De digitale reiziger (94)
Advent in Zeeland: Oost-Souburg en Veere



Veere


‘Winter in Zeeland’ was de werktitel van dit stukje. Maar die titel, een allusie op een zoetig plaatje van Saskia en Serge, had ik al in 2003 een keer gebruikt voor een plaatjesloos tweeluik over Zeeland (deel 1 en deel 2). Daarom: ‘Advent in Zeeland’. Dit artikel verschijnt op de laatste dag van de adventsperiode. En bovendien stuitte ik in Veere ongepland op een adventsmarkt, anders had deze kersthater zich niet eens gerealiseerd dat het advent was.

De kalender gaf zaterdag 13 december 2014 aan, en Zeeland loochende de weerwijsheid dat de zon daar altijd schijnt. Een donkere, gure dag, die tegen alle verwachting in toch nog een paar knappe foto´s opleverde.





Dit winters reisje is uit nood geboren, en komt voort uit drie omstandigheden. De eerste is de urologische makke, waarover ik het vorige week in FHM´s had, en die ik vandaag probeer te vergeten. Ik heb er medicijnen voor gekregen om de ergste nood te lenigen. Maar over zes dagen moet ik naar het zeikenhuis voor nader onderzoek (die freudiaanse spelfout laat ik maar staan).

Dat er op den duur in me gesneden gaat worden, staat al bijna vast. Ik ben er als de dood voor. Dat komt doordat mijn eerste en tot dusverre enige operatie (namelijk: amandelen) plaatsvond toen ik nog maar vijf jaar oud was. Zodra ik een arts iets hoor fluisteren over een operatieve ingreep, word ik meteen weer dat bange jongetje van vijf van toen.

In de tweede plaats heb ik me onlangs bij mij op de zaak in een onbewaakt ogenblik aangemeld voor het lidmaatschap van de Ondernemingsraad, en moet ik me daarin inlezen. Een dik pakket stukken puilt uit mijn tas. Dat leeswerk doe ik liefst in de trein, want thuis kan ik me helemaal niet concentreren.

En ten derde zijn er dit weekend vrijwel overal op het spoorwegnet geplande werkzaamheden. Een rit naar het noorden duurt een half uur langer dan normaal, één naar het zuiden idem dito. Dat kost me dan een uur in totaal; je moet ook weer terug, en de dagen zijn al zo kort. Maar voor Zeeland hoef ik alleen maar een keer extra over te stappen, in Den Haag of Dordrecht of ergens daartussenin (zonder dat helemaal duidelijk wordt, waarom). 

Onderweg naar Zeeland zie ik in de trein één en dezelfde man van een jaar of 65, 70, vier keer naar het toilet lopen, met bijeengeknepen benen. Nee, Ik ben de enige niet. Dat is trouwens wel de schraalste van alle troosten. Er heerst vandaag ook wel een weerstype dat de ´mictie´ bevordert.

Ik ben overgestapt, en wel in Dordt; het kostte toch een kwartier, waar je ook overstapt. Op naar Zeeland. We stoppen daar op wat ik altijd de drie K´s noem, achtereenvolgens Krabbendijke, Kruiningen-Yerseke en Kapelle-Biezelinge, die ik allemaal de laatste jaren een keer gedaan heb. Sindsdien kan ik ze ook in de juiste volgorde onthouden; daarvoor moet je er geweest zijn..

Hee, grappig, in het pampier dat ik zit te lezen (wanneer ga ik eens met een tablet werken!) hebben ze het ook over de drie K’s. Maar daar gaat het om de voordelen van samenvoegingen en fusies, en die zijn dan: kosten, kwetsbaarheid en kwaliteit. Vermindering van de eerste twee, mag ik dan hopen, en verbetering van de laatste. Maar ammehoela, meestal pakt het andersom uit. Fusies bieden alleen voordeel voor de adviesbureaux die ze begeleiden, dat is mijn stellige overtuiging.

Waarom was ik ook alweer in de OR gaan zitten? Omdat er een vacature was, en omdat iemand het moest doen. En omdat je zo nu en dan iets nieuws moet aanvatten, ook op een leeftijd dat je een vaag verlangen begint te ontwikkelen naar achter de gerania zitten. En omdat ik al veertig jaar in mijn successieve werkringen op de OR’en loop te kankeren, dat ze onvoldoende doen. Laat ik dan maar eens de stuurman zijn die niet aan de wal blijft staan!

Kankeren op de OR, behalve dan bij dat wonderlijke detacheringsbureau waarover ik het nog vaak heb in deze kolommen. Die foute directeur hield er natuurlijk geen OR op na. Hij wilde alles zelf beslissen, en heeft de toko dan ook helemaal in z’n eentje naar de verdommenis geholpen.

Ik had jarenlang niets meer over hem gehoord en ging ervan uit dat hij dood was. Maar kort geleden wees een ex-collega me op een recente foto van hem op Twitter, waar ik me maar niet heb geschaard onder zijn drietal volgers. De schurk is niet alleen springlevend, maar ziet er ook veel te goed uit: een vlezig, paffig gelaat, met welvaartsblosjes en de verfijnde glimlach van de levensgenieter. Hij zal zich het zich allemaal wel goed laten smaken, van de pensioenpremie die hij van ons gestolen heeft. En geen plasproblemen hebben. Onrecht alom. Ik geloof dat ik toch liever een foto had gezien van een hologige ouwe stumper.






Hoewel Veere mijn hoofddoel is, wil ik toch eerst even naar Vlissingen. Maar daar beland je aan het eind van de spoorbaan bij een kille haven, een sluis en een dijk, waarover je een klein halfuur moet lopen naar het centrum. Ik heb er geen zin in en tijd voor, en stap een halte eerder uit: bij Vlissingen-Souburg, waaraan ik tot dusverre altijd voorbij ben gereden.

Daarbij zet ik dan voet op Nederlands meest westelijke gelegen spoorwegperron, als je goed op de kaart kijkt, al scheelt het maar enkele decameters met dat van Vlissingen-zonder-meer. Vlissingen-Souburg is dus het meest westerste station van dit land. Het doet er niet toe, het is maar een weetje, maar ik zet zulke puntjes toch graag op de i.

Verder is er erg weinig bijzonders aan dit forensenstation met perrons in bajonetligging, zoals dat heet (schuin tegenover elkaar, bedoelen ze dan, aan weerszijden van een overweg). Het stationsgebouw zullen we maar niet nomineren voor een architectuurprijs.

Ik stap Oost-Souburg binnen, al had ik net zo goed het kanaal kunnen oversteken naar West-Souburg. Souburg was ooit een los dorp tussen Middelburg en Vlissingen, maar is nu ingelijfd bij de agglomeratie die de twee grootste Zeeuwse steden vormen. Je hebt er alles wat je meestal in een dorp hebt: kerk, molen, winkelstraat… , maar het heeft niet echt iets aparts. Dacht ik, totdat ik de grote ringwalburg zie uit de Karolingische tijd, toen de jaartallen nog met drie cijfers geschreven werden.

Een burg is nog geen burcht. Het is een stuk weiland binnen een volmaakt ronde aarden wal met een diameter van 150 meter. Hij is nog een maatje groter dan de Hunnenschans bij Uddel, waar ik van de zomer was. De burg van Souburg wordt nu gebruikt als evenemententerrein. Maar als er geen evenement is, is het voormalige defensiewerk wel een kale bedoening. Kinderen willen er ook niet spelen, op deze kille, waaierige morgen.

In het dorpshart van Oost-Souburg staat een standbeeld van Pieter Louwerse (1840-1908) die hier geboren is. Verder staat er niets over hem vermeld, alsof louter ergens geboren zijn al genoeg is voor een standbeeld. Maar het is wel zo, weet ik toevallig, dat Louwerse de tekstdichter is van klassiekers als ‘Waar de blanke top der duinen’ en ‘Op de grote stille heide’.







Ik loop terug naar het station, neem de trein naar Middelburg, en ga daar wat eten in de stationsrestauratie, een fenomeen dat alleen in de uithoeken van het land nog bestaat.

Daarna neem ik bus 54 die eens per uur de acht kilometer naar Veere overbrugt – althans: tot half acht in de avond; daarna wordt het: fietsen. Ik zit met maar één medepassagier in een grote streekbus voor 40 personen. Het zuinige kleine-busjesdenken is nog niet doorgedrongen tot Walcheren.

De reden dat ik naar Veere wil, is dezelfde die me laatst bracht in Thorn: ik ben er ‘s zomers een paar keer geweest, en wil weten hoe zo’n toeristenplaats eruit ziet in de donkerste dagen van het jaar.

De bus rijdt een rondje langs de ruim anderhalfduizend inwoners tellende stad en keert vervolgens terug naar de Zeeuwse hoofdstad, waarbij hij op de terugweg het nieuwbouwwijkje van Veere meeneemt. Ik stap uit bij de wal.

Er is iets aan de hand. Verkeersregelaars zijn op de been, en delen van het stadje zijn met hekken afgezet. Er heerst gespannen afwachting. Daar in de verte nadert al iets. Nou, nou, ik val met mijn neus in de boter! Een tractor trekt een boerenkar voort met daarop een elftal sportief geklede jongetjes van een jaar of 12. ´Niets meer aan te doen, Veere kampioen´, scanderen zij. Trotse vaders leggen het tafereel vast op video en rennen met de kar mee.

Kampioen, nu al? Herfstkampioen of periodekampioen, dan toch hooguit. Of staan ze nu al zo veel punten voor, dat de tweede competitiehelft nog slechts een formaliteit is? Kranig gedaan, jongens!

Maar de wegafzetting is er niet alleen voor deze triomftocht. Er blijkt ook een ‘adventsmarkt’ te zijn in de kerk, en een kerstmarkt op de Markt. Dit is toch niet te geloven, zeg. In de zomer van 2011 was ik voor het laatst op Walcheren, omdat de strippenkaart er toen werd afgeschaft. Toen viel er in Veere niet te fotograferen, omdat er drukbekeken boerenoptochten waren met aangeklede mensen in sjezen met paarden ervoor. Dan denk je: ik kom een keer terug op een rustige winterdag, en dan dit! Of is er elk weekend wel wat folkloristisch te doen in Veere, en is het daarmee de pendant van Almelo?

In een klein, popperig straatje achter de kerk staan pijlen naar weer een andere kerstmarkt bij een winkeltje op de wallen. Veel kleine witte dennenbomen zijn er te koop; zilversparren of witgeschilderd, zeg het maar! In het krappe zaakje staan zo’n 30 man opgepropt, elkaar druk sorry-end op de tenen te trappen. Weg van hier!

Naar de adventsmarkt in de kerk ga ik straks nog wel even kijken op de terugweg, ter verhoging van de anti-kerstsfeer die altijd rond deze tijd heerst op mijn sijt. Maar er zal niets meer van komen, ik zal straks te lang in museum De Schotse Huizen blijven hangen.

Ik heb vroeger, als kind met een kalenderfascinatie, wel eens een adventskalender gehad: elke dag met opgewonden vingers een luikje openpeuteren, en dan nauwelijks kunnen wachten tot de volgende dag. Tegenwoordig heb je een advents-krasloterij, waarbij je elke dag mag krassen, en op kerstavond altijd net een fruitsymbool te kort komt om een ton te kunnen incasseren als vette kerstbonus.

Overal in de stad staat naast elke voordeur een kleine kerstboom op de stoep. Het plaatsen van zo’n boom is verplicht in Veere. Nalatigheid in dezen wordt bestraft met 12 maanden sociale uitsluiting.

De kerstmarkt op de Markt is affreus. De mensen zijn allemaal heel raar aangekleed, met klederdrachten die absoluut niet Zeeuws aandoen. Een straatzanger staat met verroeste strot een lied te gorgelen, en daarbij op een gitaar te kleunen; zo iemand die niet kan zingen maar het toch doet, in het openbaar. Als ik passeer, is hij doende, Lenny Kuhrs Troubadour te vermoorden.

Even verder staat een blaasorkest verschrikkelijk vals te hoempajen. Aan enthousiasme ontbreekt het niet. Maar iemand moest deze lieden er toch met tact op wijzen dat ze beter bij les één in het muziekboek konden beginnen.

Pas na thuiskomst lees ik op Internet dat dit een Dickensiaanse markt was, en dat verklaart de uitmonstering van sommige mensen hier. Vooruit maar, ik fotografeer er wel omheen. Veere blijft een prachtige monumentenstad, met één geregistreerd rijksmonument op twaalf inwoners, waarmee het zelfs Zierikzee nog overtreft. Ik vergeet de kerstmarkt. Laat ik blij zijn dat ik hier zo´n mooie winterwandeling kan maken, en (nog) niet in een ziekenhuisbed naar het plafond lig te staren!






Een van de indrukwekkendste gebouwen is de plompe, bonkige Grote Kerk (op de foto boven dit artikel), geteisterd door de tijden; in de Napoleontische tijd was het kazerne en paardenstal. Een tegenhanger ervan in frêle schoonheid is het stadhuis met het ranke torentje, dat 47 klokken telt van een halve ton elk. Een ander highlight is de Campveerse toren (helemaal links op de panoramafoto hier meteen onder), die al eeuwenlang tevens herberg is, of zo men wil: een auberge.

Panorama Mesdag had net zo goed in Veere kunnen staan. Op de Kaai schiet je prachtige panoramafoto´s. Het is er druk met wandelaars. ‘Ik ben hier nog jaren havenmeester geweest´, hoor ik een struise vrouw zeggen. `Toen moest ik ook de bruggen openen. Met de hand, ging dat. Ik had een loodgordel om, anders had ik hem nooit meer dicht gekregen’.

Veere heette ooit Campvere en ontleent – heb ik dat de vorige keer al niet verteld? – zijn naam aan de veerpont naar Kamperland die er ooit vertrok. Die vertrekt tegenwoordig in de zomer nog steeds. Afgelopen augustus stond ik aan de overkant van het Veerse Meer, in Noord-Beveland. Maar dat was de tweede versie van dat eiland. De eerste verdween rond 1530 met man en muis in de golven.

Vanaf de 15e eeuw was Veere een welvarende handels- en havenstad. In de 19e eeuw streek er een kunstenaarskolonie neer, net als in Domburg. In 1961 verloor Veere zijn verbinding met open zee, en daarmee ook zijn schilders, die graag vissersboten vastlegden. Tegenwoordig is Veere een gewilde pleisterplaats voor watersporters. Daaronder vast veel Duitsers, die hier, net als op Noord-Beveland, soms in hun eigen taal worden aangesproken. De jachthaven wordt zowaar nog even beschenen door een miezerig zonnetje dat zijn stralen door de wolken laat sijpelen, op de valreep van een korte middag.

Een Dickens-markt is in Veere misschien meer op zijn plaats dan waar ook in dit land. Veere is de meest Britse plaats van Nederland. Vanaf de 16e eeuw werd er veel handel gedreven met Schotland. Medio die eeuw ontstond hier een complete Schotse exclave, een stukje Brittannië in Zeeland. De Schotse kolonie had eigen rechtspraak, een eigen bestuur. Ze waren vrijgesteld van accijns op alcoholische drank en zullen zich dus wel een slag in de rondte gezopen hebben. Veere was verder de eerste stad in Nederland waar tabak werd verbouwd; dé plaats, al met al, voor het goede leven, met veel genotsmiddelen.





Aan de Kaai staan de Schotse huizen Het Lammeken en De Struijs. Die bieden tegenwoordig Museum De Schotse Huizen een dak boven het hoofd. Ik loop er even binnen, voor nog een uurtje. Het museum is gewijd aan de geschiedenis van Veere en de relatie van de stad met het land der kilten en doedelzakken. Nee, ik begin niet over zuinigheid.

Het gebouw zelf is ook wat schots: de vloeren lopen er een beetje scheef; dat is de charme van zulke oude huizen. De trots van het museum is de verzameling stadhuisbeelden. 500 jaar oud zijn ze. Tot de jaren 30 sierden zij de stadhuisgevel, totdat ze verweerd waren door de zilte zeelucht, afgedankt werden en in een kelder terechtkwamen. Nu staan ze gerestaureerd te pronk in de grootste zaal van het museum. 

Verder staat er een arrenslee waar je gewoon in mag gaan zitten. ‘Bent u op zoek naar een originele kerstkaart? Zet uzelf op de foto in de arreslee [sic]’ KREUNN! Geef mij dan maar een Midwintergroet.

Momenteel loopt in De Schotse Huizen de tentoonstelling ‘Op reis’, over de mobiliteit in Zeeland. Die was tot de Deltawerken altijd erg problematisch (schreef ik ook vorige keer al). Voor het kleinste reisje moest je een dag uittrekken. Na een korte rit met de stoomtram stond je altijd weer aan het water.

Na aanleg van alle deltadijken kwamen de Zeeuwen wat gemakkelijker van hun eiland. Maar een schoolreisje of bejaardenuitje naar Antwerpen of helemaal naar het Rotterdamse Blijdorp bleef toch een belevenis, zoals blijkt uit de zwartwitfilms die hier vertoond worden. Zeeuwse bejaarde vrouwen, compleet met oorijzers en alles, uitgelaten op een schommel of wip in een speeltuin; misschien voor het eerst van hun leven van hun geboorte-eiland af.

De 40-persoons taxi waarmee ik hier ben gekomen, had in 1925 een iets bescheidener voorganger. Ook toen werd al een busdienst Middelburg-Veere onderhouden; als overal volgde de bus de stoomtram op.

Maar haalt die buslijn zijn eeuwfeest? Als ik in het vroege donker in een abri sta voor de bus terug, spreek ik een vrouw die hier zaterdags altijd in een winkel werkt. ‘Ja, de bus op zaterdag is nou weer voor een jaartje gered; morgen gaat de nieuwe dienstregeling in. Maar ik zie hem nog wel eens opgeheven worden, of omgezet in een belbus. Zeker in het weekend zit er hier nooit een sterveling in de bus’.

Haar woorden worden onmiddellijk gelogenstraft, want uit alle hoeken en gaten verschijnen nu ineens kerstmarktbezoekers die zich in de onverlichte abri proppen, schimmen in het donker. Beetje inschikken, zodat iedereen droog blijft; het is ook nog gaan plenzen.
‘Nou, nou, die chauffeur schrikt zich een ongeluk straks, als hij deze menigte ziet!’

Een bejaarde man zegt tegen niemand in het bijzonder: ‘Ik vond hem wel mooi, die kerstmarkt. Ik kom helemaal uit Purmerend, met de trein. Ik dacht, laat ik na 40 jaar weer eens naar Veere gaan, zo lang niet geweest…’
‘Purmerend, dat is een end’, zegt een ander. ‘Dan bent u zeker wel erg laat thuis, vanavond?’
‘Ja, dat wel, dat wel. Maar de trein brengt me er wel. En er wacht thuis niemand op me. Nee, er wacht niemand meer op me, ’s avonds, thuis, sinds mijn vrouw van de zomer overleden is’.

Daar nu niemand meer iets weet te zeggen, blijft zijn mededeling in de lucht hangen, loodzwaar, in het duister van de abri. Gelukkig verschijnt nu de bus.



Treinreis terug in het donker, gelukkig met stapels lectuur. Daar ook bij mij thuis niemand klaagt als ik de sleutel te laat in het slot steek, onderbreek ik de reis in Bergen op Zoom voor een diner bij de Teerpot, of de Teerkelder, of de Teerling, of Teer en Veren; ik weet het niet meer, iets met teer, vreemde naam, maar prima restaurant.

In Bergen op Zoom is het 365 dagen per jaar carnaval, schreef ik een keer, en dat is ook vanavond niet anders. Op de Markt is een schaatsbaan aangelegd en er klinkt betere hoempamuziek dan in Veere. 

Op de terugweg moet ik weer overstappen, maar deze keer kost het me geen kwartier doch slechts 5 minuten; een ondoorgrondelijke stremmingsdienstregeling.

En volgens een autorijdende kennis die ik vertelde over dit reisje, is Bergen op Zoom ook nog óm, als je naar Zeeland gaat. Ja, dat mag wel zo wezen, maar het spoor loopt nu eenmaal zo, en ik pik die stad altijd graag even mee.

Oh ja, dat ziekenhuisbezoek waarover ik het had, heeft inmiddels plaatsgevonden. Ik ben er genadig afgekomen. Ik mag het nog een half jaar met medicijnen proberen. Die operatie gaat voorlopig niet door. Ik was hem in Zeeland ook al bijna vergeten. Maar ik zal altijd aan die niet plaatsgevonden ingreep terugdenken, als ik dit stukje later overlees.

Frans Mensonides
24 december 2014
Er geweest: zaterdag 13 december 2014


Stadhuis Bergen op Zoom

 


© Frans Mensonides, Leiden, 2014