Ver voor de Thuispagina: de Commodore
64 (overgenomen van
Wikipedia)
Wat ik
wel kon: een
primitieve tekstverwerker programmeren in BASIC. Ik deed dat louter
voor de
uitdaging; je kon zulke programma’s voor een paar tientjes kopen, of
gratis
kopiëren van andere computerhobbyisten. Ik maakte eerst een prototype,
waarbij
ik een hele zin moest overtypen als er een fout instond, maar heb in
1984 nog
een verbeterde versie gefabriekt, waarmee ik op letterniveau kon werken.
Omdat
ik die
tekstverwerker nu eenmaal toch had, begon ik er verhalen mee te
schrijven, die
ik uit piëteit met mijn medemens aan niemand liet lezen. Ik begon te
schrijven
omdat ik er de technologische mogelijkheden voor had; niet uit roeping,
en zo
is het gekomen.
Webloog
deel 1; 5
januari 2006
De Thuispagina op zondag 22 maart 2015
In september 2003 was ik gestopt met
het updaten van mijn website,
in verband met werk-, privé- en studiedrukte. Die site bleef wel online
op het
WWW en een enkele keer zette ik er toch nog iets nieuws op; meestal
een werkstuk
dat ik geschreven had in het kader van mijn studie Nederlands.
Na bijna anderhalf sabbatjaar begon
ik toch weer met het
beleven en publiceren van OV-reisverhalen. Maar de tijd had niet stil
gestaan.
Mijn website uit 2003 zag er nog uit als één van voor de eeuwwisseling,
dat wil
zeggen: lappen tekst met die ouderwetse Times New Roman-letter, en
weinig
plaatjes. Dat laatste kwam door ruimtegebrek, maar ook door mijn
toenmalige bevlieging
om zo beeldend te willen schrijven dat geen lezer nog illustraties
nodig zou
hebben.
Bij mijn comeback in 2005
moderniseerde ik de boel
drastisch. De modem was in bijna ieder huishouden vervangen door kabel,
dus
niemand kon meer bezwaar hebben tegen een overmaat aan grote foto’s. Ik
had
mijn digitale camera uit 1997, met zijn plaatjes van 360 KB, ingeruild
voor een
modernere. Ook de Times-New Romanletter onderging dat lot. En als
startscherm koos
ik het geval met de vele thumbnailtjes dat ook nu nog mijn
visitekaartje is op
het web. Die Thuispagina heb ik een paar jaar geleden met een kolom
verbreed,
om hem beter te laten passen op de breedbek-beeldschermen die nog niet
zo lang
in zwang zijn. En ter gelegenheid van dit jubileum is er deze maand
weer een
kolom bijgekomen.
Wat is er veel veranderd in een paar
decennia tijd!
Vergelijk het allemaal eens met het tijdperk van de hobbycomputer; het
citaat
waarmee dit artikel begon.
Dat was dan een stukje uit mijn
rubriek Webloog, die ik in
januari 2006 in het leven riep. Wat me ermee voor de geest stond,
herinner ik
me nog: korte columns over dingen die me opvielen in de media of in het
dagelijks leven. Minder duidelijk is, waarom ik de naam Webloog koos.
Ja, het
was een soort blog, maar ook weer niet helemaal, dus daarom een bloog.
Hij
kende geen mogelijkheid tot directe interactie.
Dat heb ik nooit gehad, ook. Omdat ik
er zo vroeg bij was op
Internet, kamp ik feitelijk tot op de dag van heden met een remmende
voorsprong. Een blog, een Facebookpagina, ik heb het allemaal niet. Wel
bezit
ik sinds 2005 een eigen domeinnaam, helemaal op mijn eigen naam. Toen
doopte ik
mijn homepage puristisch Thuispagina.
Over ‘dopen’ gesproken: in 2006
doopte ik mijn pen nog vaker
dan nu in loog, en ook dat zal meegespeeld hebben bij het bedenken van
de naam
Webloog.
Lang heb ik die rubriek niet gehad.
Na een half jaar en
slechts 19 afleveringen gaf ik er de brui aan, zelfs zonder er
fatsoenlijk een
streep onder te trekken: er is gewoonweg nooit een deel 20 verschenen.
Vermoedelijk was opnieuw studiedrukte de oorzaak; ik stond toen voor de
klus,
een masterthesis te schrijven. Die ging over de Zedeprinten
van Huygens, en heeft uiteindelijk geresulteerd in een
complete website.
Ik had dat negentiental Webloogs ook
al in geen jaren
herlezen, maar toen ik dat laatst toch deed, op zoek naar curiosa in
tien
jaargangen Thuispagina, bevielen ze me niet eens slecht. Ja, van
sommige,
vooral die over politiek, snapte ik niet eens meer, waarover ze gingen.
Deze
vorm van waan van de dag vervluchtigt nog sneller dan andere. Daarom
schrijf ik
tegenwoordig nog
maar zelden over
politiek; ik schrijf tenslotte, om later iets leuks te lezen te hebben.
Een andere waan van de dag bleek de
duistere dwaalleer der enneagrammen,
die ik in deel 9 belachelijk maakte. Je kon ook niet verwachten
dat die het langer dan negen jaar zouden uithouden (ennea=negen). Je
hoort er
tegenwoordig niets meer over, maar de psychologische kwakzalvers hebben
vast
wel weer iets nieuws bedacht om de argeloze burger het geld uit de zak
te
kloppen.
Een mens vergeet toch snel; hoe
korter iets geleden is, hoe
sneller. Van het WK
Voetbal van 2006 weet ik me, zonder het na te slaan in de
Wikipedia, alleen nog te herinneren dat Holland het niet best deed, die
keer,
en Italië het toernooi won, na die kopstoot van Zidane. Ik betrap me er
toch
wel vaker op dat ik voetbalwedstrijden en andere dingen uit 1966
duidelijker
voor de geest heb dan die van gisteren.
‘Laatst gingen we door tot
halfacht in de
ochtend. En ik had college om negen; werkcollege.'
-‘Tjéézus! Als je nou nog hoorcollege had…. Ben je nog gegaan?’
-‘Ik moest wel; ik moest een werkgroepje leiden. Ik ben maar niet meer
naar bed
gegaan, dan kom je er helemaal niet meer uit. Ik heb zwarte koffie
gedronken,
wat water in mijn gezicht gepetst en hup, naar dat college.'
-‘En, ging dat nog?’
-‘Oh ja, ging nog best goed. Vond ik zelf. Maar die kritiek die je dan
over je
heen krijgt, bij de evaluatie! Zo lullig. Ik dacht echt, dat ik echt
helemaal
niks meer goed kon doen, echt heel lullige dingen, kwamen ze mee.’
-‘Tjezus…’
-‘Maar weet je, dat zijn van die studènten. Van die lui, die geen léven
hebben.
'
-‘Ja…’
-‘Die staan om half negen al helemaal op scherp voor de deur van het
lokaal;
alle slimme dingen te repeteren die ze gaan zeggen. Get
a life!
-‘Hmmm!’ [bromt instemmend].
-‘En toen kreeg ik na afloop nog een hele preek ook, van die docent,
over mijn
wer-rek-hou-ding. Wat nou, werkhouding? Ik was toch gekómen? Met pijn
in mijn
hersens. Ik had ook op m’n nest kunnen blijven liggen!’
Webloog deel 2, 13
januari 2006
Ik zelf ging pas studeren op de rijpere leeftijd van 41 jaar.
Het voordeel daarvan is, dat je niet meer wordt toegelaten tot
studentencorpora. Je kunt je dan in zo’n studentenstad volledig richten
op
bijzaken, zoals je studie.
Morgenschemering.
De
twee schoolmeisjes fietsen in de richting van het station, onwetend van
het lot
dat hen wacht. Ik zie dat al opdoemen; het verschuilt zich achter een
boom, in
de gedaante van een politieagent.
De
man, een jonge
kerel met aanleg voor obesitas, is behangen met de symbolen van zijn
macht. Als
een scepter hangt hem een kort, handzaam knuppeltje op de heupen,
waarmee hij
weerbarstige burgers een corrigerende lel kan geven, als het stadium
van verbale
overredingskracht gepasseerd is. De zwarte pistoolholster aan zijn riem
ontbreekt evenmin als de batterij communicatieapparatuur. Hij is
opgetuigd als
een kerstboom; hij moet bij aanvang van zijn dienst wel een half uur
bezig zijn
om het allemaal aan zijn lijf te hangen. Daar hij zo’n moderne
fietsende agent
is, draagt hij een sportieve blauwe koersbroek en siert een valhelm
zijn
schedeldak.
Hij
komt te
voorschijn, net iets te laat; ze zijn eigenlijk al bijna voorbij. ‘Ja,
even
stoppen, en afstappen, maar!’ De dames hebben geen licht op hun fiets,
dat zal
zijn probleem wel zijn. ‘Ja, doei’, zegt het ene meisje, ‘daar heb ik
nu even
echt helemaal geen tijd voor, hoor!’ Ze moeten die ene trein halen om
nog op
tijd op school te zijn; dat zou ook een agent van politie moeten
begrijpen.
Haar medereizigster maakt in het halfdonker iets wat verdacht veel
lijkt op een
tweevingergebaar. Ze negeren het stopteken, kortom, en fietsen door.
‘Héé,
héé, ik sommeer
jullie te stoppen; jullie moeten stoppen!’, brult de agent ze achterna.
Hij is
nog maar pas van de academie; jaloers kijkt hij wel eens naar zijn
oudere
collega’s, die het vanzelfsprekende gezag hebben dat hem nog ontbreekt.
Even
staart hij de zich verwijderende meisjes na. Ook geen achterlicht,
natuurlijk.
Dan treedt hij toch in actie. Hij loopt in een halfslachtig
sukkeldrafje naar
zijn fiets die hij tegen een andere boom had gezet, en neemt plaats op
het
zadel. Het is zo’n net iets te klein kinderfietsje voor volwassenen,
dat ‘in’
raakte toen men het een mountainbike is gaan noemen.
‘Die
haal je nooit
meer in’, voorspel ik de agent met een sardonische grijns. Zijn
acceleratievermogen is in overeenstemming met zijn postuur. Maar nu
fietst hij
dan toch; wat slingerend komt hij op gang. De meisjes kijken om. Nu
worden ze
achtervolgd; deze zo gewoontjes begonnen ochtend krijgt plotseling iets
avontuurlijks. ‘Rijen, hij komt ons achterna!’, hoor ik enthousiast
roepen.
Het
heeft iets
pervers; een grote, volwassen vent die twee jonge meisjes achterna zit.
Je zou
er de politie voor bellen, als die al niet ter plaatse was. Amechtig is
de
agent in de achtervolging; zijn achterstand op de meisjes vermindert
niet. Hij
ziet ze de stationshal binnenrijden, wat ook wel niet zal mogen.
‘Ga
boeven vangen,
lul!’, roep ik hem nog net niet achterna. Ik neem het risico niet; met
zo’n
ijzervreter krijg ik liever geen ruzie.
Webloog,
deel 4; 26
januari 2006
Deze
Webloog was zo
kort, dat ik hem in zijn geheel geciteerd heb. Ik had hem ook kunnen
linken,
natuurlijk. Later werden die columns langer en langer, en dat was het
begin van
het einde.
Wat doe je in de week dat Mozart zijn 250ste
geboortedag viert? Dan ga je… nee, niet naar een concert van Mozart,
maar naar
een tentoonstelling van een andere kunstenaar van weleer, die dit jaar
ook
jarig is, of liever gezegd: eeuwig; ik doel op Rembrandt.
Rembrandt werd geboren in 1606, en deed dat
niet in Amsterdam, zoals de halve wereld denkt, maar in Leiden. In die
stad
vindt in de Groenoordhallen deze winter het Nederlands
IJssculpturenfestival plaats,
dat geheel in het teken staat van Rembrandt en zijn schilderijen. De
meester
zelf en zijn bekendste gekonterfeite figuren zijn door 60 beeldhouwers
vereeuwigd in ijs en sneeuw – al is ‘vereeuwigd’ natuurlijk een
misplaatste
term bij een materiaal dat niet kan overzomeren.
De rij bij de kassa valt mee. Voor me staat
zo’n doorsnee-gelukkig gezinnetje: vader, moeder, jongetje en meisje.
‘Brr,
koud; frisjes vandaag, wij gaan vast naar binnen, hoor!’ Ze laten pa in
de rij
staan, maar zullen van een koude kermis thuiskomen. Wellicht denken ze,
dat in
de expositieruimte een batterij heteluchtkanonnen staat opgesteld, met
het
risico dat een half miljoen kilo ijs en sneeuw voortijdig verandert in
evenzovele liters water. In de foyer vind ik het gezin terug, bij de
balie van
de garderobe. Tot hun verbazing is die onbemand, en helemaal leeg. Kun
je hier
je jas niet eens afgeven?
Webloog deel 5; 31
januari 2006
Nee, het
IJssculpturenfestival was geen attractie voor koukleumers. Maar voorbij
de
ijzige expositie kwam je in een restaurant, waar wel degelijk de kachel
brandde. De Groenoordhallen, waar dit wat kitscherige evenement
plaatsvond,
daar hoef je tegenwoordig niet meer heen. Dit boegbeeld van de stad Leiden
is
gesloopt, en betreurd
in FHM’s, min of meer de opvolger van Webloog.
k
weet niet, hoe dit
drukwerkje is overgekomen op de lezer van Webloog,
maar ik
heb me er nogal aan zitten ergeren. Natuurlijk, je hebt in dit soort
brochures
altijd dat irritante Jip-en-Janneke-toontje van onze rijksoverheid die
ons
allemaal maar domme, domme kleutertjes vindt: grote letters, vette
koppen,
korte zinnetjes. Elk woord van meer dan drie lettergrepen, zoals
ra-di-ca-li-se-ring, sa-men-span-nen, in-no-va-tie en pro-pa-gan-da, is
bovendien voorzien van een sterretje, ten teken dat het in een speciaal
glossarium verklaard wordt. Maar dat kan ik allemaal nog billijken; de
folder
moet natuurlijk niet alleen duidelijk zijn voor academisch geschoolden,
maar
ook voor nieuwkomers die onze taal nog niet goed machtig zijn. Die
mensen
zouden anders niet begrijpen, hoe het komt dat na publicatie van die
folder
iedereen hen met nog meer wantrouwen aankijkt dan daarvoor.
Niet
dat de folder
aanzet tot vreemdelingenhaat. Integendeel: alles wordt gedaan om te
voorkomen
dat mensen een link leggen tussen terrorisme enerzijds, en islamieten
en
buitenlanders anderzijds. Die woorden vallen niet, maar zullen voor
veel
lezers, en niet alleen voor de Wildersen onder hen, toch boven de tekst
blijven
zweven. Daarom wordt in het hoofdstuk ‘veelgestelde vragen’
nadrukkelijk tegengesproken
dat we vooral bang moeten zijn voor mensen met een bepaalde culturele
of
religieuze achtergrond. Ook in wijken ‘met veel verschillende
nationaliteiten’
is extra waakzaamheid niet noodzakelijk.
Dat is
wel tekenend
voor de stijl van dit boekje. Er worden voortdurend gedachten in ons
gewekt die
vervolgens ogenblikkelijk ook weer worden weggewist. De scribent gééft
met de
ene hand en neemt terug met de andere. 200.000 professionals,
overheidsdienaren
en particulieren (en honden, met een vervaarlijk blikkergebit), waken
over onze
veiligheid en proberen iedere vorm van terrorisme in de kiem te smoren.
Maar
daaruit moeten we natuurlijk niet opmaken dat we in een politiestaat
leven; we
mogen nog steeds binnen zekere grenzen alles doen, denken en zeggen wat
we
willen. Als we dan maar niet denken en zeggen dat we, met al die
waakzaamheid
van de zijde van de overheid, zelf als burger lui achterover kunnen
leunen. Ook
wij moeten goed blijven letten op rare pakketjes. En niet bang zijn dat
ze boos
op ons worden, als wij het complete treinverkeer lamleggen met een wat
al te
voorbarige terreurmelding. Waakzaam zijn (maar niet alleen tegen je
islamitische buurman), maar ook niet al te bang zijn, want angst is een
slechte
raadgever. Ga maar lekker slapen. Maar ook weer niet té lekker.
Het
gezwalk begint al
op de eerste pagina:
‘Moeten
we ons zorgen
maken? Veel mensen doen dat wel. Dat is logisch. Want ook in Nederland
kan een
aanslag plaatsvinden’.
Ook al
weer zo vaag.
Moeten we ons nu wel zorgen maken of niet? Een beetje wel, maar niet te
erg,
denk ik. Het is logisch als je het doet, maar misschien wel even
logisch als je
het laat; de folder spreekt zich er niet duidelijk over uit.
Wel
geeft de brochure
een paar concrete aanwijzingen voor als er onverhoopt toch een
terroristische
aanslag plaatsvindt en jij daar getuige van bent: oppassen voor
instortende
gebouwen en rondvliegend glaswerk, en niet blijven staan kijken als het
niet
echt nodig is. Wat je moet doen, als je IN zo’n instortend gebouw zit,
vermeldt
de brochure niet: dan zou het allemaal wel erg dichtbij komen.
De
folder is een
waardige (late) opvolger van een overheidsbrochure die in de jaren
zestig
verspreid werd. Die stond vol raadgevingen wat te doen als de Russen
een
atoombom op je test zouden gooien: een voorraadje eten achter de hand
houden
voor het geval, en schuilen onder de trap als het daadwerkelijk
gebeurde.
Webloog deel 12, 17 maart 2006
Hoeveel mensen zouden na negen jaar
die terreurfolder nog in
de boekenkast of de lectuurmand hebben staan of liggen? Ik voor mij was
het
ding bijna vergeten. En ik geloof dat dat ook het beste was wat je
ermee kon
doen.
Mijn moeder en ik kwamen elk jaar wel even kijken bij de
landschapsschilder Leo van den Ende, die in Voorhout een panorama van
de Bollenstreek
schilderde.
De schilder verricht zijn levenswerk aan de
Jacoba van Beierenweg, in een bollenschuur die juist in de bollentijd
leegstaat. Eind mei demonteert de kunstenaar zijn panorama, en laat het
overzomeren en overwinteren op een veilige plaats, om het begin maart
weer over
te brengen naar Tulipland. Zo schildert hij tien weken per jaar zes
dagen per
week aan zijn versie van de bollenstreek, bezien vanuit een standpunt
dat nooit
bestaan heeft.
Treurnis om alles wat verloren is gegaan, was
tien jaar geleden het voornaamste motief van de toen 57-jarige schilder
om de
bollenstreek op deze manier vast te leggen. De klok staat op vijf voor
twaalf,
de Bollenstreek is nog net een bollenstreek; onderweg van station
Voorhout naar
Tulipland hebben we met eigen ogen gezien dat afgelopen jaar opnieuw
een stuk
bollengrond plaats heeft gemaakt voor woningen.
Elk jaar vordert Van den Ende ongeveer 45 m2.
Als het karwei in 2010 voltooid is, zal het doek, 4 meter hoog en 20
meter in
doorsnee, de dorpen van de bollenstreek laten zien zoals zij eruit
zagen in de
jaren 50. Van den Ende heeft 150 jaar garantie op de verf, grapt hij
graag.
Rond 2150 kunnen de dan levenden dus nog steeds de bollenvellen
aanschouwen,
die dan even definitief verdwenen zullen zijn als de bomschuiten op
Panorama
Mesdag heden ten dage.
Rond de kunstenaar is in de loop van de jaren
een waar circus ontstaan. In Tulipland is een hoop opvallend smakeloze
rommel
uitgestald. Alles is te koop: de meest uiteenlopende gebruiksvoorwerpen
met
tulpenmotieven, een CD met vogelgeluiden, overblijfselen van
praalwagens,
tulpenschilderijen van minder begaafde artiesten dan Van den Ende, met
prijskaartjes eraan die geen blijk geven van de bescheidenheid die ook
een
schilder siert.
Zo om het kwartier, twintig minuten grijpt een
goed in het pak gestoken functionaris de microfoon en geeft in
Nederlands,
Engels en Duits uitleg over het panorama. Alle explicateurs zijn bomen
van
kerels, Pierlala’s, lange sladoods, ze worden er op geselecteerd, ze
zijn
minstens 2.40 meter lang. Nee onzin: het is gezichtsbedrog; het komt
door dat
panorama waar ze voor staan.
Te midden van dat alles maakte Van den Ende
zelf, toen we hier een paar jaar geleden voor het eerst kwamen, op ons
een
gekwelde, getergde indruk. In verwrongen houdingen, op zijn
zelfontworpen
schilderswerktuig, of in kleermakerszit op de grond, schilderde hij met
verbeten trekken tulp nummer honderdduizend zoveel. Nooit ver
verwijderd van
het te koop liggende boekwerk waarin de eerste helft van zijn panorama
staat
afgebeeld, en van zijn lagere schoolrapport, dat alleen voor tekenen
een cijfer
vermeldt dat boven de middelmaat uitsteekt. En bekeken door honderden
uit
binnen- en buitenland, die zich in het restaurant binnen zijn
actieradius te
goed doen aan koffie met appeltaart – nog een jaar of twee; de cirkel
sluit
zich en het restaurant zal ooit moeten verkassen.
Romanticus als ik ben, kwam een beeld bij me op
van een arme, oude kunstenaar die gevangen gehouden wordt door vuige
uitbuiters: omgekeerde mecenassen, die geld uit de kunst persen, in
plaats van
het erin te pompen. Maar zo ligt het volgens mij toch niet. Van den
Ende is
gewoon bloedserieus bezig met het enige serieuze werk hier.
Webloog deel 15, 16
mei 2006
Die schilder, die soms zo gekweld
keek, intrigeerde me. Ik
dacht vaak aan die man, ook buiten het bollenseizoen. Jarenlang hield
de vraag
me bezig, of hij zijn levenswerk nog zou kunnen voltooien. Dat gebeurde
in 2008
inderdaad. In een slechte roman zou hij daags daarna onverwachts zijn
overleden
aan een hartverzakking. Maar van den Ende was nog een erger lot
beschoren: zijn
kunstwerk is sinds 2011 niet meer te zien voor het publiek, en staat 12
maanden
per jaar opgeslagen in een magazijn. Waarom, heb ik niet kunnen vinden,
maar ik
herinner me vaag iets uit de regionale kranten over ruzies en
geldgebrek.
Triest, miljoen onbekeken tulpen…
Ik hád iets met tulpen, zoals de
trouwe lezer weet. Ik mocht
er zelfs een keer in
Hilversum mijn licht over laten schijnen op wat toen nog
Radio 1 heette.
Nog
een bezwaar tegen
Internet. Kinderen kopiëren er hun werkstukken bijeen, maar doen dat
zonder
enig onderscheidingsvermogen. Ze denken dat alles wat ze op het WWW
vinden,
onbetwijfelbaar waar is. Dat is niet zo. Leer kinderen tijdig, dat ze
alleen
kunnen vertrouwen op wat gedrukt staat in schoolboekjes, in de krant,
in de
Winkler Prins uit 1959 die we geërfd hebben van opa, in de
opiniebladen; leer
ze vertrouwen op Zembla
en op wat
hun ouders, hun onderwijzers en politici zeggen. Trek maar gauw de
stekker uit
de PC; veronderstel dat ze dít stukje ooit onder ogen krijgen!
Webloog deel 16, 27
mei 2006
Dit stukje was gewijd aan ene Bamber
Delver. Zo’n naam
verzín je niet, als je een speaking name zou gebruiken, maar Bamber
Delver schijnt
echt Bamber Delver te heten. Of is het ook een schuilnaam? Op Internet
kun je inderdaad
niets aannemen voor waar.
Wat deed Bamber? Hij gaf zich op
Internet uit voor een dertienjarige,
en verleidde andere dertienjarigen om voor de webcam hun geslachtsdelen
te
ontbloten. Niet dat Delver pedofiel was, nee, louter om ouders van
dertienjarigen
te waarschuwen voor de gevaren van Internet.
Tegenwoordig zit die droeftoeter op
alle sociale media,
zoals Facebook, om ouders van kinderen te waarschuwen voor de gevaren
van
sociale media, zoals Facebook. Hij doet me denken aan zo’n ouderwetse
actievoerder
uit de jaren 70, die zich liet vastketenen aan het hek van een kerncentrale, omdat
hij zo
bang was voor kerncentrales.
Rare gedachtenkronkels, dat is
misschien de rode draad door
die negentien Webloogjes.
Frans Mensonides
26 maart 2015
© Frans Mensonides, Leiden, 2015