Toeren met Twents (6)
Met rolkoffer aan de rol: Enschede, Lattrop en Ootmarsum



Enschede

 

< < < LEES OOK DEEL 5

Alsjeblieft! Hier is-ie dan! Hieronder deel 6 van de al bijna vergeten Twents-reeks, de serie over de landstreek Twente en de rode Syntus-bussen die er rondrijden, met het Twents-logo. De vorige aflevering staat al online sinds oktober 2014. Aan de onderzijde van deze pagina vind je het overzicht van alle verschenen delen van deze als los zand aan elkaar hangende reeks.

Misschien ligt dat aan mijn gebrek aan lijn in wat ik doe en opschrijf. Misschien ligt het ook aan Twente zelf, dat een te gevarieerd aanbod levert van alles, om het nog onder één noemer te kunnen brengen. Maar die rommeligheid, die is ergens de charme van deze site, toch?

Ooit was Twente een landelijke, arme landstreek met acht kleine stadjes en verder volop boerenlandleven. Toen kwam de textielindustrie, en na het verval daarvan andersoortige nijverheid. Die tilde de trojka Enschede – Hengelo (niet eens een stad!) –Almelo boven zichzelf uit en liet de rest achter als een rurale streek die er niet helemaal meer bijhoorde. Maar waar het wel goed wonen is, als je tenminste een auto bezit en niet afhankelijk bent van Twents’ vaak dun gezaaid streekvervoer.

Voor deze aflevering verbleef ik zelfs drie dagen op Twents grondgebied. Maar de eerste dag was ik in museum MORE in Gorssel dat niet in Twente ligt (waarvan ik komende herfst verslag doe op mijn rubriek voor de donkere maanden ‘FHM’s A-viertjes’) en de tweede dag in het Duitse Münster (dat stuk verscheen vorige week).

Op dag drie en laatst deed ik Lattrop, zo afgelegen dat een sterrenwacht het enige is wat je er met goed fatsoen kunt vestigen, en nog even Ootmarsum dat al eens centraal stond in een artikel uit 2005.


Met rolkoffer aan de rol - Enschede: tegenvoeters waaraan je went - Buurtbus 596 Denekamp-Ootmarsum - Lattrop, ver van de wereld, dichtbij de sterren - Ootmarsum: Knijpinga en Schulte revisited


Met rolkoffer aan de rol



In de trein onderweg naar Enschede lees ik dat diabeten meer tijd buitenshuis moeten doorbrengen voor hun heil, en dan liefst in de kou; elke dag 3 uur bij maximaal 16 graden. Daar bestaat komende dagen alle gelegenheid voor. Op deze reisdag is het nog broeierig warm, het staartje van de hittegolf van vorige week. Maar de rest van de week zal fris worden en nattig. Dat is het nadeel van een geboekte vakantie; een dagtrip kun je nog afgelasten als het weer ’s morgens blijkt tegen te vallen en de buienradar geen verlichting belooft.

Het is mijn eerste vakantie sinds jaren. De afgelopen tijd kon ik thuis moeilijk gemist worden door mantelzorgtaken voor mijn moeder, die afgelopen winter overleden is, en mijn broertje, die thans in goede handen verkeert. ‘Mangelzorg’ schreef ik per ongeluk in de kladversie van dit stuk, in plaats van mantelzorg. En dat is het soms ook, met hoeveel liefde en plichtsbesef je het ook doet.

Al die jaren ondernam ik slechts dagtrips. Nu weer langzaam wennen aan vakantie. Drie dagen, weliswaar in eigen land, maar in een moeilijk te peilen stad waarvan ik de bewoners ooit omschreef als tegenvoeters.

Deze week is er geen treinverkeer mogelijk tussen Almelo en Hengelo. Je moet overstappen op een hete touringcar die in beide plaatsen wel perfect aansluit op de IC’s, maar toch een half uur tijdverlies oplevert. Goed, dat ik Münster niet op één dag heb proberen te doen. Als je zo’n stremming er dan ook nog bijkrijgt, kun je bijna met de eerstvolgende trein terug als je er eindelijk bent aangekomen.

Het is geen lolletje, vervangend busvervoer, als je met een rolkoffer aan de rol bent: trein uit, trap af, trap op bus in, bus uit, trap af, trap op, trein in.

Van Hengelo naar Enschede rijdt deze week alleen eens per kwartier een vervangend Buffel-dieseltje dat pendelt tussen die twee steden en ook stopt op Enschede-Drienerlo. Dat dieseltje is vrijwel leeg; van zo’n stremming gaat een ernstige ontmoediging uit. Mensen pakken de auto of zien helendal af van hun reis.

 

 


Enschede, tegenvoeters waaraan je went

Hotel Rodenbach



v/m Twentsche Bank


Enschede, ten slotte, met een half uur vertraging. En om meteen maar een sprong te maken naar het eind van die drie dagen: Enschede went. Breng ergens een paar nachten door, en zo’n aanvankelijk vreemde, uitheemse plek is daarna een beetje van jou, toch enigszins je thuis. Zelfs ten opzichte van Hanoi of Beijing zou je nostalgische gevoelens kunnen gaan koesteren, als je er een jaar of wat verbleven hebt.

Ik was gelogeerd in Hotel Rodenbach, een middenklasser zonder flauwekul, en met vriendelijk personeel. Dit hotel selecteerde ik speciaal op zijn ligging vlak bij het station. Het zou vier minuten lopen zijn als je niet telkens even zo lang zou staan wachten voor het rode voetgangerslicht op het drukke verkeersplein bij het spoorviaduct.

Ik kreeg, als bijna al de eregast in een verder niet erg druk hotel, de grote kamer aan de voorkant. Daarmee had ik uitzicht op het spoor – en dus eens per kwartier per richting een Buffel. Ook raasden er bussen van Twents langs over de Parkweg waaraan het hotel ligt: de Enschedese stadslijnen 1 (Wesselerbrink - Universiteit Twente) en 6 (Stokhorst - Boekelo).

Dat park is dan het Volkspark, in Engelse landschapsstijl, dat achter het hotel begint. Het is gesticht op instigatie en met centen van de textielbaron Hendrik Jan van Heek. In deel 1 van deze reeks liep ik in het G.J. van Heekpark dat er wel wat op lijkt, en genoemd is naar Hendrik Jan ´s broer Gerrit Jan.

Die van Heeks, die hebben de stad dus meer nagelaten dan volksstammen arbeiders met lawaaidoofheid. Die konden in die parken op zondag mooi bijkomen van die herrie en de muffe lucht in de fabrieken, 60 uur per week. Hoe zag een van Heek-week eruit? Men leze het verhaal-van-het-bankje uit Gerard Reve’s ‘De avonden’ nog eens over.


Enschede is niet echt een bruisende stad. Het van Heekplein (ook al van Heek) maakt na winkelsluiting een desolate indruk. De horeca en de gezelligheid concentreren zich rond de Oude Markt, met de Grote Kerk die op avond twee prachtig in de spotlights werd gezet door de laagstaande zon. Het is hier goed van eten, kan ik uit eigen ervaring melden.

Verder draagt de stad alle sporen van opkomst, bloei en ondergang van de industrie. In Roombeek, de wijk van de vuurwerkramp, zag ik vorig jaar veel relicten van het textielverleden. Maar aan de zuidzijde van het station vallen vooral de bankgebouwen op waar de baronnen hun miljoenen stalden, en hun arbeiders hun schamele bijeengespaarde tientjes.

Aardig vind ik het standbeeld van een vrouw die de Tubantia zit te lezen. Ik heb een keer een achtergelaten exemplaar van die krant opgeraapt van een bank in de bus. Het dagblad walmde een bedompte provincialiteit uit, nog meer dan ons eigen Leidsch Dagblad doet.

Over Leidsch gesproken: het stadhuis van Enschede lijkt nog steeds erg veel op het Stedelijk Gymnasium Leiden, waar ik mijn puberjaren heb uitgezeten. Maar dat kan ik Enschede moeilijk voor de voeten werpen. Hoezeer de aanblik van het stadhuis me ook door de ziel snijdt; het was er eerder dan dat schoolgebouw.


De wonderlijke contraptie op de foto staat bij de poort van Hogeschool Saxion, twee straten van hotel Rodenbach. Daarmee zijn we dan weer terug bij dit hotel, dat ruim 100 jaar oud is, maar pas 10 jaar een hotel. Op hun website staat dat het ooit heft dienstgedaan als wachtkamer voor treinreizigers. Een heel luxe wachtkamer, waarvan de gasten blijkbaar geen bezwaar hadden tegen een wandeling van vier minuten (toen nog zonder dat drukke plein) naar hun puffende, voor vertrek gereed staande stoomtrein. Och, als je op tijd vertrekt.. ‘Het geeft niet of ge rent, ge moet op tijd vertrekken’, is een bezadigd spreekwoord uit die weinig haastige tijden.

Als ik Enschede verlaat, op de avond van dag drie, bedenk ik dat ik aan twee dingen niet ben toegekomen, die ik me echt had voorgenomen. In de eerste plaats te kijken hoe het er nu voorstaat met de renovatie van winkelcentrum Stokhorst, twee jaar geleden nog uitgeroepen tot de lelijkste plek van Nederland. En in de tweede plaats: het straatnaambordje Sesamstraat te fotograferen, dat zich nota bene op slechts twee haltes met lijn 6 bevindt van Rodenbach. Ik kan dit curiosum (genoemd naar een opslag- en transportbedrijf) nu dus helaas niet tonen.

 

 

 


Buurtbus 596 Denekamp - Ootmarsum

Ootmarsum

Voor mijn rit naar Lattrop wil ik wat broodjes inslaan, op zo’n tocht naar afgelegen gebieden waar zelfs de aanwezigheid van een bakkerswinkel niet vanzelfsprekend is. Als ik daartoe de stationshal van Enschede inloop, staat een oudere man (nog ouder dan ikzelf, bedoel ik daar tegenwoordig mee) met vertwijfeling het digitale vertrekbord te bestuderen. ‘Rijdt niet, rijdt niet, rijdt niet; wat is er aan de hand?’ Hij vertelt me dat hij naar Utrecht moet, en nu dit weer.

‘Er is een stremming. Er rijden pendeltreinen naar Hengelo. Dan moet u tot Almelo met de bus en daar weer met de trein verder.’
Een mededeling die hem rauw op het dak valt.
-‘Néé, hè? Dat is toch niet waar hè? Godverdorie, er is ook altijd wat met die kut-NS!’
Met stoom uit de oren gaat hij door het poortje.

Wel ja, geef de al zo veelgeplaagde NS maar weer de schuld! NS bashen, daar heb ik niets op tegen. Maar deze folklore, van weekenden en vakantieweken vol vervangend vervoer, is te schrijven op rekening van ProRail. Dat spoorwegnet in ons land, toch bescheiden van lengte, schijnt nou nooit eens een keer áf te zijn.

Buiten staat een touringcar van FLixBus gereed voor vertrek helemaal naar Berlijn. Hij hoopt daar nog voor het diner aan te komen. Zulke Europese buslijnen worden steeds populairder, de laatste tijd. Ze zijn betaalbaarder dan treinen; spotgoedkoop zelfs, als je vroeg reserveert, en schijnen toch nog het nodige comfort te bieden om zo’n reis uit te kunnen zitten. Ik moest eens zo’n streeklijn op Europese schaal gaat doen, louter voor de ervaring en voor het stukje. Niet zo ver als Berlijn, dan – of Innsbruck, zoals mijn ouders deden in 1952.



Onder neerhozende regen en in voor diabeten zeer heilzame koude windvlagen stap ik in bus 62 naar Denekamp. Ik hoop dat het nog wat opklaart. Maar ach, wat nu valt, valt straks niet. En er valt altijd meer naast je dan op je. En regen is goed voor het land. Zoals Eskimo’s zestig woorden voor sneeuw zouden hebben, zo hebben Nederlanders dertig dooddoeners voor regen.

We staan een eeuw te wachten bij dat kruispunt. Je staat hier altijd voor rood, of je nou wandelt of in een bus zit. Daarna de busbaan langs de Lonnekerspoorlaan.

Het dorp Lonneker heet de bezoeker ‘Welkom op ’n bult’. Ik was er eergisterenavond even, maar ook daar ben ik weggeregend. Meteen nam ik de volgende bus terug. De foto’s zijn niet toonbaar.

Als we Oldenzaal binnenrijden, schijnt ineens de zon. Maar we hebben de laatste bui nog niet gehad, vandaag, gezien vette wolken aan de noordwestelijke horizon.

Uiteindelijk belanden we in Denekamp waar ik een ruim jaar geleden was. Ik moet overstappen in een nieuwbouwwijk bij de halte Veldkampsweg, een van de laatste van het stadje. De regen is weer losgebarsten. gelukkig staat er een abri, waarop het water bij bakken neerklettert.

Ik stap over op buurtbus 592 (Denekamp – Lattrop – Tilligte – Ootmarsum), een knalrood geval met het paard van Twents fier op de flanken. Een tijd geleden dat ik zo’n busje nam; ik mijd ze zoveel mogelijk. Tegenwoordig kun je ook chippen in de buurtbus, terwijl die in het begin van het chiptijdperk nog werkte met aparte, losse enkeltjes met eenheidstarief; geen kilometertarief.

Wat niet is veranderd: het is nog steeds vrijwilligerswerk en de chauffeur is nog steeds een bejaarde. Ook heel vertrouwd is het met flinke snelheid nemen van de bochten op B-wegen, een bordje ‘Kalm-ân - Speulende kinderen’ ten spijt. De gordel is verplicht, en geen overbodige luxe. ‘U hoeft toch niet naar Tilligte, hoop ik. Want daar is een Duits bedrijf bezig met gasbuizen te leggen. Je kunt nergens doorheen!’, zegt de bestuurder.
‘Nee, nee; naar Lattrop. Niet druk, vandaag, trouwens!’ (Ik zit er alleen in).
‘Oh, maar dat wordt vanmiddag wel anders, hoor. Al die scholieren die naar de stad gaan om schoolspullen te kopen en etuis en agenda’s en zo. Er is een actie, of zoiets. ‘
‘Schoolspullen kopen, nou al, de vakantie is net begonnen. Schoolspullen kopen, dat deed ik altijd op de laatste dag van de vakantie, om halfzes’.

De weg slingert langs weiden met melkvee. Het lijkt wel of er deze zomer meer koeien in de wei staan dan ooit. Dat is ook werkelijk zo, lees ik een paar dagen later in de krant. De melkquota worden binnenkort afgeschaft en de boeren hebben hun veestapel alvast uitgebreid. Wat dan weer slecht is voor de weidevogels, want die zien hun nesten vertrampeld en hun gras opgegeten door wezens die VIER magen moeten vullen in plaats van één; oneerlijke concurrentie. Wie zal die melkplas opdrinken, tussen twee haakjes?

We houden het niet lang droog in Lattrop


 


Lattrop, ver van de wereld, dichtbij de sterren

Lattrop nadert; ik zie de koepels van de sterrenwacht in de verte, en de kerk boven de bomen uit. Ik kan nog kiezen uit twee haltes, zegt de chauffeur, het café of de kerk. Ik kies het café, maar dat is dicht; goed dat ik eigen voer heb meegenomen. Ik schuil onder een afdak. Al spoedig breekt de zon weer door.

Als er meteen alweer geen nieuwe wolken zouden naderen, liep ik een half uur naar Breklenkamp en / of naar de Bergvennen. Beiden liggen tegen de Duitse grens aan en zijn nog afgelegener dan dit al heel erg stille dorp met ruim 1000 in meerderheid op vakantie zijnde inwoners.

Bij de wegwijzer, waar ik moet kiezen tussen Breklenkamp, die vennen of terugkeren, staat op een weitje een bijzondere rosmolen. Oorspronkelijk werd zo’n molen aangedreven door in de rondte lopende paarden. Maar deze gaat elektrisch en maalt zo te zien niets. IJzeren schoepen dwingen die paarden om rondjes te blijven lopen. Ik denk: een probaat middel tegen luie paarden met obesitas; anders zou ik niet weten waarvoor zoiets diende.

Ik loop terug naar het dorp en schuil bij de bakker voor de derde hoosbui. Mijn wandelmiddag valt lelijk in het water, op die manier. Ik kom hier nog wel eens terug, voordat ik afhankelijk word van een rollator.

Er is wel degelijk een bakker in Lattrop, annex koffietent. Wat er ook wel degelijk is: bereik. Zelfs met mijn antieke telefoon. Er branden vijf van de zes streepjes op de bereiksmeter of hoe zo’n ding ook heet. Ook hier zouden ze me gewoon kunnen vinden. In de vorige aflevering schreef ik dat dit stuk Twente jarenlang bekend stond als de streek met het beroerdste bereik op heel het Nederlandse vasteland. En daarmee als reservaat voor degenen die last meenden te ondervinden van de alomtegenwoordige GSM-straling. Maar ook hier vinden ze geen rust; ook op de Mookerhei vast niet meer; nergens meer.



Van de tijd tussen de derde en de vierde regenbui maak ik gebruik om naar de Cosmos Sterrenwacht te lopen. Nog net kan ik de tuin bekijken voordat het weer losbreekt. Terwijl het al regent, wijst mijn schaduw toch nog één uur op de zonnewijzer. We hebben nu recht op een regenboog, maar die blijft uit.

In de tuin is uitleg over de planeten van het zonnestelsel, maar ook over de karkatereigenschappen die bij de dierenriemtekens horen. Dat had van mij niet gehoeven. Je wijdt je aan de wetenschap of de bijgelovige flauwekul; niet aan beide tegelijk.

Snel naar binnen, al met al, waar de Foucault-slinger bewijst dat de aarde nog steeds draait. Er wordt een film vertoond over de planeten, er is een planetarium en er staat een kijker voor dagen dat het wil ophouden met regenen.

Zo’n afgelegen gebied is natuurlijk bij uitstek geschikt om er een sterrenwacht te vestigen. Een kaartje van Twente is wel een eye opener. De waarnemingscondities staan er op aangegeven. Lattrop is zo ongeveer de donkerste plek van Nederland. Blijkbaar blijft het licht van Nordhorn, toch een behoorlijk grote stad, aan de Duitse kant van de grens. Op een heldere nacht zie je in Lattrop met het ongewapende oog wel 2000 sterren. Maar in de agglomeratie Almelo – Hengelo – Enschede niet meer dan 25 à 50.

Dat is in Leiden niet veel beter, zoals ik de afgelopen decennia gemerkt heb. Ik weet het aan mijn beginnende kippigheid, maar het komt vooral door de steeds toenemende lichtvervuiling. Ooit was het een ogentest: de ster Alcor / Mizar in het handvat van het steelpannetje van de Grote Beer. Zag je niet dat het een dubbelster was, dan was je aan een bril toe. Tegenwoordig moet je van goeden huize komen om überhaupt iets van de Grote Beer te zien. Die wijst de weg naar de Poolster, die je ook niet meer ziet. Op winteravondwandelingen wil ik nog wel eens in een donker park gaan staan om Orion tenminste nog eens een keer in volle glorie in het zuiden waar te nemen.



In het planetarium gaan mijn gedachten terug naar de eerste keer dat ik het Zeiss-planetarium in Den Haag bezocht. De projector zag er toentertijd uit zoals ze zich in de oudheid de hemel voorstelden: een bol met gaatjes. Tegenwoordig gaat het digitaal. Maar dat doet aan het wonder niet af. Ik was toen in Den Haag meteen verkocht voor de sterrenkunde. Waarom ik geen astronoom geworden ben, snap ik tot de dag van heden niet. Misschien omdat ik in wezen geen bèta maar een alfa ben. Een ontaarde alfa dan, die zijn talen niet spreekt. Ook de kinderen hier zijn diep onder de indruk.

De ster Betelgeuze in het genoemde sterrenbeeld Orion staat op ontploffen, vertelt de rondleider. Het gebeurt tussen nu en het jaar 100.000. Of het is misschien al gebeurd, want het licht van die ster doet er zo om en nabij 600 jaar over om de aarde te bereiken. Als we dat eens zouden meemaken, Betelgeuze een supernova! Ontploft hij in de zomer, dan kun je hem overdag aan de hemel zien. En gebeurt dat in de winter, dan kun je er ’s nachts de Tubantia bij lezen!

Toen ik een jaar of 11 was, gebruikte ik de knikkers van mijn kleine broertje om de werkelijke en schijnbare bewegingen van de planeten te doorgronden; ik improviseerde er een planetarium mee. Aan de hand van het boek ‘Zelf sterren kijken’ maakte ik een sterrenkaart van overtrekpapier en karton. Maar dagenlang heb ik mijn hersens afgepijnigd, want hij klopte niet. Begin juli stond de zon in de Tweelingen, volgens die kaart. Maar als je dan geboren wordt, heet je een Kreeft te zijn.

Uiteindelijk las ik dat de astrologen nog uitgaan van de sterrenhemel zoals die er uitzag in de klassieke oudheid, en niet meer overeenkomt met die van nu. De zon loopt nu één teken achter ten opzichte van toen. Sinds ik dat weet, bestrijd ik de astrologie te vuur en te zwaard. Een anti-astrologieartikel werd het meest gelezen stuk op mijn Thuispagina, al vrees ik dat de meeste lezers juist gelovigen zijn in sterrenwichelarij.

‘Zijn er nog vragen?’, vraagt de rondleider. ‘Ja, zovéél’, zegt een jongetje met een diepe zucht.

 


 


Ootmarsum: Knijpinga en Schulten revisited

Ootmarsum (Archieffoto 2005)


Ik neem plaats bij de halte van de buurtbus. Over de B-weg passeert me een huifkar. Voor sommigen het summum van vakantiegenot: de hele dag schommelen en kijken naar de kont van het paard, zoals in een liedje uit ‘Ja zuster, nee zuster´.

De bus verschijnt. Tilligte slaan we over, in verband met dat gas-gedoe; hopelijk staat daar niemand te wachten bij de halte. De zon komt er ineens weer door. Jammer dat we daarnet niet even naar de zon konden kijken in Cosmos Sterrenwacht.

Om de middag vol te maken, loop ik nog even Ootmarsum in. Een bijzondere stad, vooral bekend om zijn rare gewoontes: de Koale Kermis in het diepst van november, de ommegang op nieuwjaarsnacht, de polonaise onder leiding van de ‘Poaskerls’ met Pasen, het met ritueel leegschrapen van de mestput en het gezamenlijk plassen op straat vóór de kerkdienst.

Galeries waren en zijn er ook bij de vleet. Vooral die van Ton Schulten vielen mij op, een schilder uit deze stad, die hier geëerd wordt als was hij een reïncarnatie van Rembrandt en van Gogh tegelijkertijd. Een man die het zich wel graag laat aanleunen, ook.



Ik kwam toen niet aan museumbezoek toe, en loop nu het Drostenhuis binnen. Eens zwaaide daar Hendrik Knijpinga Cramer de scepter als verwalter-drost. Ik schreef in ’05 dat zowel naam als functie niet veel goeds beloofden.

Dit huis was stadsboerderij voordat het Drostenhuis was, en daarna gewoon woonhuis. De laatste bewoonster was een rijke weduwe. In 2005 werd het huis museum. Die verwalter zou zich er ook nog wel thuisvoelen; het meubilair van de weduwe staat er nog en is grotendeels 18e-eeuws.

Knijpinga was verwalter-drost over héél Twente, en hij zetelde in Ootmarsum omdat dat toen een van de voornaamste steden van de streek was. Hij moet echt zo’n ouderwetse regent geweest zijn. Een drost was in die tijd in zijn eentje de hele trias politica. Hij beschikte over leven en dood.

In 1809 mocht hij zelfs de koning ontvangen, Lodewijk (‘Iek ben konijn van ‘Ollande’) Napoleon, de broer ván. Dat bezoek wordt tot de dag van vandaag beschouwd als het hoogtepunt in de historie van Ootmarsum. Het is in 2009 herdacht, en nagespeeld als kostuumdrama. Er is een plaatwerk over te koop. Maar de koning kwam de drost een onplezierige boodschap brengen, vertelt de museumvrijwilliger me: het was gedaan met het tijdperk der drosten. Zij hadden veel te veel macht. Na het Napoleontische tijdperk keerden ze niet terug.

De museumman zegt dat het best moeite kost om het Drostenhuis draaiend te houden. ´Crisis, afnemende subsidies, en straks misschien een Grexit’ (hét nieuwsonderwerp in de week dat ik hier ben). ‘Dat lijkt wel een klassiek Grieks drama, zo langzamerhand’.
-‘Ja, met dit verschil dat een Grieks drama 5 bedrijven had, en dit zo langzamerhand 55!’
-‘Ha, ha, ha!’


Buiten in de tuin willen alle bezoekers even aan de schandpaal, onder veel hilariteit. Hij druipt nog na – niet van het bloed, uitgeknepen door Knijpinga, maar van de zoveelste plensbui. Ik mag met mijn entreekaartje voor het Drostenhuis ook nog gratis naar het Openluchtmuseum, maar daar is het geen dag voor.

Bovendien wacht me nog een lange terugreis, bus naar Oldenzaal, overstappen voor Enschede, terug naar Rodenbach om mijn rolkoffer te halen die ik vanmorgen bij de receptie mocht stallen (twee keer dat plein), Buffel-pendel naar Hengelo, bus-in, bus-uit, etc.; ik verwacht niet voor donker thuis te zijn.

Op weg naar de bushalte zie ik dat de vergoddelijking van Schulten de afgelopen tien jaar verder gestalte heeft gekregen. Naast galerieën heeft hij nu ook een eigen museum. En er is een plein naar hem genoemd, hoewel hij nog geeneens dood is.

Daar zie ik me toch ook nog wel eens binnenstappen, in dat museum, bij leven en welzijn, in een toekomstige jaargang. En dat openluchtmuseum, nu voor de tweede keer gemist… Ootmarsum is een heel aparte stad, en alleen daarom al een plaats om naar terug te keren.

Frans Mensonides
2 augustus 2015
Er geweest: Enschede 7 t/m 9 juli 2015; Lattrop en Ootmarsum donderdag 9 juli 2015

P.S.: Hoe het verder gaat met deze Twents-reeks, weet ik nog niet; mijn planning voor het komende half jaar is nog niet helemaal uitgekristalliseerd (ik plan op deze site alles vooraf, namelijk, mede omdat achteraf plannen geen zin heeft). Het eventuele vervolg komt tegen die tijd op deze sijt. En als dat vervolg er niet komt, is dit het laatste deel.


 


Twents-reeks tot nu toe:


Deel 1: Twents en Syntus - Busbaan Lonnekerspoorlaan - TwetseWelle: 'Oetleg in 't plat' - Enschede-Hengelo lijn 9 - Hengelo Centrum; lijn 51 (Hengelo – Almelo) - Stadsbus Almelo - In Almelo is altijd wat te doen - Final Destination

Deel 2: Stremmingen en spreekwoorden – Twents-LINT Enschede-Oldenzaal – Lijn 62 naar Denekamp – Singraven – Watermolen: luiwerk in De Hel Denekamp (revisited na 6389 dagen) – Bus 62 naar Haaksbergen – G.O.L.S. – Haaksbergen aan Zee

Deel 3: Rijdag: Buurtspoorweg Haaksbergen – Boekelo Van knooppunt tot knooppunt: Haaksbergen – NeedeGerrit Achterberg, moord-dichter in Neede - Neede – Goor - Eindelijk volk: Trein Oldenzaal - Zutphen

Deel 4: Koffie in de ICLijn 61: Enschede - OverdinkelGrens bij Gronau - Langs de DinkelLosserLijn 64 Losser-TubbergenTubbergenLijn 59: Tubbergen - Hengelo

Deel 5: Seinstoring Apeldoorn - University of Twente - Nog steeds: lijn 1 - Delden: de totale zout-experience -  Sallands

Deel 6: Met rolkoffer aan de rol - Enschede: tegenvoeters waaraan je went - Buurtbus 596 Denekamp - Ootmarsum - Lattrop, ver van de wereld, dichtbij de sterren - Ootmarsum: Knijpinga en Schulte revisited




 

© Frans Mensonides, Leiden, 2015