Maar mogen en willen zijn echt twee heel verschillende
dingen. Voorlopig verplaats ik me zo veel mogelijk op de fiets: gezonde inspanning
in de frisse buitenlucht, in plaats van met een benauwend mondkapje, dat
slechts symbolische waarde heeft, in bus of trein zitten.
Hieronder een verslag van de eerste 1½ week elektrisch
fietsen: een paar ritten om het te proberen, een paar ritten om ergens te
komen, maar ook veel fotoritjes in de Kop van Zuid-Holland.
Dit groeiartikel is een voortzetting van mijn coronatrilogie
(die nu dus een corona-tetralogie is). In maart zette ik noodgedwongen
voorlopig een streep onder mijn lange reeks OV-reisverhalen in de rubriek De
digitale reiziger.
In ‘Liefs in tijden van corona’ en ‘Singelpark Leiden in
50 foto’s’ wandelde ik tijdens de intelligente lockdown (door mij in dat stukje
hardnekkig ‘quarantaine’ genoemd) binnen een straal van niet veel meer dan 3
kilometer van mijn huis in de Fortuinwijk in Leiden. Daarna kwam ‘Uitjes en
zure bommen’, waarin ik de wandelschoenen verruilde voor de OV-fiets en mijn
actieradius vergrootte tot een kilometer of 10.
En nu dus de e-bike.
Noordwijk aan Zee, met Koningin Wilhelmina op de naar haar
genoemde boulevard
De elektrische fietsen zijn niet meer aan te slepen sinds
het uitbreken van de coronacrisis. Duizenden per week worden er verkocht. Er
rijden er nu 3 à 4 miljoen rond in Nederland, naast zo’n 18 miljoen
ongemotoriseerde fietsen.
Maar even ter voorkoming van misverstanden, voor de mensen
die nog nooit op een e-bike gezeten hebben: je moet nog steeds zelf trappen.
Het is geen brommer. Vandaar mijn opmerking over gezonde lichaamsbeweging.
Wel ondersteunt de elektromotor al je trapbewegingen.
Daardoor haal je op een elektrische fiets met dezelfde inspanning dik 1½ keer
de snelheid die je zou bereiken op een fiets zonder motor.
Met zo´n fiets spuit je als eerste weg bij een stoplicht,
net als mijn tante en oom uit Hoogezand indertijd in de 60’s met hun DAF’je. Je
moet oppassen dat die fiets er niet zonder berijder vandoor rijdt.
Zonder buiten adem te raken haalt de e-fietser een constante
snelheid van 20 à 25 km per uur. Al is het niet overal verstandig om zo hard te
rijden. In binnensteden en in woonwijken is het raadzaam om zo nu en dan eens
in de remmen te knijpen.
Natuurlijk zijn er ook hinderpalen op de weg: rode
verkeerslichten en bruggen die open zijn. Toch kan ik op mijn nieuwe
snelheidsmonster zonder veel inspanning een gemiddelde snelheid bereiken van 18
km/uur. Op zo’n zwaar lopende OV-fiets kwam ik zelden verder dan een armzalige
12, en dan moest ik me helemaal lens trappen.
Die eerste juli eerst maar eens de gebruiksaanwijzing lezen.
En dan snel een proefritje. Ik dacht mijn aanwinst uit te proberen met een blokje
om door de stad. Maar net op tijd bedacht ik dat ik veiligheidshalve beter kon gaan
oefenen op buitenwegen met lange, rechte fietspaden, zonder zijstraten waar van
alles uit kan komen.
Ik nam de N206, zag al snel het bord naderen dat de bebouwde
kom van Katwijk aanduidde, en kon nog geen 3 kwartier na vertrek ‘Thalassa,
thalassa!’ roepen (De Zee, de zee, betekent dat).
Verder door het duinlandschap richting Noordwijk. Die duinen
zijn daar erg geaccidenteerd, en vormen een stevige uitdaging voor een fietser
op een doorsnee-rijwiel. Maar met die hulpmotor heb ik nauwelijks het idee dat
ik klim; het gaat als vanzelf. En dan let ik maar niet op racefietsers die nog
veel harder gaan dan ik en me voorbij zoeven. Die mensen, die zíén helemaal
niks. Ze zullen ook nooit afstappen voor een foto.
Noordwijk aan Zee; Vuurtoren(plein).
Van Noordwijk naar Noordwijkerhout – dat onlangs bij de
gemeente Noordwijk is ingelijfd – is ook maar een zuchtje.
Zo’n jaar of 15 geleden kwam ik vrijwel elke zondagmiddag in
dit dorp in de Bollenstreek voor een bezoek aan mijn broer Sjoerd. Hij verbleef
toen in Sint Bavo, een grote zorginstelling in een groot park. Bavo is nu
verhuisd of gefuseerd of van de aardbodem verdwenen; het hoofdgebouw staat er
onttakeld bij. Op het landgoed eromheen komen luxueuze woningen.
Ik nam altijd bus 57 van Connexxion, die me trakteerde op
een uitgebreide sightseeing in de streek. Die bus rondde vrijwel elke
straathoek in Oegstgeest, Voorhout en Noordwijkerhout. Dat is onder Arriva nog
steeds zo.
Een rit van mijn voordeur tot die van Sint Bavo duurde daardoor,
met overstappen, al gauw 70 minuten; wel pittig voor een afstand van slechts 18
km via de kortste weg. Een uitdaging om deze eerste fietsmiddag te besluiten.
Zou ik nu sneller thuis kunnen komen dan in die 70 minuten, en zodoende de bus verslaan?
Ik ga het proberen, laat het fotograferen maar even achterwege, en meldt ergens
hieronder of het me gelukt is.
Huize ‘In de Wereldt is veel Gevaer’ aan de Vliet in
Voorburg dateert van MDCCXC ofwel 1790. De 17e-eeuwse voorganger daarvan droeg
al diezelfde lange naam, die vast en zeker dubbelzinnig bedoeld is. Hij slaat
zowel op de gevaarlijke plaats die onze wereld is, als op het drukke
botenverkeer op de Vliet.
Ook in de wereld van elektrische fietsen heerst veel gevaer.
Er gebeuren nogal eens brokken met die dingen, vaak bereden door
niet-de-jongsten-meer.
Vrijwel iedereen aan wie ik vertelde dat ik een e-bike
gekocht had, kwam wel op de proppen met een verhaal over een kennis of
familielid die een ernstig ongeval had gehad met zo’n fiets. Liefst was die
persoon daarbij zwaar gewond en / of blijvend invalide geraakt. Die verhalen
beloofden niet veel goeds.
Ook kreeg ik van meerdere zijden het advies om een valhelm
aan te schaffen (en die ook op te zetten tijdens het fietsen). Dat heb ik
gedaan. Die ene keer dat ik in Zoetermeer een selfie maakte, zag ik op dat
moment pas dat ik de helm achterstevoren droeg. Onderweg zal ook niemand je
daar eens op wijzen.
Ook heb ik een achteruitkijkspiegel op mijn stuur
gemonteerd. Na een uur prutsen en afstellen had ik het eindelijk voor elkaar
dat ik in die spiegel de weg achter me kon zien, wat toch de kwintessens is van
zo’n ding.
Het vereist wel oplettendheid en opperste concentratie,
rijden op een e-fiets. In het begin had ik wel om de 10 kilometer een
schrikmoment: er kwam bijvoorbeeld ineens een auto uit een zijstraat stuiven of
ik reed achteloos op de rijbaan voor automobielen in plaats van het fietspad. De
laatste dagen wordt het wat minder. Ofwel ik ben al gewend aan die hoge-snelheidsfiets,
ofwel ik schrik helemaal nergens meer van; ik weet het niet.
Soms is het oeps-moment te wijten aan mijn eigen
klunzigheid, zoals die ene keer dat ik weg wilde rijden terwijl mijn fiets nog met
het kettingslot vastgeketend stond aan een dikke boom. Of die andere keer dat
ik boodschappen had gedaan en die op een druk kruispunt ineens op het plaveisel
belandden. Onder mijn snelbinders vandaan geleden. Ik heb inmiddels fietstassen
aangeschaft.
Opvallend vaak kom ik echter in moeilijkheden door het
gekluns van anderen. Ik heb nu al gemerkt dat je vooral moet uitkijken voor
tamelijk jonge en heel oude medeweggebruikers, die vaak volkomen onberekenbaar
zijn. Hetzelfde geldt voor ouders met kleine kinderen. Die leven in een ondoordringbare
bubbel. Ze letten alleen op hun kroost, en verder nergens op. Ze sluiten zich
helemaal van de werkelijkheid af, en leven in de microkosmos van hun eigen
gezinnetje. Dat valt me trouwens vaker op, niet alleen op het fietspad.
Het tot nu ergste schrikmoment deed zich voor met die 2
puberjongens die zwaar slingerend reden op een smal tweerichtingsfietspad.
Onder het rijden waren ze elkaar voor de lol aan het slaan en schoppen. In mijn
poging, ze te ontwijken, miste ik op een decimeter een randdebiel op een
pedelec. Dat is een elektrische turbofiets, de overtreffende trap van de
e-bike, waarmee je 45 km/uur kan (en dat dan natuurlijk overal moet rijden, ook).
Die vele ongevallen met e-bikes komen echter niet zozeer
door de snelheid (‘is gebleken uit onderzoekingen’ moet je er dan altijd
achteraan zeggen, ten teken dat je het niet allemaal zelf verzint). De meeste brokken
ontstaan bij het op- en afstappen en bij het inhalen.
Dat laatste hóéft natuurlijk niet, al is het wel
verleidelijk als je achter iemand zit die als een slak voortkruipt op een
gewone fiets, een conventioneel stuk oudroest. Zulke ingehaalden zie je
doorgaans bij het eerstvolgende verkeerslicht weer terug. Wat het op- en afstappen
betreft: ik heb een fiets met lage opstap – wat een eufemisme is voor een
damesfiets, maar dat moet dan maar.
‘Zo ik iets ben, ben ik Voorburger’, zo heb ik Louis
Couperus een keer misgequoot. Hoe je levensweg ook loopt, je geboortedorp blijft altijd je
geboortedorp. Ik woonde er slechts van de wieg tot en met de kleuterschool; tot
kort na de te vroege dood van mijn vader. Maar het blijft mijn dorp.
Meer over mijn Voorburg-sentimenten HIER en HIER. Deze keer
lette ik speciaal op de beelden.
Dit bijvoorbeeld, Huiselijk geluk van Tom Ordóly, staat al langs
de Broekslootkade sinds 1959. Hoe vaak zou het precies net zo samengestelde gezin
waarvan ik toen deel uitmaakte, er langs gekomen zijn? Waarom zie ik dit beeld
in 2020 pas voor het eerst?
Wenende vrouw, Sybille, Albert Termote (1957), bij de ingang
van de Oosterbegraafplaats aan de Rodelaan.
Nog een gezin (helaas beklad). Rudi Rooijakkers, Het gezin (1954), Van Lodensteijnstraat
Maria Gobius, Lezende kinderen. Potgieterlaan.
Als
je dit beeld vluchtig bekijkt in het voorbijgaan, lijkt het net of die
kinderen staan te appen. Maar dat zou een anachronisme zijn bij dit
beeld uit 1953
Dezelfde Marian Gobius hieuw in 1983 haar bijna-naamgenoot Prinses Marianne (1810-1883). De prinses kreeg een ereplek bij de kerk. Marianne, de zus van koning Willem II, was het buitenbeentje der Oranje’s. Ze werd door haar familie verfoeid omdat ze in Voorburg in concubinaat leefde met haar koetsier. Maar bij de dorpelingen kon ze niet kapot.
Antony Winkler Prins kwam oorspronkelijk uit Groningen, maar
sleet zijn levenswinter in Voorburg. Hij schreef en redigeerde encyclopedieën
(een soort Wikipedia’s in boekvorm).
Een beeld van Guido Sprenkels (2008). Het
staat op de hoek van de Prins Bernhardlaan en de Laan van Nieuw Oosteinde.
Wijzer, Zhi Zhen (1989), bij het station en Hofwijck.
Dit terzijde. Te paard nu! Op naar het volgende dorp!
Even een boodschap doen in het Stadshart. En een beetje
rondtoeren op de terugweg.
Zoetermeer heeft met grote broer Den Haag (en dus met
Voorburg) gemeen dat het feitelijk een dorp is. In 1960 telde het nog geen
10.000 inwoners en bestond het uit niet veel meer dan de lange Dorpsstraat, die
nu een substantiële bijdrage levert aan de monumentenlijst.
In 1962 werd Zoetermeer uitgeroepen tot de groeikern die de
overbevolking van Den Haag moest opvangen. Tegenwoordig telt het 140.000
inwoners en is het de 3e stad van Zuid-Holland (of eigenlijk: het 2e dorp).
Het gevaarte op deze foto hoort bij wintersportcentrum Snowworld.
Zoetermeer kan bogen op de grootste, hoogste en steilste indoor-skipiste van
Europa. Hij overbrugt een hoogteverschil van maar liefst 65 meter. Het geval is
in die vlakke polders binnen een straal van 10 km overal te zien en detoneert
hier evenzeer als een poldergemaal zou doen in Tirol. Een dagje skiën kost
46,50 euro. Voor dat bedrag vlieg je toch bijna naar Innsbruck?
Er zijn de laatste jaren heel wat fietspaden bijgekomen in
de polders van Zuid-Holland Noord. En het is een flinke tijd geleden dat ik daar
regelmatig fietste. Overal word ik verrast door nieuwe fietsverbindingen.
Bijvoorbeeld die van Zoetermeer naar Voorschoten, langs de Zoetermeerse Meerpolder,
de Vliet over en via de Kniplaan. Echt een shortcut; kilometers korter dan de
route via Leiden, en met adembenemende vergezichten op grazige weiden en
bomenrijen aan de kim.
Zondag 5 juli op bezoek bij Sjoerd, die nu woont in een
tehuis in de Haagse wijk Bohemen. Hij heeft daar 3 maanden lang opgehokt
gezeten wegens corona-dreiging, en mocht geen bezoek ontvangen. Nu mag dat wel,
op afspraak, en met inachtneming van de 1½-meter-maatregelen.
Het is de hele julimaand tot nu toe dramatisch slecht weer
geweest, met keiharde ZW-wind en 3 compleet verregende dagen, zaterdag 3, woensdag
8, en donderdag 9, waarop ik de fiets maar heb laten staan.
Maar deze zondag is het droog. Van Leiden ZW naar Den Haag
ZW, ook in zuidwestelijke richting, tegen een stevige Zuidwester in. Nu heb ik
echt het gevoel dat ik onderweg ben, nu de wind om mijn helm giert.
Twee dingen vallen me op. Eén: met een e-bike rijd je net zo
makkelijk tegen de wind in als met de wind mee. De slogan van een e-bikemerk klopt:
Altijd wind mee! Het verschil is dat bij tegenwind de motor 2 keer zo veel
stroom verbruikt. De energie moet érgens vandaan komen.
Ik heb de beschikking over 5 elektrische ‘ondersteuningsniveaus’
en daarnaast nog 7 mechanische versnellingen. Bij het laagste
ondersteuningsniveau biedt de fiets ondersteuning tot een snelheid van 15
km/uur, en bij het hoogste tot 25 km/uur. Harder kan wel, maar dan zul je dat
op eigen kracht moeten doen, of met wind mee heuvelaf.
Het tweede dat me opvalt: van de harde wind heb je pas echt
last als je hem opzij hebt. Op de Horstlaan tussen Voorschoten en Wassenaar,
langs open vlakten, waai ik bijna van de weg weg.
Wat kilometers verder zoek ik de beschutting op van het
Haagse Bos en slalom tussen de afgewaaide takken door; wat een zomer! Daarna in
de stad van stoplicht naar stoplicht. Ze zouden een Groene Golf moeten introduceren
voor e-bikes. Of hebben ze die al op de Schenkkade, waar op de terugweg iedere
keer het licht net op groen springt bij mijn nadering? Kan ook toeval zijn.
Hazerswoude-Dorp
Hazerswoude bestaat uit 2 losse dorpen: Hazerswoude-Rijndijk
langs de rivier (zie ‘Uitjes’) en kilometers verderop Hazerswoude-Dorp, midden
in de polders. De weg die beide dorpen verbindt, heet de Gemeneweg. Ergens
halverwege kun je linksaf slaan, een polderweggetje op, de Galgweg. Een eindje
verder bereik je dan het Spookverlaat, even buiten Alphen aan den Rijn, een vogelrijk
natuurgebiedje bij enkele plassen.
Vanwaar die lugubere namen? De Gemeneweg heet vermoedelijk
zo omdat het de gemeenschappelijke weg is van die 2 dorpen; de Galglaan vast en
zeker omdat er vroeger zo’n executiewerktuig heeft gestaan; ik heb het niet
kunnen vinden.
Maar het Spookverlaat heet zo omdat het er zou spoken. Een
verlaat is overigens niets anders dan een sluis; het heeft niets te maken met
verlatenheid.
Volgens een verhaal dat ik las, probeerde hier ooit op
een zoele zaterdagavond een deerne zich haar hitsige minnaar van het lijf te
houden, die nog heel wat stappen verder wilde gaan dan tongzoenen. Bij de
worsteling raakte de jongeman in het water en verzoop jammerlijk, daar hij geen
zwemdiploma kon tonen. Elke zaterdagavond roept hij nu nog vanuit het water om
zijn geliefde.
In mijn vroegere fietsjaren, voordat ik De digitale reiziger
werd, kwam ik vaak in deze omgeving. Gek dat ik toen nooit iets gehoord of
gelezen heb over die legende. Het is volgens mij net zo’n eeuwenoude, in de 21ste
eeuw bedachte sage als die van de reus Bunckman in Voorthuizen.
Het is niet op een zoele zomerzaterdagavond dat ik hier
afstap, maar op een chagrijnige, kille dinsdagnamiddag. Als het hier vandaag al
spookt, doen vooral de weersomstandigheden dat. Een zonnetje kan er echt niet
af.
Wat een scheve panoramafoto lijkt, is in werkelijkheid het
uitzicht door het kijkgat van de vogelkijkhut.
Die koeien houden geeneens 1½ meter afstand, hoewel ze toch ruimte genoeg
hebben.
Landgoed Voorlinden buiten Wassenaar, aan de rand van
Meijendel. Het herbergt een gloednieuw museum vol moderne kunst, geen moderne
flauwekul, maar echt leuke, inventieve moderne kunst. Meer erover op FHM’s.
En dan nu het al
eerder aangekondigde vergelijkende onderzoek: de e-bike tegen het openbaar
vervoer. Tegen een bus kun je vanzelfsprekend niet op fietsen, laat staan tegen
een trein. Toch deed ik over mijn fietsrit naar Den Haag ZW exact even lang als
met het openbaar vervoer: 5 kwartier.
Met het OV leiden er
2 wegen naar Bohemen. Ik kan de bus nemen naar Leiden Centraal, daar de trein
naar Den Haag Centraal en daar Randstadrail naar het Savornin Lohmanplein. Of
ik neem bij mij in de buurt bus 45 en stap bij Leidschendam-Voorburg over op
Randstadrail. In beide gevallen ben ik 1:15 uur kwijt, en dan mag er niet veel
misgaan.
Hieronder een paar e-fietsritten
die ik de afgelopen weken gemaakt heb om ergens te komen (geen
foto-toertochtjes, dus). Per rit de tijd die ik er met de fiets over deed, en
hoe lang ik er per OV over gedaan zou hebben (volgens de reisplanner 9292.nl).
Reis van Leiden ZW naar: |
Kms |
Reistijd OV |
Reistijd |
Zoeterwoude Rijndijk Rijneke
Boulevard |
6 |
0:40 |
0:20 |
Oegstgeest Lange Voort |
6 |
0:45 |
0:20 |
Voorburg Oosterbegraafplaats |
12 |
0:45 |
0:40 |
Zoetermeer Stadshart |
12 |
0:45 |
0:40 |
Wassenaar Voorlinden |
14 |
1:25 |
0:45 |
Terugrit van Noordwijkerhout naar
huis |
18 |
1:10 |
1:00 |
Den Haag Bohemen |
22 |
1:15 |
1:15 |
De conclusie is duidelijk:
bij ritten tot ca. 20 km reis ik op de elektrische fiets sneller dan ‘met dat supertrage OV in Zuid-Holland Noord en
de Metropoolregio’, zoals ik schreef in een van de corona-stukken.
Waaraan ik toevoegde:
‘Ik ben altijd een OV-voorvechter en -hobbyist geweest. Maar nuchter en
realistisch geredeneerd moet je zulke afgrijselijk slechte OV-verbindingen
gewoonweg helemaal niet gebruiken. Gewoon gezond op de fiets; frisse,
virusvrije buitenlucht inademen en werken aan je conditie, in plaats van je in
het OV op je luie kont wild te zitten ergeren’.
Misschien dat ik
november wel anders piep, maar de eerstkomende maanden zal ik in de regio de
fiets vaker gebruiken dan de bus. Ik behoor daarmee tot degenen die het OV in
ieder geval gedeeltelijk de rug hebben toegekeerd.
Deze week maakten de
OV-bedrijven bekend dat het aantal check-ins in heel Nederland op 45% zat van
het niveau van vorig jaar om deze tijd. Blijkbaar scoort het stads- en
streekvervoer in de regio Leiden / Den Haag dan nog beroerder dan elders, want
ik zie vanaf mijn fiets alleen maar vrijwel lege bussen rijden.
Ik ben benieuwd wat de
OV-sector gaat ondernemen om met deze crisis om te gaan - anders dan
huilie-huilie doen over gedaalde omzet, dreigende ontslagen en de onwil van de
overheid om eeuwig te blijven bijbetalen voor het transporteren van lege
stoelen.
Dit fietsverhaal wordt
in ieder geval vervolgd.
Frans Mensonides
12 juli 2020
Foto´s van 1 t/m 10 juli 2020
Lisserbroek
En hier dan het vervolg, geschoeid op dezelfde leest:
foto’s, gemaakt op fietstochten in de regio, met korte intermezzi over ernstigere
zaken.
Op de terugweg van visite in Den Haag even door Rijswijk.
22 jaar plus één maand, om heel nauwkeurig te zijn. Dat was
van mei 1976 tot juni 1998. Wat betekent – ik heb er nog niet bij stilgestaan
en het schiet me nu ineens te binnen, nu ik hier op een zondagmiddag het dorp
doorkruis – dat ik er deze maand even lang weg ben als dat ik er gezeten heb.
Dat moet gevierd worden met een rondje langs dat kantoor
(dat ik geen foto waardig acht) en de omgeving, waarin ik een lunchwandeling of
5.000 heb gemaakt. Nee, minder, 3.000 op z’n hoogst. Ik heb ook tijdenlang
geklaverjast in de kantine. Ik weet niet, wat erger is.
Er is veel nieuws bijgekomen in de Plaspoelpolder. Onder meer deze monstruositeit
van het Europees Octrooibureau, ter vervanging van een ongeveer even hoog
gebouw. De architect moet gedacht hebben: ik ga nu eens werken met een echt
originele vorm, een blok.
Die
lunchwandeling, met of zonder collega, voerde nogal eens
door het Von Fisennepark achter het stadhuis van Rijswijk. Daar is dan
weer erg weinig veranderd in 22 jaar tijd. Zelfs het bord met de
toen al ouderwetse letters, ‘SPAAR
DE HERTEN, VOEDER ZE NIET’, met nadere uitleg, herken ik nog van toen.
De arme dieren, nog ernstiger gekooid dan wij op dat kantoor,
laten zich het aangereikte voer desondanks goed smaken. Ze burlen
allemaal van plezier. Herten brullen niet maar burlen, een kakofonisch geluid
uit de kelen van zulke fraaie, ranke dieren.
Ik heb me daar jaren lopen afvragen wie Von Fisenne nou
eigenlijk wel niet was. Dat kon je toen nog niet opgooglen. Maar hij was Pieter
von Fisenne (1837-1914), afkomstig uit een Luiks adellijk geslacht. Hij was
wethouder van het toen nog onooglijke dorpje Rijswijk; een paar straten rond de
kerk en de dorpspomp.
Museum Rijswijk, het woonhuis van de dichter Hendrik Tollens,
werd door mij in 2002 vereerd met een bezoek.
Gedenknaald ter herinnering aan de vrede van Rijswijk in
1697, toen Frankrijk en de rest van Europa de wapens na 9 jaar lieten zwijgen.
De Kaag ligt op het Kagereiland in de Kagerplassen. Ik ben er, geloof ik, nog nooit eerder geweest.
Het nog geen 500 inwoners tellende dorpje neemt
de westpunt in beslag van het eiland dat ongeveer een vierkante kilometer groot
is. De meeste van die 500 wonen in een villaparkje. Verder is De Kaag een
centrum voor de waterrecreatie en is de horeca goed vertegenwoordigd met
restaurants, pensions en B&B’s. Op een mega-werf worden mega-jachten
vervaardigd.
Voor wie niet beschikt over een boot, is het eiland alleen
bereikbaar met een veerpont. Die vaart 24/7. Voor wandelaars en fietsers
bedraagt het veergeld een euro. Dat is voor een retourtje. Daar je toch ooit
weer van het eiland af moet, zijn er geen enkeltjes verkrijgbaar. Op de
terugweg vanaf het eiland hoeven er daardoor ook geen kaartjes gecontroleerd of
verkocht te worden. Het spaart tijd.
De geheel open veerpont onderhoudt een van de weinige
OV-verbindingen waarvoor je momenteel geen mondkapje hoeft op te zetten. Dat is
omdat je in de open lucht (bijna) niet besmet kunt raken. Desondanks moet je
nog wel 1½ meter afstand houden.
Maurice de Hond begint toch langzamerhand wel een beetje
school te maken met zijn aerosolen. Maar volgens sommige wetenschappers kan hij pas serieus
genomen worden als hij een artikel in een gerenommeerd internationaal
wetenschappelijk tijdschrift gepubliceerd krijgt, met de nodige peer reviews (of
appel reviews, of banaan reviews, dat mag ook, als het maar fruit is). Er
moeten ook plenty voet- of cashewnoten bij.
Allerlei twitteraars wijzen hem op die regels, ook lieden
waarvan ik vermoed dat ze zelf sinds hun veterstrikdiploma niet al te veel meer
hebben bijgeleerd.
Maar kunnen we op al dat gedoe met die reviews wel wachten
tijdens een crisis? Ik heb eens een professor in het feestvak dat ik zelf
gestudeerd heb, horen klagen dat er 2 jaar verstreek tussen de dag dat de inkt
van zijn artikel droog was en het moment dat hij het in druk kon aanschouwen.
Ik vraag me met die peer reviews ook af, hoe dat
nou moet
als een wetenschapper zo geniaal is dat hij helemaal geen peers, geen
gelijken heeft
op Aarde. Daar verdenk ik De Hond soms van; hij lijkt behept met de
genialiteit die grenst aan de waanzin. Het remt de wetenschappelijke
vooruitgang alleen maar, dat review-gedoe.
Daarom staat er ook nooit meer een nieuwe Einstein op.
Dit alles geheel terzijde.
Onderweg naar De Kaag fietste ik door Buitenkaag. Dat ligt in de provincie Noord-Holland, in tegenstelling tot De Kaag, dat tot Zuid-Holland behoort. Toen ik door Buitenkaag reed, realiseerde ik me dat ik me voor het eerst in 4 maanden buiten de provincie Zuid-Holland bevond. Dat voor iemand die zich reiziger noemt. Wat een krankzinnig jaar is 2020!
Niet ver van De Kaag ligt het dubbeldorp Roelofarendsveen / Oude Wetering
aan het Braassemermeer. Ik kwam er vaak aan het begin van de jaren 10. Van
herfst 2010 tot voorjaar 2013 bezocht mijn moeder drie keer per week in de Hof
van Alkemade de dagopvang voor dementerende ouderen.
Zij noemde dat ‘de club’. Ik noemde het zelf meestal de
crèche, en de praatochtenden voor mantelzorgers: de ouderavonden.
Ik nam voor die zeswekelijkse bijeenkomsten altijd de bus naar
winkelcentrum De Meerkreuk. Dus dit is nu weer zo’n route waar ik de rijtijd
per elektrische fiets gemakkelijk kan vergelijken met die per bus. Maar meer
daarover in het laatste hoofdstuk.
Mijn moeder kwam terecht op die crèche, helemaal in
Roelofarendsveen, omdat er in Leiden geen plek vrij was voor haar. Ze werd
gehaald en gebracht met een taxi.
Op de club was ze gelukkig: een beetje aanspraak; leuke
activiteiten. Bij de lunch at ze met smaak alles wat ik thuis niet op tafel kon
zetten omdat ze er allergisch voor zou zijn. Alleen met sommige clubgenoten kon
ze niet helemaal uit de voeten. ‘Die mensen zijn zó verschrikkelijk stom, die
lijken wel dement!’
Na een valpartij in mei 2013 kwam er voor moeder een eind
aan de bezoeken aan de club, en werd zij opgenomen in een woonzorgcentrum, waar
ze snel achteruit ging. Een overzicht van alle ‘moederverhalen’ onderaan dit
FHM’s A-viertje.
Misschien niet het mooiste monument van de streek, maar wel het meest
opvallende is de 32 meter hoge watertoren uit 1932. De reusachtige tulpen
verwijzen naar de vele ‘tulpenbroeiers’ die gevestigd zijn in en om Roelofarendsveen.
Het dorp met de lange naam die vrijwel altijd verkeerd wordt gespeld, is het
centrum van de tulpenkweek, en niet Lisse of Anna Paulowna, zoals je zou kunnen
denken.
Op de terugweg meed ik de hoofdwegen en nam de rustieke
route via Rijpwetering en Oud Ade, in een aanmerkelijk lager tempo dan toen ik
op de heenweg tegen de bus reed.
Rijpwetering
Oud Ade
Ik had het hierboven over de talloze Oeps!-momenten op de
e-fiets; momenten die met iets minder geluk tot een ongeluk hadden kunnen
leiden. Dat aantal momenten neemt de laatste weken heel sterk af. Zo
langzamerhand weet ik precies waar het gevaar loert, waar ik in de remmen moet
knijpen en voor wie ik onderweg extra moet uitkijken.
Aan die achteruitkijkspiegel begin ik ook gewend te raken.
Ik heb een tijdje gehad dat ik erin keek, geen achteropkomend verkeer zag, en dan
toch nog zelf helemaal over mijn schouder ging omkijken of er écht niks achter
me aankwam.
Maar spiegels liegen niet en verspreiden ook geen
nep-nieuws.
Huize Dever, Lisse
Elke keer in de bollentijd, van eind maart tot begin mei,
wandel en fiets ik minstens één keer in de Bollenstreek. En zie ik de bollenvelden
ook vanuit de trein, op weg naar mijn werk in Castricum. Tien lentes geleden liep ik
zelfs helemaal in een paar etappes van Leiden naar Haarlem, langs de v/m route
van de Blauwe Tram die een kortstondig bestaan kende in een nog veel beroerdere
tijd dan de huidige (1932-1949).
Alleen dit jaar ging het mooi niet door, mijn bollentochten. Quarantaine in mijn eigen woonomgeving. Dat dan maar goedgemaakt in juli.
Zonder bebloemde bollenvelden is de streek, waarvoor Aziaten in de lente best
een reis van 12.000 km over hebben, niet buitengemeen interessant. Maar met wat
goede wil en goed om me heen kijken, moeten hier ook in de zomer aardige foto’s
te maken zijn.
Ik benaderde de bollen vanaf de oostkant.
Half openstaande bruggen over de Ringvaart om het
Haarlemmermeer. De bovenste verbindt Lisserbroek met Lisse en de onderste
Beinsdorp met Hillegom.
Die hébben iets, vind ik, half openstaande bruggen. Dichte
bruggen en geheel openstaande, ogen nogal statisch. Maar betrap je ze tijdens
een openings- of sluitingsbeweging, dan krijgt zo’n foto meteen iets dynamisch.
Vind ik.
Minder dynamiek straalt deze Veenwerker in Lisserbroek uit.
Hij is betrapt tijdens een lunchpauze. In die veldfles zit hopelijk water of
ranja, en geen jenever.
Ik had aardige moeite om hem te vinden. ‘Midden in het
dorp’, las ik ergens. Maar het erg kleine Lisserbroek heeft feitelijk
nauwelijks zoiets als een centrum. Ik zag deze versteende arbeider uiteindelijk
toch nog in het plantsoen dat ik nu op de kaart nergens meer kan vinden.
Die 2 bruggen liggen 5 km van elkaar. Een tochtje langs een grens tussen 2 heel verschillende
werelden. De Ringvaart hoort tot de gemeente Haarlemmermeer en daarmee tot
Noord-Holland; de bollendorpen liggen in Zuid-Holland.
Dan de brug over naar
Hillegom. Moet ik nou echt door een dorp rijden waar een corona-uitbraak om
zich heen aan het grijpen is? Er was op zaterdag 11 juli een superspreading
event in een bruin café. Ik rijd hier op zaterdag de 18e. Een week geleden zijn
hier op één avond tientallen mensen besmet geraakt. Wat hebben ze die zaterdag
in vredesnaam gedaan in die kroeg? Met het halve dorp een gangbang gehouden, of
zo?
Enfin, ik stap nergens af in het hart van Hillegom, zeker niet voor horecabezoek, en houd mijn adem wel in totdat ik de gemeentegrenzen overschreden heb. Wat ik pas doe nadat ik de watertoren en die kleurige silo’s op de foto gezet heb in de buurtschap Arnoud, alias Hillegom-Zuid.
Op die treinreizen naar en van mijn werk – waarnaar ik niet
hartstochtelijk terugverlang – kwam ik ter hoogte van Lisse altijd langs dit
bosje. Een goed idee om het nu te voet te gaan verkennen. Inderdaad, ik
ben met de fiets niet over dat smalle bruggetje gegaan; ik heb het rijwiel
vastgebonden aan een boom bij de ingang.
Het is de Wassergeest, een 53 ha groot voormalig geriefbos,
dat in beheer is bij de Stichting Zuid-Hollands Landschap.
Onderweg daarheen, en op de terugweg, kwam ik langs de
Keukenhof, waar ze een geweldige strop gehad moeten hebben. Hun seizoen viel
net midden in de lockdown. 0 bezoekers in plaats van een miljoen…
En hier de enige bol die ik vandaag gezien heb. Strikt
geredeneerd zie je ook in april geen bollen in de Bollenstreek. Die zitten toch
echt in de grond. Alleen de bloemen die eruit voortkomen, zijn zichtbaar.
Die bol staat op het terrein van Huize Dever, een
middeleeuws donjon, ofwel: een versterkte woontoren. De ridder Reinier d’Ever
liet die 650 jaar geleden bouwen en ging er wonen. Tegenwoordig heeft het
torentje een museumfunctie.
De fietstocht naar de niet-bollen was 53 km lang. Nog een
aardige dagmars, als je bedenkt dat ik pas om 15:30 van huis was gegaan. Ik
wilde erachter komen, hoever ik op één dag zou kunnen rijden op zo’n fiets,
gezien de capaciteit van de accu en die van mijn knieën. Ik schat dat 70 km
voor beide echt de max is.
Ik heb vage plannen om in het naseizoen – als de
corona-situatie het toelaat – een binnenlandse vakantie te gaan houden per
fiets, van streek naar streek en van hotel naar hotel. Als ik dan etappes plan
van 60 km, heb ik nog wat reserve achter de hand voor een omweg of een
verdwaling. En zo nu en dan een rustdag inlassen, lijkt me ook wel verstandig.
De Landgoederenroute van Wassenaar is 6 km lang en loopt van
de Zijdeweg naar de Lange Kerkdam. Hij doorkruist het gebied ten noordwesten
van de Rijksstraatweg (op plattegronden van Wassenaar en Den Haag staat het noordwesten altijd bovenaan).
Als je gepresseerd bent, kunt je beter het
fietspad langs
die laatste weg blijven volgen. De Landgoederenroute is kronkelig,
geaccidenteerd en gaat over enigszins ongebaande paden. Het begin en
eind ervan
is niet overduidelijk aangegeven. En in het midden stuit de argeloze
fietser soms op een driesprong, waarbij het niet duidelijk is, bij welk
van
de 3 je op het verkeerde pad raakt. Dat alles is nou net de charme van de
Landgoederenroute.
Onderweg bossen en vijvers. Door de bomen schemeren in de
verte fraaie optrekjes voor de ruimen van beurs. Sommige van die huizen zijn minder
oud dan ze er uit de verte uitzien; fonkelnieuw, maar in oude stijl.
Linksboven de achterzijde van Raadhuis De Paauw
Backershagen
Landgoed Backershagen is wel de parel aan deze kroon. De
theekoepel, op een kunstmatige heuvel, heeft met het Spookverlaat (zie
hierboven) gemeen dat het er zou spoken. Het huisje linksboven, met de deur op
de eerste etage, is het atelier van een beeldend kunstenaar die workshops geeft
in schilderen, maar ook in astrologie.
Ja, er gaat wat om in die geheimzinnig fluisterende bossen!
De uitbraak in Hillegom is helaas niet de enige. In de week
dat ik dit tik, loopt het aantal besmettingen in Nederland ineens toch weer
heel snel op. Staan we aan de vooravond van een Tweede Golf en een Tweede
Lockdown? Of kunnen al die lokale uitbraken nog beteugeld worden? Het zal niet
lang meer duren voordat we het antwoord op die vraag weten.
Een verdubbeling van het aantal besmettingen betekent een
verhonderdvoudiging van het aantal deugtweets op Twitter over corona. Woensdag
de 22e liep mijn hele tijdlijn vol met tweets over de vraag, wie z’n schuld een
eventuele lockdown zou zijn: de regering, het RIVM, Maurice
de Hond, vliegvakantiegangers, de
jeugd van tegenwoordig, bezoekers van
supermarkten, complotgekkies, anti-vaxxers, OV-reizigers, Bill Gates,
televisie-virologen, 5G-netwerken, moslims, links, rechts, de
toeristen in Amsterdam, recreanten, kroegtijgers….
Opvallend is, dat veel van deze Twitteraars niet alleen met een
beschuldigende vinger naar anderen wijzen, maar ook de hoop uitspreken dat de
schuldigen spoedig met corona in het hospitaal belanden of liever nog: in hun doodskist.
Het toppunt van deugen is blijkbaar je opponenten een afschuwelijke dood toe te wensen. Twitter, het
blijft een opmerkelijk medium. En de deugneuzen zijn er de grootste
sfeerverziekers; ik ga het steeds helderder zien.
Aan dit strand vergeet ik te denken – en doe dat pas nu ik
deze woorden typ – aan dat schoolreisje op de kleuterschool. We hadden in onze
kinderogen een wereldreis gemaakt vanuit Voorburg om er te komen. Ik
werkelijkheid is het nog geen 15 km.
Ik verveelde me er een ongeluk; zo’n strand heb ik, en had
ik toen ook al, na een halfuurtje wel bekeken. En bovendien durfde ik niet aan
de juf te vragen of ik wel even naar de WC mocht, in een houten toiletgebouwtje
dat er toen stond, als ik me goed herinner. Ik nam me voor, het op te houden
totdat ik het in mijn broek zou doen, of uit elkaar zou knallen. Ik weet niet
meer, hoe dat afliep. Uiteindelijk heb ik, denk ik, mijn schroom overwonnen en
het toch maar gevraagd. Of gezeken in de zee; het zou me niet verbazen.
Hoe heette dat boek ook alweer, dat hoogtepunt uit de
vaderlandse kinderliteratuur waarin de protagonist beslist niet mocht drukken
op een bepaalde rode knop? En dat uiteindelijk vanzelfsprekend toch deed?
Waarom deed hij dat? Omdat hij het niet kon laten en de
aantrekkingskracht van die knop groter bleek dan zijn eigen wil. En ook wel een
beetje omdat de roman anders erg dun zou zijn geworden. Én omdat het weinig zin
zou hebben om in een verhaal te reppen van een rode knop, als daar in de hele verdere
narratie niet op gedrukt werd.
Hoe heette dat boek ook alweer? Doet er niet toe. Maar op
het bedieningspaneel van mijn fiets zit ook zo’n soort rode knop, al is hij grijs.
Hij kan de fiets van de ECO-mode omschakelen in de SPORT-mode.
Het is me van alle kanten afgeraden om op die knop
te
drukken, tenzij je een zeer geoefende, goed getrainde wielrenner bent.
Maar je
kent me: ongezond nieuwsgierig. Wat zou er gebeuren? Bereik ik dan toch
nog de
snelheid van een pedelec? Ga ik door de geluidsmuur? Kom ik in een baan
om de Aarde? Zal Scotty me dan upbeamen naar een nog vrolijker
universum?
Op een late avond, na het uur van elven, op een lange, geasfalteerde buitenweg naar Oegstgeest drukte ik op die knop. Lekker
tóch doen!; net een klein kind.
En er gebeurde… niets. Behalve dat er op het console felle
rode letters SPORT begonnen te gloeien. Mijn snelheid was al 25 km/uur en dat bleef
zo. Dat ligt ook voor de hand, want wettelijk mag een voertuig geen fiets meer
heten als hij je ondersteunt tot snelheden boven de 25. En ik heb toch echt een
fiets gekocht en geen raket.
Wat die knop deed, merkte ik pas even later, bij het
optrekken van een verkeerslicht. In de SPORT-mode gaat de fiets er dan vandoor
als een speer. Dan dreigt hij werkelijk onder m’n kont vandaan te rijden.
Nergens voor nodig. Ik hoef de Toer de Frans niet te winnen
(die helaas toch door schijnt te gaan, deze nazomer; 3 weken lang weer de
godganse dag dat geouwehoer erover op alle media). Ik heb de SPORT-mode dan ook
maar snel uitgeschakeld. Wat kan met dezelfde rode knop.
De vogel linksboven hoort niet bij dit beeld; die is echt.
De Vink - Voorschoten NS
Ook
deze weken kon ik het niet laten om mijn krachten nog een paar keer te
meten met de Mondkapjes Express, het openbaar vervoer.
Hieronder de resultaten van de vergelijkende ritten die ik sinds 1 juli
gemaakt
heb.
Ik heb bij alle bestemmingen de fietstijd vanaf mijn
bescheiden woning aan de Johann Gambolputtystraat in Leiden vergeleken met de
reistijd per OV, volgens de reisplanner of volgens mijn eigen ervaring. Daarbij
ging ik steeds uit van de benodigde tijd van deur tot deur. Bij het OV is dat
dus inclusief lopen naar / van de halte, wachttijd en overstaptijd. Bij de
fiets is het inclusief de tijd voor het parkeren en vastketenen van het
voertuig (waarmee meestal niet meer dan een minuut verloren gaat).
In onderstaande tabel staan 4 nieuwe bestemmingen vermeld, in
aanvulling op het eerste overzicht hierboven.
Bij het ritje naar Winkelcentrum Leidsenhage, alias
Westfield Mall of the Netherlands (zie het stuk over de OV-fiets)
nam ik niet
de kortste weg maar de snelste. Als ik richting Haaglanden fiets, laat
ik de
drukke, verkeerslichten-rijke Veurseweg meestal links liggen en neem ik
het mooie,
geasfalteerde fietspad langs de spoorbaan Leiden – Den Haag. Dat loopt
van
station De Vink naar station Mariahoeve, is 8 km lang en kruist het
spoor 2
keer via een tunnel. Op de eerste 3 kilometer maakt deze route 2
meanders door de woonwijken van Voorschoten. Maar dat wijst zich in de
praktijk vanzelf.
Die tactiek werkte; ik bleef op deze rit van 11 km de bus 5
minuten voor. Dat is bus 45 van EBS /
Arriva. Die had ik kunnen nemen van de halte Brahmslaan in Leiden totaan de
Damlaan in Leidschendam.
Hierboven schreef ik smalend iets over op je luie kont in de
bus. Maar tijdens die rit met lijn 45 naar Leidsenhage was ik altijd langer aan
het wandelen dan dat ik in de bus zat. Lang, heel lang geleden was er een veel
betere verbinding van Leiden ZW met Leidsenhage, waarbij je gewoon tegenover het
winkelcentrum uitstapte…
Ook op de hierboven al beschreven rit naar Roelofarendsveen
bleef ik het OV 5 minuten voor, hoewel dat dorp bereikbaar is met een snelbus 365,
Leiden – Schiphol.
Ondanks alarmerende berichten over stijgende
besmettingscijfers ondernam ik woensdag de 22e toch nog een tocht naar een
horeca-bestemming. Of misschien juist daarom: het kán nu nog even, en over een
paar weken zitten we misschien weer te kniezen in een lockdown.
Het doel van mijn rit was een pannenkoeken- en
grillrestaurant aan de haven in Katwijk aan Zee. Mijn eerste pannenkoek sinds
ik er op zaterdag 7 maart een consumeerde in de buurt van station Driebergen-Zeist.
Hoe heb ik het uitgehouden; hoe heb ik die lekkernij kunnen missen?
Het was nog nét terrasweer, daar in Katwijk, met een jas en
een dik vest aan; een grensgeval. Gehoor gevend aan een gril koos ik
merkwaardigerwijze voor een grillgerecht en niet voor een pannenkoek.
Maar dat is allemaal niet zo belangrijk; de lezer brandt natuurlijk
van nieuwsgierigheid of ik op dit traject van 12 km de bus wist te verslaan.
Dat was ruimschoots het geval: 10 minuten voorsprong. En dat nog wel met 3
omleidingen onderweg. Daar stuit ik deze weken toch al vaak op; het lijkt wel
of in deze vakantieperiode heel Zuid-Holland op de schop ligt.
Deze keer was er zelfs een omleiding binnen een omleiding.
Vanaf de N206 werd ik door de gevreesde gele borden met zwarte letters verwezen
naar de Hoofdstraat door de dorpskern van Valkenburg. Daar was nog een extra
omleiding over een ‘Tijdelijk Fietspad’.
Misschien kom je aan het eind van dit jaar wel een
paar minuten sneller per
bus van Leiden in Katwijk, als de R-net gaat rijden op dat traject.
Maar ik
denk eigenlijk dat het niet veel zal uitmaken. Mijn ervaring met deze
rode
duivels in ZH is dat de kwaliteitssprong die ze heten te bieden, in de
praktijk
wel wat tegenvalt. En als je vanuit Katwijk verder wilt
dan station Leiden Centraal, dan zul je nog steeds over moeten
stappen.
Die gril(l) beviel me overigens prima. Maar was dit nou mijn
eerste diner buiten de deur ná de lockdown of het laatste ervóór??
De afgelopen weken maakte ik nog een keer de reis naar mijn
broertje in Bohemen (de Haagse wijk van die naam). Ook deze keer deed ik
precies 5 kwartier over de rit en speelde daarmee gelijk tegen het openbaar
vervoer.
Ten slotte één geval waarbij het OV me de baas was. Ik wilde
voor mijn rubriek FHM’s een paar dingen naslaan in de leeszaal van de Koninklijke
Bibliotheek in Den Haag. Die is sinds 1 juli weer open voor het leer- en
leesgierige publiek, na een sluiting van 3½ maand wegens corona.
De bibliotheek is nauwelijks terug te herkennen. Zalen
afgezet met lint. Looproutes met pijlen. Winkelmandjes zijn er verplicht, alsof
je een ordinaire supermarkt betreedt in plaats van het nationale geheugen, zo
niet de rijkstempel der boekenwijsheid. Het personeel achter dik plexiglas. Maximaal
2 lezers toegestaan aan een leestafel voor 10 personen. Handen wassen alvorens
je ook maar één boek beroert. En dat dan met gewone zeep en s.v.p. niet met gel of wat
voor chemische rommel dan ook, want daar lossen de boeken door op.
Waar ik de sfeer in de nationale bieb doorgaans ervaar als
gewijd en bijna heilig, was die nu veeleer luguber. Iedereen is zo
langzamerhand wel gewend aan coronamaatregelen. Maar ze vallen toch altijd heel
sterk op als je terugkeert naar een plek die je goed kent uit de pre-coronatijd.
Op deze rit nam ik het in een rechtstreeks duel op tegen de
Mondkapjes Express, in de gedaante van treinen. Op dat fietspad langs het spoor
zag ik ze langs me heen stuiven. 140 km per uur versus 25 km per uur; de fiets
is natuurlijk geen partij.
De KB is een ideaal bereikbare bestemming met het OV, op 3
minuten loopafstand van Den Haag Centraal. Zelfs de meest verstokte
automobilist overweegt dan een treinreis. Toch verloor ik niet met een
straatlengte verschil van het OV. Over die 16 km deed ik met de fiets slechts 5
minuten langer over de rit dan als ik bus plus trein genomen had.
Het totale lijstje, gerangschikt op een klimmend aantal
kilometers:
Reis van Leiden ZW naar: |
Kms |
Reistijd OV |
Reistijd |
Zoeterwoude Rijndijk Rijneke Boulevard |
6 |
0:40 |
0:20 |
Oegstgeest Winkelcentrum Lange Voort |
6 |
0:45 |
0:20 |
Winkelcentrum Leidsenhage, Leidschendam |
11 |
0:40 |
0:35 |
Voorburg Oosterbegraafplaats |
12 |
0:45 |
0:40 |
Zoetermeer Stadshart |
12 |
0:45 |
0:40 |
Katwijk Haven |
12 |
0:50 |
0:40 |
Wassenaar Voorlinden |
14 |
1:25 |
0:45 |
Roelofarendsveen |
16 |
0:55 |
0:50 |
Den Haag Koninklijke Bibliotheek |
16 |
0:45 |
0:50 |
Terugrit van Noordwijkerhout naar huis |
18 |
1:10 |
1:00 |
Den Haag Bohemen |
22 |
1:15 |
1:15 |
Ook dit verhaal schreeuwt vanzelfsprekend om een vervolg,
zolang nog niet alle dorpen en steden in de kop van Zuid-Holland bezocht zijn.
Frans Mensonides
26 juli 2020
Foto’s dateren van zaterdag 12 t/m donderdag 23 juli 2020.
peer reviews zijn altijd welkom!
©
Frans Mensonides, Leiden, 2020