‘Winter
in Zeeland’
was de werktitel van dit stukje. Maar die titel, een allusie op een
zoetig
plaatje van Saskia en Serge, had ik al in 2003 een keer gebruikt voor
een plaatjesloos tweeluik over Zeeland (deel
1 en deel
2). Daarom: ‘Advent in Zeeland’. Dit artikel
verschijnt op de laatste dag van de adventsperiode. En bovendien
stuitte ik in
Veere ongepland op een adventsmarkt, anders had deze kersthater zich
niet eens
gerealiseerd dat het advent was.
De kalender gaf zaterdag
13 december 2014 aan, en Zeeland loochende de weerwijsheid dat de zon
daar altijd
schijnt. Een donkere, gure dag, die tegen alle verwachting in toch nog
een paar knappe foto´s opleverde.
Dit winters reisje is uit nood geboren, en komt voort uit
drie omstandigheden. De eerste is de urologische makke, waarover ik het
vorige
week in FHM´s had, en die ik vandaag probeer te
vergeten. Ik heb er medicijnen
voor gekregen om de ergste nood te lenigen. Maar over zes dagen moet ik
naar
het zeikenhuis voor nader onderzoek (die freudiaanse spelfout laat ik
maar
staan).
Dat er op den duur in me gesneden
gaat worden, staat al
bijna vast. Ik ben er als de dood voor. Dat komt doordat mijn eerste en
tot
dusverre enige operatie (namelijk: amandelen) plaatsvond toen ik nog
maar vijf
jaar oud was. Zodra ik een arts iets hoor fluisteren over een
operatieve
ingreep, word ik meteen weer dat bange jongetje van vijf van toen.
In de tweede plaats heb ik me onlangs
bij mij op de zaak in
een onbewaakt ogenblik aangemeld voor het lidmaatschap van de
Ondernemingsraad,
en moet ik me daarin inlezen. Een dik pakket stukken puilt uit mijn
tas. Dat leeswerk
doe ik liefst in de trein, want thuis kan ik me helemaal niet
concentreren.
En ten derde zijn er dit weekend
vrijwel overal op het
spoorwegnet geplande werkzaamheden. Een rit naar het noorden duurt een
half uur
langer dan normaal, één naar het zuiden idem dito. Dat kost me dan een
uur in
totaal; je moet ook weer terug, en de dagen zijn al zo kort. Maar voor
Zeeland
hoef ik alleen maar een keer extra over te stappen, in Den Haag of
Dordrecht of
ergens daartussenin (zonder dat helemaal duidelijk wordt,
waarom).
Onderweg naar Zeeland zie ik in de
trein één en dezelfde man van
een jaar of 65, 70, vier keer naar het toilet lopen, met bijeengeknepen
benen. Nee,
Ik ben de enige niet. Dat is trouwens wel de schraalste van alle
troosten. Er
heerst vandaag ook wel een weerstype dat de ´mictie´ bevordert.
Ik ben overgestapt, en wel in Dordt;
het kostte toch een
kwartier, waar je ook overstapt. Op naar Zeeland. We stoppen daar op
wat ik
altijd de drie K´s noem, achtereenvolgens Krabbendijke, Kruiningen-Yerseke en Kapelle-Biezelinge, die ik
allemaal de laatste jaren een keer gedaan heb.
Sindsdien kan ik ze ook in de juiste volgorde onthouden;
daarvoor moet je er
geweest zijn..
Hee, grappig, in het pampier dat ik
zit te lezen (wanneer ga
ik eens met een tablet werken!) hebben ze het ook over de drie K’s.
Maar daar gaat
het om de voordelen van samenvoegingen en fusies, en die zijn dan:
kosten,
kwetsbaarheid en kwaliteit. Vermindering van de eerste twee, mag ik dan
hopen,
en verbetering van de laatste. Maar ammehoela, meestal pakt het
andersom uit. Fusies
bieden alleen voordeel voor de adviesbureaux die ze begeleiden, dat is
mijn
stellige overtuiging.
Waarom was ik ook alweer in de OR
gaan zitten? Omdat er
een vacature was, en omdat iemand het
moest doen. En omdat je zo nu en dan iets nieuws moet aanvatten, ook op
een
leeftijd dat je een vaag verlangen begint te ontwikkelen naar achter de
gerania
zitten. En omdat ik al veertig jaar in mijn successieve werkringen op
de OR’en
loop te kankeren, dat ze onvoldoende doen. Laat ik dan maar eens de
stuurman
zijn die niet aan de wal blijft staan!
Kankeren op de OR, behalve dan bij
dat wonderlijke
detacheringsbureau waarover ik het nog vaak heb in deze
kolommen. Die foute directeur
hield er natuurlijk geen OR op na. Hij wilde alles zelf beslissen, en
heeft de
toko dan ook helemaal in z’n
eentje naar
de verdommenis geholpen.
Ik had jarenlang niets meer over hem gehoord en ging ervan uit dat hij dood was. Maar kort geleden wees een ex-collega me op een recente foto van hem op Twitter, waar ik me maar niet heb geschaard onder zijn drietal volgers. De schurk is niet alleen springlevend, maar ziet er ook veel te goed uit: een vlezig, paffig gelaat, met welvaartsblosjes en de verfijnde glimlach van de levensgenieter. Hij zal zich het zich allemaal wel goed laten smaken, van de pensioenpremie die hij van ons gestolen heeft. En geen plasproblemen hebben. Onrecht alom. Ik geloof dat ik toch liever een foto had gezien van een hologige ouwe stumper.
Hoewel Veere mijn hoofddoel is, wil ik toch eerst even naar
Vlissingen. Maar daar beland je aan het eind van de spoorbaan bij een
kille haven,
een sluis en een dijk, waarover je een klein halfuur moet lopen naar
het
centrum. Ik heb er geen zin in en tijd voor, en stap een halte eerder
uit: bij
Vlissingen-Souburg, waaraan ik tot dusverre altijd voorbij ben gereden.
Daarbij zet ik dan voet op Nederlands
meest westelijke
gelegen spoorwegperron, als je goed op de kaart kijkt, al scheelt het
maar
enkele decameters met dat van Vlissingen-zonder-meer.
Vlissingen-Souburg is dus
het meest westerste station van dit land. Het doet er niet toe, het is
maar een
weetje, maar ik zet zulke puntjes toch graag op de i.
Verder is er erg weinig bijzonders
aan dit forensenstation
met perrons in bajonetligging, zoals dat heet (schuin tegenover elkaar,
bedoelen ze dan, aan weerszijden van een overweg). Het stationsgebouw
zullen we
maar niet nomineren voor een architectuurprijs.
Ik stap Oost-Souburg binnen, al had
ik net zo goed
het
kanaal kunnen oversteken naar West-Souburg. Souburg was ooit een los
dorp
tussen Middelburg en Vlissingen, maar is nu ingelijfd bij de
agglomeratie die
de twee grootste Zeeuwse steden vormen. Je hebt er alles wat je meestal
in een dorp hebt: kerk, molen, winkelstraat… , maar het heeft niet echt
iets aparts. Dacht
ik, totdat ik de grote ringwalburg zie uit de Karolingische tijd, toen
de
jaartallen nog met drie cijfers geschreven werden.
Een burg is nog geen burcht. Het is
een stuk weiland binnen
een volmaakt ronde aarden wal met een diameter van 150 meter. Hij is
nog een
maatje groter dan de Hunnenschans
bij Uddel, waar ik van de zomer was. De burg
van Souburg wordt nu gebruikt als evenemententerrein. Maar als er geen
evenement is, is het voormalige defensiewerk wel een kale bedoening.
Kinderen
willen er ook niet spelen, op deze kille, waaierige morgen.
In het dorpshart van Oost-Souburg staat een standbeeld van Pieter Louwerse (1840-1908) die hier geboren is. Verder staat er niets over hem vermeld, alsof louter ergens geboren zijn al genoeg is voor een standbeeld. Maar het is wel zo, weet ik toevallig, dat Louwerse de tekstdichter is van klassiekers als ‘Waar de blanke top der duinen’ en ‘Op de grote stille heide’.
Ik loop terug naar het station, neem de trein naar
Middelburg, en ga daar wat eten in de stationsrestauratie, een fenomeen
dat alleen
in de uithoeken van het land nog bestaat.
Daarna neem ik bus 54 die eens per
uur de acht kilometer
naar Veere overbrugt – althans: tot half acht in de avond; daarna wordt
het:
fietsen. Ik zit met maar één medepassagier in een grote streekbus voor
40
personen. Het zuinige kleine-busjesdenken is nog niet doorgedrongen tot
Walcheren.
De reden dat ik naar Veere wil, is
dezelfde die me laatst
bracht in Thorn:
ik ben er ‘s zomers
een paar keer geweest, en wil weten hoe zo’n toeristenplaats eruit ziet
in de
donkerste dagen van het jaar.
De bus rijdt een rondje langs de ruim
anderhalfduizend
inwoners tellende stad en keert vervolgens terug naar de Zeeuwse
hoofdstad,
waarbij hij op de terugweg het nieuwbouwwijkje van Veere meeneemt. Ik
stap uit
bij de wal.
Er is iets aan de hand.
Verkeersregelaars zijn op de been,
en delen van het stadje zijn met hekken afgezet. Er heerst gespannen
afwachting. Daar in de verte nadert al iets. Nou, nou, ik val met mijn
neus in
de boter! Een tractor trekt een boerenkar voort
met daarop een elftal sportief geklede jongetjes van een
jaar of 12. ´Niets
meer aan te doen, Veere kampioen´, scanderen zij. Trotse vaders leggen
het
tafereel vast op video en rennen met de kar mee.
Kampioen, nu al? Herfstkampioen of
periodekampioen, dan toch
hooguit. Of staan ze nu al zo veel punten voor, dat de tweede
competitiehelft
nog slechts een formaliteit is? Kranig gedaan, jongens!
Maar de wegafzetting is er niet
alleen voor deze
triomftocht. Er blijkt ook een ‘adventsmarkt’ te zijn in de kerk, en
een
kerstmarkt op de Markt. Dit is toch niet te geloven, zeg. In de zomer
van 2011
was ik voor het laatst op Walcheren,
omdat de strippenkaart er toen werd
afgeschaft. Toen viel er in Veere niet te fotograferen, omdat er
drukbekeken boerenoptochten
waren met aangeklede mensen in sjezen met paarden ervoor. Dan denk je:
ik kom
een keer terug op een rustige winterdag, en dan dit! Of is er elk
weekend wel
wat folkloristisch te doen in Veere, en is het daarmee de pendant
van Almelo?
In een klein, popperig straatje
achter de kerk staan pijlen
naar weer een andere kerstmarkt bij een winkeltje op de wallen. Veel
kleine witte
dennenbomen zijn er te koop;
zilversparren
of witgeschilderd, zeg het maar! In het krappe zaakje staan zo’n 30 man
opgepropt, elkaar druk sorry-end op de tenen te trappen. Weg van hier!
Naar de adventsmarkt in de kerk ga ik
straks nog wel even
kijken op de terugweg, ter verhoging van de anti-kerstsfeer die altijd
rond
deze tijd heerst op mijn sijt. Maar er zal niets meer van komen, ik zal
straks te
lang in museum De Schotse Huizen blijven hangen.
Ik heb vroeger, als kind met een kalenderfascinatie, wel eens een adventskalender gehad: elke dag met opgewonden vingers een luikje openpeuteren, en dan nauwelijks kunnen wachten tot de volgende dag. Tegenwoordig heb je een advents-krasloterij, waarbij je elke dag mag krassen, en op kerstavond altijd net een fruitsymbool te kort komt om een ton te kunnen incasseren als vette kerstbonus.
Overal in de stad staat naast elke
voordeur een kleine
kerstboom op de stoep. Het plaatsen van zo’n boom is verplicht in
Veere.
Nalatigheid in dezen wordt bestraft met 12 maanden sociale uitsluiting.
De kerstmarkt op de Markt is affreus.
De mensen zijn
allemaal heel raar aangekleed, met klederdrachten die absoluut niet
Zeeuws
aandoen. Een straatzanger staat met verroeste strot een lied te
gorgelen, en
daarbij op een gitaar te kleunen; zo iemand die niet kan zingen maar
het toch
doet, in het openbaar. Als ik passeer, is hij doende, Lenny Kuhrs
Troubadour te
vermoorden.
Even verder staat een blaasorkest
verschrikkelijk vals te
hoempajen. Aan enthousiasme ontbreekt het niet. Maar iemand moest deze
lieden
er toch met tact op wijzen dat ze beter bij les één in het muziekboek
konden beginnen.
Pas na thuiskomst lees ik op Internet dat dit een Dickensiaanse markt was, en dat verklaart de uitmonstering van sommige mensen hier. Vooruit maar, ik fotografeer er wel omheen. Veere blijft een prachtige monumentenstad, met één geregistreerd rijksmonument op twaalf inwoners, waarmee het zelfs Zierikzee nog overtreft. Ik vergeet de kerstmarkt. Laat ik blij zijn dat ik hier zo´n mooie winterwandeling kan maken, en (nog) niet in een ziekenhuisbed naar het plafond lig te staren!
Een
van de indrukwekkendste gebouwen is de plompe, bonkige
Grote Kerk (op de foto boven dit artikel), geteisterd door de tijden;
in de Napoleontische tijd was het
kazerne en paardenstal. Een tegenhanger ervan in frêle schoonheid is
het
stadhuis met het ranke torentje, dat 47 klokken telt van een halve ton
elk. Een
ander highlight is de Campveerse toren (helemaal links op de
panoramafoto hier meteen onder), die al eeuwenlang tevens herberg is,
of zo men wil: een auberge.
Panorama Mesdag had net zo goed in
Veere kunnen staan. Op de
Kaai schiet je prachtige panoramafoto´s. Het is er druk met wandelaars.
‘Ik ben
hier nog jaren havenmeester geweest´, hoor ik een struise vrouw zeggen.
`Toen
moest ik ook de bruggen openen. Met de hand, ging dat. Ik had een
loodgordel
om, anders had ik hem nooit meer dicht gekregen’.
Veere heette ooit Campvere en
ontleent – heb ik dat de
vorige keer al niet verteld? – zijn naam aan de veerpont naar
Kamperland die er
ooit vertrok. Die vertrekt tegenwoordig in de zomer nog steeds.
Afgelopen
augustus stond ik aan de overkant van het Veerse Meer, in Noord-Beveland. Maar
dat was de tweede versie van dat eiland. De eerste verdween rond 1530
met man
en muis in de golven.
Vanaf de 15e eeuw was
Veere een welvarende handels-
en havenstad. In de 19e eeuw streek er een kunstenaarskolonie
neer, net als in Domburg.
In 1961 verloor Veere zijn verbinding met open zee, en daarmee ook zijn
schilders, die graag vissersboten vastlegden. Tegenwoordig is Veere een
gewilde
pleisterplaats voor watersporters. Daaronder vast veel Duitsers, die
hier, net
als op Noord-Beveland, soms in hun eigen taal
worden aangesproken. De jachthaven wordt zowaar nog even beschenen
door een miezerig zonnetje dat zijn stralen door de wolken laat
sijpelen, op de
valreep van een korte middag.
Een Dickens-markt is in Veere misschien meer op zijn plaats dan waar ook in dit land. Veere is de meest Britse plaats van Nederland. Vanaf de 16e eeuw werd er veel handel gedreven met Schotland. Medio die eeuw ontstond hier een complete Schotse exclave, een stukje Brittannië in Zeeland. De Schotse kolonie had eigen rechtspraak, een eigen bestuur. Ze waren vrijgesteld van accijns op alcoholische drank en zullen zich dus wel een slag in de rondte gezopen hebben. Veere was verder de eerste stad in Nederland waar tabak werd verbouwd; dé plaats, al met al, voor het goede leven, met veel genotsmiddelen.
Aan de Kaai staan de Schotse huizen Het Lammeken en De Struijs.
Die bieden tegenwoordig Museum De
Schotse Huizen een dak boven het hoofd. Ik
loop er even binnen, voor nog een uurtje. Het museum is gewijd aan de
geschiedenis van Veere en de relatie van de stad met het land der
kilten en
doedelzakken. Nee, ik begin niet over zuinigheid.
Het gebouw zelf is ook wat schots: de vloeren lopen er een beetje scheef; dat is de charme van zulke oude huizen. De trots van het museum is de verzameling stadhuisbeelden. 500 jaar oud zijn ze. Tot de jaren 30 sierden zij de stadhuisgevel, totdat ze verweerd waren door de zilte zeelucht, afgedankt werden en in een kelder terechtkwamen. Nu staan ze gerestaureerd te pronk in de grootste zaal van het museum.
Verder staat er een arrenslee waar je
gewoon in mag gaan
zitten. ‘Bent u op zoek naar een originele kerstkaart? Zet uzelf op de
foto in
de arreslee [sic]’ KREUNN! Geef mij dan maar een Midwintergroet.
Momenteel loopt in De Schotse Huizen
de tentoonstelling ‘Op
reis’, over de mobiliteit in Zeeland. Die was tot de Deltawerken altijd
erg
problematisch (schreef ik ook vorige keer al). Voor het kleinste reisje
moest
je een dag uittrekken. Na een korte rit met de stoomtram stond je
altijd weer
aan het water.
Na aanleg van alle deltadijken kwamen
de Zeeuwen wat
gemakkelijker van hun eiland. Maar een schoolreisje of bejaardenuitje
naar
Antwerpen of helemaal naar het Rotterdamse Blijdorp bleef toch een
belevenis,
zoals blijkt uit de zwartwitfilms die hier vertoond worden. Zeeuwse
bejaarde
vrouwen, compleet met oorijzers en alles, uitgelaten op een schommel of
wip in
een speeltuin; misschien voor het eerst van hun leven van hun
geboorte-eiland
af.
De 40-persoons taxi waarmee ik hier
ben gekomen, had in 1925
een iets bescheidener voorganger. Ook toen werd al een busdienst
Middelburg-Veere
onderhouden; als overal volgde de bus de stoomtram op.
Maar haalt die buslijn zijn
eeuwfeest? Als ik in het vroege
donker in een abri sta voor de bus terug, spreek ik een vrouw die hier
zaterdags altijd in een winkel werkt. ‘Ja, de bus op zaterdag is nou
weer voor
een jaartje gered; morgen gaat de nieuwe dienstregeling in. Maar ik zie
hem nog
wel eens opgeheven worden, of omgezet in een belbus. Zeker in het
weekend zit
er hier nooit een sterveling in de bus’.
Haar woorden worden onmiddellijk
gelogenstraft, want uit
alle hoeken en gaten verschijnen nu ineens kerstmarktbezoekers die zich
in de onverlichte
abri proppen, schimmen in het donker. Beetje inschikken, zodat iedereen
droog
blijft; het is ook nog gaan
plenzen.
‘Nou, nou, die chauffeur schrikt zich een ongeluk straks, als hij deze
menigte
ziet!’
Een bejaarde man zegt tegen niemand
in het bijzonder: ‘Ik
vond hem wel mooi, die kerstmarkt. Ik kom helemaal uit Purmerend, met
de trein.
Ik dacht, laat ik na 40 jaar weer eens naar Veere gaan, zo lang niet
geweest…’
‘Purmerend, dat is een end’, zegt een ander. ‘Dan bent u zeker wel erg
laat
thuis, vanavond?’
‘Ja, dat wel, dat wel. Maar de trein brengt me er wel. En er wacht
thuis
niemand op me. Nee, er wacht niemand meer op me, ’s avonds, thuis,
sinds mijn
vrouw van de zomer overleden is’.
Daar nu niemand meer iets weet te zeggen, blijft zijn mededeling in de lucht hangen, loodzwaar, in het duister van de abri. Gelukkig verschijnt nu de bus.
Treinreis terug in het donker,
gelukkig met stapels lectuur.
Daar ook bij mij thuis niemand klaagt als ik de sleutel
te laat in het slot steek, onderbreek ik de
reis in Bergen op Zoom voor een diner bij de Teerpot, of de Teerkelder,
of de
Teerling, of Teer en Veren; ik weet het niet meer, iets met teer,
vreemde naam,
maar prima restaurant.
In Bergen
op Zoom is het 365 dagen per jaar carnaval,
schreef ik een keer, en dat is ook vanavond niet anders. Op de Markt is
een
schaatsbaan aangelegd en er klinkt betere hoempamuziek dan in
Veere.
Op de terugweg moet ik weer
overstappen, maar deze keer kost
het me geen kwartier doch slechts 5 minuten; een ondoorgrondelijke
stremmingsdienstregeling.
En volgens een autorijdende kennis
die ik vertelde over dit
reisje, is Bergen op Zoom ook nog óm, als je naar Zeeland gaat. Ja, dat
mag wel
zo wezen, maar het spoor loopt nu eenmaal zo, en ik pik die stad altijd
graag even
mee.
Oh ja, dat ziekenhuisbezoek waarover
ik het had, heeft
inmiddels plaatsgevonden. Ik ben er genadig afgekomen. Ik mag het nog
een half
jaar met medicijnen proberen. Die operatie gaat voorlopig niet door. Ik
was hem
in Zeeland ook al bijna vergeten. Maar ik zal altijd aan die niet
plaatsgevonden ingreep terugdenken, als ik dit stukje later overlees.
Frans Mensonides
24 december 2014
Er geweest: zaterdag 13 december 2014
Stadhuis Bergen op Zoom
© Frans Mensonides, Leiden, 2014