwoordig steeds vaker
ziet; het
lijkt goddomme wel een drol. Haar kwebbel staat geen seconde stil. Een
groot
aantal wederzijdse vrienden gaat over de hekel. Aan iedereen mankeert
wel wat.
De een is een nerd, de ander een flirt, de derde geeft geleend geld
nooit
terug, nummer vier praat eigenlijk zo raar; nummer vijf praat eigenlijk
te veel
(!); heel de verzameling karakterschetsen van Theophrastus komt voorbij.
‘En Dinges, dat is eigenlijk best
lullig, want ze kan er
zelf niets aan doen, maar die zakt zo nu en dan zo maar in elkaar, en
dan maakt
ze van die schokkende bewegingen, dat is een spast, of hoe heet dat?’
‘Epilepsie, heet dat’, vult de ander aan.
‘Dat gaat zo:’
Ze gaat er helemaal languit voor liggen op de bank, slaat wild met de
armen,
laat haar ogen door de kassen rollen, haar tong uit de mond hangen, en
zegt:
‘Duh, duh, duh!’ Dan barst ze uit in gierend gelach. De jongen lacht
flauwtjes.
‘Met zo iemand kun je toch niet UITgaan?’, zegt ze. ‘ Stel dat ze dat
dan net
ineens krijgt, dan zit IK ermee!
En ken je Hoe-heet-ze-ook-alweer nog?
Kreeg ik laatst een
mail van. Ze was tijdelijk naar Zweden geëmigreerd. Maar daar wil ze
nou niet
meer weg. Zegt ze van dan moet ik al mijn vrienden missen. Vrienden,
vrienden,
wat nou vrienden? Dan heb ik zoiets van: waren WIJ haar vrienden dan
niet?’
Ze vervolgt, sipjes: ‘Weet je, al
mijn vrienden raak ik
kwijt. Ik denk wel eens, ik HEB helemaal geen echte vrienden. Snap echt
niet
hoe het komt. Beats me. Snap JIJ misschien hoe dat komt?’
De jongen zwijgt diplomatiek. Als ze
het mij zou vragen…
Maar niemand vraagt me iets.
Ik wil vandaag nog naar Vianen, om
een paar foto’s te maken,
naar Bunnik om het tracé van de Uithoflijn
te filmen vanuit de trein, en naar
Blaricum om daar de snelwegbus lijn 150 te fotograferen en te nemen
naar
Almere. Het een lukt beter dan het andere, maar je hebt het meeste
inmiddels
teruggezien op de site.
Hiermee is ook deze aflevering al
weer uit; de eerste van
hopelijk vele in de 17e jaargang.
Frans Mensonides
10 november 2012
Er geweest: maandag 8 oktober 2012
© Frans Mensonides, Leiden, 2012