‘Beminde
zaterdag’ is een rubriek over treinreizen op die dag met mijn
Weekend Vrij. De titel is ontleend aan een dichtregel van Constantijn
Huygens
die ook heel de week naar het vrije weekend liep te verlangen. Deze reeks is
geïntroduceerd in deel 1. Het
overzicht van alle tot dusverre
verschenen afleveringen vind je in het archief van mijn Thuispagina.
Leiden in last (2)
Deze
aflevering begint zoals de vorige eindigde, met de 21-daagse
ofwel: 22-nachtse van Leiden. Door ingrijpende spoorwerkzaamheden in en
om Leiden Centraal is van zondagavond 25 maart tot maandagmorgen 15
april 2019 het treinvervoer in de wijde omgeving van Leiden sterk
uitgedund. Om maar te zwijgen over tijdstippen dat het helemaal tot
stilstand komt. En dat is het geval op alle avonden na 23:00 uur en
bovendien in het gehele weekend van vrijdagavond 5 april tot/met
maandagnacht 8 april.
Dat betekent dan: 54 uur lang vervangend busvervoer in vier richtingen: Den Haag Centraal, Alphen aan den Rijn, Schiphol en Haarlem. En dat is deze keer op een heel speciale manier geregeld.
NS heeft bedacht dat deze bussen – met uitzondering van die naar Alphen – dit weekend niet mogen vertrekken van Leiden Centraal, maar 2 kilometer meer naar het westen, bij het transferium voor automobielen bij de A44 en de N206. Tussen Leiden Centraal en dat transferium rijden pendelbussen.
Weer eens wat anders:
instappen langs de snelweg in plaats van op een station. Heel leuk als
je het zoals ik als hobbyist / masochist ondergaat, zonder koffers, en
niet naar Schiphol hoeft met een half dozijn stuks bagage.
Het
transferium is verwezenlijkt in 1999 en het wordt geflankeerd door een
McDonald’s, een ruim opgezette bushalte en een opvallende, witte
loopbrug over de N206; dé blikvanger voor wie Leiden vanaf de snelweg
binnenrijdt. Ik heb er als niet-automobilist weinig te zoeken, maar
liep er in
2005 een keer langs.
Het transferium anno 2005
‘Was’
en ‘werd’, hadden de persoonsvormen in de voorvorige zin moeten luiden.
NS schermt er altijd mee dat ze alle operaties al een jaar van te voren
plannen en daardoor niet soepel kunnen inspelen op plotseling
veranderde omstandigheden. Dit Leidse busgebeuren hebben ze vast en
zeker ook al in 2018 gepland. Toen bestond het Leidse transferium nog.
Maar het wrede noodlot beschikte dat het vorige maand is opgedoekt, helemaal compleet, met de McDonald’s, de bushalte en de loopbrug erbij. Waarom? Het transferium moet plaatsmaken voor de Rijnlandroute, een autoriool dat de A4 met de A44 gaat verbinden via een grotendeels ondergronds traject.
Er komt t.z.t. een nieuw transferium. Zo lang kunnen we het niet stellen zonder hamburgers en Original Coke, maar de Amerikaanse vlees- en koolhydratenketen heeft al een nieuw filiaal geopend op een hectometer afstand van het oude.
Goed, wat blijft er nu over van dat NS-busplan via het transferium? Ik ben de hele week al nieuwsgierig en ga het zaterdagmorgen – op een niet verschrikkelijk vroeg tijdstip – ondervinden; ik heb een wereldreis Leiden – Den Haag gepland.
Aan de voor- ofwel stadszijde van het station komen bussen richting Alphen a/d Rijn, waarvoor een hele massa passagiers klaarstaat. Die bussen rijden elk half uur en geven in Alphen hopelijk aansluiting op de IC naar Utrecht en de stoptrein naar Gouda. De pendelbussen naar het vermeende transferium vertrekken van de achterzijde, LUMC-zijde of zelfs ‘zeezijde’ van Leiden Centraal.
Deze
bus, een gewone Arrivabus, neemt de Wassenaarseweg langs de laboratoria
van de universiteit. Ik vang een gesprek tussen 2 medepassagiers op:
- Wat achterlijk zeg, zo’n stom, kort ritje, en dan moet je er al weer
uit!
-
Ja, nee, maar dat heb ik gehoord van iemand van de NS die daar stond.
Die zei, dat hebben ze gedaan voor de chauffeurs, die uit alle delen
van het land komen. Die kennen de weg in Leiden niet. Hij zei: er is
zelfs een chauffeur bij uit Veenendaal!
- Oh, en hebben chauffeurs uit Veenendaal dan geen navigatiedinges aan
boord?
-
Nou, dat weet ik eigenlijk niet. Vroeg ik me ook af. Maar ik bedenk
net: ze zijn nogal streng kerks in Veenendaal, dus navigatiesoftware,
dat mag misschien niet van hun geloof!
Duidelijk, deze opzet van de vervangende busdienst is gekozen voor het gemak van de chauffeur, niet voor dat van de reiziger. Iets wat uiteraard in alle toonaarden ontkend wordt door de NS-voorliegers voorlichters van hun Twitteraccount; alle verloven zijn daar dit weekend ingetrokken. Men beweert dat niet alle vervangende bussen een plek zouden kunnen vinden bij Leiden Centraal en dat met deze gekozen route alle reizigers zo snel mogelijk op hun bestemming zullen komen.
Dat eerste zou waar
kunnen wezen, maar het tweede is beslist een gotspe. Ik zal 50 minuten
doen over mijn rit naar Den Haag Centraal, en met rechtstreekse
vervangende bussen staat er een minuut of 25 voor. Handiger is het
natuurlijk ook niet; 2 keer je koffers inladen in een bus, in plaats
van 1 keer.
We slaan de hoek om bij Corpus, die kolossus van 35
meter hoog, waarin een anatomisch pretpark gevestigd is. Daar ben ik
nou nog nooit geweest, en het is zo dichtbij! Ik doe museale attracties
in heel Nederland en omstreken, maar Corpus, op fietsafstand van mijn
huis? Enfin, het kan nog altijd, het is nog niet te laat; hij zal niet
weglopen!
Dat is net zoiets als de musical Soldaat van Oranje, een paar kilometer verderop, in de theaterhangar op het v/m vliegveld Valkenburg. Ook nooit geweest. Maar waarom zou ik me haasten; hij wordt toch iedere keer weer met een half jaar verlengd. En hij komt nu ook in Londen; dan ga ik hem daar wel een keer zien!
We bereiken het geïmproviseerde transferium. Dat bestaat uit een stuk weiland dat ze afgezet hebben met roodwitte linten, en een aantal betonnen en stalen platen.
Bussen rijden af en aan. Toch is er gemurmureer onder de wachtende menigte: er is al zeker een stijf kwartier geen snelbus naar Den Haag verschenen. Een geeljas zegt dat ze zijn opgeroepen. Een wachtende vraagt of er dan misschien even een andere bus ingezet kan worden; er staan er genoeg klaar!
‘Nee, nee, nee, dat kan zomaar niet. Dat gaat allemaal volgens een dienstregeling!’ Dan arriveren er toch nog een paar bussen naar Den Haag langs het ‘perron’.
Wij verlaten het transferium en zetten koers naar de Residentie. De genoemde voorlichters doen alle moeite om te verhullen wat volgens mij het geval is, nl. dat NS er donderdagmiddag pas is achtergekomen dat het Leidse transferium niet meer existeert. Nee, dit, wat we nu zien aan de voet van Corpus, is nu hét NS-transferium; ze zijn er maar wát trots op!
Verder over de Rijksstraatweg. Bij verkeersplein Den Deijl in Wassenaar staat het muurvast. Zou dat komen door al die extra bussen die op de weg zijn? Nee, het staat hier 24/7 muurvast. Dat deed het al in de jaren 60. Er stond midden op het plein een glazen hok op poten en daarin zat een politieagent de verkeerslichten te bedienen en via een luidspreker snedig commentaar te leveren op het gedrag van sommige automobilisten.
Als je de geschiedenis van deze weg kent, mag je blij zijn dat je hier in de file staat. In de jaren 70 zou hij ontlast worden door de Leidse Baan, die parallel aan de Rijksstraatweg dwars door natuurgebied de Horsten getrokken zou worden. Het tegenhouden van die weg was een succes van de toen net opgekomen milieulobby – die de Rijnlandroute niet heeft kunnen verhinderen. Dat we nu nog steeds rustig rond de Seringenberg kunnen wandelen, daarvoor moeten we Den Deijl maar voor lief nemen, vind ik.
Vanaf de Seringenberg (archieffoto 2018)
In Den Haag worden we gedropt achter de Koninklijke Bibliotheek en vlakbij het kantoor van Gispen, waarvandaan je na een stijve 5 minuten wandelen de hal van Den Haag Centraal kunt binnenlopen; bestemming bereikt!
Deze zaterdag zal ik nog gesignaleerd worden in Den Dolder en Nunspeet; zie het hoofdje hieronder. Ik keer daarna naar huis terug via de Hanzeroute en Schiphol, waar me vanzelfsprekend weer de vervangende bus wacht.
Die is wat moeilijk te vinden op het voorplein, tussen de zee van bussen die toeristen vervoeren naar Amsterdamse hotels. De naam daarvan staat met koeienletters voorop de bus. Wat een druk busverkeer op de late avond! In tegenstelling tot wat sommigen beweren, is een metroverbinding tussen Schiphol en het centrum van Amsterdam beslist geen overbodige luxe. Ik zie hem er nog wel komen.
De reis naar het ‘transferium’ verloopt vlot, evenals de overstap op de pendelbus naar Leiden Centraal. Tijdens het overstappen heb ik nog net tijd voor het onderstaande sfeervolle, unieke en nu al historische plaatje: het pop up-transferium dat maar 54 uur bestond.
Laat-ie-fijn zijn: treinreizigers komen dit weekend toch nog op hun bestemming, al duurt het soms wat langer dan gehoopt. De week daarop zijn op Leiden Centraal de werkers en hun machines verplaatst naar perron 8/9 en wordt het treinverkeer nu afgewikkeld op sporen 4 en 5.
Hoe ProRail het doet, doen ze het, maar als ze in Leiden aan het spoor staan te prutsen, ontstaan er stremmingen in Lisse en Purmerend (maandag in de morgenspits), ergens bij Haarlem (maandag in de avondspits) en bij Weesp (dinsdag vrijwel de hele dag). Bovendien ligt maandagavond laat het busvervoer rond Hoofddorp weer eens lam. Rikus zit nu vrijwel de hele nacht achter Twitter en de e-mail.
Ik type dit stukje op dinsdag, dus wat er verder nog vol ellende zal plaatsvinden binnen een straal van 100 km rond Leiden, dat weet ik nu nog niet. De dag dat dit stukje online gaat, is gelukkig de laatste van de 21-daagse van Leiden.
Hoe gaan we deze zaterdag verder invullen, nu het me gelukt is, Leiden uit te komen? Helemaal nog niet over nagedacht, eigenlijk. Er is zonnig voorjaarsweer voorspeld, al lijkt het daar nu nog niet op; het is somber en grijs. Zal ik de lezer nog een keer gaan vervelen met fietsen op de Veluwe? Eerst naar Utrecht; daar kunnen we altijd nog zien.
In de ouwe, ongewassen dubbeldekker naar Zwolle, die van Utrecht Centraal had moeten vertrekken om 13:18, kom ik tot andere gedachten. Dit amechtige treintje, de specialiteit van de Veluwelijn, heeft namelijk een ‘klein technisch probleempje dat de meester eerst moet oplossen’, zo roept de conductrice om. Dit duurt een paar minuten. Het ongemak herhaalt zich blijkbaar op station Overvecht, want ook daar staan we minutenlang stil.
Het is duidelijk dat we de Veluwe niet
gaan halen met deze trein. Ofwel hij wordt in Amersfoort opgeheven, of,
nog erger: hij strandt ergens tussen 2 stations, zodat we geëvacueerd
moeten worden. Het laatste waar ik behoefte aan heb na 2
weken
vol Leidse treinmisère. Ik besluit, uit te stappen bij Den Dolder en
daar op de fiets te stappen.
Station Den Dolder, eerder dit jaar
Snel
stippel ik een route uit rond die plaats, waar op zich niet veel te
zien is. De fietstocht zal een klein stukje voeren over het grondgebied
van Lage Vuursche, en verder door Maartensdijk en Groenekan, en dan via
Bilthoven terug. Nog steeds geen marathonlengte, maar ik ben nog bezig,
er ín te komen, in het zomerfietsen.
De zon laat zich niet zien en er welt, met de middag al een flink eind op streek, nog steeds ochtendmist op uit de weilanden en de bossen. Ondanks het uitblijven van het voorspelde lenteweer is iedereen in deze streek druk buiten aan het recreëren. Vanmiddag zie ik opvallend veel racefietsers, omhuld door de gekleurde reclamezuilen waarin je alleen door je uitmonstering al een stuk harder rijdt.
Verder zijn er veel jongeren op pad die, met rugzak, en groupe de wandelsport beoefenen. Ook word ik gepasseerd door diverse sportauto’s die in mijn kindertijd nieuw waren. Ik geef het nu niet graag meer toe, maar ik kende toen alle automerken uit mijn hoofd. Sommigen rijden vandaag met open dak; dapper! Er is een rally gaande, of toertocht.
Ik rijd al kilometers over de Maartensdijkseweg voordat ik doorheb dat ik hier in 2015 al eens gewandeld heb, door de Ridderoordsche Bosschen op weg naar de theevisite op Drakensteyn in Lage Vuursche. Vreemd, maar vanaf een fiets ziet de wereld er toch heel anders uit dan wanneer je hem te voet verkent.
Dat optrekje bij het kruispunt, dat huisje met die roodwitte luiken, dat herken ik. Deze weg gaat over in de Dorpsweg en voert langs nog meer opvallende woonsteden. Heel lang geleden heb ik in Maartensdijk eens in een villa het Barometermuseum bezocht, maar dat is er niet meer. Nog langer geleden, in vervlogen eeuwen, heette Maartensdijk Sint-Maartensdijk en bestond het alleen uit deze Dorpsweg. Later kwam er een uitbreidingswijk in het zuiden.
Ik nuttig mijn boterhammen op een bankje waar een verhaal aan vast zit. Het gaat zo te lezen over een prominente, of in ieder geval bekende Maartensdijker die hier altijd zat en nu ontslapen is.
De laatste 2 regels zijn erg opvallend. Is dat nou een subtiel poëtisch taalspel of is het slechts dichterlijke onbeholpenheid en rijmdwang? Ik ben er niet helemaal zeker van. Dichten is weliswaar de kunst van het weglaten, maar de prozaïst die dit stuk gaat ondertekenen, schrijft het liefst zo veel mogelijk dingen op; dan liggen ze maar vast.
Wie die bijzondere Maartensdijker was, staat er helaas ook niet bij, en ik heb het nergens kunnen vinden; de dorpsgek?
Het
is eigenlijk nog veel te fris om langdurig op bankjes te zitten. Ik
vervolg mijn weg richting Groenekan. Eerst rijd ik een poosje parallel
aan de spoorbaan Hilversum – Utrecht, en later kruis ik hem via een
viaduct. Foto’s van die lijn herken je altijd onmiddellijk aan de
gebogen, betonnen portalen voor de bovenleiding.
Groenekan
is nog een maatje kleiner dan Maartensdijk. De naam lijkt op een slogan
van de milieu- en duurzaamheidsbeweging: Groener Kan! Maar het dorp is
genoemd naar de herberg De Groene Kan die hier in de 17e eeuw was.
Behalve dat de treinen Hilversum – Utrecht door Groenekan rijden, doen ook die van Utrecht naar Amersfoort dat, aan de andere kant van het dorp. Dit feit plaatst Groenekan in de lijst van sneuere dorpen waarover ik het vorige keer had; woonoorden die aan twee spoorlijnen liggen, zonder dat er een station is. En ook hier is het er wel geweest, twee zelfs: Groenekan West aan de lijn naar Hilversum en Groenekan Oost aan die naar Amersfoort.
Het
opvallendste monument in Groenekan is de 19e-eeuwse molen Geesina. Tot
voor kort bestond hij uit niet meer dan een vervallen romp. Maar eerder
in de jaren ’10 is hij geheel gerestaureerd en van nieuwe wieken
voorzien. Nu maalt hij er weer elke zaterdag lustig op los.
Ik kies mijn weg over landgoed Beukenburg met een afwisseling van akkers en bossen, waar ik deze gevallen boom fotografeer. Daarna terug naar Den Dolder via een bos en een nieuwbouwwijk die allebei De Leijen heten. In die wijk is de spooroverweg een paar jaar geleden vervangen door een tunnel. De zon komt erdoor en de thermometer tikt zomaar ineens de 20 aan.
Als
ik door Den Dolder naar het station rijd, realiseer ik me dat de
inwoners van dit dorp niet te benijden zijn. Als ze op een verjaardag
vertellen dat ze in Den Dolder wonen, komt gegarandeerd de vraag: ‘Dat
is toch die plaats waar al die tbs-klinieken zijn?’ En daarbovenop
steevast een lolbroek die roept: ‘Het sauzenhart van Nederland!!’ Die
slogan op de Remia-fabriek is dagelijks zichtbaar voor tienduizenden
treinpassagiers – al kan ik hem vanaf de fiets niet fotografen.
Dat heb ik altijd een rare reclamekreet gevonden. Bij de Dikke Van Dale
vinden ze dat ook, om dezelfde redenen als ik. Den Dolder ligt niet
helemaal in het hart van Nederland en saus is veel te triviaal om
ergens het hart van te vormen. Een cultureel hart, een economisch hart,
een politiek hart, allemaal OK, maar een sauzenhart… Verder wekt het
zowel bij Van Dale als bij mij associaties met hartvervetting. Dat
alles bewijst dat het een perfecte slogan is, want hoe raarder, hoe
beter je het onthoudt.
Remia betekent tussen haakjes: De Rooij’s
Elektrische Melangeer Inrichting Amersfoort, en melangeren is dan het
aanlengen van roomboter met margarine.
In Nunspeet dineer ik
vaak, als ik er ook maar enigszins in de buurt ben. De trein erheen,
vertrek 17:02 uit Den Dolder, is voller dan ik de afgelopen week waar
dan ook in de omgeving van Leiden gezien heb. ´Er is er een
uitgevallen´, hoor ik zeggen op dit opeengepakte balkon.
Oh,
wacht eens even: dat klopt, ja, dat klopt; dat is natuurlijk die
gammele trein waarin ik eerder deze middag zat. Die doet
volgens
dienstregeling 3 uur over een slag Utrecht – Zwolle v.v., en had dan om
16:18 weer moeten vertrekken uit Utrecht. Wat dus niet gebeurd is.
Nederland telt nu dus weer een rijklare DDAR minder. Naar de sloop met
dat kreng!
Een kolos van een man, minstens 150 kilo, vult twee
klapbankjes, is bleekjes en lichtelijk onwel en bet het
tappelings
over zijn voorhoofd gutsende zweet af met een zakdoekje. Zijn eega, die
anderhalve kop kleiner en drie keer zo smal is, staat hem bij in zijn
strijd en klopt hem bemoedigend op de arm. Is dit nu de flauwvaller die
in elk krantenartikel over volle treinen genoemd wordt?
In
Amersfoort stap ik uit en zijg neer op een bankje. Die twee ook. Ik zou
nu iets aardigs kunnen zeggen, zoals: ‘Gaat het weer een beetje?’, maar
krijg de woorden niet over de lippen. Na een half uur verschijnt de
volgende, minder drukke trein en we stappen weer in.
In geen van
de herbergen rond het station van Nunspeet is plaats. Ik loop het dorp
in, negeer restaurant Bij Frans (kan nooit wat wezen) en strijk
uiteindelijk neer op het terras van Claudia’s Haphoek. Ik hoop dat ik
er Remia-saus bij krijg; zondag eet ik wel weer verantwoord.
Daarna
loop ik terug naar het station terwijl de schemering valt over
Nunspeet en de laatste zonnestralen de gevels in vlam zetten. Dat een
qua weer zo chagrijnig begonnen dag kan eindigen met
zo’n prachtige avond!
Bij Frans
14 april 2019
Er geweest: zaterdag 6 april 2019
Nunspeet
Deze
13e april voert mijn reis naar boreale streken – boreaal dan in de
neutrale betekenis van noordelijk. Ik vaar ook deze keer op het kompas
van een lezer die een tip had voor vandaag. Het Nationaal Bus Museum in
Hoogezand houdt open dag en dat is tevens een mooie gelegenheid om drie
stations van mijn bucketlist te schrappen: Kropswolde, Sappemeer Oost
en Zuidbroek.
De rit van Leiden naar Groningen verloopt zonder bijzonderheden. Dat is op zich heel bijzonder, want we zitten dit weekend nog steeds met de 21-daagse van Leiden (zie hierboven). Na een helse werkweek, vol storingen, vertragingen en bizarre taferelen in te volle treinen, kom ik deze zaterdag zonder kleerscheuren Leiden uit en weer in; zonder scheur in de broek (zie hieronder).
Volgende week zal een zoetgevooisde stem uit de luidsprekers op Leiden Centraal en Haarlem ons meerdere malen verleiden tot het aannemen van een gratis kopje koffie. Die koffie blief ik niet. Weet je wat ze voor mijn part met die koffie kunnen doen? Het zelf opdrinken, om over krassere maatregelen maar te zwijgen. Een flinke schadeloosstelling voor het geleden leed lijkt me meer passend dan de mensen paaien met een bekertje koffie.
Een gure Boreas (noordenwind) waait over ons land, vandaag ook letterlijk. Als ik voet aan de grond zet in Groningen, wijst de thermometer slechts 3 graden en sneeuwt het, nota bene. Aprilletje zoet…. Dit is de eerste van 6 winterse buien waarvoor ik vanmiddag zal moeten schuilen; meer dan de hele afgelopen winter bij elkaar.
Ik pak de Arriva-diesel naar Winschoten en ga meteen door Hoogezand-Sappemeer heen naar Zuidbroek, louter omdat ik daar nog nooit eerder uitgestapt ben. Het Busmuseum in Hoogezand gaat pas om 13:00 uur open en zover zijn we nog niet; ik was redelijk vroeg bij de pinken voor het weekend.
We rijden zowaar door een witte wereld. Kan ik vandaag misschien alvast de Midwinterfoto 2019 schieten?
Na een minuut of 20 nadert de trein station Zuidbroek. Dat is sinds 2011 weer wat het in een grijs verleden was, een heus knooppuntstation. Je kunt hier rechtdoor met de trein naar Winschoten, Bad Nieuweschans of Weener, waar het spoor helaas nog tot 2024 doodloopt op een kapotte brug; daarna moet Leer weer bereikbaar worden.
Of je kunt rechtsaf naar Veendam; wij waren er in mei 2011. De kogel vloog een paar weken geleden door de kerk: de trein Groningen – Veendam wordt in december 2024 doorgetrokken naar Stadskanaal, via een bestaande spoorlijn voor toeristische stoomtreinen. Heel Drenthe en half Twente hunkeren verder naar een nieuwe verbinding Stadskanaal – Emmen, maar die zie ik er nooit komen.
100 jaar geleden kon je in Zuidbroek ook nog instappen voor Delfzijl, door boreale toendra´s en langs onder meer Wagenborgen en Farmsum. Dit lijntje heeft slechts een kort en kwijnend bestaan gekend. Verder vertrok uit Zuidbroek een eeuw geleden ook de paardentram naar Ter Apel. En al in 1630 voer er een trekschuit naar Groningen, een van de eerste trekschuitverbindingen in Nederland.
Op
het perron van Zuidbroek spreken twee jongens me aan, of ik wellicht
een professionele fotograaf ben (ja, vast en zeker, met alleen een
zakcameraatje) en wat ik daar doe. Dat laatste kan ik beter aan hén
vragen, want ze wandelen op het spoor in plaats van op het perron. Die
nieuwe kei- en keiharde campagne van Prorail tegen spoorlopen door
jongeren, helpt evenmin als die jaarlijkse kei- en keiharde
vuurwerkcampagnes. Het is geld weggooien dat beter besteed had kunnen
worden.
Het grote stationsgebouw, echt met de status van een spoorwegknooppunt, heeft nog originele elementen uit 1868, toen het geopend werd. Het Noord Nederlands Trein- en Tram Museum is erin gevestigd. Maar ik bezoek het niet; 2 OV-musea op één dag is wel wat veel van het goede.
In plaats daarvan ga ik het dorp bewandelen. Alles in deze veenkoloniale streek is lang en recht, langs een liniaal getrokken: straten, wegen, spoorlijnen en vaarten. Ik kruis het Winschoterdiep, loop daar een stuk langs de noordelijke, sorry: boreale oever, en sla rechtsaf, een villawijkje in.
Het straatje dat Vledders heet, brengt me hopelijk in het dorpshart van Zuidbroek. In deze uitbreidingswijk is geen mens op straat en heerst een bijna onheilspellende stilte.
Even later loop ik langs een vervallen abri zonder dat er een bushalte bijstaat (die ook is vervallen, klaarblijkelijk). Daarna kruis ik ongelijkvloers de autoweg richting Bremen, waar ik afgelopen zomer reed met de treinvervangende bus Groningen – Leer.
Aan de overkant van de weg is inderdaad het oude dorp van Zuidbroek. Dat moet echt een minuscuul plaatsje geweest zijn voordat de nieuwbouw tussen autoweg en station gerealiseerd werd.
Het meest opvallende monument is de 14e-eeuwse kruiskerk. De bijbehorende losse toren is 3 eeuwen nieuwer. Ik hoor doordringend vogelgekras; wel een cliché op een kerkhof.
Ik kan niet rondlopen in Zuidbroek zonder te denken aan mijn Oom Siep, die woonde in Hoogezand en die ik in het stuk over Slochteren al aan de lezer voorgesteld heb. Als we in oom en tantes DAFje door deze streek reden, plaatste hij steevast zijn grap: ‘Je hebt Zuidbroek, Noordbroek en scheur in’e broek.’
Het wordt onheilspellend donker en er barst een hagelbui los. In de verte meen ik een fietsenstalling bij een bushalte te ontwaren. Laat er s.v.p. snel een bus naar Hoogezand komen, dan hoef ik niet door de kou en nattigheid terug naar het station. Trouwens, als je naar een busmuseum gaat, is het wel passend om dat per bus te doen.
Als ik dichterbij ben gekomen, blijkt mijn waarneming in zoverre te kloppen dat er inderdaad een stalling is. Maar er is ook hier geen halte (meer). Er is in deze streek vermoedelijk drastisch in het busnet gesneden toen in 2011 de trein Groningen – Veendam ging rijden en de frequentie op het traject Groningen – Zuidbroek opgevoerd werd naar 4 treinen per uur (van maandag t/m zaterdag overdag).
Een bejaarde bromfietser die ook staat te schuilen in de stalling, voorspelt dat dit wel eens een heel lange bui zou kunn’n weez’n. Toch wordt het spoedig droog en ik begeef me naar het station langs onder meer Aan t Wotter.
Het Nationaal Bus Museum,
v/h Noordelijk Bus Museum, is gevestigd op een industrieterrein in het
westen van Hoogezand, op zo’n 800 meter lopen van station Kropswolde.
Elke woens-, zater- en zondagmiddag kun je hier terecht voor een kleine
eeuw busnostalgie. Naast een stuk of 60 fraai gerestaureerde en
opgepoetste bussen is er een ruime collectie busrelikwieën: kaartjes,
uniformen en nog veel meer.
Een overzicht in 16 foto’s.
Van
de Den Oudsten-standaard-streekbus uit de jaren 70 (foto hierboven)
hebben er 723 rondgereden in Nederland, in noord, oost, zuid en west,
bij vrijwel alle streekvervoerbedrijven. Dit exemplaar, de 2692, is
volgens het museum de laatste der Mohikanen: de enige die gered is van
de
slopershamer. Maar een lezer wees me op de 1698
die ook nog in leven is.
Met een bus van de DAM (Damster Auto-Maatschappij) ben ik de vroege jaren 60 nog eens van Hoogezand naar Muntendam gereden (als het Appingedam niet was); pretritje met Oom Siep, die bussen nam om geen andere reden dan dat ze reden. Dat was niet deze bus, want de bus die ik me herinner, had deuren die je zelf met een klinkje moest openen (en wel automatisch dichtgingen, althans zo meldt het filmisch, doch feilbaar geheugen dat ik in mijn kindertijd bezat). De DAM ging 1970 op in zijn voormalige doodsvijand GADO.
Het apparaat linksboven op deze foto is ook de laatst overgeblevene in zijn soort. Het is een gasgenerator ofwel houtvergasser. Dank zij dat toestel kon tijdens de Bezetting nog vervoer plaatsvinden toen de benzine en de diesel schaars waren geworden of simpelweg op waren. Het toestel, waarin hout gestookt werd, hing meestal als aanhangwagentje achter de bus aan. Tot in de nazomer van 1944, toen het OV, zowel op de weg als op rails, geheel tot stilstand kwam.
Na de oorlog kwam het weer langzaam op gang, al was het wel improviseren. Dit GADO-voertuig ( ja, wat is het? Een bus kun je het nauwelijks noemen) heeft OV verzorgd van 1946-1948. In het sterk op een bestelauto lijkende geval had je weinig uitzicht, maar je kwam wel waar je wilde wezen.
De bus daarnaast, tweede rij rechts op de foto, heeft gereden voor busbedrijf Brok uit Twente, en dan als touringcar. Brok doet me denken aan het in het midden van de 20ste eeuw populaire busmerk Brockway, barrels in onze ogen, waarover ik wel eens de grap heb gemaakt: brokken op de weg. Maar deze Brok-bus is duidelijk een Mercedes.
Daarnaast, de GADO-bus naar Grijpskerk, was een exemplaar van de serie standaardstreekbussen van Leyland, die vanaf 1958 op de Nederlandse wegen verschenen. De grotere streekvervoerbedrijven waren indertijd NS-dochters en reden meestal met standaardmaterieel. Daarnaast waren er nog vele particuliere ondernemingen, vaak garagehouders, die met één bus vanuit hun dorp naar de dichtstbijzijnde grote stad reden.
De betraliede bus daar linksonder is een speciaal geval, nooit ingezet voor streekvervoer, maar alleen voor het vervoer van grote groepen gevangenen, vooral van en naar Veenhuizen. Je kunt er ook in, in deze boevenbus. Je stoot dan je hoofd aan het opvallend lage plafond en ziet dan krappe bankjes waarop de criminelen – niet eens geketend – bij wijze van uitzondering nog eens een stukje wereld konden zien. De bewakers zaten achterin, in een hermetisch afgesloten ruimte, op iets comfortabeler zetels.
Linksonder nog een uitbijter in de collectie: de Amsterdamse Witkar, een elektrisch wagentje voor vervoer binnen de stad. Je moest er lid van worden, en dan kon je er een meenemen vanaf speciale Witkarren-standplaatsen. Ze werden geleverd zonder chauffeur en je moest zelf sturen – en hem later liefst heel terugbrengen bij een standplaats.
De Witkar was een uitvinding van de provoleider Luud Schimmelpennink en heeft gereden van 1974-1986. Het is nooit het succes geworden waarop Schimmelpennink gehoopt had.
Oh ja, voor de eventuele jongeren onder mijn lezers: Provo was een jongerenbeweging uit de jaren 60 die de gevestigde orde (‘het establishment’) met succes trachtte te provoceren met ludieke acties. Luud was ook zo ludiek als wat, zijn naam zegt het al, maar hij had ook constructieve ideeën. Zonde dat zijn Witkarren het uiteindelijk niet gemaakt hebben.
Van de bussen rechtsonder hebben er honderden, zo niet duizenden, rondgereden. Deze standaardstadsbus van DAF werd vanaf 1966 geleverd aan Nederlandse steden met een eigen busbedrijf. Dit exemplaar is geschilderd in de kleuren van de stad Groningen en gaat naar wat daar nog altijd het Hoofdstation heet.
Standaardisatie, dat was goedkoper en handiger. Wel wat saai, dat je overal dezelfde bussen tegenkwam, letterlijk van Groningen tot Maastricht. In de jaren 90 was het gedaan met deze eenheidsworstbussen. Iedere stad en iedere concessie wilde zich profileren met eigen materieel. Een stuk interessanter voor de bushobbyist en –fotograaf.
Ik heb er als kleuter nog een staartje van meegemaakt: het tijdperk dat kaartjes in bussen niet werden verkocht door de chauffeur maar door een conducteur of –trice. Bij afwezigheid daarvan voerde de bus een bordje ‘Eenmanswagen’ achter de voorruit zodat de passagiers bij de halte wisten, dat ze hun portemonnee in de aanslag moesten houden. Maar ook zo’n bordje Eenmanswagen heb ik na pakweg 1962 nooit meer gezien. Daarna was het vanzelfsprekend dat er maar één man op de bus zat. En vrouwelijke chauffeurs waren toen echt nog uit den boze.
Onder de foto van de conductrice het befaamde Beckson-trommetje. Van links naar rechts stelde de chauffeur of conducteur achtereenvolgens in: een code voor de beginhalte* van de rit, een voor het eind, het te betalen bedrag, het soort biljet (enkel, retour, abonnement, kind, volwassene, etc.) en datum en tijdstip. Draaide hij dan aan de slinger, dan kwam het kaartje eruit. Binnenin zat dan nog een papierrol waarop alle transacties werden weergegeven.
* Of de ‘sectie’, een aantal opeenvolgende haltes op een lijn. Deze secties waren de voorlopers van de zones uit het strippenkaarttijdperk.
Tegenwoordig moeten aspirant-buschauffeurs een pittige intelligentietest afleggen, zoals ik laatst schreef. Maar onderschat ook niet wat je moest weten om zo’n staaltje van midden-20ste-eeuws fijnmechaniek als een Beckson te kunnen bedienen. In ieder geval de prijs van een rit van A naar B, die je dan weer moest opzoeken in een tabel met bestemmingen zoals midden rechts op de foto. Nee, niet alles was vroeger beter.
Bestemmingen stonden ook vermeld op de lijnfilm (rechtsonder), voordat ook dat allemaal digitaal ging.
Vóór de uitvinding van het Beckson-trommeltje werden kaartjes voorzien van knippen. Van kniptangen heeft dit museum ook een collectie.
Ja, en er was een tijd dat je een knaak (€ 1,14) betaalde voor 10 stadsritten, een kwartje per rit, maar dan wel helaas zonder ‘overstapbevoegdheid’.
Dit is een stempelkaart van medio jaren 60, schat ik. In 1963, het jaar dat wij in Leiden kwamen wonen, betaalde je op de stadsbus van NZH 25 cent voor een enkeltje. Het kind dat ik toen was, mocht mee voor slechts 15 cent. Volwassenen fronsten de wenkbrauwen bij een verhoging van 25 naar 27 cent; wat wordt het leven toch duur, tegenwoordig…
Op deze open museumdag rijden ze ook rondjes over het industrieterrein. Een hele haag busfotografen staat bij de poort van het museumterrein om ze vast te leggen. Maar ik keer nu terug naar het spoor.
Sappemeer Oost
Kropswolde
Ook station Kropswolde staat op de monumentenlijst; het gebouw dateert van 1915. Het heeft nog een overeenkomst met Zuidbroek: er is een museum in het stationsgebouw gevestigd, het Museum voor Handwerktuigen.
Kropswolde zelf ligt een kilometer meer naar het zuiden, bij het waterrecreatiegebied bij het Zuidlaardermeer. Maar het station ligt eigenlijk in Foxhol, niet te verwarren met Foxham. Zowel Foxhol als –ham zijn al lang geleden ingesloten door Hoogezand-Sappemeer.
De spoorlijn die door dat dubbel-lintdorp loopt, maakt deel uit van de verbinding Harlingen – Leeuwarden – Groningen – (Bad) Nieuweschans die in de jaren 60 van de 19e eeuw werd aangelegd. Hoogezand-Sappemeer telt 4 stations, van west naar oost: Kropswolde, Martenshoek, Hoogezand-Sappemeer zelf en Sappemeer Oost. Ze liggen op onderlinge afstand van 1½ à 2 kilometer. Bij Kropswolde zit er een flauwe bocht in de baan, maar de rest van het spoor loopt kaarsrecht. Je ziet de treinen van kilometers afstand aankomen.
Nu op weg naar Sappemeer Oost, en dan is mijn bucketlist vanmiddag 3 stations korter geworden. De dagen van dit station, gelegen aan weerszijden van de Borgercompagniesterstraat, zijn geteld. Eind 2022 wordt het gesloten. In de nieuwe concessie is voorzien in langere treinen die in Sappemeer niet langs de perrons passen. Dan verleng je natuurlijk niet de perrons, maar doekt het station op… Veel reizigers zal Sappemeer Oost, helemaal aan de rand van de bebouwing, niet trekken; dat is wel waar.
Meer stations van het viertal zijn in de loop der decennia wel bedreigd met sluiting. Eén station in heel Hoogezand-Sappemeer vinden sommigen wel voldoende; het houdt de vaart in de treinreis. Maar sluiting berooft wel mensen van een trein voor de deur.
Als ik de kaart van Hoogezand bekijk, zou ik eerder pleiten voor nog een 5e stopplaats erbij: bij de Kerkstraat, waar je in de wijk Gorecht het nieuwe dorpshart vindt. Dat ligt precies in tussen Hoogezand-Sappemeer en Martenshoek. Snackbar Gorecht, die ik op mijn app zie, daar ga ik maar niet eten, vanavond. In de gauwigheid las ik: Echt Goor.
Sappemeer is ook wel bekend onder de naam Juicelake, en dat is tevens een kledinglijn met een online kledingshop, weet ik sinds vanmiddag. Juicy Lake is verder de naam van een zangkoor uit deze regionen.
Ik wacht tot de sneeuw wat minder wordt, en neem de Borgercompagniesterstraat langs een vaart. Zo’n hoogholtje, houten loopbruggetje over het water, zie je in deze veenkoloniën wel vaker, evenals draaibruggen. Hét Hoogholtje over het Winschoterdiep was ooit de blikvanger van Hoogezand. Maar het verdween tegelijk met het diep. Dat werd eind jaren 60 gedempt, of liever: omgeleid langs de rijksweg ten noorden van het dorp.
Linksaf de Noorderstraat op, en dan maar rechtdoor en al maar rechtdoor. Waar eens in Hoogezand-Sappemeer de vaart lag, is nu een brede allee met rijbanen, parkeerplaatsen, fietspaden en grasvelden. Het dorp is er beslist niet op achteruit gegaan door de demping.
Langs het v/m diep vind je nu een
mengeling van monumentaal oud, lichtelijk vervallen oud (het
spookhuis-café op de foto in de sneeuw) en gloednieuw. In de jaren 70
was die allee in Hoogezand een aantrekkelijke winkelstraat, maar de
meeste winkels zijn later verhuisd naar het nieuwe dorpshart.
Mijn oom heeft decennialang het toenmalige gemeentehuis gediend (op archieffoto van wat jaren geleden). De gemeente met de dubbele naam is kort geleden gefuseerd tot Midden-Groningen, een monstrum met maar liefst 23 dorpen, waarvan Hoogezand verreweg het grootste is. En met een saaie naam, bij enquête gekozen door de bevolking, terwijl er betere alternatieven voorhanden waren.
Oom, tante en nichtje woonden in de jaren 60 in een wijk ten noorden van het Winschoterdiep, schuin tegenover de fabriek van Eekels waar men elektrische apparaten fabriceerde en waar twee keer per dag het naargeestige gehuil klonk van de fabriekssirene. Ik loop er nu door een straat met nieuwe huizen, de Eekelshof.
Ik herinner me nog een zijkanaaltje van het Winterschoterdiep dat naar een strokartonfabriek voerde, niet ver van station Hoogezand-Sappemeer. Het water van die sloot had met het kapsel van Mrs. Slocombe uit de onvergetelijke sitcom ‘Are You Being Served?’ gemeen dat het elke dag een andere kleur had. Het veroorzaakte een moeilijk te omschrijven, gronderige, bedompte stank die ik nu weer ruik, hoewel tegenwoordig op die plek een nieuwbouwwijk ligt met straatnamen als Cartonbaan en Stroolaan.
Fascinerend, zo’n geheugenreservaat, zoals ik dat noem, waar je sinds je kindertijd zelden of nooit meer geweest bent. Ik verbaas me over wat ik nog herken en niet minder over wat allemaal veranderd is. En langs de vensters van mijn geheugen rolt vrijwel de hele logeerpartij van 1966; de laatste in deze buurt. Daarna is de familie verhuisd naar een ander stuk Hoogezand.
Maar laat ik nu op Hoogezand-Sappemeer de trein pakken (voordat het weer gaat sneeuwen), en de lezer niet trakteren op al te veel herinneringen van een grijsaard!
Frans Mensonides
21 april 2019
Er geweest: heel vroegah, en opnieuw op zaterdag 13 april 2019
Laag- en hooghangend fruit
ZUYLICHEMSCHE REIS
overgenomen van: Leiden
University, De gedichten van Constantijn Huygens 1655,
nr. 325
LOSJES
VERTAALD in MODERN PROZA: De Waal ´zit´*, zeggen de mensen hier. Wat
heeft dat nou te betekenen? Ik wou dat die zitbank uit elkaar viel en
dat de rivier moe van het zitten was. Zo kon ik ook eens aan zitten
toekomen en profiteren van vloeibare waterstromen. De harde zijn mij
veel te glad; wat zou het zalig zijn om op onbevroren water aan de
roeiriemen te zitten!
*zitten: bevroren zijn; ook volgens het onvolprezen Woordenboek der Nederlandsche Taal (ZITTEN I, 16)
ZUYLICHEMSCHE
REIS
De winter is afgrijsselick.
Die hier een omgevall
will mijen
Die dient all vrij wat wijsselick.
’T en deught tot vaeren noch tot
rijen;
De Stroomen staen, de Dijcken
glijen,
’T is allom Ys en Ysselick.
overgenomen van: Leiden University, De gedichten van Constantijn Huygens 1655, nr. 331
LOSJES
VERTAALD in MODERN PROZA: De winter is afschuwelijk. Wil je hier een
omgeval * voorkomen, dan is voorzichtigheid geboden. Je kunt hier niet
varen en je kunt niet rijden. De stromen zijn bevroren en op de dijken
glibber je weg; het is overal ijzig en ijselijk.
* omgeval: (woordspeling)
Dit
dichtte Constantijn Huygens, de beschermheer en naamgever van deze
rubriek ‘Beminde zaterdag’, in 1655 over een winterse reis naar het
Betuwse Zuilichem aan de Waal. Ik kan me zijn gevoelens wel plaatsen.
De Betuwe, daar moet je niet willen wezen in een strenge winter. Zeker
in de tijd van Huygens niet, toen een reisje Den Haag – Zuilichem dagen
en dagen in beslag nam, en vol zat met ontberingen en beren op de weg.
Huygens had in 1630 voor een kapitale somma kasteel Zuilichem gekocht, met alles erop en eraan en eromheen. Dat stond toen al een eeuw of 5 een bocht in de Waal te overzien en te bewaken. Er werd tol geheven. Huygens liet het beheer van het slot over aan een rentmeester, kwam er zelf vrijwel nooit, en heeft er nog een hoop gelazer mee gehad, ook; een heel ingewikkeld verhaal.
Waarom had hij het eigenlijk gekocht? Ik ken Huygens een beetje, en ik weet wel bijna zeker dat hij dat slot alleen wilde hebben voor de titel: Heer van Zuilichem die hij als kasteeleigenaar mocht voeren. Deze dienaar van de prinsen van Oranje was zelf niet van adel, en dat was zijn frustratie-nummer-één.
Weliswaar had de Engelse koning James I hem in 1622 tot ridder geslagen, maar dat was hem blijkbaar niet voldoende; hij wilde ook nog persé de Heer zijn van een troosteloos, onherbergzaam stuk Gelre. Intussen had hij in 1642 dichter bij huis een bescheidener optrekje ontworpen en laten bouwen, Hofwijck aan de Vliet in Voorburg, waar hij voortaan zijn beminde zaterdagen doorbracht.
Ik ben zelf ook niet erg dol op de Betuwe. Loop ik hier langs de Rijn, die er de noordgrens van vormt, dan doe ik niet veel meer dan te verlangen naar de overkant, de Utrechtse Heuvelrug, de Gelderse Vallei, de Veluwe. En vraag me niet waarom; een mens heeft zijn voorkeuren en die zijn niet altijd logisch verklaarbaar. Ik wil ook niets zeggen ten nadele van mensen die in de Betuwe geboren zijn of er hun domicilie hebben gekozen; dat ik daar geen haatmails over krijg.
Het zou wel iets te maken kunnen hebben met het uiterst magere OV in deze streek. Het Arriva-dieselspoorlijntje, dat de Betuwe zelfs nog misgund wordt door een doorgedraaide dorpswethouder, dropt je meestal een flink stuk wandelen buiten de dorpen waar je wezen wilt. De bussen rijden hooguit eens per uur. En dan mag je blij zijn dat je geen achttax treft die in een misselijkmakend tempo over een slingerende dijk vol kuilen scheurt, want dat heb ik ook al eens meegemaakt.
En als je dan toch de Betuwe doet, dan doe je dat natuurlijk niet in de winter maar als de bomen in bloei staan. In mei 2012 ondernam ik een dag bloesemkijken voor deze site en stond de hele dag voornamelijk te wachten op bussen, treinen en boten. De aansluitingen zijn niet overal optimaal. Ja, goed, in de tijd van Huygens was het vervoer hier nog beroerder, dat wil ik best geloven.
Van die reis kwam ik dan tenminste nog terug met een redelijk vermakelijk reisverslag. Maar woensdag 10 april 2019 ‘moest’ ik nog een Keuzedag opmaken en deed dat in de Betuwe. Ik wandelde een paar uur rond in de omgeving van Maurik en Eck en Wiel, schoot de nodige foto’s en voedde me in Pannenkoekenhuis De Waterspiegel in een nogal saai waterrecreatiegebied aan de Rijn, tevens bungalowpark.
Op zich best een aangename wandeling. Maar ik vond – het overkomt me hoogst zelden - niets om over te schrijven. Mijn aantekeningen bestonden uit niet veel meer dan: ‘laaghangend fruit / hooghangend fruit’ en een observatie over mijn busrit van Tiel naar Kesteren: ‘Wegenlinten, bloesems, dorpjes’, goed gezien, maar geen verhaal.
Laaghangend fruit heb je in de Betuwe tegenwoordig aan struikjes; dat is gemakkelijk plukken dan dat aan de bomen die er vroeger stonden. Laaghangend fruit is ook een term in managementjargon: verbeteringen doorvoeren die betrekkelijk weinig geld en moeite kosten, maar wel een grote impact hebben op de kwaliteit van het werk.
Dat laaghangend fruit wordt door de meeste managers dan nog versmaad, ook. Ze plukken liever dat ene appeltje aan die hele hoge boom, reikend met hun handen, staande op een wankele, te korte ladder.
Dat gezegd zijnde, liep ook die verhaallijn weer dood. Van een ‘moetje’ als Keuzedag kun je ook geen hogere verwachtingen koesteren. Ik schrijf dit hoofdstuk alleen als omlijsting van de foto’s die ik die woensdag geschoten heb.
Desondanks: 9 dagen later terug naar het land van Rijn en Waal, want ik wil dat Kasteel Zuilichem wel eens zien. Of liever gezegd: de plek waar het gestaan heeft, want het slot ís niet meer.
Stuw in de Rijn bij Amerongen
Waarom
dan op vrijdag, en niet op zaterdag? Dit is toevallig Goede Vrijdag, en
daarmee een beminde vrijdag voor de ambtenaar die op die dag al mag
uitrusten van een korte werkweek. Bovendien: het is in zekere zin de
332ste sterfdag van de genoemde Constantijn Huygens. Want hij ging heen
op Goede Vrijdag 1687, al viel dat toen op een andere dag dan dit jaar.
Dat van die sterfdag bedenk ik onderweg pas.
Zuilichem ligt op de zuidoever van de Waal, zo’n 10 kilometer ten westen van Zaltbommel. Deze hele streek, vanaf Brakel, weer westelijk van Zuilichem, behoort sinds de meest recente fusiegolf tot de gemeente Zaltbommel. Arriva-bus 49, Zaltbommel – Gameren – Zuilichem – Brakel, is dus als het ware een soort van stadsdienst.
Als ik die opzoek op 9292.nl, lees ik dat het een Servicebus is die moet je boeken op de website van Versis (nooit van gehoord). Klik je daarop, dan kun je aangeven of je WMO-, openbaar- of leerlingenvervoer nodig hebt. Zoek je echter op de site van Arriva de dienstregeling op van lijn 49, dan staat daar allemaal helemaal niets over bij; het lijkt zo een gewone bus – die rijdt van maandag t/m vrijdag overdag, en misschien dan ook wel Goede Vrijdag. Snap het niet helemaal.
Naast 49 rijdt in deze streek ook nog lijn 249: Zuilichem – Nieuwaal – Gameren, een buurtbus, ook slechts 5 dagen per week bij daglicht beschikbaar. Dan zijn er 4 speciale scholierenlijnen naar o.a. Gorinchem, die zoals gewoonlijk beginnen een 6. Ja, ik associeer school ook altijd met zesjes, dat moet de link zijn.
En je hebt, lest best, 860. Dat is geen lijn, maar feitelijk een heel gebied. Het staat voor de Vlinder Bommelerwaard. Dat is vervoer van halte naar halte waarvoor gereserveerd moet worden. Je kunt dat online of via een 0800-nummer doen tot 30 minuten voor je vertrek. Betalen doe je in de bus met je OV-chipkaart of online met Ideal. Het is maar 1,50 per rit. De haltes zijn aardig dik gezaaid: bijvoorbeeld 6 in het nietige dorpje Gameren, evenveel in het even kleine Zuilichem en maar liefst 18 in Zaltbommel, dat een stad is.
Maar ik krijg bij het lezen van deze informatie meteen alweer zo’n Betuwse walg; ik heb er helemaal geen zin aan om een bus te bellen. Tien tegen één dat er dan net weer iets met de treinen aan de hand is, ik te laat kom en dan die bus moet afbellen.
Nu is het vandaag ineens belachelijk heet voor de tijd van het jaar. Dit in tegenstelling tot de dag in 1655 dat Huygens die reis maakte en ook in tegenstelling tot nog maar 6 dagen geleden, toen ik nog in Sappemeer in een sneeuwjacht liep (zie hierboven). Dus wat doe ik? Ik pak gewoon de OV-fiets.
Bij het station van Zaltbommel, uitgevoerd in de stijl van De Stijl, zijn ze beschikbaar in een stalling met automatische toegang via een klapdeur en met een automatisch sleutelkastje. Die waar ik de fiets door een tourniquet moest wurmen, heb ik gelukkig het laatste jaar niet meer gezien.
Voor het station zie ik nu toch busje 49 naar Brakel. Dat is een achttax, maar geen speciale invalidenbus of zoiets; ik snap er nog steeds niet veel van en ga me er niet in verdiepen, ook. Er staat een heel rijtje van die busjes klaar. Dit is geen streek voor lightrail of dubbelgelede bussen.
Ik fiets door Zaltbommel, dat genoegzaam besproken en gefotografeerd is in de reeks over het spoorboekje van 2017, en kies mijn weg over de dijk langs de Waal. Het is zo’n driebaansweg met fietspaden aan weerszijden en één rijstrook voor auto’s in het midden, zodat auto’s fietsers klem moeten rijden als twee vierwielers elkaar willen passeren.
Het
uitzicht compenseert dit ongemak: de rivier, met het verkeer van
duwbakken, met containerboten, met hectometerslange plezierschuiten,
met Hellouw en Haaften aan de overkant en met zijn kribben in de verte.
Dit is al een wat kribbige aflevering, over de Betuwe, en nu nog
kribben, ook. Ze dienen om de vaargeul op diepte en de rivier in het
gareel te houden. Dan gaat hij niet meanderen, vertelde mij laatst een
watermanager.
Bij
Gameren verlaat ik de dijk voor een ritje door het erg stille en
rustieke dorpje. Waar ik ineens moet denken aan de roman die ik in de
90’s, een kleine 25 jaar geleden, geschreven heb. Dat komt doordat ik
alle romanfiguren namen van plaatsen in de Betuwe heb gegeven; ook van
plaatsen waar ik nooit geweest was. En de hoofdpersoon heette Frank
Gameren.
De roman, lang genoeg geleden geschreven om hem een jeugdzonde te noemen, speelde in het ICT-wezen – dat toen nog het EDP-wezen heette. Ik had me kort daarvoor uit dat wezen weg laten griepen door mis-managers, mis-collega’s, mis-externe interim-adviseurs, mis-personeelszakenmedewerkers, misluk-projecten en mis-leveranciers. Maar het was mogelijk van begin af aan al een mis-match in beroepskeuze.
Als ik terugkijk, mankeerde er iets aan die roman – nog afgezien van het feit dat ik over onvoldoende literair talent beschik. Romans gaan nooit over ICT. ICT’ers lezen geen romans, en buitenstaanders kopen hem ook niet, want die snappen niets van zo’n ICT-roman. Ik las in die tijd eens dat er jaarlijks in het Nederlandse taalgebied een stapel onverkoopbare romans, novellen en verhalenbundels werd geschreven ter hoogte van de Domtoren van Utrecht, met de toren van de Onze-Lieve-Vrouwenkathedraal van Antwerpen daar nog bovenop.
Toch: veel van geleerd. Ook van het ICT-vak, zij het in negatieve zin. Paar ervaringen rijker, paar decepties ook rijker.
Die roman heb ik nog wel ergens; ik geloof in WordPerfect 5.1-formaat, wat wel aangeeft hoe lang het geleden is. Ik vertel dit allemaal met het risico op het ontvangen van tientallen mails met smeekbeden om hem alsnog op mijn site te publiceren. Maar daar kan ik helaas niet op ingaan. Laatst vroeg iemand via Twitter aan haar volgers: ‘Wat is je lievelingsroman?’ Gevat antwoordde ik: ‘Die ga ik nog schrijven’. Maar dat is grootspraak. Ik kreeg er wel 12 ‘likes’ voor, dat wel.
Al nadenkend ben ik weggeraakt van de Waal en rijd nu over een B-weg in de richting van Zuilichem. Ik heb er de vaart in; het is volmaakt windstil. Tenminste dat denk ik, maar dat is dan juist niet zo. Want als het echt windstil is, heb je de wind altijd tegen, door je eigen snelheid. Maar als je voelt dat het windstil is, blaast de wind even hard en in dezelfde richting als jij fietst. Dan heb je hem terug dus tegen; onaangename verrassing.
Over het dorp Zuilichem zou iemand met minder talent dan Constantijn Huygens geen overtuigend gedicht kunnen schrijven. Maar ik kwam voor dat kasteel, of wat er van resteert.
Dat
is een opgemetselde muur op fundamenten die ze ontdekt hebben bij de
dijkverhoging na de overstromingen in de jaren 90. De muur wordt
geflankeerd door een uitgebreid informatiebord. Zie ook de info op de
site van Kastelen in Nederland.
Ooit, een kleine 1000 jaar geleden, begon het als een donjon, een versterkte woning. In de tijd van Huygens was het een slot dat je beslist zag staan als je over de Waal kwam aangevaren. Zijn oudste zoon, Constantijn jr., maakte er in 1657 een tekening van.
Nog tot 1753 bleef het slot in de familie Huygens. De naburige kastelen waren in het Rampjaar 1672 allemaal door de Franse troepen platgebrand. Zuilichem werd echter gespaard omdat Christiaan, het briljante jongere broertje van Constantijn jr., connecties had aan het Franse hof. Christiaan Huygens, van de slingerklok en de ringen van Saturnus.
Niet lang na het Rampjaar werd de dijk verbreed, en er werd daarvoor zomaar een stuk uit de muur van het kasteel gehakt. Aan het eind van de 18e eeuw onderging het het noodlot van vele kastelen: de stenen werden hergebruikt voor nieuwe woningen en het verviel tot een ruïne. Dat was in de eeuw van de ratio en het was ook heel rationeel: die oude, middeleeuwse kastelen, daar had je toch niets meer aan in verlichte tijden. Toch goed dat ze er ook nog een paar hebben laten staan.
Ik rijd nu langs de Waal terug naar Zaltbommel en heb nu inderdaad een behoorlijk straffe wind tegen. Maar de toren van Zaltbommel lokt aan de einder, en daarmee het terras op de Markt, waar het aangenaam toeven moet zijn.
Onderweg houd ik nog even halt bij het Kloosterwiel onderaan de dijk. Dat is een plas, ontstaan bij een dijkdoorbraak, toen de jaartallen nog met 3 cijfers geschreven werden. Het is nu een 8 ha groot natuurgebied, met veel knotwilgen.
Volgens een legende was hier een klooster waar ontaarde monniken een zondig leven leidden. Voor straf trad de Waal opeens buiten haar oevers en verzwolg het klooster met man en muis. Tegenwoordig spoken de kloosterlingen er na zonsondergang rond in witte gewaden en trekken mensen het wiel in.
Dat verhaal bezorgt me een déjà vu; waar heb ik het eerder gehoord? Dat weet ik eigenlijk meteen: over het Solsche Gat, een mysterieus aandoende kloof in het Speulder- en Sprielderbos ten oosten van Putten, is een vergelijkbaar verhaal in omloop. Dat klooster zakte weg in de aarde en liet slechts een gat achter.
Ook daar kun je bij donker beter vandaan blijven, volgens het verhaal. Ik heb er in onbezonnen jaren nog eens een horrorverhaal over geschreven. Gelukkig bestond er toen nog geen Internet om het te kunnen publiceren.
Na
het terras in Zaltbommel doe ik nog even een ander plassig en drassig
natuurreservaat, aan de andere kant van de stad. Het is bij het dorp
Hurwenen (niet te verwarren met Herwijnen, dat tegenover Zuilichem
ligt). Daar ligt rond een afgesneden rivierarm de Hurnse Kil. Het is
een wandelgebied, maar pas weer toegankelijk in de zomer, als het
broedseizoen voorbij is. Nu, in april, is het: van afstand genieten van
het panorama.
Frans Mensonides
5 mei 2019
Er geweest: woensdag 10 en vrijdag 19 april 2019
Mei
2019 is al een flink stuk op streek als dit stuk het licht ziet op
Internet. Maar in het verhaal is het nog steeds paasweekend. Ik lig
achter; ik mag wel eens een beetje doortypen. Op Eerste
Paasdag is het nog altijd geschikt fietsweer en ik ga rijden naar het
Utrechtse academieterrein De Uithof, of, sinds kort officieel: Utrecht
Science Park (USP).
Ik word daarheen gelokt door een merkwaardig artikel, ‘Pilot: uitstappen in de spits’ dat laatst langskwam in mijn Twitter-timeline. Het is van U15, een collectief van werkgevers in Midden-Nederland die ‘gaan voor duurzame mobiliteit’, zoals ze het zelf zeggen.
Het begint met een als waarheid-als-een-koe verpakte enormiteit: ‘Elke ochtend is het spits.’ Nou, op paasochtend écht niet. Maar op werkdagen wel, en dan heb je binnenin de spits ook nog een ‘hyperspits’.
Nu wil NS op dat uur rond 8:30 ‘mensen uit de trein halen’. Ligt dat nou aan mij dat ik dan een peloton barse agenten van de mobiliteitspolitie zie, met wapenstokken, die de coupés binnenvallen onder het brullen van: ‘Raus, raus?’ En zoek ik nou echt spijkers op laag water als ik dat vergelijk met Albert Heijn, als die voortaan hun supermarkten dicht zouden houden op vrijdagmiddag en zaterdagochtend, omdat ze genoeg hebben van de weekend-drukte?
Het is NS een doorn in het oog: iedere ochtend die studenten naar De Uithof (waar geeneens een trein rijdt). Daarom hebben ze met diverse partners, na een ‘brede stakeholdersdialoog’, onlangs een experiment uitgevoerd om de reizigers uit de richtingen Tiel en Zaltbommel op station Lunetten uit de trein te halen. Dan konden ze plaatsmaken voor wie daar wilde instappen, en blijkbaar meer sympathie genoot in de ogen van NS.
Dat uithalen geschiedde dan uiteraard niet gewapenderhand, maar via zoete verleiding. Bij dat station stonden namelijk deelfietsen klaar waarmee ze in een krap kwartiertje de collegezalen konden bereiken. Deelfietsen van Donkey Republic, Ezelrepubliek, wat behelst een naam?
Daarbij werden de bedenkers van dit plan bezocht door de vrees dat die ezels van studenten vanaf station Lunetten De Uithof niet zouden kunnen vinden. Ze zagen ze al uren en uren ronddolen door Nederlands meest centrale provincie. De studenten van tegenwoordig (‘De bloem der natie’, noemde ik ze op Twitter) zijn opgegroeid met apps om ze de weg te wijzen in de wereld. Daarom heeft U15 in Utrecht pijlen naar De Uithof op de weg laten aanbrengen.
Niet zonder succes: ‘Ze fietsten in één keer goed!!’ Waarna ze dan op De Uithof een bon mochten verzilveren voor het gratis kopje koffie waarmee NS alle problemen denkt glad te strijken en alle klanten probeert te paaien.
Het experiment is inmiddels beëindigd. Maar ik ga dat tochtje zelf eens maken, op paasmiddag, en niet in de hyperspits; kan ik het allemaal eens rustig bekijken.
De paasdagen moeten bovendien ook stukgeslagen. Als kind kon ik er al niets mee. Dat jaarlijkse eieren zoeken, en daarna de gevonden eieren kleuren; ik heb er nooit de lol van ingezien. Maar als een braaf jongetje veinsde ik wel het enthousiasme dat van me verwacht werd, om me niet ondankbaar te tonen jegens de volwassenen die het georganiseerd hadden; opvoeding vereist veel tact.
Dat eieren kleuren geschiedde met een soort ecoline. Mijn kleine broertje van 58 herinnert zich dat die kleurstof door de eierschalen heendrong en de eieren – die hij daarna doodgewoon opat – kleurde in alle tinten van de regenboog. Eet smakelijk!
En wat dat gedoe met eieren, en ook die twijfelachtige figuur van de Paashaas, nu te maken heeft met de wederopstanding van Christus, dat heb ik als vrijdenker nooit begrepen. In de evangeliën komt bij mijn weten geen paashaas voor, noch te zoeken en te verven eieren.
Soit, op naar Utrecht. Als ik op paasmorgen aan de brunch zit, zijn er volgens de NS-app bij Lunetten nog 3 OV-fietsen beschikbaar. Maar als ik later op de dag Utrecht nader per trein, neemt dat aantal snel af tot 0. Hoeveel fietsen zou Donkey Republic in voorraad gehad hebben om alle studenten in de hyperspits op Lunetten zo’n karretje te kunnen geven?
Ik haal een OV-fiets op bij Utrecht Centraal. Er is een megastalling in meerdere etages bij de grote trap bij de Jaarbeurs; een waar fietslabyrint.
Over de Beneluxlaan (langs de trambaan van de SUNY) en de ’t Goylaan rijd ik naar Lunetten. Op deze zondag niets van de drukte die er doordeweeks moet heersen rond dit station. Op de busperrons staan bussen noch passagiers. Op dagen dat de collegezalen wel geopend zijn, vertrekt er een bus van station Lunetten naar De Uithof, sorry: USP: U-OV-lijn 31 (Station Lunetten – Station Bilthoven). Maar die loopt misschien vast in de spitsfiles in en om USP, die nogal berucht zijn.
Nou, die pijlen op de weg kun je inderdaad niet missen. Ze staan er zo ongeveer om de 50 meter. Op sommige is de nog af te leggen afstand in minuten vermeld, op andere staat de verleidelijk dampende kop koffie afgebeeld die aan het eind van de rit voor de studenten klaarstaat.
´De bloem der natie´, bloemrijk uitgedrukt. Ik dacht mede aan mezelf, want ik heb me in 1998 bij de Universiteit Utrecht aan de poort gemeld om iets bij te leren op lange winteravonden. Maar toen was ik al 41, wat ouder dan de gemiddelde propedeusestudent, dus meer de verwelkende bloem der natie…
Ik kwam als alfa niet wekelijks in het bèta-bolwerk De Uithof, maar als ik er moest wezen, was dat altijd in het scheve Educatorium.
Laten we U15 alle krediet geven die ze verdienen voor hun initiatief. Hun actie is vast goed bedoeld, en met die wegwijzers als leidraad zie je echt een mooi stukje Utrecht. Onderweg kom je een magistrale spotplek tegen: het viaduct van de spoorlijn naar Bunnik en verder, waar de fietsroute onderdoor loopt.
En je komt de Uithoftram tegen, die geloof ik nog niet is omgedoopt tot USP-tram, en die al heel lang verkeert in het stadium van proefritten.
Die tram, dat is zo’n langlopend, laagfrequent vervolgverhaal op deze
site. In september
2012
ging de eerste spade ervoor in de grond en liep ik de route van 8 km
van Utrecht Centraal naar het P&R-terrein achter het UMC in De
Uithof. Dat artikel liet ik beginnen met een terugblik op ruim een
halve eeuw Uithof, met alle OV-problemen van dien.
In september 2016 kwam ik er bij de opening van station Utrecht Vaartsche Rijn nog op terug en met Pinksteren 2017, ook al op een feestdag, verkende ik het traject per fiets. Ook linkte ik naar het gedachtegoed van professor Ton van Rietbergen in de economische geografie, die die tram maar niks vond en vindt. En daar vind ik dan weer iets van, iets met schoenmaker en leest.
Uitstel dreigde toen; de opleverdatum van zomer 2018 zou niet haalbaar zijn. Dat klopte ook. We mogen nu hopen op de nazomer van dit jaar, maar zeker is het allerminst dat de trams zullen rijden als straks in september de colleges weer van start gaan.
Alhoewel: rijden doen die lange, lage Urbos-slierten van CAF-trams nu ook al, maar alleen nog maar op proef, zonder passagiers. Over die ritten bereiken me dolenthousiaste verhalen op Twitter: ja, er zijn zelfs foto’s van! Die tweets komen dan meestal van railhobbyisten die helemaal uit hun plaat gaan als ze een vervoermiddel op stalen wielen alleen maar zien rijden. Maar ik als OV-voorvechter vind OV pas echt interessant worden als ik zelf ook nog kan instappen.
Bij
het hockeysportpark waar de tram langsrijdt doch niet stopt, is een
tramoverweg met spoorbomen en de waarschuwing dat er nog een tram kan
komen. We wachten het af.
Op
De Uithof (ik kán maar niet wennen aan de naam USP) heerst de
gewijde stilte die je mag verwachten op paaszondagmiddag. Heel vreemd
om dit stukje Utrecht te zien zonder drommen studerenden, zonder aan en
af rijdende bussen.
Alleen bus 28 (Uithof – Centrum – Utrecht Centraal – Vleuterweide) trekt zijn baantjes nog, nu voor een klein plukje belangstellenden. Lijn 12 (Uithof – Utrecht Centraal, ‘Om de Zuid’ en via Vaartsche Rijn), doordeweeks Nederlands drukste buslijn, blijft in het weekend in de garage.
Met die 2 lijnen zijn de overbelaste hoofdaders genoemd van het OV naar De Uithof. De tram gaat lijn 12 vervangen en is in de ogen van de bedenkers ervan de eindoplossing voor tientallen jaren verkeersellende rond deze campus.
Ik moet nog maar zien of de capaciteit van deze lijn op den duur wel voldoende zal zijn. Kritiek is er ook op de krankzinnig hoge kosten van dit project: bijna een half miljard euro voor een lijntje van 8 kilometer, zonder lange tunnels en grotendeels op maaiveld.
Het is zelfs de duurste
tramlijn ter wereld genoemd, gerekend in euro’s per strekkende
meter. NRC zocht het een paar maanden geleden uit.
Het hangt er helemaal vanaf wat je allemaal wel en niet meerekent met
de kosten. Maar het verhaal zou best kunnen kloppen. Als de Uithoftram
niet de allerduurste van de wereld is, is hij toch beslist aan de
prijzige kant; dat kan niemand ontkennen.
Die keer dat ik in de Noord-Franse stad Lille was, zag ik hun automatische, hyperhoogfrequente metrosysteem VAL als een ideale oplossing voor De Uithof. Een VAL om de Zuid, waarvoor je niet eens tunnels zou hoeven te graven.
Die VAL is ontworpen door een technische professor uit Lille, aanvankelijk alleen om de universiteit te verbinden met het centrum. Maar in Utrecht blijft een professor in de weetnietkunde ageren tegen de tram, ook nu die bijna gaat rijden.
Deelfietsen, dat
is voor Van Rietbergen dé oplossing voor het vervoersprobleem naar De
Uithof. Maar anno 2019 wordt de campus dagelijks bezocht door 70.000
studenten en medewerkers van de Universiteit Utrecht plus de Hogeschool
Utrecht. Tel daar de bezoekers van o.a. het UMC nog bij, en je zit zo
aan de 100.000 mensen per dag. In 2030 zal dat aantal verdubbeld zijn;
het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) wordt er
gevestigd, en nog veel meer. Waar denkt de professor voldoende
deelfietsen vandaan te halen en te kunnen stallen?
Ik
heb mijn fiets in ieder geval even gestald er op slot gezet en loop een
stukje langs de rijen bushaltes. Er wordt nu toch ook al het een en
ander gedaan aan spreiding van vervoer, zodat niet iedereen
gebruik hoeft te maken van die drukke lijnen 12 en 28.
Zo
kun je van hier rechtstreeks naar een keur van plaatsen in de provincie
Utrecht en zelfs Gelderland: Amersfoort, Baarn, De Bilt, Bunnik,
Bunschoten, Cothen, Driebergen, Doorn, Hoogland, Houten, De Klomp,
Leusden, Maarssen, Maarssenbroek, De Meern, Montfoort, Nieuwegein,
Odijk, Oudewater, Renswoude, Scherpenzeel, Soest, Soesterberg, Vianen,
Werkhoven, Willeskop, Woudenberg, Wijk bij Duurstede, IJsselstein en
Zeist.
Ook de Utrechtse wijken: Kanaleneiland, Lunetten, Overvecht en Zuilen
zijn rechtstreeks bereikbaar.
De dienstregeling van al die lijnen is afgestemd op de colleges. Tussen 8:00 en 9:00 komt er een complete vloot bussen de Uithof binnenzeilen. Voor de terugreis vertrekken ze gespreid over de middag, en op sommige lijnen zelf in aansluiting op de collegetijden.
Hopelijk
blijft dat allemaal zo na de introductie van de Uithoftram, want bij
invoering van rail willen de bussen nogal eens in het gedrang komen.
Ook
station Bunnik ligt zo’n kwartiertje fietsen van De Uithof. Ook hier
zijn er plannen om de studenten uit de treinen te halen, de sprinters
uit de richting Rhenen. Ik rijd ook nog even naar Bunnik- maar blijk
vergeten te zijn, er foto´s te maken.
Wordt hopelijk snel vervolgd
met een rapportage over een rit per Uithof-tram.
Frans Mensonides
10 mei 2019
Er geweest: zondag 21 april 2019
5 van de 19 Martelaren van Gorinchem in het Gorcums Museum
We schrijven 1572. De protestantse
opstand tegen het gezag
van het katholieke Spanje is in volle gang. De hardvochtige,
nietsontziende
geuzenleider Lumey heeft op 1 april Den Briel veroverd en rukt in de
zomer met
zijn watergeuzen op naar Gorinchem. Op 27 juni weten zij de stad te
veroveren.
Katholieke geestelijken uit de streek
hebben zich verschanst
in een vesting buiten de stad, maar ook zij worden bij de kladden
gegrepen. De
geuzen voeren de gevangenen weg naar Dordrecht, waar ze bespot worden
en waar het
publiek ze tegen betaling mag bezichtigen; apies kijken. Daarna gaat de
reis
naar Den Briel. Daar moeten ze een rondje om de galg lopen als laatste
waarschuwing:
het RK-geloof afzweren, of anders…
Intussen ontvangt Lumey een schrijven
van Willem van Oranje,
de wat meer gematigde leider van de opstand. Die brief houdt in dat de
katholieke geestelijken geen haar gekrenkt mag worden. Het epistel
bereikt Lumey
via een omweg, en bovendien krijgt hij maar een afschrift, een
c.c.-tje, om het
in moderne termen te zeggen.
Nu is ook in onze tijden van email
zo’n c.c.-tje doorgaans
een bron van onzekerheid en trammelant. Kun je erop reageren alsof jij
de eerst
aangesprokene was? Wordt er wel of niet een antwoord van je verlangd?
Waaraan
dank je de eer er een te mogen ontvangen? Ben je niet belangrijk genoeg
om tot
de direct geadresseerden te horen?
Lumey, die toch al weinig
barmhartigheid bezat ten opzichte
van katholieken, had vreselijk de pest in over dat afschrift. Hij
negeerde het bevel.
Hij stelde de katholieke gevangenen voor de ultieme keuze: hun geloof
afzweren
of: de galg. Een enkeling koos voor het leven en verloochende zijn
geloof. 17
geestelijken en 2 lekenpriesters werden opgehangen, in het holst van de
nacht
van 8 op 9 juli, keurig naast elkaar, als kleding aan een rek in een
goedgevulde garderobekast. Daarna werden hun lijken aan stukken
gesneden en die
brokken vielen ten prooi aan souvenirjagers.
Overgenomen van Gorcums Museum
Heb je soms ook wel eens genoeg van onze maatschappij vol
polarisatie, vol verbaal geweld, vol getwitter, vol verkettering over
en weer? Pak
dan eens een tijdmachine voor een excursie naar de Tachtigjarige
Oorlog. Ik wed
dat je je na een weekendje in 1572 verzoent met alle vervelende trekjes
van
onze huidige maatschappij.
De 19 martelaren vonden de dood in
een turfschuur die had
toebehoord aan een met de grond gelijk gemaakt klooster. Tegenwoordig
staat bij
die plek de Bedevaartskerk H.H. Martelaren van Gorcum. Ik heb die niet
gezien
bij mijn ommegang in de schemering, afgelopen winter in Brielle.
Maar het
klooster stond, en de kerk staat nog steeds buiten de vestingwal, even
ten zuiden
ervan, niet ver van de nieuwbouwwijk Rugge.
Gorcums Museum
Blik vanuit het museum op de Hoofdwacht
Het verhaal van de 19 martelaren
wordt verteld in het
Gorcums
Museum, aan het fraaie, ruime marktplein met de vele
terrassen. Het
museum is gevestigd in het statige voormalige Stadhuis, tegenover de al
even
statige voormalige Hoofdwacht, het politiebureau.
Je vindt in het museum de portretten
en levensbeschrijvingen
van alle 19 martelaren. Ze werden en
bloc zalig en een paar eeuwen later ook nog heilig verklaard.
In de hele
katholieke wereld vereert men ze en is hun verhaal bekend. Er zijn
processies
naar Brielle. En er hebben rond die kerk in Brielle uiteraard ook
allerlei wonderen
plaatsgegrepen, wonderbaarlijke genezingen, je kunt er de klok op
gelijk zetten
bij de katholieken.
Die massa-executie, ik hoor vanmiddag
pas voor het eerst
over deze zwarte bladzijde in het vaderlandse geschiedenisboek. Vroeger
op
school werden vooral de wreedheden van de katholieke machthebbers breed
uitgemeten: de Bloedraad, het afslachten van de inwoners van Naarden,
Zutphen (ook
in dat horribele jaar 1572) en vele andere steden. Maar Lumey’s
oorlogsmisdaad, begaan aan 19 katholieken?
Geen syllabe over gehoord.
Ik zat op een openbare school, waar
men toch best beide
kanten had kunnen belichten van de botsing tussen twee religies die in
beginsel
dezelfde god aanhangen. Maar als ik terugkijk, vind ik de berichtgeving
knap
partijdig. Het blijkt wel weer wat ooit een cynicus zei: de
geschiedenis wordt
geschreven door de overwinnaars. ‘Wij’ hadden de Tachtigjarige Oorlog
gewonnen,
toch?
zie ook: Wikipedia Gorcums Museum
Dit schilderij van aan de dis
verenigde bejaarde dames vormt
een van de pronkstukken van het museum. De vrouw die bij
het fornuis staat is Teuntje
Stek, die als ´binnenmoeder´ de leiding had over het tehuis en de
scepter
zwaaide in de keuken.
Verder is er een tentoonstelling
‘Dromen van Bomen’ met,
zoals de naam al zegt, kunstwerken waarop bomen staan afgebeeld. Ik ben
er niet
erg van onder de indruk, vooral niet van de moderne werken, en ga echte
bomen
bekijken op de grote vestingwal rond Gorinchem.
In het museum las ik met een half
oog een verhaal over gebrandschilderde
ramen waarop de 19 martelaren staan afgebeeld. Die ramen zijn in de
jaren 80 uit
een kerk verwijderd bij de ombouw daarvan tot appartementencomplex –
eindigt alles
in dit land dan als appartementen?
Dordrecht
Daar gaat m’n beminde zaterdag, dacht
ik in januari al, toen
ik de langetermijnplanning van deze site zat samen te stellen.
Koningsdag valt
dit jaar op zaterdag, zag ik tot mijn schrik op de kalender. Het is
onvermijdelijk dat dat zo nu en dan gebeurt. Op Koningsdag wil je niet
in de
trein zitten, tussen uitzinnige, lawaaierige, feestbeluste
Oranjeklanten.
Toch
is het gisteren
maar op één plek echt misgegaan. En dat was uitgerekend in Castricum,
waar ik
doordeweeks mijn boterhammen verdien en opeet. Of liever: het ging mis
in een IC
daarheen, want onderweg was een groepje van 50 raddraaiers de trein aan het verbouwen.
In Castricum hadden zich alle in
allerijl opgetrommelde
bromsnorren uit de streek verzameld om de vandalen uit de trein te
halen. En in
dit geval, in tegenstelling tot een paar hoofdstukken hierboven, kun je
dat ‘eruit
halen’ echt letterlijk nemen.
De politiemacht slaagde er met
vereende krachten in, exact één
persoon te arresteren, niet meer en niet minder. De rest was gevlogen.
Ik mag
lij’en dat die ene loser die zich liet vangen, in zijn eentje opdraait
voor de
complete schade aan die vernielde trein!
Enfin, ik dus op zondag pas op pad.
Maar een beminde zondag
is nog geen beminde zaterdag. Ik mis de hele dag iets, en ik weet de
hele dag
niet wat. Misschien de zaterdagse stilte van voor twaalven en die
tussen vijf
en zes; misschien de sfeer en levendigheid van de winkelcentra in de
middag en de
horecakwartieren in de avond; misschien de wetenschap dat er na de
zaterdag nog
een zondag volgt, doch na een zondag onvermijdelijk de maandag. Ergens
moet het
verschil toch inzitten.
Hoe dan ook; Gorinchem. Je kunt er
komen met de
MerwedeLingeLijn vanuit Dordrecht en met de snelbus uit Utrecht. Maar die
laatste
lag me afgelopen winter zwaar op de maag, en mijn klacht over die rit
is nooit
beantwoord. Deze keer de Q-trein in plaats van de Qbuzz.
Die MLL is er ook niet zienderogen op
vooruit gegaan sinds
de concessiewisseling in DMG (Drechtsteden, Molenlanden en Gorinchem).
De hard
nodige opkalefatering van het treininterieur heeft nog niet
plaatsgevonden, evenmin
als de schildering van de trein in de R-netclubkleuren. Het komt
allemaal nog.
Vandaag wordt de dienst onderhouden
met viertjes
(Stadler GTW’s met drie
reizigerscompartimenten plus een motorblok) in halfuurdienst Dordrecht
– Geldermalsen.
Op de maandagmorgen rukt er weer een vloot langere treinen uit, met ook
korttrajectdiensten
tot Gorinchem. Die treinen staan nu allemaal in een hele lange rij
klaar op een
opstelspoor bij station Dordrecht.
Bij station Dordrecht Stadspolders
valt mijn oog altijd op de
naam Remus Dovianus, die met grote letters prijkt op een modern
notariskantoor
langs het spoor. Niet alleen omdat het een opvallende naam is, maar ook
omdat
hij op de lagere school nog jarenlang bij mij in de klas gezeten heeft,
in die
monsterklas met 56 leerlingen, waarover ik het wel eens gehad heb.
De lezer wordt misschien niet koud of
warm van dit soort
mededelingen van autobiografische aard. Maar mij valt die naam altijd
op, dus
laat ik het één keer opschrijven. En schrijven is bij mij niet:
schrappen; schrijven
is bij mij: blijven staan.
Op station Gorinchem nadert
ook een hoogstnoodzakelijke opknapbeurt. De perrons worden opnieuw
ingericht en
er komt een nieuwe, hopelijk bredere en minder spelonkige
reizigerstunnel.
Na mijn bezoek aan het museum wil ik niet via dezelfde weg terug. Dus ik neem de MLL naar Geldermalsen. Waar ik besluit om met een nog grotere omweg terug te reizen naar Leiden: via Noord-Brabant.
Boxtel
Een omweg die me doet belanden in
Boxtel. 16 IC’s per uur
rijden voorbij aan dit station in het zwaartepunt van de driehoek
’s-Hertogenbosch – Eindhoven – Tilburg. 8 sprinters stoppen er; de
verbindingen
’s-Hertogenbosch – Deurne en Weert – Tilburg Universiteit.
Dit station staat niet op mijn
bucketlist, dus ik moet er
ooit een keer uitgestapt zijn, wat ik me nog maar heel vaag herinner.
Een
kleine verkenning. Aardige plaats, wel, maar ik herken niets en ga nu
echt
twijfelen of ik hier wel eens eerder heb rondgelopen.
Typisch Brabants is dat het
Koningsfeest hier nog steeds
voortwoedt, met livemuziek en jolijt; Tweede Koningsdag. Al even
typisch Brabants
is het feit dat het mini-protestantse kerkje in het niet staat te
zinken bij
dat gigantische RK-exemplaar met die hoge toren.
Maar daarmee begeef ik me opnieuw op
het gladde ijs van de
strijd tussen de ene ware god en de andere, dus tijd om een streep te
zetten
onder dit hoofdstuk.
Frans Mensonides
16 mei 2019
Er geweest: zondag 28 april 2019
Zes dagen later valt mijn beminde zaterdag eindelijk weer
eens op zaterdag; voor het eerst in 3 weken. Het is dan
Dodenherdenking, en
verder heersen er heel geschikte weersomstandigheden voor museumbezoek,
dus ik wil
naar een museum dat te maken heeft met WO II. Gelukkig bestaat er een
site met
alle musea en informatiecentra over
de Tweede Wereldoorlog in Nederland:
Ik kies het Infocentrum WO2 Nijmegen én
het Nationaal Bevrijdingsmuseum
in Groesbeek. Maar dat blijkt iets te veel van het goede te zijn voor
één
middag. Dus ik schuif Groesbeek door naar volgende week
- en daarmee tevens naar de zomeraflevering
van Beminde zaterdag, want deze die je nu leest, is zo langzamerhand
lang
genoeg.
Het Infocentrum WO2 Nijmegen is
enkele maanden geleden
geopend (zie dit nieuwsbericht van Omroep Gelderland). Het is
gevestigd in het
Huis voor de Kunsten Lindenberg in de Ridderstraat, in de binnenstad,
op een
steenworp van de Valkhof. Toegang gratis. Het centrum biedt informatie
over
Nijmegens lotgevallen in de oorlog, een pad dat bepaald niet over rozen
liep.
Ook met de bevrijding van de stad in
september van dat jaar
was het leed niet geleden. De geallieerden hadden de
Waalbruggen bij
Nijmegen redelijk ongeschonden in handen gekregen en wilden via Arnhem
opmarcheren naar Duitsland. Maar dat bleek de brug-te-ver die later
spreekwoordelijk is geworden. Maandenlang bleef Nijmegen aan het front
liggen.
Eén ding viel me op in dat panorama,
een vrij triviaal ding,
vergeleken met al het oorlogsleed van de soldaten en de burgerij. Dat
was het
in triomf omhooggehouden bord: ‘Wij loopen toch de 4 daagsche’.
Hoe zat dat? Het fotootje maakte me
nieuwsgierig en ik heb
het later nagezocht. De Vierdaagse van 1940 was in versoberde vorm toch
doorgegaan:
op vier avonden in augustus, en met een sterk verkorte marsroute.
Daarmee
ontstond de traditie van de avondvierdaagsen die in vele dorpen en
steden in
dit land nog jaarlijks verlopen worden.
Bij die avondlijke wandelingen in
1940 werden door sommige
lopers nationalistische, Oranjegezinde liederen aangeheven, en dat was
de
bezetter onwelgevallig. Vandaar dat het wandelfestijn in 1941 van de
evenementenkalender werd geschrapt. Maar enkele wandelverenigingen
organiseerden toch een officieuze vierdaagse; wandelen was tenslotte
zelfs in
oorlogstijd niet verboden.
Al in de jaren 30 was er gedonder
geweest rond de
Vierdaagse. De NSB en andere foute groeperingen wilden in vol ornaat
meelopen,
maar ze werden geweerd door de organisatie. Waarop zich een pas
opgerichte nieuwe
wandelvereniging aanmeldde: Nooit Staan Blijven.
Veel later, in de jaren 80, was er
nog een rel rond
pacifisten die met T-shirts ‘Is het hier oorlog?’ protesteerden tegen
de altijd
nadrukkelijke aanwezigheid van stampende soldatenlaarzen. Over die
actie
maakten sommige anderen zich dan ook weer kwaad. Vrijwel alles is
politiek in
het leven, ook gewoon wandelen op je 2 benen.
Het Infocentrum WO II Nijmegen heeft
een interactieve wand
met feiten over de oorlog. Verder kun je er allerlei informatie krijgen
over
oorlogsmonumenten en oorlogswandelroutes in en om de stad.
In een filmzaaltje wordt een
documentaire vertoond met verhalen
van bejaarden die een kleutertje waren toen de oorlog uitbrak. Het zijn
getuigenverslagen over hongertochten, onderduiken en verblijven op een
boerderij ver van huis, waar tenminste te eten was.
Ik val erin bij het verhaal van een
vrouw, indertijd een
schoolmeisje, die hard holde om de tram te halen, maar hem net miste.
Een paar
straten verder werd de tram door een bom getroffen: geen overlevenden.
Ik blijf hier te lang zitten en
schrap Groesbeek. Terecht,
zal blijken als ik er op de 11e alsnog heenga (in een hoofdstuk dat nog
geschreven moet worden; ik lig nog steeds weken achter). Het blijkt
geen museum
voor een uurtje.
Wat de rest van de middag te doen in
Nijmegen? Mijn voeten
bewegen zich hier altijd óf naar het Kronenburger Park, waarover Frank
Boeijen
een liedje heeft gezongen, of naar het Valkhof, de steile heuvel waar
de
Romeinen al rondliepen en waar keizers en keizerinnen dat eeuwen later
ook
deden.
Op het Valkhof zie ik vanmiddag de
deur van de Sint-Nicolaaskapel
openstaan. Een buitenkans, want vaak kun je er niet in, en de
openingstijden
heb ik nergens kunnen vinden. Wel dat je er kunt trouwen of er je
uitvaartdienst
kunt laten plaatsvinden. Maar zelfs Google Maps weet niet wanneer hij
open is
voor het publiek, en die weten zelfs de openingstijden van de
Amersfoorse Kei.
Het kapelletje maakte deel uit van
een palts. En een palts is
dan een burcht of soms zelfs paleis voor keizers die met hun hele
hofhouding
door hun rijk trokken en dan hier, en dan daar hun tenten opsloegen.
Die Nijmeegse
palts uit de 8e eeuw werd in 1047 verwoest, op de kapel na, bij de
zoveelste
oorlog die de stad in de loop van 2 millennia geteisterd heeft.
Keizer Barbarossa liet een ruime eeuw
later op dezelfde plek
een gigantische nieuwe burcht bouwen. De Sint-Nicolaaskapel vormde er
een van
de hoekpunten van, zoals te zien is op de maquette. Deze burcht van
Barbarossa
sneuvelde na een bestaan van 650 jaar in de Franse tijd. Toen wilden de
nieuwe
machthebbers af van dat symbool van voorbije feodale tijden. Het werd
gesloopt zodat
de stenen gebruikt konden worden voor de woningbouw.
Maar blijkbaar vergaten de slopers
ook deze keer het
kapelletje, want het staat er nog steeds. Het gebouwtje is in de loop
der
eeuwen voor de meest uiteenlopende doeleinden gebruikt voordat het aan
het eind
van de 20ste eeuw een museumfunctie kreeg. Een dieptepunt in zijn
bestaan moet
wel geweest zijn dat het diende als opslagschuur van materialen voor de
Nijmeegse plantsoenendienst.
Een overlever, dus, deze kapel. Maar
de vraag, hoe oud hij
nou precies is, is voorwerp van twist onder historici. Begin jaren ’90,
voordat
deze site bestond, heeft iemand van de stichting die de kapel beheert,
me hier
eens een fantastisch verhaal op de mouw staan spelden.
In het jaar onzes heren 980 was
keizerin Theophanu (ook
bekend als Theophanus of Theophania) hoogzwanger onderweg van Aken naar
Nijmegen. Zij was de gemalin van keizer Otto II en droeg hopelijk diens
opvolger.
In het Reichswald in de buurt van
Kleve werd ze overvallen
door noodweer. In die benarde omstandigheden beviel ze van een
tweeling, een
jongetje en een meisje. Het meisje kwam spoedig te overlijden, maar de
jongen
zou later over een groot deel van Europa heersen als keizer Otto III –
en
helaas niet ouder dan 22 jaar worden. Theophanu zelf haalde de 35 niet.
Van pensioen
op je 67¼-ste kon niemand dromen, hoe ontevreden we daar tegenwoordig
ook over
zijn.
Goed, Theophanu kwam in 980 na dat
avontuur in het woud behouden
aan in Nijmegen. Uit dankbaarheid zou zij deze kapel gesticht hebben,
die
daarmee dus van vóór het jaar 1000 zou dateren en meer dan 1000 jaar
oud zou zijn.
Historici denken echter dat de kapel 1 à 3 generaties later gebouwd is,
al
waagt niemand zich meer aan een exact jaartal.
Dat verhaal dat ik in deze kapel
hoorde, leek me al niet erg
serieus. Maar dat van die tweeling in het Reichswald schijnt dan wel
weer echt gebeurd
te zijn.
De kapel is van binnen groter dan je van buiten zou denken;
er kunnen tientallen mensen in zonder dat ze elkaar echt in de weg
lopen. Het
wordt hier nu ineens wel heel erg druk. Dat komt doordat het buiten is
gaan
sneeuwen(!). Een schuilplaats voor noodweer; gezien de legende van deze
kapel
heel passend, hoe gammel dat verhaal over Theophanu ook is.
Ook hier is de toegang tussen twee
haakjes gratis, maar je
kunt wel een vrijwillige bijdrage kwijt.
Als de bui is overgetrokken blijkt de
Valkhof ook een
uitmuntende spotplek te zijn voor treinen die op een afstand van een
kilometer van
hier de Waal kruisen.
mooi
superleuk
ik ben er
het is zo prachtig
kijk
Gedicht
in het Droopark van Phoebe, leerling van de Remigiusschool
Arnhem
Duiven
Nog steeds is de middag niet helemaal
om. Mooie gelegenheid
om weer een item te schrappen van mijn bucketlist van onbezochte
Nederlandse
stations. Als ik eens naar Duiven ging? Duiven, vrede, heel
toepasselijk op
Dodenherdenking – maar dat bedenk ik pas als ik in Duiven rondloop.
In Arnhem stap ik over op de GTW
richting Winterswijk van
Arriva (de GTW-trein van Stadler; in mijn prille jeugd
betekende GTW:
Geldersche TramWegen). 8 Bakken, grote drukte *) op het perron en in de
trein
met Achterhoekers die gewinkeld hebben in Arnhem. Als zoveel regionale
lijnen
loopt ook deze als een tierelier. En dat is allemaal de schuld van de
aanbestedingen, de marktwerking, het vuige grootkapitaal; de SP blijft
het
volhouden, tegen beter weten in.
*)
dat blijkt niet uit de foto’s, maar het was wel zo. Ik
wil soms geen mensen op mijn treinenfoto’s hebben; mensen willen soms
niet op
de foto, en dat ene vogeltje op het perron is dan weliswaar geen
(vredes)duif,
maar toch.
‘Mamma, waarom hangen alle vlaggen
halfstok?’, vraagt een
meisje als we Westervoort doorkruisen. ‘Joh, het
is vanavond toch dooieherdenking!’,
zegt haar oudere broer ongeduldig.
Ik verlaat de trein tegelijk met
tientallen Duivenaren. Liet
ik me daarnet het woord ‘Achterhoek’ ontvallen? Zeg dat hier niet
hardop, want
pek en veren krijg je moeilijk uit je kleren. Net als in Didam
ligt het hier
heel erg gevoelig. Duiven ligt in de Liemers en nergens anders, en
zeker niet in
de Achterhoek.
Daar dit Duiven is, staan er bij het
station standbeelden
van een kangoeroe en een leeuw. Ja, ook van duiven; die zal ik nog
tegenkomen.
Ik was een keer eerder, laat het in 1999 geweest zijn, per
bus
in Duiven. Mijn oordeel over het centrum was niet gunstig. De
trein dropt je op
een kilometer ten zuiden daarvan in een uitgebreide nieuwe wijk aan
weerszijden
van een waterstroompje; een wijk met veel groen, speelplaatsen en
ludieke
kunstwerken. Hier ben ik toch meer geneigd, net als Phoebe (zie de kop
van dit
hoofdstuk) blij te zijn dat ik er in ieder geval bén.
Dit heette vroeger De Droo (droge
grond) en nu het Droopark.
Als ik daar voorbij ben, stuit ik op de obligate winkelpassage, die
Passage
heet. Het gemeentehuis heeft een modern plastiek voor de deur. Ik mis
het minstens
even obligate carillon – maar dat staat vermoedelijk aan de andere
kant.
Een eind voorbij de heel kleine
dorpskern heb je het
landhuis Magerhorst (middelste rij rechts op de foto). Mijn foto is
inderdaad aan
de magere kant. Maar de zon staat me in de weg als ik het van zijn
beste kant
probeer te fotograferen. Achteraf beschouwd had ik beter even kunnen
wachten op
het volgende pakket inktzwarte wolken met de volgende winterse bui. Die
breekt
uit als ik net om de hoek ben.
Daar heb je boerderij De Ploen (links
van Magerhorst op de
foto), op de plek waar ooit een havezate was. Daar speelt weer zo’n
merkwaardige, duistere legende waar het oosten des lands het patent op
heeft.
Eens kregen met kerstmis de heren van Magerhorst en De Ploen
verschrikkelijke
bonje met elkaar; juist op die dag erg ongepast. Ze vochten het uit met
zwaarden, dat de stukken eraf vlogen. Ploen hakte Magerhorst aan moten,
maar
raakte zelf zwaargewond. Sedertdien spookt het in Duiven als het
kerstmis is.
Als je dan goed luistert, hoor je het gekletter nog van de zwaarden van
die 2
heethoofdige buren.
Tussen de buien door keer ik terug
naar het station. Op de
app heb ik een pannenkoekenhuis zien staan in het voormalige
Stationskoffiehuis. Dat staat langs het spoor, zo’n 400 meter ten
westen van
het perron, waaruit ik opmaak dat het station ooit verplaatst is.
Het ver buiten het dorp gelegen
station ging in 1856 open.
Als ik uit Duiven even alle nieuwbouw wegdenk, houd ik een heel klein
dorpje
over en een station dat slechts omringd wordt door boerderijen en
enkele
ex-havezaten, Magerhorst, Ploen en nog een paar andere, mogelijk met
even
heetgebakerde eigenaars. Wie stapten hier ooit in een trein?
Nou, vooral de boeren die hun
koopwaar naar de markt in
Arnhem brachten. In de jaren 30 raakte de trein nog verder uit de
gratie, omdat
er toen vanuit het dorp een bus naar Arnhem was gaan rijden. Het
station werd
gesloten. Pas in 1980 zouden er opnieuw treinen stoppen in Duiven, waar
aan
weerszijden van de spoorbaan nieuwbouw was gerealiseerd.
Het pannenkoekenhuis is goedgekeurd;
het krijgt het
felbegeerde zegel Zaterdagse Pleisterplaats van De digitale reiziger.
Ik heb ze
overal in het land. Een etablissement moet daarvoor aan drie eisen
voldoen: ligging
vlak bij een station, goed en betaalbaar voer en vriendelijke
bediening. En een
beetje centraal in het land liggen; vier eisen, dus. Niet te ver weg,
in
Uithuizermeeden of zo, want ik moet nog naar huis, en niet te dicht bij
huis,
want dan kan ik net zo goed thuis eten.
Over Duiven weet ik verder nog te
vertellen dat het een IKEA
op zijn grondgebied heeft en – en men is hier niet weinig trots op - de
grootste Intratuin van het land, beide langs de snelweg.
Ik heb het zo proberen uit te kienen
dat ik om acht uur in
de trein zou zitten, ergens onderweg tussen 2 stations. Op
Dodenherdenking
staan de treinen van 20:00 tot 20:02 stil, waar ze zich ook maar
bevinden, en
dat heb ik op een of andere manier nog nooit meegemaakt. Maar het lukt
ook
vanavond niet. De Arriva-trein uit Duiven komt om 19:56 aan op Arnhem
Centraal
en mijn IC naar het westen vertrekt volgens dienstregeling om 20:01.
Dan zal
hij wel blijven staan tot 20:02.
Maar tegen achten is deze trein nog
niet eens gearriveerd langs
het perron. Hij moet uit Nijmegen komen en heel in de verte zie ik hem
stilstaan even voorbij de flyover.
De omroep meldt nu dat er 2 minuten
stilte in acht genomen
worden. De medewerkster van de kiosk sluit de deuren. Er heerst een
stilte
waarin alleen een vogeltje te horen is, misschien dat ene op de foto
hierboven.
Dan klinkt het Wilhelmus uit de
luidsprekers. De IC komt
alsnog binnen en het leven herneemt zijn normale gang...
Frans Mensonides
22 mei 2019
Er stil geweest: 4 mei 2019.
© Frans Mensonides, Leiden, 2019