Tien jaar Thuispagina: het meest beklijvende uit Webloog (2006)

Ver voor de Thuispagina: de Commodore 64 (overgenomen van Wikipedia)


Op kantoor raakte ik in 1983 in hoger aanzien dank zij mijn Commodore 64. Collega’s vroegen me, of ik met die computer ook het weer kon voorspellen voor de komende zomervakantie, of de op handen zijnde mutaties in de machtsverhoudingen van het bedrijf. De mogelijkheden van de computer werden sterk overschat.

Wat ik wel kon: een primitieve tekstverwerker programmeren in BASIC. Ik deed dat louter voor de uitdaging; je kon zulke programma’s voor een paar tientjes kopen, of gratis kopiëren van andere computerhobbyisten. Ik maakte eerst een prototype, waarbij ik een hele zin moest overtypen als er een fout instond, maar heb in 1984 nog een verbeterde versie gefabriekt, waarmee ik op letterniveau kon werken.

Omdat ik die tekstverwerker nu eenmaal toch had, begon ik er verhalen mee te schrijven, die ik uit piëteit met mijn medemens aan niemand liet lezen. Ik begon te schrijven omdat ik er de technologische mogelijkheden voor had; niet uit roeping, en zo is het gekomen.

Webloog deel 1; 5 januari 2006


De Thuispagina op zondag 22 maart 2015


Twee maanden geleden bestond mijn Thuispagina 10 jaar; wegens het overlijden van mijn moeder heb ik de viering van dat feit uitgesteld. Tien jaar, dat is korter dan mijn website als geheel, die al werd opgericht in 1996. Maar in januari 2005 kwam ik terug op het web na anderhalf jaar afwezigheid, en vierde dat met een nieuwe startpagina voor al mijn Internet-activiteiten.

In september 2003 was ik gestopt met het updaten van mijn website, in verband met werk-, privé- en studiedrukte. Die site bleef wel online op het WWW en een enkele keer zette ik er toch nog iets nieuws op; meestal een werkstuk dat ik geschreven had in het kader van mijn studie Nederlands.

Na bijna anderhalf sabbatjaar begon ik toch weer met het beleven en publiceren van OV-reisverhalen. Maar de tijd had niet stil gestaan. Mijn website uit 2003 zag er nog uit als één van voor de eeuwwisseling, dat wil zeggen: lappen tekst met die ouderwetse Times New Roman-letter, en weinig plaatjes. Dat laatste kwam door ruimtegebrek, maar ook door mijn toenmalige bevlieging om zo beeldend te willen schrijven dat geen lezer nog illustraties nodig zou hebben.

Bij mijn comeback in 2005 moderniseerde ik de boel drastisch. De modem was in bijna ieder huishouden vervangen door kabel, dus niemand kon meer bezwaar hebben tegen een overmaat aan grote foto’s. Ik had mijn digitale camera uit 1997, met zijn plaatjes van 360 KB, ingeruild voor een modernere. Ook de Times-New Romanletter onderging dat lot. En als startscherm koos ik het geval met de vele thumbnailtjes dat ook nu nog mijn visitekaartje is op het web. Die Thuispagina heb ik een paar jaar geleden met een kolom verbreed, om hem beter te laten passen op de breedbek-beeldschermen die nog niet zo lang in zwang zijn. En ter gelegenheid van dit jubileum is er deze maand weer een kolom bijgekomen.

Wat is er veel veranderd in een paar decennia tijd! Vergelijk het allemaal eens met het tijdperk van de hobbycomputer; het citaat waarmee dit artikel begon.

Dat was dan een stukje uit mijn rubriek Webloog, die ik in januari 2006 in het leven riep. Wat me ermee voor de geest stond, herinner ik me nog: korte columns over dingen die me opvielen in de media of in het dagelijks leven. Minder duidelijk is, waarom ik de naam Webloog koos. Ja, het was een soort blog, maar ook weer niet helemaal, dus daarom een bloog. Hij kende geen mogelijkheid tot directe interactie.

Dat heb ik nooit gehad, ook. Omdat ik er zo vroeg bij was op Internet, kamp ik feitelijk tot op de dag van heden met een remmende voorsprong. Een blog, een Facebookpagina, ik heb het allemaal niet. Wel bezit ik sinds 2005 een eigen domeinnaam, helemaal op mijn eigen naam. Toen doopte ik mijn homepage puristisch Thuispagina.

Over ‘dopen’ gesproken: in 2006 doopte ik mijn pen nog vaker dan nu in loog, en ook dat zal meegespeeld hebben bij het bedenken van de naam Webloog.

Lang heb ik die rubriek niet gehad. Na een half jaar en slechts 19 afleveringen gaf ik er de brui aan, zelfs zonder er fatsoenlijk een streep onder te trekken: er is gewoonweg nooit een deel 20 verschenen. Vermoedelijk was opnieuw studiedrukte de oorzaak; ik stond toen voor de klus, een masterthesis te schrijven. Die ging over de Zedeprinten van Huygens, en heeft uiteindelijk geresulteerd in een complete website.

Ik had dat negentiental Webloogs ook al in geen jaren herlezen, maar toen ik dat laatst toch deed, op zoek naar curiosa in tien jaargangen Thuispagina, bevielen ze me niet eens slecht. Ja, van sommige, vooral die over politiek, snapte ik niet eens meer, waarover ze gingen. Deze vorm van waan van de dag vervluchtigt nog sneller dan andere. Daarom schrijf ik tegenwoordig nog maar zelden over politiek; ik schrijf tenslotte, om later iets leuks te lezen te hebben.

Een andere waan van de dag bleek de duistere dwaalleer der enneagrammen, die ik in deel 9 belachelijk maakte. Je kon ook niet verwachten dat die het langer dan negen jaar zouden uithouden (ennea=negen). Je hoort er tegenwoordig niets meer over, maar de psychologische kwakzalvers hebben vast wel weer iets nieuws bedacht om de argeloze burger het geld uit de zak te kloppen.

Een mens vergeet toch snel; hoe korter iets geleden is, hoe sneller. Van het WK Voetbal van 2006 weet ik me, zonder het na te slaan in de Wikipedia, alleen nog te herinneren dat Holland het niet best deed, die keer, en Italië het toernooi won, na die kopstoot van Zidane. Ik betrap me er toch wel vaker op dat ik voetbalwedstrijden en andere dingen uit 1966 duidelijker voor de geest heb dan die van gisteren.

Goed, hier vind je het archief van die 19 webloogjes. En hieronder nog wat citaten eruit, die het waard zijn om in de herinnering te beklijven.


Studente in de bus tegen kennis:

 ‘Laatst gingen we door tot halfacht in de ochtend. En ik had college om negen; werkcollege.'
-‘Tjéézus! Als je nou nog hoorcollege had…. Ben je nog gegaan?’
-‘Ik moest wel; ik moest een werkgroepje leiden. Ik ben maar niet meer naar bed gegaan, dan kom je er helemaal niet meer uit. Ik heb zwarte koffie gedronken, wat water in mijn gezicht gepetst en hup, naar dat college.'
-‘En, ging dat nog?’
-‘Oh ja, ging nog best goed. Vond ik zelf. Maar die kritiek die je dan over je heen krijgt, bij de evaluatie! Zo lullig. Ik dacht echt, dat ik echt helemaal niks meer goed kon doen, echt heel lullige dingen, kwamen ze mee.’
-‘Tjezus…’
-‘Maar weet je, dat zijn van die studènten. Van die lui, die geen léven hebben. '
-‘Ja…’
-‘Die staan om half negen al helemaal op scherp voor de deur van het lokaal; alle slimme dingen te repeteren die ze gaan zeggen. Get a life!
-‘Hmmm!’ [bromt instemmend].
-‘En toen kreeg ik na afloop nog een hele preek ook, van die docent, over mijn wer-rek-hou-ding. Wat nou, werkhouding? Ik was toch gekómen? Met pijn in mijn hersens. Ik had ook op m’n nest kunnen blijven liggen!’

Webloog deel 2, 13 januari 2006



Ik zelf ging pas studeren op de rijpere leeftijd van 41 jaar. Het voordeel daarvan is, dat je niet meer wordt toegelaten tot studentencorpora. Je kunt je dan in zo’n studentenstad volledig richten op bijzaken, zoals je studie.

 

Morgenschemering. De twee schoolmeisjes fietsen in de richting van het station, onwetend van het lot dat hen wacht. Ik zie dat al opdoemen; het verschuilt zich achter een boom, in de gedaante van een politieagent.

De man, een jonge kerel met aanleg voor obesitas, is behangen met de symbolen van zijn macht. Als een scepter hangt hem een kort, handzaam knuppeltje op de heupen, waarmee hij weerbarstige burgers een corrigerende lel kan geven, als het stadium van verbale overredingskracht gepasseerd is. De zwarte pistoolholster aan zijn riem ontbreekt evenmin als de batterij communicatieapparatuur. Hij is opgetuigd als een kerstboom; hij moet bij aanvang van zijn dienst wel een half uur bezig zijn om het allemaal aan zijn lijf te hangen. Daar hij zo’n moderne fietsende agent is, draagt hij een sportieve blauwe koersbroek en siert een valhelm zijn schedeldak.

Hij komt te voorschijn, net iets te laat; ze zijn eigenlijk al bijna voorbij. ‘Ja, even stoppen, en afstappen, maar!’ De dames hebben geen licht op hun fiets, dat zal zijn probleem wel zijn. ‘Ja, doei’, zegt het ene meisje, ‘daar heb ik nu even echt helemaal geen tijd voor, hoor!’ Ze moeten die ene trein halen om nog op tijd op school te zijn; dat zou ook een agent van politie moeten begrijpen. Haar medereizigster maakt in het halfdonker iets wat verdacht veel lijkt op een tweevingergebaar. Ze negeren het stopteken, kortom, en fietsen door.

‘Héé, héé, ik sommeer jullie te stoppen; jullie moeten stoppen!’, brult de agent ze achterna. Hij is nog maar pas van de academie; jaloers kijkt hij wel eens naar zijn oudere collega’s, die het vanzelfsprekende gezag hebben dat hem nog ontbreekt. Even staart hij de zich verwijderende meisjes na. Ook geen achterlicht, natuurlijk. Dan treedt hij toch in actie. Hij loopt in een halfslachtig sukkeldrafje naar zijn fiets die hij tegen een andere boom had gezet, en neemt plaats op het zadel. Het is zo’n net iets te klein kinderfietsje voor volwassenen, dat ‘in’ raakte toen men het een mountainbike is gaan noemen.

‘Die haal je nooit meer in’, voorspel ik de agent met een sardonische grijns. Zijn acceleratievermogen is in overeenstemming met zijn postuur. Maar nu fietst hij dan toch; wat slingerend komt hij op gang. De meisjes kijken om. Nu worden ze achtervolgd; deze zo gewoontjes begonnen ochtend krijgt plotseling iets avontuurlijks. ‘Rijen, hij komt ons achterna!’, hoor ik enthousiast roepen.

Het heeft iets pervers; een grote, volwassen vent die twee jonge meisjes achterna zit. Je zou er de politie voor bellen, als die al niet ter plaatse was. Amechtig is de agent in de achtervolging; zijn achterstand op de meisjes vermindert niet. Hij ziet ze de stationshal binnenrijden, wat ook wel niet zal mogen.

‘Ga boeven vangen, lul!’, roep ik hem nog net niet achterna. Ik neem het risico niet; met zo’n ijzervreter krijg ik liever geen ruzie.

Webloog, deel 4; 26 januari 2006


Deze Webloog was zo kort, dat ik hem in zijn geheel geciteerd heb. Ik had hem ook kunnen linken, natuurlijk. Later werden die columns langer en langer, en dat was het begin van het einde.

 

 Rembrandt in ijs in de toen nog bestaande Leidse Groenoordhallen; winter 2006.

 


Wat doe je in de week dat Mozart zijn 250ste geboortedag viert? Dan ga je… nee, niet naar een concert van Mozart, maar naar een tentoonstelling van een andere kunstenaar van weleer, die dit jaar ook jarig is, of liever gezegd: eeuwig; ik doel op Rembrandt.

Rembrandt werd geboren in 1606, en deed dat niet in Amsterdam, zoals de halve wereld denkt, maar in Leiden. In die stad vindt in de Groenoordhallen deze winter het Nederlands IJssculpturenfestival plaats, dat geheel in het teken staat van Rembrandt en zijn schilderijen. De meester zelf en zijn bekendste gekonterfeite figuren zijn door 60 beeldhouwers vereeuwigd in ijs en sneeuw – al is ‘vereeuwigd’ natuurlijk een misplaatste term bij een materiaal dat niet kan overzomeren.

De rij bij de kassa valt mee. Voor me staat zo’n doorsnee-gelukkig gezinnetje: vader, moeder, jongetje en meisje. ‘Brr, koud; frisjes vandaag, wij gaan vast naar binnen, hoor!’ Ze laten pa in de rij staan, maar zullen van een koude kermis thuiskomen. Wellicht denken ze, dat in de expositieruimte een batterij heteluchtkanonnen staat opgesteld, met het risico dat een half miljoen kilo ijs en sneeuw voortijdig verandert in evenzovele liters water. In de foyer vind ik het gezin terug, bij de balie van de garderobe. Tot hun verbazing is die onbemand, en helemaal leeg. Kun je hier je jas niet eens afgeven?

Webloog deel 5; 31 januari 2006


Nee, het IJssculpturenfestival was geen attractie voor koukleumers. Maar voorbij de ijzige expositie kwam je in een restaurant, waar wel degelijk de kachel brandde. De Groenoordhallen, waar dit wat kitscherige evenement plaatsvond, daar hoef je tegenwoordig niet meer heen. Dit boegbeeld van de stad Leiden is gesloopt, en betreurd in FHM’s, min of meer de opvolger van Webloog.




k weet niet, hoe dit drukwerkje is overgekomen op de lezer van Webloog, maar ik heb me er nogal aan zitten ergeren. Natuurlijk, je hebt in dit soort brochures altijd dat irritante Jip-en-Janneke-toontje van onze rijksoverheid die ons allemaal maar domme, domme kleutertjes vindt: grote letters, vette koppen, korte zinnetjes. Elk woord van meer dan drie lettergrepen, zoals ra-di-ca-li-se-ring, sa-men-span-nen, in-no-va-tie en pro-pa-gan-da, is bovendien voorzien van een sterretje, ten teken dat het in een speciaal glossarium verklaard wordt. Maar dat kan ik allemaal nog billijken; de folder moet natuurlijk niet alleen duidelijk zijn voor academisch geschoolden, maar ook voor nieuwkomers die onze taal nog niet goed machtig zijn. Die mensen zouden anders niet begrijpen, hoe het komt dat na publicatie van die folder iedereen hen met nog meer wantrouwen aankijkt dan daarvoor.

Niet dat de folder aanzet tot vreemdelingenhaat. Integendeel: alles wordt gedaan om te voorkomen dat mensen een link leggen tussen terrorisme enerzijds, en islamieten en buitenlanders anderzijds. Die woorden vallen niet, maar zullen voor veel lezers, en niet alleen voor de Wildersen onder hen, toch boven de tekst blijven zweven. Daarom wordt in het hoofdstuk ‘veelgestelde vragen’ nadrukkelijk tegengesproken dat we vooral bang moeten zijn voor mensen met een bepaalde culturele of religieuze achtergrond. Ook in wijken ‘met veel verschillende nationaliteiten’ is extra waakzaamheid niet noodzakelijk.

Dat is wel tekenend voor de stijl van dit boekje. Er worden voortdurend gedachten in ons gewekt die vervolgens ogenblikkelijk ook weer worden weggewist. De scribent gééft met de ene hand en neemt terug met de andere. 200.000 professionals, overheidsdienaren en particulieren (en honden, met een vervaarlijk blikkergebit), waken over onze veiligheid en proberen iedere vorm van terrorisme in de kiem te smoren. Maar daaruit moeten we natuurlijk niet opmaken dat we in een politiestaat leven; we mogen nog steeds binnen zekere grenzen alles doen, denken en zeggen wat we willen. Als we dan maar niet denken en zeggen dat we, met al die waakzaamheid van de zijde van de overheid, zelf als burger lui achterover kunnen leunen. Ook wij moeten goed blijven letten op rare pakketjes. En niet bang zijn dat ze boos op ons worden, als wij het complete treinverkeer lamleggen met een wat al te voorbarige terreurmelding. Waakzaam zijn (maar niet alleen tegen je islamitische buurman), maar ook niet al te bang zijn, want angst is een slechte raadgever. Ga maar lekker slapen. Maar ook weer niet té lekker.

Het gezwalk begint al op de eerste pagina:

‘Moeten we ons zorgen maken? Veel mensen doen dat wel. Dat is logisch. Want ook in Nederland kan een aanslag plaatsvinden’.

Ook al weer zo vaag. Moeten we ons nu wel zorgen maken of niet? Een beetje wel, maar niet te erg, denk ik. Het is logisch als je het doet, maar misschien wel even logisch als je het laat; de folder spreekt zich er niet duidelijk over uit.

Wel geeft de brochure een paar concrete aanwijzingen voor als er onverhoopt toch een terroristische aanslag plaatsvindt en jij daar getuige van bent: oppassen voor instortende gebouwen en rondvliegend glaswerk, en niet blijven staan kijken als het niet echt nodig is. Wat je moet doen, als je IN zo’n instortend gebouw zit, vermeldt de brochure niet: dan zou het allemaal wel erg dichtbij komen.

De folder is een waardige (late) opvolger van een overheidsbrochure die in de jaren zestig verspreid werd. Die stond vol raadgevingen wat te doen als de Russen een atoombom op je test zouden gooien: een voorraadje eten achter de hand houden voor het geval, en schuilen onder de trap als het daadwerkelijk gebeurde.

Webloog deel 12, 17 maart 2006


Hoeveel mensen zouden na negen jaar die terreurfolder nog in de boekenkast of de lectuurmand hebben staan of liggen? Ik voor mij was het ding bijna vergeten. En ik geloof dat dat ook het beste was wat je ermee kon doen.

 


Mijn moeder en ik kwamen elk jaar wel even kijken bij de landschapsschilder Leo van den Ende, die in Voorhout een panorama van de Bollenstreek schilderde.

De schilder verricht zijn levenswerk aan de Jacoba van Beierenweg, in een bollenschuur die juist in de bollentijd leegstaat. Eind mei demonteert de kunstenaar zijn panorama, en laat het overzomeren en overwinteren op een veilige plaats, om het begin maart weer over te brengen naar Tulipland. Zo schildert hij tien weken per jaar zes dagen per week aan zijn versie van de bollenstreek, bezien vanuit een standpunt dat nooit bestaan heeft.

Treurnis om alles wat verloren is gegaan, was tien jaar geleden het voornaamste motief van de toen 57-jarige schilder om de bollenstreek op deze manier vast te leggen. De klok staat op vijf voor twaalf, de Bollenstreek is nog net een bollenstreek; onderweg van station Voorhout naar Tulipland hebben we met eigen ogen gezien dat afgelopen jaar opnieuw een stuk bollengrond plaats heeft gemaakt voor woningen.

Elk jaar vordert Van den Ende ongeveer 45 m2. Als het karwei in 2010 voltooid is, zal het doek, 4 meter hoog en 20 meter in doorsnee, de dorpen van de bollenstreek laten zien zoals zij eruit zagen in de jaren 50. Van den Ende heeft 150 jaar garantie op de verf, grapt hij graag. Rond 2150 kunnen de dan levenden dus nog steeds de bollenvellen aanschouwen, die dan even definitief verdwenen zullen zijn als de bomschuiten op Panorama Mesdag heden ten dage.

Rond de kunstenaar is in de loop van de jaren een waar circus ontstaan. In Tulipland is een hoop opvallend smakeloze rommel uitgestald. Alles is te koop: de meest uiteenlopende gebruiksvoorwerpen met tulpenmotieven, een CD met vogelgeluiden, overblijfselen van praalwagens, tulpenschilderijen van minder begaafde artiesten dan Van den Ende, met prijskaartjes eraan die geen blijk geven van de bescheidenheid die ook een schilder siert.

Zo om het kwartier, twintig minuten grijpt een goed in het pak gestoken functionaris de microfoon en geeft in Nederlands, Engels en Duits uitleg over het panorama. Alle explicateurs zijn bomen van kerels, Pierlala’s, lange sladoods, ze worden er op geselecteerd, ze zijn minstens 2.40 meter lang. Nee onzin: het is gezichtsbedrog; het komt door dat panorama waar ze voor staan.

Te midden van dat alles maakte Van den Ende zelf, toen we hier een paar jaar geleden voor het eerst kwamen, op ons een gekwelde, getergde indruk. In verwrongen houdingen, op zijn zelfontworpen schilderswerktuig, of in kleermakerszit op de grond, schilderde hij met verbeten trekken tulp nummer honderdduizend zoveel. Nooit ver verwijderd van het te koop liggende boekwerk waarin de eerste helft van zijn panorama staat afgebeeld, en van zijn lagere schoolrapport, dat alleen voor tekenen een cijfer vermeldt dat boven de middelmaat uitsteekt. En bekeken door honderden uit binnen- en buitenland, die zich in het restaurant binnen zijn actieradius te goed doen aan koffie met appeltaart – nog een jaar of twee; de cirkel sluit zich en het restaurant zal ooit moeten verkassen.

Romanticus als ik ben, kwam een beeld bij me op van een arme, oude kunstenaar die gevangen gehouden wordt door vuige uitbuiters: omgekeerde mecenassen, die geld uit de kunst persen, in plaats van het erin te pompen. Maar zo ligt het volgens mij toch niet. Van den Ende is gewoon bloedserieus bezig met het enige serieuze werk hier.

Webloog deel 15, 16 mei 2006


Die schilder, die soms zo gekweld keek, intrigeerde me. Ik dacht vaak aan die man, ook buiten het bollenseizoen. Jarenlang hield de vraag me bezig, of hij zijn levenswerk nog zou kunnen voltooien. Dat gebeurde in 2008 inderdaad. In een slechte roman zou hij daags daarna onverwachts zijn overleden aan een hartverzakking. Maar van den Ende was nog een erger lot beschoren: zijn kunstwerk is sinds 2011 niet meer te zien voor het publiek, en staat 12 maanden per jaar opgeslagen in een magazijn. Waarom, heb ik niet kunnen vinden, maar ik herinner me vaag iets uit de regionale kranten over ruzies en geldgebrek. Triest, miljoen onbekeken tulpen…

Ik hád iets met tulpen, zoals de trouwe lezer weet. Ik mocht er zelfs een keer in Hilversum mijn licht over laten schijnen op wat toen nog Radio 1 heette.

 

Nog een bezwaar tegen Internet. Kinderen kopiëren er hun werkstukken bijeen, maar doen dat zonder enig onderscheidingsvermogen. Ze denken dat alles wat ze op het WWW vinden, onbetwijfelbaar waar is. Dat is niet zo. Leer kinderen tijdig, dat ze alleen kunnen vertrouwen op wat gedrukt staat in schoolboekjes, in de krant, in de Winkler Prins uit 1959 die we geërfd hebben van opa, in de opiniebladen; leer ze vertrouwen op Zembla en op wat hun ouders, hun onderwijzers en politici zeggen. Trek maar gauw de stekker uit de PC; veronderstel dat ze dít stukje ooit onder ogen krijgen!

Webloog deel 16, 27 mei 2006

 

Dit stukje was gewijd aan ene Bamber Delver. Zo’n naam verzín je niet, als je een speaking name zou gebruiken, maar Bamber Delver schijnt echt Bamber Delver te heten. Of is het ook een schuilnaam? Op Internet kun je inderdaad niets aannemen voor waar.

Wat deed Bamber? Hij gaf zich op Internet uit voor een dertienjarige, en verleidde andere dertienjarigen om voor de webcam hun geslachtsdelen te ontbloten. Niet dat Delver pedofiel was, nee, louter om ouders van dertienjarigen te waarschuwen voor de gevaren van Internet.

Tegenwoordig zit die droeftoeter op alle sociale media, zoals Facebook, om ouders van kinderen te waarschuwen voor de gevaren van sociale media, zoals Facebook. Hij doet me denken aan zo’n ouderwetse actievoerder uit de jaren 70, die zich liet vastketenen aan het hek van een kerncentrale, omdat hij zo bang was voor kerncentrales.

Rare gedachtenkronkels, dat is misschien de rode draad door die negentien Webloogjes.

Frans Mensonides
26 maart 2015

 

© Frans Mensonides, Leiden, 2015