De digitale reiziger (79)
Niets loos in Noordeloos  



Noordeloos


Ik bereisde de door mij nog nooit eerder ontgonnen binnenlanden van de Alblasserwaard, met hét vervoermiddel voor die dunbevolkte regionen: de 8-persoons Lijntaxi. Daarmee belandde ik in Noordeloos, gelegen aan de of het Noordeloos.

Ik had maar een halve dag tijd voor deze tocht. Geen gelegenheid dus om er lang te talmen. Daartoe was ook geen aanleiding. Maar een naar dorp is het ook weer niet; niets loos in Noordeloos.



Zuid-Holland telt 3,6 miljoen inwoners op 2.800 km2 en is daarmee de dichtstbevolkte provincie van ons koninkrijk. Dat wil niet zeggen dat het er overal even vol is. Graag mag ik reizen naar minieme dorpen in de afgelegen streken van mijn geboorte- en thuisprovincie. Al eerder werd ik wandelend en fotograferend aangetroffen in bijvoorbeeld Goudswaard en Piershil, Stad aan het HaringvlietMiddelharnis / SommelsdijkHeinenoordBiert, Zuidland en OudenhoornSchoonrewoerdMaasdijk, en niet te vergeten ’t Woudt.

Vandaag gaat de rit naar een gebied dat ik volgens mij altijd heb overgeslagen: het landelijk gedeelte van de Alblasserwaard. Die waard, een langgerekt poldergebied gelegen tussen Lek en Merwede, telt 170.000 inwoners, waarvan de overgrote meerderheid domicilie heeft aan de zuidrand, in grotere plaatsen als Sliedrecht, Alblasserdam, Hardinxveld-Giessendam en Gorinchem.

Daarboven houdt de bewoonde wereld wel zo’n beetje op. Op de landkaart zie je minuscule vlekjes langs kronkelige veenstroompjes in een oceaan van groen laagland.

Arriva-bus 75 is een van de lijnen die dit gebied doorkruisen. Hij rijdt van Sliedrecht via onder andere Noordeloos naar Gorinchem. Alleen in de spits doet hij dat met een normale streekbus. Tussen de spitsen in wordt een achtpersoons-taxibusje ingezet; dat is ruim voldoende. Op zondagen en gedurende de avonduren degradeert de lijn nog verder, en wel tot belbus, een uur van te voren te ontbieden.

In de trein naar Dordrecht is het na 09:00 nog druk; vooral met studenten die maandag houden, en vandaag wat later beginnen, denk ik. Men zit te gapen en is brak. ‘Wij hebben Marketing van die docent die dat boek zelf geschreven heeft’, zegt een studerende tegen een andere. ‘Hij kent elke zin uit dat kutboek uit zijn hoofd!’ Ja, dat is een probleem. Ik had het vroeger met het geschiedenisboek van meneer Roorda. Hij wist aan elke zin in het boek er nog minstens twee toe te voegen die buiten het boekwerk gebleven waren, omdat het anders te dik zou zijn geworden. Hij verwachtte ook nog, dat wij het allemaal in detail onthielden. Het leek wel of hij geschiedenis zelf echt leuk vond.

In Delft zijn ze nog verwoed aan het graven. Dat tunnelproject loopt jaren en jaren uit; het zal eens niet zo zijn! 2015 wordt nu genoemd als jaar waarin we hier voor het eerst door de tunnel kunnen sporen.

Na Rotterdam is de trein plotseling helemaal verlaten. Op weg naar het toilet loop ik door lege wagen na lege wagen. Ook in de aansluitende MerwedeLingeLijn (daar ís-‘ie weer!) heeft iedere passagier ruimte zat om acht banken in beslag te nemen met jassen en bagage. Ik denk wel eens dat je tussen 10:00 en 12:00 het complete OV in dit land wel op stal zou kunnen houden. Maar ik zou dat niet graag doorgeven als bezuinigingstip aan Rutte en Samsom, die op mijn reisdag nog druk aan het onderhandelen zijn over het kabinet dat al beëdigd is, twee keer zelfs, op de datum van publicatie.



Station Sliedrecht

Lijn 75 zie je inderdaad bijna niet in de dal-uren. Hij rijdt om de 2 uur. Als ik die van 11:20 mis kan ik pas om 13:20 verder. Pas in de loop van de middag klimt lijn 75 weer naar uurdienst.

Behalve met lijn 75 kun je ook nog in Noordeloos komen met nr. 388, de Qliner Dordrecht – Utrecht. Ik wil echter persé met dat landelijke busje. De Lijntaxi, de QLiner, twee uiteinden van het spectrum.

Sliedrecht kent een onaantrekkelijke stationsomgeving, bestaande uit een bedrijventerrein zonder veel bedrijvigheid, naar het de wandelaar bij het passeren toeschijnt. Daarvandaan loopt een lange, drukke, lawaaierige weg naar de wellicht aantrekkelijkere dorpskern die anderhalve kilometer verderop bij de Beneden-Merwede ligt. Sliedrecht is groot geworden door wroeten in de modder. Zijn onbetwiste topattractie is het Nationaal Baggermuseum. Maar daar heb ik allemaal geen tijd voor. Ik laat Sliedrecht Sliedrecht en stel me op bij de bushalte voor het station.

Hoe ziet zo’n achttax er in deze streek uit? Waar moet ik op letten? Ik fotografeer bus 77, die hier 11:16 passeert. Maar is 75 nou precies net zo’n busje? Die busjes worden gehuurd van taxibedrijven; wie zegt dat ze er allemaal hetzelfde uitzien?

Er komt voorlopig niets meer. Ik sta in een voorbarige winterkou naar links te koekeloeren; dé houding van de buspassagier: veilig in de abri, kop naar links, waar het heil vandaan komt, altijd van links (ik bedoel er geen politiek statement mee. De Telegraaf spreekt op de dag dat ik deze woorden schrijf, tussen twee haakjes over ‘Marx Rutte’. Bezuinigen doet pijn, vooral voor mensen met een jaarsalaris van bijna een ton, natuurlijk; wat moeten ze opgeven: het tweede huis, de derde auto of de vierde vakantie?).  

Drie busjes probeer ik tot stoppen te dwingen door handopsteken. De eerste twee zijn achtereenvolgens van een koeriersbedrijf en een gasfitter. De derde zit vol halve zolen – pardon: mensen met een verstandelijke beperking, andermaal pardon: mensen met mógelijkheden. Vanuit dat laatste busje tikt men vrolijk op het voorhoofd en kijkt daarbij in mijn richting.

Ik begin me inderdaad wat gek te voelen, wachtend op een Lijntaxi die niet meer komt. Wedden, dat dat busje dat ik net fotografeerde, lijn 75 al was, en dat ik nu 2 uur moet wachten? Een mooie sof weer, deze reisdag!

Net wil ik dan toch die weg naar Sliedrecht-binnen maar inslaan, of de Lijntaxi komt ineens toch nog opdagen, een klein kwartier te laat. Hij is van taxi Haars, een bekende naam: ze hebben mij en mijn moeder in 2001 al eens dooreengeschud tijdens een dagje Betuwe. Ik vraag of dit lijn 75 is, en dat is zo. ‘Loop maar door hoor’, zegt de chauffeuse, ‘de kaartlezer is kapot’.

Ik zeg dat de lezer volgens mij niet zozeer kapot is, als wel geheel ontbreekt, maar zij wijst op een heel klein kastje, ter grootte van een pakje sigaretten, dat naast haar staat. ‘Dat is onze chiplezer. Maar er is altijd wat met die dingen. Een mooi systeem, hoor, die chipkaart. Maar dan moet hij het natuurlijk wél doen’.

‘Sorry dat ik zo laat was’, vervolgt zij,  ‘maar de provinciale weg is gedeeltelijk afgesloten, dus ik moet dan maar steeds op elke rit voorbij de Intratuin onder dat ene viaduct doorgaan, en dat is natuurlijk om, en dan verderop dat andere landweggetje nemen, daar bij de boerderij van Die-en-die, zodat ik dan een eindje verder aan de andere kant van het water…’

Ik ben de draad kwijt. Ik zeg dat het mij niet uitmaakt, als ik maar in Noordeloos kom, waar ik eigenlijk ook niet hoef te wezen, omdat ik maar een buitenseizoense toerist ben, en bovendien ook helemaal geen haast heb.


Een gebreid vestje voor een routepaal in Noordeloos

Mijn enige medepassagier is een gesluierde moslimse, die vast allerlei dingen denkt, in haar eigen taal. ‘Niet op ’s Menschen voorhoofd staat, / Hoe het hem van binnen gaat. / Vaak heeft menig hart, / Onder ’t lachen bittere smart.’ Een tegeltjeswijsheid die mijn moeder al sinds 1943 boven haar bed heeft hangen. Maar juist daarom heeft zo’n sluier weinig zin, als je ook zonder sluier al onpeilbaar bent.

We betreden smalle B-weggetjes en zien links en rechts het oneindige laagland op dat bezongen is door Marsman in Herinnering aan Holland, een bijna even beroemd en mooi gedicht als dat, dat ik net citeerde. Ik herinner me een college moderne literatuur. De docent vroeg hoe we de regel ‘De lucht hangt er laag’ zouden kunnen interpreteren. ‘Stoot je hoofd er maar niet aan!’, zei ik onmiddellijk. Verbaasde blikken; nu moest ik snel iets zinnigs verzinnen bovenop de onzin die ik had uitgekraamd. ‘Holland is geen land waar je al te rare sprongen moet maken’, bracht ik te berde, ‘maaiveld, en dat soort dingen’.

Ik was roemrucht om zulke vreemde gedachtesprongen; een klein wonder dat me ooit nog een bul is uitgereikt. Toch is dit een cruciale regel, dat voelde ik wel aan, in mijn onbesuisdheid; een chute in het gedicht. Bij het eerste deel ervan kun je je nog allerlei arcadisch, weids-ruimtelijks indenken, maar na die laaghangende lucht ga je onherroepelijk naar de stem van het water en de rampen.

Die hele strofe klopt vandaag perfect: de lucht hangt inderdaad laag en 'de zon wordt er langzaam in grijze veelkleurige dampen gesmoord'; je moet in een achttax de Alblasserwaard doorkruisen om het te zien.

We naderen Bleskensgraaf, en zijn Wijngaarden blijkbaar al voorbij, dat ook op de halte stond. Bleskensgraaf is een van de vele dorpjes die zich uitstrekken langs het water van het stroompje de Graafstroom, die even verder overgaat in de Alblas, die bij Alblasserdam in de veel bredere Noord stroomt. Het dorp maakt zijn goeiig-boers-vriendelijk klinkende naam niet waar; het is wat saai en er is alleen nieuwbouw. Gevolg van een bom in de meidagen van 1940, lees ik later; misschien een oefenbombardement voor Rotterdam, want wat hier nou te halen of vernielen viel, weet ik niet.  

Een achttax heeft geen stopknop. De gesluierde geeft met een rauwe gutturale klank te kennen dat zij eruit wil. De bus stopt, zij stapt uit en we rijden verder over smalle wegen langs dat kronkelige riviertje, waar ik eerlijk gezegd geen 40-persoonsbus zie rijden, maar die rijdt er toch, in de spits. De komende tientallen kilometers rijden we voornamelijk langs boompjes langs stroompjes. Je krijgt zo de indruk, door een heel bosachtige streek  te rijden, terwijl de luchtfoto vrijwel alleen weiland laat zien.


Ottoland


De chauffeuse licht me nu bij over het Lijntaxi-wezen. ‘Wij rijden voor Arriva. Zo’n grote streekbus is niet altijd rendabel, dus laten zij ons rijden met de achttax; veel goedkoper!’ Het Boudewijnisme dat ik vaak citeer: ‘De chauffeur van een klein busje neemt geen genoegen met een klein salaris’, heeft zijn geldigheid blijkbaar verloren. Ik denk dat streekbuschauffeurs steeds exorbitantere beloningen bijeen gestaakt hebben, terwijl het taxipersoneel steeds meer gekort wordt, waardoor de eersten zich uit de markt hebben geprezen.

Er schoot me laatst trouwens nog een andere boude uitspraak te binnen van de voormalige busbaas: ‘Niemand wil een bus door zijn straat, maar iedereen wil een halte voor zijn deur’. Daar moest ik aan denken toen het gemeentebestuur van Groesbeek zich uitsprak tegen railvervoer door hun gemeente, maar wel een station eiste, als er toch onverhoopt railvervoer zou komen. 

‘Oh, uit Leiden dus’, zegt de chauffeuse. Daar kwamen wij wel bij goeie kennissen, de familie De Vries, uit de Zus-en-zo-steeg. Die kent u zeker wel?’ Nee, ik heb helaas niet het genoegen, maar dat zou ook wel heel toevallig geweest zijn, onder 120.000 stadgenoten.

Nu passeren we Gijbeland aan de ene, en Molenaarsgraaf aan de andere kant van het water. De eerste naam doet me denken aan alweer een dichter, Jacob Westerbaen (1599-1670). Die was heer van Brandwijk en Gijbeland. Me nooit afgevraagd waar dat lag, maar die liggen dus hier; Brandwijk ligt een kilometer verderop en is ook al zo’n wereldstad. Wie heer was van deze twee dorpen, was  heer van vrijwel niemand.

Er stapt een student in. ‘Had je eigenlijk niet aan de andere kant van de vaart…’
- ‘Ja, maar ik zag ineens dat de provinciale weg was afgesloten, dus ik moest voorbij de Intratuin maar onder dat ene viaduct doorgaan en dan die zijweg…’
‘Krijgen jullie dat geeneens dóór, dan?’
Nee, het wordt niet doorgegeven door Arriva en de chauffeurs moeten het zelf maar uitzoeken.

Een halte verder zien we een andere student uit een auto stappen en haastig overstappen op de Lijntaxi, die hij met woeste armgebaren heeft laten stoppen. ‘Die bus was echt moeilijk laat’, zegt hij tegen zijn dorpsgenoot. ‘Ik had al ander vervoer gecharterd, maar daar kwam ‘ie nog’.

In Vuilendam, alweer een miniem buurtschapje, rijden we op een rijwielwinkel af. Die ligt hier op het kruispunt der windstreken, net als het huisje van Oma Tingeling uit de kinderserie ‘Mik en Mak’ die op de tv was toen ik de leeftijd had voor kinderseries. Dat huisje werd begeerd door een infame projectontwikkelaar, mister Humdrum, die een winkel wilde beginnen op deze a-locatie. Uiteindelijk heeft hij het toch nog in handen weten te krijgen, zo te zien. Maar ik had er dan iets anders in gevestigd dan een fietsenwinkel, meer iets wat je elke dag nodig hebt, zo ver uit de buurt van een winkelcentrum.

Vanuit de bus fotografeer ik de kerk van Ottoland. Die ligt aan de A, dus met recht op een a-locatie. De andere straat van het dorp heet: B, de ultieme b-weg.

Noordeloos staat nu aangekondigd op de wegwijzers, maar wij maken nog een slinger via Goudriaan. De bus pakt nog 3 passagiers op, waarmee hij nu al voor ¾ gevuld is. Iedereen kent iedereen. Ik luister naar de gesprekken. De studenten bespreken de voordelen van ’s middags college (niet vroeg hoeven opstaan) en de nadelen (‘je bent pas om vijf uur uit’). De n’en worden hier al lichtelijk ingeslikt; we zitten echt in het verre oosten van Zuid-Holland.

Veiligheidsriemen zijn verplicht in een Lijntaxi, maar ze zijn niet echt nodig: deze rijdt wat rustiger dan die ik in 2001 nam. Niemand heeft hem ook om, die riem.

Nu rijden we dan toch Noordeloos binnen, via een smal asfaltlaantje langs weiland, waar ik ook nog geen twee grote bussen elkaar zie passeren. ‘Mag ik deze halte?’, vraag ik, waarop nooit geantwoord wordt: ‘Ja hoor, ruk hem maar uit de grond!’. Bij deze in Noordeloos hadden ze het al geprobeerd; hij staat scheef. KRAAK!, de deur van de achttax zit klem tegen het verhoogde perron van de bushalte. Ik wring me door de kleine opening; goed dat ik niet tot de 30% Nederlanders met overgewicht hoor. De deur is gelukkig niet ontzet, en gaat krakend en slechts licht beschadigd dicht; het busje rijdt verder. Zulk OV: beter dan niks, meer kun je er niet van zeggen. 



Noordeloos is een dorpje aan weerszijden van de Noordeloos, een stroompje dat op enkele plekken overbrugd wordt met een wit, opvallend steil voetgangersbruggetje. De stem van het water is hier niet meer dan een gefluister. Een paar kilometer verderop verbreedt het stroompje zich tot de Giessen, die bij Hardinxveld-Giessendam door de Peulensluis verhinderd wordt, in de Beneden Merwede uit te stromen.

Ik zou van hier langs de Noordeloos en Giessen kunnen wandelen naar het volgende dorp, of het daaropvolgende dorp; louter om te ontdekken dat de Lijntaxi daar net een minuut geleden vertrokken is, en ik 119 minuten op de volgende moet wachten. Daarvoor heb ik een te druk programma in de middag, dus ik laat het bij een uurtje rondkijken in en om Noordeloos, dat in de loop der tijden verrijkt is met een zeer bescheiden nieuwbouwwijkje.

Spijt krijg ik niet van mijn wandeling. Op het eerste gezicht is Noordeloos een doorsnee-dorp, met kerk, kroeg en een paar voorname panden, waar vroeger de arts of de notaris woonden, of dat soort notabelen. Maar er zijn toch nog wel een paar aparte dingen te zien.

Een van de eerste die ik tegenkom is het fiere bronzen regentenhoofd van de bekende ARP-politicus Maarten Schakel (1917-1997), die van 1946-1986 burgemeester van dit dorpje was. Nu staat hij in brons te waken over zijn onderdanen, vers tuiltje bloemen aan de voeten. De gemeente Noordeloos is in 1986 opgegaan in Giessenlanden.

Noordeloos kent verder wat rustieke, met klimop overwoekerde hoeven in de dorpskern, en een gitzwarte dorpspomp annex lantaarnpaal. Echt bijzonder is een wegwijzer voor volgers van fietsroutes, die is voorzien van een kroontje op het dak, en van een gebreid wollen omhulsel. Ook een lantaarnpaal even verderop is daarmee uitgerust; dat hij niet koud wordt in de winter.

Het landschap om het dorp is om in te lijsten, en er staat dan ook een houten schilderijlijst omheen. Er staat hier verder een trampoline aan de openbare weg, voor een ieder die hier passeert en zijn muizenissen even van zich af wil springen. Ik zelf voel me niet geroepen; ik ben alleen springerig in gedachten, soms. Het huisje op de foto is geen heel klein Noordeloos’ huisje, maar een konijnhok. Wel een echt huisje is het oude huisje dat ‘Dromijn’ heet (rechtsonder), mooie woordspelige vondst.

Het leven moet hier goed, of op zijn minst draaglijk zijn. En per OV is dit Arcadia ook nog te bereiken, niet alleen met de hobbelende Lijntaxi, want Q-liner 388 Dordrecht - Utrecht stopt aan de rand van het dorp.
Ik neem die snelbus richting Vianen. Daar die over een saaie verkeersweg rijdt, ga ik maar letten op de mededelingen die op het display verschijnen. Arriva gaat ‘Direct op het doel af’, maar desondanks is het zo, dat ‘Uw mening telt’, wat bij direct op het doel afgaande mensen zelden het geval is. Dubbel geruststellend is de mededeling dat de bus, waarin ik mij bevind, ‘is voorzien van cameratoezicht en roetfilters’, een juxtapositie van twee dingen uit toch twee heel verschillende categorieën.

Schuin voor me zitten een student en een studentin. Ze heeft zo’n ontsierend knotje op haar kop dat je tegenwoordig steeds vaker ziet; het lijkt goddomme wel een drol. Haar kwebbel staat geen seconde stil. Een groot aantal wederzijdse vrienden gaat over de hekel. Aan iedereen mankeert wel wat. De een is een nerd, de ander een flirt, de derde geeft geleend geld nooit terug, nummer vier praat eigenlijk zo raar; nummer vijf praat eigenlijk te veel (!); heel de verzameling karakterschetsen van Theophrastus komt voorbij.

‘En Dinges, dat is eigenlijk best lullig, want ze kan er zelf niets aan doen, maar die zakt zo nu en dan zo maar in elkaar, en dan maakt ze van die schokkende bewegingen, dat is een spast, of hoe heet dat?’
‘Epilepsie, heet dat’, vult de ander aan.
‘Dat gaat zo:’
Ze gaat er helemaal languit voor liggen op de bank, slaat wild met de armen, laat haar ogen door de kassen rollen, haar tong uit de mond hangen, en zegt: ‘Duh, duh, duh!’ Dan barst ze uit in gierend gelach. De jongen lacht flauwtjes.
‘Met zo iemand kun je toch niet UITgaan?’, zegt ze. ‘ Stel dat ze dat dan net ineens krijgt, dan zit IK ermee!

En ken je Hoe-heet-ze-ook-alweer nog? Kreeg ik laatst een mail van. Ze was tijdelijk naar Zweden geëmigreerd. Maar daar wil ze nou niet meer weg. Zegt ze van dan moet ik al mijn vrienden missen. Vrienden, vrienden, wat nou vrienden? Dan heb ik zoiets van: waren WIJ haar vrienden dan niet?’ 

Ze vervolgt, sipjes: ‘Weet je, al mijn vrienden raak ik kwijt. Ik denk wel eens, ik HEB helemaal geen echte vrienden. Snap echt niet hoe het komt. Beats me. Snap JIJ misschien hoe dat komt?’

De jongen zwijgt diplomatiek. Als ze het mij zou vragen… Maar niemand vraagt me iets.

Ik wil vandaag nog naar Vianen, om een paar foto’s te maken, naar Bunnik om het tracé van de Uithoflijn te filmen vanuit de trein, en naar Blaricum om daar de snelwegbus lijn 150 te fotograferen en te nemen naar Almere. Het een lukt beter dan het andere, maar je hebt het meeste inmiddels teruggezien op de site.

Hiermee is ook deze aflevering al weer uit; de eerste van hopelijk vele in de 17e  jaargang.

Frans Mensonides
10 november 2012
Er geweest: maandag 8 oktober 2012

 





© Frans Mensonides, Leiden, 2012