v/m tramstation Schoonhoven
De hoge heren van het dorp,
ze zijn nu oud
Ze leven enkel en alleen in het verleden
Ze schudden af en toe hun hoofd over het heden
Omdat het in hun tijd toch zo heel anders was
Dan trekken ze een sluier voor hun geest
Dan glijdt hun jeugd voorbij in roze
avondkleuren
En daar, achter hun groen geverfde deuren
Zijn nog de foto's van de mensen uit hun tijd
‘De hoge heren van het dorp’,
liedje van Peter Schaap (1975)
Je hoeft niet ver weg om een reisverhaal te beleven; dat is
van begin af aan de filosofie geweest van De digitale reiziger. Deze keer gaan we de binnenlanden van de provincie
Zuid-Holland weer eens verkennen. Twee stadjes in de Krimpenerwaard zijn een bezoek
meer dan waard: Haastrecht en Schoonhoven. Daartussenin kronkelt zich het veenriviertje
de Vlist een weg langs adembenemende vergezichten op laagland.
Twee zonnige zomermiddagen bracht ik door in deze streek. Ik
presenteer die dagen hieronder als één. En dat doe ik dan in de 100ste
reguliere aflevering van De digitale reiziger.
De Krimpenerwaard is het gedeelte van Het Groene Hart dat
inligt tussen de rivieren Lek, Hollandse IJssel en Vlist. Om er te komen, neem
ik de veenboemel van Alphen a/d Rijn naar Gouda, die gelukkig weer een trein
is, en geen tram meer – maar daarover meer op mijn speciale,
nieuwe treinenrubriek ‘Beminde zaterdag’.
De VAGU-lijn ging op in Westnederland, ging op in ZWN, ging
op in Connexxion. Die ex-VAGU-lijn Gouda – Utrecht deed ik in de winter van 1999
al eens toen het ZWN-logo op de bussen stond.
Lijn 107 rijdt Gouda uit langs de Fluwelensingel en betreedt
voorbij de Stolwijkersluis het Groene Hart. Ik ben vorig jaar overgegaan van
krabbels in een notitieboekje op elektronische aantekeningen op mijn
smartphone. Nog niet eens eenvoudig in zo’n schuddende bus. Het
communicatieapparaat raadt voortdurend welk woord ik bedoel, als ik mijn
vingers over de letters laat glijden, en maakt van Haastrecht: Vastrecht.
Als ik ben uitgestapt op de Provincaleweg aan de rand van
het centrum van… Vastrecht dus, tingelt de NH-kerkklok van het mini-stadje
juist het laatste kwartier vóór het noenuur. ‘Jengelt’, vindt mijn phone, in
plaats van ‘tingelt’. Maar heeft zo’n spreektoestel soms zelf oren, om over
klokgelui te kunnen oordelen?
Ik word meteen aangeschoten door een wandelaar in vol
ornaat, met stoere pet en idem rugzak, over hoe hij in Oudewater moet komen. Ik
wijs de kant uit die de ANWB-wegwijzer uit wijst, maar dat is helemaal zijn
bedoeling niet, langs de gewone weg; er moet een rustiek wandelpad zijn langs
de IJssel. Die moet hij dan maar volgen, zou ik zeggen; langs een rivier kun je
toch moeilijk verdwalen.
Haast is niet terecht in Haastrecht. Hier moet een mens rustig
om zich heen kijken. Een mooi stadje, vol monumenten: het stoomgemaal, de uit
de kluiten gewassen RK Kerk met pastorie. Haastrecht staat al zo’n 900 jaar op
de landkaarten van Zuid-Holland.
Zulke polderoorden zijn altijd een rijke voedingsbodem voor
schaatskampioenen. Haastrecht bracht er zelfs twee voort, twee allrounders, beide
tot kunstwerk gestold op de rotonde: Hein Vergeer en Leo Visser.
Vergeer was een komeet in schaatsland, even snel verdwenen
als opgekomen. Hij won in de seizoenen 1984-1985 en 1985-1986 alles wat er te
winnen viel, en daarna niks meer. Een olympische medaille heeft hij nooit om de
nek mogen hangen. Visser vierde een paar jaar later triomfen, werd een keer wereldkampioen
en een keer Europees, en schaatste een zilveren en drie bronzen olympische
medailles bijeen.
Visser gaf ooit het naar mijn mening briljantste antwoord op
een vraag van een aandringerige sportverslaggever. Na een succesvolle zaterdag
in een EK- of WK-toernooi arriveerde hij op zondagmorgen bij de ijsbaan, met
een roedel journalisten in zijn kielzog die hem doorzaagden over zijn
titelkansen. Maar Visser liet zich wijselijk niet verleiden tot de
bravoure-uitspraken die het journaille graag wilde horen, en hield zich keurig
op de vlakte.
-‘Hoe was de nacht, Leo?’, vroeg er vervolgens een.
-‘Donker’, antwoordde de Haastrechter.
Op een terras dat ik passeer, zie ik de man van de wandeling
langs de IJssel weer. Hij en een serveerster staan over een topografische
stafkaart gebogen die over zijn tafeltje is uitgespreid. Hij wijst, hij vraagt…
Een goede voorbereiding is toch de helft van het werk, als je op expeditie gaat
in de oerwouden van Zuid-Holland. Zou hij wel een malaria-injectie gehaald
hebben?
Van dit restaurant (midden-rechts op de foto) lees ik later pas dat het een tramstation
geweest is. Tussen 1883 en 1907 stopte hier de tram Gouda – Oudewater, die de helft
van de latere VAGU-route deed. 24 jaar maar. Daarna werd een tramlijn geopend
van Oudewater naar Papekop, waar toen een station was aan de spoorlijn
Gouda-Utrecht.
Het mooiste stuk van Haastrecht is de dijk langs de IJssel. Hier heb je het gemeentehuis
met de opvallende blauwe luiken en het Hofje van Zijll van den Ham. Het
voormalige gemeentehuis, moet ik zeggen. Ook het nog geen 5000 inwoners tellende
Haastrecht mocht vanzelfsprekend niet zelfstandig voorbestaan en zit nu in zo’n
monstergemeente, Krimpenerwaard, die bestaat uit alle dorpen in die streek
behalve Krimpen aan de IJssel. Ik weet het niet, met die herindelingen: kleine
gemeenten, kleine problemen; grote gemeenten, grote problemen.
Het hofje dateert uit de 19e eeuw en is onlangs geheel
gerenoveerd; een verstild hoekje langs de rivier. In de buurt ervan buigt een
troepje wielrenners zich met zorgelijke gezichten over de boordcomputer van een
van hen. Is er iets mis met zijn cardiogram?
Froome schijnt voorop te liggen in de Tour, die nog gaande
is als ik hier ben. Op een opgevoerde fiets die als vanzelf rijdt, beweren
kwatongen; Vroemmmm! Ik probeer me zoveel mogelijk van het Tour-nieuws af te
sluiten, maar het is onvermijdelijk dat er soms iets tot je doordringt van de
massahysterie rond die on-sport. Na de Tour komen de criteria en de
kermiskoersen. Daar wordt de winnaar al vóór de start aangewezen; bij de Tour
soms tot 12 jaar na de finish.
Zo, die punten zijn weer gemaakt; die stokpaardjes weer
bereden!
Ik wil het museum Bisdom van Vliet graag zien, maar doe
eerst de overtuin die tegenover het grote, statige landhuis ligt. Die tuin is
100 meter breed, 1200 meter lang en gaat halverwege over van een park in een
bos. Daarin staat het grafmonument voor de laatste telg uit het schatrijke geslacht
Bisdom van Vliet: Paulina Le Fèvre de Montigny–Bisdom van Vliet (1840-1923).
Zij is begraven naast haar echtgenoot en haar trouwe viervoeter.
De Bisdom-van-Vlieten verpachtten maar liefst 40
boerderijen. Ze regeerden meer dan twee eeuwen met milde hand over dit stadje,
in een tijd dat elke plaats, hoe klein ook, nog zijn eigen burgemeester had. Ook
de man van Paulina had die functie (hoewel aangetrouwd; vrouwen konden in de 19e
eeuw dat ambt nog niet bekleden). Hij stierf jong. De weduwe bleef in het grote
huis wonen, in haar eentje, maar wel met een stoet personeel. Zij stierf kinderloos.
Na haar dood kreeg het huis een museumfunctie.
Je moet er aanschellen, net als ooit de arme
sloebers van
Haastrecht deden, met de pet in de hand (in hun geval; ik ga altijd
barrehoofds). Er gold hier een patronaatssysteem, net als in het oude
Rome, toen
je patriciërs en plebejers had. Mevrouw Bisdom van Vliet voedde de
nooddruftigen. Maar ze keerde geen contant geld uit aan degenen die om
een
aalmoes kwamen. Dat zou ongetwijfeld belanden in de geldlade van een
van de vele
kasteleins die het stadje telde. Tot verdriet van de gulle geefster
waren er niet minder dan elf kroegen. Nee, zij verstrekte tegoedbonnen
voor levensmiddelen
en nuttige zaken als turf voor de kachel. Die bonnen konden ingeleverd
worden
bij de plaatselijke middenstand.
Op mijn schellen komt na enige tijd een dame tevoorschijn
die op strenge toon opsomt wat hier allemaal niet mag, zoals fotograferen, kostbare
voorwerpen aanraken en neerploffen op zetels die mevrouw Bisdoms achterwerk nog
gedragen hebben. Dat gezegd zijnde, verstrekt ze informatie over alles wat hier
te zien in.
Dat zijn de zaken waarmee Paulina Bisdom van Vliet zich omringde; het interieur ziet er nog bijna net zo uit als op de dag dat zij ontsliep. En net zo als 50 jaar daarvoor. Ze veranderde weinig, hechtte aan het familieverleden en moest niets hebben van nieuwlichterij zoals elektriciteit. Die asfaltweg voor haar deur heeft ze nog tegen kunnen houden; hij werd pas na haar verscheiden aangelegd.
Na de inleiding kan de bezoeker zelf op verkenning uit, met
een geprinte toelichting per zaal. De vertrekken van het huis maken een
donkere, terneerdrukkende indruk op deze dag met overvloedige zon. Paulina leefde hier als laatste van haar
geslacht, laatste exemplaar van een uitstervende soort, bijna; een
beklagenswaardige positie.
Geen elektrisch licht, zoals gezegd. Maar wel een drukknop om het personeel te
ontbieden; die werkte op een batterij. Paulina hield van japonnen,
familieportretten, pendules, staartklokken en zeer exclusieve speeldozen met
zelfs een piepklein pijporgel erin gebouwd. De tapijten op de vloer dateren uit
1877 maar zien er toch nog redelijk fris uit; zo worden ze niet meer gemaakt!
Er zingt in Haastrecht een merkwaardige legende rond. Paulina
… (ik noem haar zo maar doodleuk bij de voornaam, merk ik, alsof ik een
huisvriend ben), Paulina stichtte Concordia, een gemeenschapscentrum voor de
Haastrechters. Maar dat gebouw liet ze expres op een zodanige plek neerzetten
dat zij vanuit haar huis de RK-kerk niet meer kon zien.
In het gastenboek op een bovenkamer noteer ik het eerste wat
bij me opkomt, en dat is: ‘Een huis, gestold in de tijd’. De tijd van streekregenten
die waakten over ieders welzijn en gedrag. Daarmee is tevens de titel van deze
aflevering 100 verklaard. Die is ook een allusie op twee plaatsen in deze
streek, Stolwijk en Ammerstol.
Museum Bisdom ziet eruit alsof Paulina elk moment om de hoek
kan komen kijken. In werkelijkheid doet de museumdame dat regelmatig, met nog
meer interessante details dan in de toelichting staan. En met het verhaal dat
het museum nog best wel wat meer bezoekers zou mogen trekken. ‘Haastrecht is op
zich al niet zo bekend, terwijl het hier toch zo mooi is in de omgeving. De
Krimpenerwaard zou meer aan promotie moeten doen. En de naam van het museum stoot
de mensen af, Bisdom, de mensen denken dat het iets katholieks is. Maar het
heeft niets met de kerk te maken; zo heette ze nou eenmaal!’
‘Zegt het voort!’, zegt ze als ik afscheid neem. Bij dezen. Bezoekt
allen Haastrecht en Museum Bisdom van Vliet! En ik herhaal op speciaal verzoek
van Paulina’s reïncarnatie, dat het museum niets heeft te maken met de RK-Kerk.
Neem dus gerust je (klein)zoontje of neefje mee!
Van hier ga ik verder met bus 106, Gouda – IJsselstein. Die
rijdt buiten de spits met een Ajax (achttax bedoel ik, mijn telefoon kent dat
woord niet), en op avonden en zon- en feestdagen als belbus. Vanmiddag is hij niet
uitgerust met een chiplezer, dus dit ritje brengt Connexxion geen geld in het
laadje.
Hoeveel deze lijn dat doet mét chiplezer, weet ik niet, maar
het zal heel weinig zijn. Mijn enige medepassagiers zijn een Brabants echtpaar
dat hier op vakantie is.
Daar ook stopknoppen ontbreken in deze achterbaks (Achttaks!
Dat ding leert ook niks bij), vraagt de chauffeur op voorhand al bij welke
halte iedereen eruit wil. De Brabo’s willen helemaal naar IJsselstein; zij zijn
alleen maar wat aan het spelerijden door deze streek. Maar ik ben een wandeling
van plan en zeg dat hij me er mag uitzetten bij de kerk van Vlist. Maar Vlist heeft
helemaal geen kerk, doch alleen een kroeg. Goed, dan kies ik dus de halte bij
de kroeg.
Vlist telt niet meer dan honderd huizen, schat de chauffeur,
maar het is er prachtig. Ik zie het, onderweg al. We volgen de bochten van het
riviertje en hebben uitzicht op de polder Bilwijk.
Vlist aan de Vlist; zouden er meer plaatsen in Nederland
zijn met dezelfde naam als de rivier waaraan ze liggen? Ik neem de weg langs de
oostkant van het stroompje. Hij slingert zich langs boerderijen. ‘Langs biefstukken’,
maakt de telefoon ervan. Ja, dat ook, in zekere zin. Er staan heel malse
exemplaren, links en rechts in de wei.
Een paarduizend passen voorbij Vlist beland ik bij de buurtschap
Bonrepas. Dat is een Franse naam, waarmee Bonrepas in het exclusieve rijtje
thuishoort van Quattre-Bras, Retranchement, Ponte-Avancé en Chevremont.
Over de etymologie van naam Bonrepas doet ook weer zo’n
streeklegende de ronde, die te mooi is om onvermeld te laten. Dit stuk weiland
is in de 14e eeuw eens verkocht door een rijke grondbezitter. Maar het bracht
hem te weinig op; niet meer, naar zijn zeggen, dan een bedrag om één goede
maaltijd (‘bon repas’) te kunnen bekostigen in een herberg.
Wat wel waar is over Bonrepas, is het feit dat er ooit vaderlandse
geschiedenis is geschreven. Dat was op
28 juni 1787. Het is een heel
ingewikkeld verhaal, maar een beetje kort door de bocht verteld: stadhouder
Willem V van Oranje-Nassau had problemen met patriotten die uit waren op de val
van de Oranjes. In dat bewuste jaar was hij vanuit Den Haag min of meer
verbannen naar Friesland, en balanceerde Nederland op de rand van een
burgeroorlog tussen patriotten en orangisten.
Willem V, door vriend en vijand beschouwd als een slapjanus,
zat erover te simmen, in plaats van eens krachtdadig op te treden. ‘Ik wenschte dat ik dood waere’, tekende hij
op in zijn dagboek, ‘dat mijn vader nimmer stadhouder was geworden. Ik voel ik
ben daertoe niet bekwaem. 't Hooft loopt mij om’.
Maar zijn vrouw, Wilhelmina van Pruisen, was uit geheel ander hout gesneden. Ze zou het zelf wel even opknappen: oprukken naar Den Haag en daar orde op zaken stellen. Ze reisde er ‘incognito’ heen, maar wel met een enorm gevolg, waarmee ze natuurlijk in de gaten liep. De patriotten kregen er lucht van, en stuitten haar opmars. En dat gebeurde hier in Bonrepas; de gelijknamige molen, die er nog steeds staat, was er getuige van.
De patriotten begeleidden Wilhelmina naar Haastrecht, maar
verhinderden haar daar, linksaf te slaan richting Gouda en Den Haag. In plaats
daarvan gingen ze rechtsaf, tot de Goejanverwellesluis, bij Hekendorp, waar Wilhelmina
een boerderij werd binnengeleid. Daar stelden ze haar voor de keus: naar de cel
in het kasteel van Woerden, of wieberen uit Holland. Tandenknarsend koos zij
voor het laatste.
Maar de struise Pruisische trok uiteindelijk toch aan het
langste eind: een week later viel haar broer, de koning van Pruisen, Nederland
binnen, en herstelde het gezag van de Oranjes.
En tegenwoordig staat Goejanverwellesluis in alle
geschiedenisboekjes, in tegenstelling tot Bonrepas; onrecht alom.
In de verte zie ik de zendmast van Lopik (die in IJsselstein
staat; alweer zo’n misplaatsing) en dichterbij de skyline van Schoonhoven. Ik
marcheer er te voet binnen, althans op een van deze twee wandeldagen, maar nam
op de andere bus 197 uit Gouda. Die lijn deed ik een paar jaar geleden al eens,
op een verloren zaterdag, maar met zoveel mindfullness dat ik het onmogelijk
kan vergeten. Dat stukje kreeg niet eens een volgnummer in deze reeks van 100, en
is ook een raar geval. Aanbevolen, dus.
Ook die lijn 197 is de opvolger van een tramverbinding. De
bus rijdt zelfs op een groot deel van zijn route over de oude trambaan. De N
207 en N 210 volgen de v/m tram op de voet; asfalt kwam in plaats van ijzer.
Die tramlijn kende een heel lange ontstaansgeschiedenis. Al
in 1855 lag er een plan, maar pas in 1901 was het geld bijeengebracht voor de
aanleg. Die verliep ook niet vlotjes en het duurde nog tot 1914 voordat de tram
reed, en dat voor een lijntje van 17 km. Een hele generatie Schoonhovenaren
werd geboren en kwam te overlijden, zonder dat er een tram was in het stadje.
De lijn liep van de Karnemelksloot in het centrum van Gouda via Stolwijk, Bergambacht en Ammerstol naar het eindstation in Schoonhoven, dat er nu nog steeds staat. De rit duurde drie kwartier, waar de bus er nu, met een omweg via een naoorlogse wijk, 32 minuten over doet; toch een beetje voortuitgang.
De tramverbinding droeg een spoors karakter, met een
redelijke gemiddelde snelheid en weinig haltes. Toch deed hij slechts 28 jaar
dienst. Hij werd opgeheven op last van de bezetter, die het ijzer van de trambaan
hard nodig had. HIER een mooie webpagina over de korte geschiedenis van de
lijn.
Achter station Schoonhoven, waar de Connexxionvlag uithangt, is nu een garage van Arriva. Die beide bedrijven exploiteren gezamenlijk en gebroederlijk buslijn 195 en de snellijn 295, beide Rotterdam – Schoonhoven – Utrecht. Schoonhoven mag tegenwoordig liggen in een witte vlek op de spoorwegkaart, maar heeft wel behoorlijke busverbindingen.
En een schat aan monumenten. Het fraaiste vind ik de
gedeeltelijk houten watertoren uit 1901. De welvaart straalt verder van de stad
af. Schoonhoven staat bekend als de Zilverstad, omdat er al eeuwen zilveren
sieraden gemaakt worden in talloze smederijen. Die zijn er nog steeds, en
kunnen soms bezocht worden voor demonstraties. Je hebt hier ook een vakschool
voor zilverbewerking. Leerlingen moeten tegenwoordig weer een meesterproef
afleggen, net als in de tijd van de gilden.
Een bijzondere blik op de stad – en niet te vergeten de
fotograaf – bieden de spiegelende, ‘zilveren’ bollen die aangebracht zijn op de
verkeerspaaltjes.
Het is niet alles goud wat er blinkt, blijkt weer eens in het Nederlands
Zilvermuseum. Zelfs gouden olympische medailles zijn van zilver; ik heb het
nooit geweten. Hoeveel medaillewinnaars zouden dat eigenlijk wél weten? Zilver,
met een dun laagje verguldsel… Misschien zou die wetenschap Leo Visser
verzoenen met het feit dat hij nooit goud heeft gewonnen op een olympiade.
Zilver heeft voor op goud dat het gemakkelijk te bewerken
valt. Verder is het het meest schitterende en blinkende van alle metalen.
Bling-bling!
Werkelijk alles schittert hier ook. Het hypermodern
vormgegeven museum is de tegenpool van dat in Haastrecht. Maar het blikt toch
terug op hetzelfde tijdperk van grote rijkdom voor een kleine bovenkaste. In de
betere kringen moest werkelijk alles op tafel van zilver zijn. De meest buitenissige
voorwerpen staan in de vitrines: zilveren kruimelschuivers, zilveren aspergetangen.
Gasten namen hun eigen tafelzilver mee. Mensen schepten graag op met hun
zilver. Een aardige woordspeling; hij is niet van mezelf, maar zo vat het
museum het samen.
Ik verlaat Schoonhoven op de ene dag met de bus naar Utrecht
en op de andere met de veerpont naar Gelkenes, en daarmee in beide gevallen de
Krimpenerwaard.
Frans Mensonides
13 augustus 2015
Er geweest: dinsdag 21 juli en zaterdag 1 augustus 2015
Dit was dan, zoals ik al even aangestipt heb, de 100ste
reguliere aflevering van De digitale reiziger, sinds de reïncarnatie van mijn
website als Thuispagina in 2005. Een jubileum dat eigenlijk niet zo gek veel
voorstelt; 100 reisverhalen in 10 jaar, dat zijn er maar 10 per jaar, een
armetierige productie.
Gelukkig heb ik daarnaast nog wel ruim 150 irreguliere
afleveringen geschreven, die ik geen volgnummer waardig achtte:
fotorapportages, wandelverhalen in plaats van OV- en een hele reeks langlopende
reeksen met elk hun eigen nummering. Je
had die over Randstradrail (16 delen), R-net (5 tot nu toe), het zogeheten Brikkiaanse wandelen (12; uitleg aldaar), de hogesnelheidstrein in de lage
landen (6) en de OV-chipkaart (30).
Er zit in die verhalennummering van mij best ergens wel een
systeem. Maar ik heb soms het idee dat ik er niet helemaal consequent mee ben
omgegaan. Het maakt allemaal niet uit, als het kind maar een naam heeft, en een
nummer. Ik feliciteer mezelf in ieder geval van harte met het bereiken van deze
mijlpaal, en zeg: op naar de 200!
En oh ja: alle reguliere en irreguliere afleveringen vanaf
2005 zijn te vinden in het Archief.
FM
©
Frans Mensonides, Leiden, 2015