‘Beminde
zaterdag’ is een rubriek over treinreizen op die dag met mijn
Weekend Vrij. De titel is ontleend aan een dichtregel van Constantijn
Huygens
die ook heel de week naar het vrije weekend liep te verlangeen, Deze reeks is
geïntroduceerd in deel 1. Het
overzicht van alle tot dusverre
verschenen afleveringen vind je aan de onderkant van deze webpagina.
Deze zomer is het elke
zaterdag: mooiweerfietsen op een
gehuurde OV-Fiets. Tenminste, op voorwaarde dat het weer het toelaat.
Dat was
in mei en ook in de record-hete junimaand lang niet
altijd het geval, zodat
de desbetreffende
aflevering wat kort uitviel. Voor juli hopen we op beter. De
eerste zaterdag, zaterdag de eerste, hield de buienradar me lang in
spanning.
Maar midden op de middag kon ik toch nog op de OV-Fiets springen. Ik
deed die
dag het ‘Kamperlijntje’.
Kamperlijntje in de ombouw -
‘Er zit een klepje
los’ - In Zalk,
Uut Zalk - Kniezen
over een knie - Zoep'n; naar Ruurlo - MORE in kasteel
Ruurlo: een miljardair, een schilder, een femme d’artiste - Willinks top-5 - Reurls - Beminde woensdag:
Haarlem – Vijfhuizen
Kampen NS
Zes zomers geleden schreef ik al eens
over dat lijntje, de ultrakorte spoorlijn
Zwolle – Kampen, waarop één dieseltrein, een Buffel, de
godganse dag heen en
weer reed in halfuurdienst. Het kende alleen een begin- en eindstation,
geen
tussenstations.
Ik verhaalde dat de al sinds 1865
bestaande spoorlijn onder
zware druk stond van de Hanzelijn die in aanleg was. Die zou een
station krijgen
in Kampen Zuid en daardoor zou volgens sommigen het Kamperlijntje geamputeerd moeten
worden als overbodig wormvormig aanhangsel van het spoornet.
Anderen brachten daar tegenin dat
deze hart-op-hartverbinding
tussen twee Hanzesteden een eigen markt bediende. Kampen Zuid, gelegen
aan de uiterste
rand van een buitenwijk, zou geen serieuze concurrentie betekenen voor
Kampen
Sec. In de praktijk is gebleken dat Kampen Zuid bijna helemaal geen markt bedient. De vervoerscijfers van dit station blijven
achter
bij de ramingen (nu 1500 in- plus uitstappers per dag, tegen Kampen
4100).
Voor het Kamperlijntje werd in 2011
een fantastisch
tram-alternatief gesmeed. De enkelsporige lijn zou geëlektrificeerd
worden, passeersporen
krijgen en er zouden trams gaan rijden. Die zouden een heleboel extra
haltes aandoen,
waarvan ik niet allemaal de zin inzag. In dat artikel van 2011 was ik
nogal
sceptisch over het tramplan.
Dat ging ook niet door; de
aanbesteding mislukte, doordat geen
enkele vervoerder wilde bijten. Ervoor in de plaats kwam iets beters:
wel elektrificatie,
maar blijvende exploitatie met treinen.
Deze zomer vindt van 5 juni tot/met
27 augustus een grote
ombouwoperatie plaats. Behalve een bovenleiding krijgt de lijn ook
geheel
nieuwe sporen, die een rijsnelheid van 130 km/uur mogelijk maken (was:
100).
Daardoor kan er één tussenstation geopend worden zonder dat de reistijd
toeneemt.
Dat station komt op de enige echt logische plek langs de lijn: op de
grens van de
Zwolse wijken Stadshagen en Westenholte. Daar komt ook een
passeermogelijkheid.
En er komt ook een trein om daar te passeren: het is de bedoeling dat
de
frequentie in de toekomst wordt verdubbeld naar kwartierdienst,
waardoor er 2
treinen nodig zijn voor de exploitatie.
Mijn doel vanmiddag: fietsen van
Zwolle naar Kampen v.v. en
daarbij zo dicht mogelijk
bij het Kamperlijntje
blijven.
Het regent de hele morgen. Ik
besluit, toch op weg te gaan
en dan eerst de vervangende bus Zwolle – Kampen maar te nemen, zodat ik
in
ieder geval een foto kan laten zien van het eindstation van het
Kamperlijntje.
De al genoemde Hanzetrein, waarmee ik
vandaag naar Zwolle
reis, heeft een kwartier vertraging. Onderweg heeft de dienstdoende (?)
conducteur ons 8 keer prettig weekend gewenst, ons 7 keer gemaand om onze bagage mee te nemen, 3 keer medegedeeld dat er
railcatering aan boord was (wat je wel ziet als ze komen), 17 meldingen
van de
juiste tijd gegeven en 0 kaartjes gecontroleerd. ‘Er zit een klepje
los’. Dat
staat in mijn aantekeningen, maar slaat niet eens op die kleppende
conducteur;
die klep die los zit, komt straks nog.
Goed dat ik nu om 12:30 aankom in
plaats van 12:13. Dan had
ik moeten rennen naar de vervangende bus van 12:20, en nu kan ik rustig
kuieren
naar die van 12:50. We hebben alle tijd; het regent toch nog. De
NS-bussen naar
Kampen rijden in het weekend 2 keer per uur en op doordeweekse dagen
overdag 4
keer per uur.
Die bussen vertrekken van de
achterzijde. Je moet uitchecken
als je het station uit wilt en weer inchecken voor de bus, waardoor je
– nu
immers onderbroken - reis extra duur wordt, dacht ik - waar ik dan als
houder van
een
Weekend Vrij, zelf weer geen last van heb. Een lezer van de eerste
versie van dit stuk wees me er echter op, dat je ook bij NS, net als in
de bus, binnen 35 minuten kunt overstappen zonder extra kosten. Volgens
mij is dat niet altijd zo geweest. De OV-chipkaart blijft verwarring
geven.
De groene Connexxionbus vertrekt met 14 man aan boord; inzetten van ‘bijrijders’
is vanmiddag
niet nodig. We kiezen onze weg langs de Hogeschool Windesheim, langs
futuristische kantoorgebouwen en daarna over provinciale wegen, op naar
Kampen.
Bij een verkeerslicht komt een automobilist zijn bolide uit en zegt
door het
raampje iets tegen onze chauffeur. Ha, komt er mot, om dit niet bijster
boeiende verhaal wat meer suspense te geven? Nee, het blijft
vriendelijk.
Is deze bus wel uitgerust met een
gaspedaal? Hij
sukkelt voort met een gangetje van nog
geen 40 km/uur. Ja, op sommige stukken is de maximumsnelheid 50, en de
chauffeur blijft graag aan de veilige kant.
Dit soort vervoer, 3 maanden lang -
plus wat er ongetwijfeld
nog bijkomt aan uitloop - moet toch wel de doodsteek worden voor dat
vernieuwde
Kamperlijntje. Reizigers hebben dan al lang een alternatief gevonden,
al was
het maar zo’n turbofiets met mechanische doping, waarmee je met ingang
van
vandaag de rijbaan voor auto’s onveilig moet maken.
Nu zegt de chauffeur dat we wat
langzamer rijden omdat er
een klepje los zit aan de bus; daar heeft die automobilist hem op
gewezen. ‘Als
ik voluit ga rijden, gaat dat klepje misschien klepperen’.
Na een rit van om precies te zijn 29
minuten (tegen 10
straks weer per trein) arriveren we bij station Kampen. Bij het station
zijn al
bovenleidingmasten zichtbaar. Ook is er een nieuw perron in aanleg.
Verder
weinig te beleven hier, in de druilende motregen.
Ik heb het wel gezien en neem
dezelfde bus terug, die hier een
kwartier heeft staan te wachten. Als ik aan kom lopen staan de
chauffeur en een
collega over dat onwillige klepje gebogen.
Uit de informatieborden blijkt maar
weer eens hoe doorzichtig
de chipkaart is.
De reparatiewerkzaamheden hebben
blijkbaar het gewenste
effect gehad, want de bus rijdt met vastzittend klepje en normale
snelheid over
de Overijsselse wegen. Met 23 opvarenden arriveert hij na toch nog 24
minuten
achter Zwolle NS.
Wat verder te doen op deze nu reeds
welbestede en
welgeslaagde middag? Had ik nog een plan B, of desnoods C? Dan zie ik
dat het
tot nu toe zo grauwe wolkendek weliswaar niet aan het verdwijnen is,
maar wel
een iets lichtere tint grijs aanneemt. Ook is het nu nagenoeg droog.
Naar de
fietsenstelling en alsnog opstappen!
‘Als het regent in
mei, is april voorbij’
Berendien uut Wisp
Het Kamperlijntje is ruim 13 km lang,
hoewel je bij NS voor 15
tariefkilometers betaalt. De fietsroute van Zwolle naar Kampen is veel
langer;
er loopt helaas geen fietspad helemaal langs de lijn. In Kampen ben ik
al
geweest. Ik besluit op deze half verregende middag te rijden tot ruim
halverwege, en bij de buurtschap ’s-Heerenbroek de IJssel over te
steken naar
Zalk, een naam waar je automatisch ‘Uut’ vóórdenkt.
Onderweg kan ik de spoorlijn een keer
of 5, 6 kruisen en
foto’s maken van de stavaza (afko die ‘stand van zaken’ betekent;
alleen
gebruikt door mensen die ook regelmatig bila’s houden en het veel te
druk
hebben om de dingen volledig bij de naam te noemen).
De Zwolse wijk Westenholte, ten zuidwesten van de spoorbaan, biedt een allegaartje van stijlen uit alle naoorlogse decennia, en is gegroeid rond een kiem van enkele echt oude boerderijen. Elk half uur rijdt stadslijn 5 een rondje door de wat stille en buiten de slinger gelegen buurt.
Echt apart is dat rijtje huizen aan
de Voorsterweg, dicht bij het spoor en aan de
rand van Westenholte. Daar zit een panoramafoto in, denk ik bij het
passeren.
Dat moeten toch meer mensen zien. Later zoek ik op Google-afbeeldingen
en ik
blijk dan toch de enige te zijn. Gebeurt wel vaker. Heb ik dan zo´n
bijzondere
panoramische blik?
Nu nader ik de bouwput voor het
nieuwe station Zwolle
Stadshagen, en de tunnel naar Stadshagen onder het spoor door. Op de informatieborden heet
het
Kamperlijntje ineens De Kamperlijn. Hij is zijn diminutieve vorm kwijt.
En dat
mag ook wel, want met dit tussenstation, dat passeerspoor, die
bovenleiding en
straks een kwartierdienst, verandert het straks van een lijntje in een
serieuze
Lijn.
Ik twijfel toch of dit nieuwe station
ooit wel een tophit
zal worden in reizigersaantallen. Zoals ik in dat artikel van 2011 al
schreef:
zo’n voorstadstation is alleen aantrekkelijk als je ertegenover woont,
anders
ben je met de stadsbus sneller bij Zwolle NS.
In Stadshagen kun je het spoor een poosje volgen over een parallelle straat. Daarna ben ik tijden aan het dwalen voordat ik de weg naar ’s-Heerenbroek vindt. De wand van een sporthal vertoont een plaatje van twee mensen die elkaar overhoop steken. Dan zie ik het verkeersbord dat het eind van de bebouwde kom van Zwolle aangeeft en is, na een uur fotofietsen bij tegenwind (afstappen, fiets op de standaard, camera tevoorschijn halen, fotograferen, camera opbergen, fiets van de standaard, opstappen), deze uitgebreide stad eindelijk ten einde.
Ik rijd verder over een slecht
wegdek. Ze geven het ruiterlijk
toe, er stond een bord ‘Slecht wegdek’ aan het begin. Doe er dan wat
aan, zou
ik zeggen, en repareer dat wegdek, dat is zinvoller dan ervoor te
waarschuwen.
Het lijkt op NS, die een app heeft
ontwikkeld om je mede te
delen dat de binnenrijdende trein propvol is, in plaats van de
capaciteit van
de treinen uit te breiden. Die app werkt met het gewicht van
treinbakken. Een
volle bak weegt meer dan een lege en heeft kennelijk meer passagiers
aan boord.
Juist dáár moet je dus voor de deur gaan staan als de trein binnenrolt.
Want
uit een volle bak stappen veel mensen, zodat er veel ruimte ontstaat
voor
instappers. En iedereen stort zich op die ene lege bak, die daarna
vanzelfsprekend mudvol wordt.
Hier de spoorovergang in de buurt van ’s-Heerenbroek. Sporen
heeft dit trajectgedeelte op het ogenblik niet, maar aan het vernieuwde
grindbed kun je zien hoe ze gelopen hebben en weer gaan lopen.
Het is moeilijk te geloven dat er
hier in deze flauwe bocht
in oneindig laagland een station is geweest, maar dat is wel degelijk
zo. Het
heette Mastenbroek en was tussen 1865 en 1933 geopend voor reizigers.
De
laatste 7 jaar van die periode werd hier slechts op verzoek gestopt.
Hoe dat
ging, weet ik niet. Als je op het perron stond, gewoon zwaaien met een
rode
zakdoek, vermoed ik. En als je in Zwolle of Kampen opstapte, misschien
de
machinist voor vertrek in de oren fluisteren dat je er bij Mastenbroek
uitwilde.
Je kunt hier bij de kassa ook kenbaar
maken dat je de rivier
over wilt (wat kan van april tot/met oktober, zie hier de precieze
vaartijden
van het Zalkerveer) en dan komt de
kapitein tevoorschijn. Sta je aan de
overkant, dan druk je een 06-nummer, verwachtte ik, maar dat klopt
niet. Er
hangt een mooie, ouderwetse analoge bel waaraan je dan moet klepelen.
Deze pont is de enig overgeblevene
van de 6 ponten die ooit
tussen Zwolle en Kampen de IJssel kruisten.
Zalk dateert, evenals zijn overbuurman ’s-Heerenbroek, uit de
late middeleeuwen en neemt ook ongeveer even weinig ruimte in op de
plattegrond
van Overijssel. Toch blijkt maandag op kantoor geen van mijn collega’s
van
’s-Heerenbroek gehoord te hebben, en roept bij het horen van de naam
Zalk
iedereen uit: ‘Klazien úút Zalk!’
Het kruidenvrouwtje Klaasje van den
Brink (1919-1997) was
onder die naam bekend. Ze was in de laatste decennia van haar leven
niet van
het televisiescherm te branden en verdiende tonnen met haar boeken vol
kruidenrecepten. Wim de Bie parodieerde haar met zijn typetje Berendien
uut
Wisp. Die wist zelfs nog remedies tegen de dood van haar klanten.
Maar de realiteit is anders. Klazien
stierf in 1997 op
78-jarige leeftijd aan leukemie, waartegen haar eigen kruiden niet
gewassen
waren. Ze betaalde de tol aan een oude volkswijsheid: ‘Je moet toch
érgens aan
kapot’.
Klazien moet, 20 jaar na haar
verscheiden, nog steeds een
open zenuw zijn in Zalk. De inwoners van dit lieflijke IJsseldorpje
zullen er
wel kotsbeu van zijn: iedere keer als ze zeggen waar ze vandaan komen,
begint
men over Klazien úút Zalk.
Desondanks is er een straat naar haar
genoemd: het Klaasje
van den Brink-erf. Dat bestaat echt, en heeft gewoon een postcode. Maar
hij
staat niet op GoogleMaps. In Zalk zelf heb ik hem ook niet gevonden, en
zoveel
straten zijn daar niet, een stuk of 8 à 9. Ik zag wel een straat zonder
straatnaambordje. ..
De Vereniging tegen Kwakzalverij
heeft tegen die straatnaam
geprotesteerd: ‘Waarom dan niet meteen ook een Jomandaplein?’ Maar dat
vind ik
toch wel wat overtrokken. Ja, als je echt goed ziek bent, moet je
uiteraard geen
kruidenvrouwtje raadplegen. Maar voor niet al te ernstige ingebeelde
kwalen kun
je er wel degelijk baat bij hebben.
Over de IJsseldijk rijd ik terug naar
Zwolle. Het fietspad is
van de rijbaan gescheiden door een onderbroken streep, een lange
stippellijn.
Daar de 12-jarige in mij gelukkig nooit is gestorven, rijd ik
zigzaggend om die
streepjes heen, als er geen mede- of tegenliggers naderen.
De zon is er intussen doorgekomen. De uiterwaarden van de IJssel liggen aan mijn voeten en aan mijn wielen als een enorm schilderij van Jan Voerman sr. Die Zwolse kantoren aan de einder staan het uitzicht wel te versjteren. Maar ook dat is een overtrokken conclusie. Het ligt bij nader inzien anders. Ze trekken je blik naar zich toe. En daardoor zie je juist des te beter het IJssellandschap tussen jou en die gebouwen in, waarop je anders misschien helemaal niet zou letten.
Ik rijd een stukje op Gelders
grondgebied, maar keer naar
Overijssel en Zwolle terug via de middelste van drie IJsselbruggen. De
ene is
alleen voor auto’s, de andere alleen voor treinen, maar deze ook voor
langzaam
verkeer. Aan de overkant doemt al heel snel de fietsenstalling van
station
Zwolle op - waar je beter kunt afstappen dan de trap te nemen per fiets.
De provincie Overijssel heeft de
exploitatie van de
Kamperlijn voor de dienstregelingsjaren 2018 t/m 2032 gegund aan
Syntus, tegelijk
met de spoorlijn Zwolle – Almelo, die onlangs ook geëlektrificeerd is.
Laat
vanaf december 2017 alsjeblieft niemand meer spreken over het
KamperlijnTJE!
Frans Mensonides
15 juli 2017
Er geweest: zaterdag 1 juli 2017
PS: juist voor het ter webbe gaan van
deze aflevering schoot
me nog te binnen dat ik op die dag in 2011 twee video’s geschoten heb
voor
YouTube: het Zwolse traject van de Kamperlijn, HEEN en TERUG. Voor zover ik
me herinner, was dat tevens mijn laatste video tot nu toe. Vloggen is
niet echt
mijn ding. Je kunt er schatrijk mee worden, maar dan moet je reclame
maken voor
allerlei dingen, en daar voel ik niet voor.
Nee, ik maakte geen buiteling met die
fiets. Maar al dat
veelvuldige ´afstappen, fiets op de standaard, camera tevoorschijn
halen,
fotograferen, camera opbergen, fiets van de standaard, opstappen´ moet
vooral mijn
linkerknie geen goed gedaan hebben. Die deed wat moeilijk in de dagen
na die
toch niet verschrikkelijk lange fietstocht naar Zalk.
Dat werd er niet beter op toen ik op
dinsdag 4 juli rond
noen op Leiden Centraal nog een klein uur heb staan te wachten op een
trein
richting Haarlem en uiteindelijk Alkmaar, waar ik voor mijn werk heen moest. Er was
een stroomstoring
bij station Den Haag Laan van NOI. Gelukkig dat ik niet
gewacht heb totdat het
treinverkeer toch weer op gang zou komen. Dat was pas het geval tegen
het
eind van de middag.
Toen ik de volgende morgen op een
vroeg tijdstip mijn huis
uit stoof, met de gebruikelijke haast op weg naar de bushalte, voelde
ik een
snerpende pijn in die onwillige linkerknie en lag ik bijna met mijn
snufferd op
straat. Hoe ik uiteindelijk, half hinkend, nog op de zaak gekomen ben…
De reguliere medicus aan wie ik die
knie getoond heb, dacht
aan een door overbelasting ontstoken pees. Dat kun je ook wel een
beetje zien
aan bijgaande ‘kniefie’, al is het geen Röntgenfoto. Die knie is
duidelijk
dikker dan hij zou moeten wezen, en heeft ook een raar, naar kleurtje,
vind ik.
Ik kreeg er pillen voor waarvan ik
suf werd, maar die eerst niet wilden werken. Ook kreeg ik
het voor de hand liggende advies, de knie wel in beweging te houden
maar niet
te veel te belasten. Dat laatste is in strijd met fietsen op zo’n
zware, niet
van versnellingen voorziene OV-Fiets.
Zaterdag de 8e stapte ik daarom niet
op de fiets en bleef ik
maar een beetje in de buurt van het huis. Jammer dat dat toneelstuk
afgelopen
is, want nu had ik de oude, strompelende, verwarde man met des te meer
rolvastheid
kunnen neerzetten.
Dat fietsen deze zomer, daar zat
meteen al de klad in en die
klad komt er, naar valt te vrezen, niet meer uit. Hopelijk kan ik de
15e in
ieder geval wel weer een beetje vlot lopen, om deze juliaflevering van
‘Beminde
zaterdag’ nog te redden. Fietsen maar even niet.
Frans Mensonides
15 juli 2017
Geweest: nergens
Ergens wel jammer van die linkerknie (voor de lezer:
rechts). Zaterdag 15 juli zou anders een dag met redelijk fietsweer geweest
zijn.
Het gaat wel de goede kant op. Ik moet er alleen geen rare
sprongen mee maken, letterlijk en figuurlijk, en in een lager tempo lopen dan
ik gewend ben – maar dan zie ik des te meer van de omgeving. Traplopen dient
tot het minimum beperkt te blijven en sprintjes om de bus te halen geheel achterwege.
Ik ga gewoon iets eerder van huis. Om met Johan Cruyff te spreken: ‘Ik ben niet
sneller dan een ander, ik stárt eerder!’
Laat ik één ding niet vergeten. Daar ik niet iedereen
persoonlijk kan bedanken: op deze plaats dank, dank, dank voor alle fruitmanden
en halflege halfvolle tubes Voltaren die ik heb mogen ontvangen sinds ik het
stukje hierboven over die knie publiceerde. Ja, fruit helpt evenmin tegen
knieën als Voltaren, maar zoiets gaat in de eerste plaats om het gebaar, vind
ik.
Goed, ik ga vandaag naar Ruurlo, onder andere omdat dat 2,5
uur treinen betekent, zodat ik die onwillige linker beenscharnier van me de
nodige rust kan gunnen, én omdat ik onderweg 3 keer moet overstappen, zodat die
knie in beweging blijft en niet vast gaat zitten.
Maar vooral ga ik naar Ruurlo omdat daar enkele weken
geleden een dependance van museum MORE in Gorssel is geopend met alleen werken
van de schilder Carel Willink (1900-1983). Dat Museum, net als dat in Gorssel
gesticht door de 78-jarige Achterhoekse miljardair Hans Melchers, kreeg lovende
recensies in de pers.
Overstappen op Utrecht Centraal, Arnhem en Zutphen. De
laatste is een ren-overstap, 4 minuten, en naar een ander perron, inclusief dat
ergerlijke en verwarrende overchippen. Ik haal het net, strompelend van de trap
af en met de lift weer naar boven.
Ik ben bepaald niet alleen. Een opvallend grote drom volk
loopt af op de Arriva-Spurt naar Winterswijk. Die mensenmassa moet nog door een
haag van controleurs: ingangscontrole; ik heb het nog nooit meegemaakt in deze
contreien. De treinen bestaan vanmiddag uit twee gekoppelde stellen: driebaks
plus vierbaks. Op tijden dat er normaliter uurdienst gereden wordt, is er nu
halfuurdienst. De trein zit vol met voornamelijk jongeren die kakelen en gillen
dat het een aard heeft.
Het lijkt een doorsnee ochtendspits op een schooldag in de
winter, maar het is een zaterdag in de zomervakantie. Wat is hier aan de hand?
Ik vraag het een leeftijdgenoot tegenover me. ‘Oh, wist u dat dan niet? De Zwarte
Cross, natuurlijk, in Lievelde!’
Ja, daar heb ik iets over gelezen. De Zwarte Cross, een
vierdaagse die elk jaar 200.000 bezoekers trekt. Het festival is gebaseerd op
drie dingen: 1) Motorcrossen en motorstunts; 2) Muziek; 3) Zoep’n.
Wat het laatste betreft: het festival eindigt zondagavond
laat, maar maandagmiddag zullen er nog dronken automobilisten en motorrijders van
de weg worden geplukt. Wat het middelste betreft: de Zwarte Cross is in de
jaren 90 in het leven geroepen door de rockband Jovink en de Voederbietels. Ze behaalden
nooit een hitnotering in de Top 40, maar zijn in de Achterhoek populairder dan de echte
Bietels zelf ooit geweest zijn.
Dat alles vindt dus plaats bij Lievelde, het station na
Ruurlo. Ja, dat station heet Lichtenvoorde-Groenlo, maar het ligt
merkwaardigerwijze in Lievelde.
Ruurlo nadert. Cultuurliefhebbers: uitstappen; liefhebbers
van zoep’n: blijven zitten. Ik ben blij dat ik eruit mag, uit die hete trein
vol herrie. Op het smalle perronnetje staan nog tientallen mensen die zich erin
willen proppen voor dat korte stukje naar Lievelde.
Ik wacht nog even op de trein naar Zutphen (bijna helemaal
leeg!) voor een foto. Die jongeman die de trein zo enthousiast staat uit te
zwaaien, doet me denken aan de tegeltjesspreuk: ‘Visite brengt altijd vreugde
aan; is ’t niet bij ’t komen, dan wel bij ’t gaan’. Een aardige foto, al
schrijf ik het zelf, rijp voor t.z.t. in het jaaroverzicht 2017. Maar het is
een pure toevalstreffer, zoals zo vaak. Verblind door de felle zon, zie ik
absoluut niet wat ik aan het doen ben, en fotografeer lukraak, met de lens in
de richting van waar hopelijk wat te beleven is.
Die mensenmassa naar de Zwarte Cross moet natuurlijk een
keer terug. De hele middag in Ruurlo heb ik visioenen van een terugreis in een
overvolle trein met bezoep’n Achterhoekers. Maar aan het eind van de middag is de
trein naar Zutphen nog steeds vrijwel leeg. Ja, in Lievelde zal wel een
stemming heersen van: ‘Wie goat nog niet op huus’, als dat correct Achterhoeks
is.
Ruurlo is een ideale bestemming voor een rondje Nederland;
terug een grotendeels andere route dan heen. Ik zal wel de trein terug nemen
naar Zutphen, maar daar overstappen voor Deventer, aldaar dineren, vervolgens
de ‘Berliner’ nemen van 19:48, daar in blijven zitten tot het eindpunt
Amsterdam Centraal, omdat ik geen zin heb om uit te stappen, en vervolgens
overstappen op de Sprinter uit Zwolle via Schiphol naar Leiden.
Dit alles in de toekomende tijd; eerst Ruurlo.
De IC uit Berlijn is aangekomen op Amsterdam Centraal
MORE in Ruurlo is gevestigd in Kasteel Ruurlo, achter het
station. Het kasteel heeft 6 eeuwen lang de streekadel gehuisvest en is daarna
nog een blauwe maandag gemeentehuis geweest, totdat Ruurlo werd ingelijfd bij
de gemeente Berkelland. Daarna kocht Melchers het om dit museum erin te vestigen.
Hij liet het verbouwen en heeft er gelukkig een lift in laten aanbrengen.
Het kent dezelfde opzet als MORE in Gorssel, namelijk een
museum plus een restaurant dat ook toegankelijk is voor niet-museumbezoekers. In
Ruurlo zit dat in de Oranjerie, een paarhonderd passen van het kasteel; ik heb
er uitstekend geluncht. MORE is echt een aanwinst voor Ruurlo. Melchers wilde
de streek graag op de toeristische kaart van Nederland zetten, voor de 361
dagen per jaar dat er geen Zwarte Cross is.
Met de naam Berkelland is de kwelgeest genoemd van de
miljardair. Die is in een hevig conflict verzeild geraakt met die gemeente over
de beschikbare parkeerplaatsen rond MORE. Het museum is een gigantische tophit;
de 10.000ste bezoeker passeerde al na luttele dagen de kassa, en de 80 parkeerplekken
die de gemeente beschikbaar wilde stellen, zijn elke dag binnen de kortste
keren bezet.
Dan gaan alle foutparkeerders genadeloos op de bon, tot
grote woede van Melchers, die zelfs heeft aangeboden, alle boetes uit eigen zak
te betalen. Ach, zijn positie hoog in de top 10 van Quote zal er niet door in
gevaar komen. Ook niet door de pendeldienst per golfkarretje die Melchers in
het leven heeft geroepen. De bezoekers kunnen nu parkeren in het centrum van
Ruurlo of bij het station en dan een gratis ritje naar het kasteel krijgen.
Willink, dan. Nee, ik zal niet meer beginnen over die ex-collega over wie ik het had in Gorssel, die… maar daar zou ik het dus niet meer over hebben. Laat ik me concentreren op de Willink-top-5 (zie het volgende paragraafje).
Behalve aan die weirde collega met zijn dronkenmansvisioenen
in een archiefkelder, kan Willink me ook aan niemand anders doen denken dan aan
de Zeeuwse Mathilde de Doelder, met wie hij 14 jaar getrouwd was. Opmerkelijk
lang voor zijn doen; de schilder schoof in de loop van zijn bestaan vier keer
ten overstaan van de ambtenaar burgerlijke stand een trouwring om de ringvinger
ener deerne. Van die vier was Mathilde bepaald niet de minst opvallende.
Met Mathilde had Willink een aardige symbiose. Zij was zo’n
type dat even beroemd was om haar bekendheid als bekend om haar roem. Naast
haar rijzige gestalte rees Willinks ster. Van een slechts in kringen van
kunstenaars bekende artiest werd hij een nationale beroemdheid. Hij kon
daardoor astronomische bedragen vangen voor zijn schilderijen. Dat was wel
nodig ook, want in huize Willink ging het geld er net zo hard uit als dat het
erin kwam.
Dat kwam door de nogal dure smaak voor exotische jurken die
Mathilde ontwikkeld had. Zij shopte bij Fong Leng, en in het winkeltje van die
modeontwerpster begonnen de japonnen bij 10.000 gulden, indertijd bijna een
jaarsalaris van een arbeider. Willink kon haar dan ook weer afbeelden in die
jurken, en die schilderijen weer te gelde maken, en zo bleef de winkel draaien.
Totdat de schilder genoeg kreeg van Mathilde en haar in 1975
afdankte voor de zoveelste nieuwe vrouw-van-zijn-leven. Mathilde raakte daardoor
psychisch aan lager wal. Ze sneed enkele schilderijen van haar ex aan repen met
een mes; dat was nog wel begrijpelijk. Maar daarna ging ze zich afgeven met topcriminelen
in plaats van topschilders. Ze was niet weg te branden uit de roddelbladen;
Privé, Weekend, Story…
Ik las die bladen nooit, maar je kon er geen openslaan of de
Zeeuwse stond erin, meestal in zo’n exotische robe. Hoe weet ik dat eigenlijk,
als ik die bladen nooit las? Ja, OK, ik bladerde er wel eens in in de kiosk,
bij de kapper, in de wachtkamer van de tandarts, bij de afhaalchinees…
En mijn oma, die op alle drie geabonneerd was, bracht ze
altijd voor ons mee, tuttuttend over de schandalen waarover ze nu weer gelezen
had, en in één moeite door over de tijd van tegenwoordig, waarin zulke dingen
maar gebeurden. ‘De totale verwording van het mensdom’, ik hoor het haar nog
zeggen. Ik wees haar er wel eens voorzichtigjes op dat ze niet alles wat in die
bladen stond, moest geloven, maar dat wilde ze niet geloven.
Hoe dan ook, in 1977 raakte de roddelpers zijn belangrijkste
society-figuur kwijt. Mathilde de Doelder werd dood aangetroffen op bed, met
een kogel in het linkeroor en een pistool in de rechterhand. Commissaris Witse
en consorten hadden dit hoogst verdacht gevonden, maar de dienders slikten de lezing:
zelfmoord.
En nu, 40 jaar later, is ze dan onder één dak met 50 andere werken van de hand van haar ex.
Een Willink-top-5 kun je dan ook niet anders beginnen dat
met een portret van Mathilde –geschilderd in 1975, vlak voordat het huwelijk op
de klippen ging. Het is een portret ten voeten uit, op ware grootte, en
Mathilde werd geschilderd in een van de jurken die Fong Lengs bankrekening gespekt
hebben. Mathilde heeft er maar kort voor hoeven poseren; alleen voor het
gezicht en de handen. Daarna gebruikte de schilder een paspop op ware grootte
waaromheen hij die japon gedrapeerd had. Mathilde zelf had hij toen niet meer
nodig; zo zal het gekomen zijn.
Op deze site is nog meer informatie te vinden en een groter
plaatje van het schilderij. Het is wel een site, gewijd aan astrologische
nonsens, compleet met Mathildes geboortehoroscoop waar het vast allemaal al
instond: van die schilder, die japonnen en dat pistool.
Want voorspellen achteraf is gemakkelijker dan op voorhand. Op
grond van onder andere het beklemmende tafereel uit 1933, Zeppelin, is wel
gezegd dat Willink de Tweede Wereldoorlog voorzien en voorspeld zou hebben. Maar
dat zeiden ze vanzelfsprekend ook pas achteraf, en Willink zelf vond het grote
onzin.
Maar in 1963 schilderde hij ‘Einde der wereld’ en als dat
bedoeld was als profetie, is die nog steeds niet uitgekomen. Dit schilderij is
nog een graadje beklemmender dan ‘Zeppelin’. Je weet niet wat er gebeurt als je
die gammele, vervallen poort doorgaat; stort je te pletter tegen de rotsen of
in een ravijn? De atoompaddenstoelen op de achtergrond beloven op z’n zachtst
gezegd weinig goeds.
Ik weet niet waarom mijn oog vandaag vooral blijft hangen
aan de apocalyptische werken van Willink; misschien de laatste tijd te veel
gelezen in nieuwsmedia en op de site van KNMI. Ook op Landschap met kerncentrale (1982),
zoals vaak bij Willink, de botsing van de oude, klassieke wereld met moderne
ellende. In dit geval: groteske beelden die in werkelijkheid ergens staan in
Italië, en kerncentrales die ook in werkelijkheid in het landschap staan.
Tot slot een selfie (Zelfportret, 1934) van een angstkunstenaar.
Klik d´r op!
Het dorp Ruurlo telt 8000 inwoners en maakt een erg rurale
indruk, zoals de naam al aangeeft – die oorspronkelijk betekende: gerooid bos.
Ja, als er een dorp gesticht wordt, moeten er bomen omver.
Behalve dan de Kroezeboom, een oude eik die hier al 300 à
400 jaar staat te staan. Op een foto van een eeuw geleden zie je hem nog te
midden van de akkers rond het dorp. In het interbellum sloot de bebouwing hem
in, waardoor hij in een voortuin belandde; feitelijk een degradatie.
Het is een van de oudste en dikste eiken van Nederland - dat
laatste alleen als je de totale stamdikte in aanmerking neemt, want de boom is
vlak boven de grond gespleten in meerdere stammen. De boom moet nu gestut
worden, maar ik zie hem de 22e eeuw nog wel halen. Hij werd beschouwd als
schier heilig en was multifunctioneel: grenspaal tussen landerijen,
oriëntatiepunt voor landmeters, dingplaats voor rechtsgedingen, hangplek voor
de oude heren van het dorp.
Als zodanig gebruik ik hem nu ook; ik ga even zitten op een
bankje onder deze eerbiedwaardige boom. Ik trek mijn telefoon om even
het nieuws te checken, of WO III al is uitgebroken, en lees dat op de Zwarte
Cross de eerste zwaargewonde is afgevoerd. Zijn motorstunt mislukte; hij landde
naast de springschans. Tsja…
Reuring is er soms wel in Ruurlo. Wie zich op de Zwarte
Cross nog niet voldoende heeft laten vollopen, kan op 8 en 9 augustus de schade
inhalen op de Reurlse Zommerdagen. Maar als ik niet voor MORE gekomen was, had
mijn bezoek aan Ruurlo hooguit een uurtje geduurd. Dan was ik alleen uitgestapt
om het station van die naam af te kunnen voeren van de emmerlijst van stations
waar ik nog nooit was uitgestapt. Hoewel Ruurlo absoluut een prettig, leefbaar dorp
is, is hier nou ook weer niet zo gek veel fotograferenswaardigs te zien.
Behalve die historische eikenboom. En die houten brug over
het spoor, die ik links heb laten liggen met die linkerknie. En dit gevaarte,
dicht bij het station, geconstrueerd door de Enschedese kunstenaar Wout Zweers.
Het is een ingewikkelde fontein, geschonken door een
waterschap. Uit de bovenste ring valt water in een elftal half verroeste zinken
bakken. Telkens als er een vol is, stort die zijn water met veel geklater en
gespetter in de goot. Daarvandaan zal het dan wel via een ingenieus systeem
weer opgepompt worden naar die bovenste ring, anders was het een perpetuum
mobile, en die bestaan niet. Het ding is aartslelijk, maar wel apart en
origineel. Kinderen nemen er op warme dagen graag een stortbad – maar niet op
het moment dat ik passeer.
MORE, die eik en deze contraptie; als ik vandaag was
thuisgebleven, had ik het allemaal niet gezien.
Frans Mensonides
26 juli 2017
Er geweest: zaterdag 16 juli 2017
Zaterdag de 22ste was het weer eens een keertje naks met het
weer. Bovendien had ik de dag daarvoor al 550 kilometer afgelegd met het iepenbier ferfier, dus ik bleef maar
eens een zaterdag thuis.
Dan maar een beminde woensdag. Naar de woensdagmiddag keek
ik ooit, toen ik nog in de openbare lagere schoolbanken zat, uit – behalve in
de periode dat ik die middag naar een handarbeidclub moest voor een trefzekere oog-hand
-coördinatie en dito sociale vaardigheden. Maar dat is een ander hoofdstuk, dat
ik bovendien al eens geschreven heb, geloof ik.
Op woensdag 26 juli geef ik mezelf een halve middag vrij om
het weer eens te proberen op de fiets. Ondanks dat ik de knie-agnose van die
heel jonge dokter niet erg vertrouwde, is die knie toch hersteld.
Dat is ook iets wat ontstaat in de loop van je leven: toenemend gebrek aan vertrouwen in jongeren.
Toen ik 18 was, dropte ik out van school, en raakte ik verzeild tussen de
linkse intelligentsia van de stad. Dat waren mensen van een jaar of 25, die het
in mijn ogen al gemaakt hadden in het leven: gestudeerd, een baan, een gezin,
kinderen, een rotsvaste levensovertuiging… Huizenhoog keek ik tegen ze op. Maar
tegenwoordig vind ik dat mensen van die leeftijd net uit het ei zijn, en nog
een héle hoop moeten leren.
Goed, die knie ging over met een pilletje, waar ik tussen
haakjes een andere pil bij moest slikken om de maagkrampen, de bijwerking van
de eerste, te neutraliseren. Een pil met ook weer een lijst bijwerkingen. Zo
wordt de farmaceut rijk…
Dat ik op de fiets, die ik heb opgehaald op station Haarlem, bij elke pedaalslag een angstwekkend gekraak en geknars hoor, ligt gelukkig aan dat rijwiel, en niet aan die knie. Ik verwacht Vijfhuizen, in de Haarlemmermeerpolder, wel te halen; het is maar een kleine 10 kilometer. Mijn doel is het Nationaal Monument MH 17 dat vorige week geopend is.
Een opvallende autodrukte heerst op het industrieterrein
Waarderpolder , en het is nog vóór de spits, en midden in de bouwvak. Ik heb
een vlakke etappe voor de boeg, afgezien van de brug over het spoor bij station
Haarlem Spaarnwoude. Daarna: afslaan naar de rust en de stilte van de
Ringvaart. Ik neem het smalle Liewegje daarlangs, met woonboten daar weer langs.
Bij het zien van een bolle spiegel rem ik abrupt. Ik houd er
niet van om mijn verhalen te pas en te onpas te larderen met selfies; zo erg
ben ik niet gehecht aan mijn verschijning. Maar deze laat ik me niet ontgaan.
Verderop kruist deze weg , met de flats van Haarlem
Schalkwijk in de verte, opnieuw een OV-verbinding. Het is de vrije busbaan van R-net-lijn
300 (Haarlem Station - Amsterdam Bijlmer Arena), voorheen de Zuidtangent. De bus neemt hier de steile duik onder de
ringvaart door, op weg naar de halte Vijfhuizen.
Het MH-17 monument is opgericht ter nagedachtenis aan het
neerhalen van een passagiersvliegtuig boven Oekraïne op 17 juli 2014. Het monument
kan niet anders oproepen dan gemengde gevoelens. In de eerste plaats al omdat
iedereen spreekt over een ‘ramp’, terwijl het niet anders was dan een aanslag.
Rutte beloofde in ’14 dat de schuldigen gestraft zouden worden, maar er zal nog
veel tijd overheen gaan voordat ze voor de rechter staan, als dat ooit al
gebeurt.
Het monument bestaat uit een lint van 298 bomen, één voor
elk slachtoffer, waarvan de naam bij de boom vermeld staat op een bordje. Rond een
gedenkplaat is een amfitheater opgesteld. Op een eivormig, glanzend voorwerp daaronder
staan de namen van alle slachtoffers.
Er liggen bloemstukken van verschillende ambassades. Die
bloemen zijn, 9 dagen na de onthulling van het monument, lichtelijk aan het
verwelken. Het boeket van de Russische ambassade zie ik er zo gauw niet tussen liggen.
Het monument is aangelegd in een al bestaande groenzone
tussen het steen van Haarlem en Hoofddorp, en het asfalt van Schiphols
startbanen. De bomen moeten nog een paar decennia groeien voordat het park echt
af is. In de omgeving strijden gele bloemen en 380 kV-masten om de visuele
voorrang. Op de nabije startbaan taxiën vliegtuigen. In de verte zie en hoor je
ze stijgen en dalen. Een toepasselijke plek, maar ook een heel schrijnende.
De middag loopt al ten einde. Ik aanvaard de terugtocht. Het
weer valt alleszins mee, vanmiddag. De regen is weggetrokken, de zon flauwtjes
tevoorschijn gekomen en de wind gaan liggen. Maar uit deze julimaand zal het KNMI geen hitterecord kunnen puren, al rekenen ze zich suf, totdat twee plus
twee gelijk is aan vijf. En de zomer begon nog wel zo veelbelovend.
Ik fiets terug door Haarlem. Wat ooit terrein 023 heette, heet nu Vijverpark. Van 023 koesterde men hoge verwachtingen. Er zou van alles komen, scholen, nog meer kantoren dan er elders al leegstaan, woningen. Maar toen sloeg de crisis toe. Nu zijn er dan uiteindelijk toch nog bouwactiviteiten. Alleen nog woonhuizen, zo te zien in de digitale folder. Mooie plaatjes; in zulke folders is het altijd een recordzomer.
Bij het Reinaldapark aan de oostkant van Haarlem heb je het
Reinaldahuis, zorgwoningen voor senioren. Ook weer van Alberts & Van Huut;
je komt ze overal tegen en ziet het al van een kilometer afstand. Met de werken
van dit bureau is hetzelfde aan de hand als de site die je nu leest: altijd vertrouwd
verrassend.
Daarna duik ik dieper de Amsterdamse Buurt in, een wijk met
huizen wier eeuwfeest nadert, aan smalle, wat bochtige straatjes, genoemd naar
schrijvers die alleen nog door neerlandici (in spe) gelezen worden. Het geknars
van ‘mijn’ fiets echoot tegen de huizen.
Door deze grote wijk kronkelt de Zomervaart, met lommerrijke
bomen langs de oevers. Die vaart was er eerder dan al die huizen, en is nu een
oase te midden ervan. Ik stap af. Dat laat ik me niet ontgaan: zomaar op een zomerdag
zitten langs de Zomervaart.
Als ik weer verder rijd, doemt na enige tijd die Alberts
weer voor me op. Ja hoor, ik heb het weer voor elkaar; in een kringetje rond gereden,
waar ik toch dacht, af te koersen op de Haarlemse binnenstad en het station.
Kijk ik een paar seconden niet op de plattegrond op mijn telefoon... Laat ik de
spoorbaan maar volgen, die de wijk aan de noordkant afsluit; dan moet ik er
toch ooit komen.
Oh ja, die Alberts schreeuwde om een panoramafoto. En die
kwam er ook. Maar ik moest er een dozijn schieten voordat ik één acceptabele
had. Dat heb je vaker bij panorama’s. De meeste kunnen de prullenbak in.
Bewegende objecten moet je sowieso niet panoramiseren; dat geeft heel
onverwachte effecten. Onderstaande komische blooper wilde ik de lezer niet
onthouden. Let op dat ultrakorte blauwe autootje!
Juli 2017 is zo´n speciale maand die gezegend is met 5
zaterdagen. Maar ook de laatste daarvan zal goeddeels verregenen. Wederom geen weer
voor de mooiweerfietser. Ik word (laat) wakker bij felle regenvlagen, harde
wind en een herfstig humeur. Na een blik op de buienradar geef ik het fietsen op
voorhand op, en laat meteen plan B in werking treden.
Dat houdt in: onder de pannen van een museum. Mijn keuze valt
opnieuw op museum CODA in Apeldoorn, waar ik twee jaar geleden Teun Hocks zag
en nu ‘Paper Art 2017’ ga zien. CODA is sterk aan het stijgen op mijn lijst van
favoriete musea. Altijd iets bijzonders te bekijken in dit hypermoderne gebouwencomplex.
En er zit een bibliotheek onder hetzelfde dak; altijd prettig bij dagen met
Plan-B-weersomstandigheden.
Over ‘Paper Art 2017’ga ik op FHM onder andere schrijven:
*1* Kumi Yamashita (1968, Japan) ‘Origami’, 2017. Op de foto een fragment.
Dit is toch wel heel
bijzonder, en in ieder geval bijzonder origineel. Origami is de Japanse kunst
om van papier allerlei voorwerpen te vouwen. Meestal is het resultaat niet veel
boeiender dan het hoedje van papier uit het liedje. Maar dit is geheel andere
koek. Aan die vellen gekleurd, verkreukeld papier zie je niets. Maar als ze van
de zijkant belicht worden met een felle lamp, verschijnen er gezichten op de
muur.
Zou je het papier weer
gladstrijken, dan ‘Is het vel´, volgens de toelichting in de folder, ´weer een
gewoon, plat vel papier, net zoals wij mensen in essentie en gemeenschappelijke
vorm en eenzelfde oorsprong kennen´.
Ik geef aan dit object
mijn stem voor de publieksprijs, en schrijf als toelichting op het kaartje:
´Een simpel vel papier, een lamp en een schaduw; eenvoud is het kenmerk van het
geniale. En er zit nog een idee achter, ook´.
Meer over ´Paper Art 2017´ op FHM’s > > > >
>
Maar eerst nog iets over de treinen, onderweg naar
Amersfoort; dit is in beginsel nog steeds een treinenrubriek. Als mijn IC
Schiphol - Schothorst aankomt op station Amersfoort, zie ik aan de overkant de
IC Den Haag – Enschede, een Koploper-viertje, al bestormd worden door mensen met
tweewielers en koffers als verhuiskisten. Dat wordt dringen, en staan tot
Apeldoorn, en daar heb ik helemaal geen zin an.
Ik blijf zitten in die naar Schothorst. Hoe vaak kom je daar
nou? Ben ik daar eigenlijk ooit wel eens eerder geweest, en hoort die niet op
de bucketlist van stations waar ik nog nooit ben uit- of ingestapt?
Die stop op station Amersfoort ruimt wel op. Nog een man of
10 zijn in de trein achtergebleven voor de toegift naar de buitenwijk
Schothorst. Dat station en die wijk zijn eigenlijk te bescheiden voor de
Intercitystatus, en de IC komt er alleen omdat die treinen érgens moeten keren.
Nu doet de trein uit Schiphol Airport dat, en over een half uur die uit Den
Haag Centraal. Ze blijven allebei maar een paar minuten staan op Schothorst.
De Sprinters naar Amsterdam Centraal (plus Hoofddorp) keren
trouwens op Vathorst, nog verder richting Veluwe. Gecombineerd met de Sprinters
Zwolle – Utrecht kun je al met al 6 keer per uur van Amersfoort Schothorst naar
Amersfoort Sec; een riante stadsdienst. Het station trekt een kleine 6000
passagiers per werkdag; niet slecht voor een station in een buitenwijk.
Als ik de IC zie vertrekken, kletst de regen bij bakken van
het dak af langs de ramen. Terwijl ik op de Sprinter sta te wachten, schiet me
opeens te binnen wanneer ik ook alweer eerder geweest ben op dit station, en
waarom.
Het was zo ergens tegen het eind van de jaren 90, ik werkte bij
een groot bedrijf als systeembeheerder. Tot mijn taak behoorde onder meer het
beheren van een softwarepakket voor personeels- en salarisadministratie. Die software
was helemaal geüpgraded, millenniumbestendig gemaakt; dat was toen hot. In zo’n geval was je feitelijk
verplicht om zo’n pakket 2.0 aan te schaffen,
omdat het oude niet meer ondersteund werd. En dan werd je ook verplicht om op een
dure bijscholingscursus te gaan om alle ins en outs van het pakket te leren. Indertijd
was de klant koning maar de leverancier dictator; je had weinig te willen.
Dat bedrijf zat hier in Amersfoort Schothorst op het
bedrijventerrein, en daar werd ook die cursus gegeven. Ik was in het gezelschap
van onze in het vak vergrijsde salarisadministrateur, die nog begonnen was met loonzakjes
uitreiken en met administreren op kartonnen kaarten, met kroontjespen. De
straten op het bedrijventerrein ten oosten van het station heetten (en heten
nog steeds) Computerweg, Plotterweg, Hardwareweg, Outputweg, Modemweg,
Beeldschermweg, etc.; de hypermoderne digitale wereld als thema.
Het was een pittige cursusdag. De software verdiende geen Oscar
voor doorzichtigheid en gebruikersgemak; de docent niet voor kristalhelderheid.
Bovendien zouden we de salarisgegevens elke maand per modem moeten opzenden naar
Amersfoort, terwijl dat tot dan toe per diskette ging, als ik me goed herinner.
Tegen vijven wankelden we helemaal lens en sufgeluld naar
station Schothorst. ‘Computer Weg, Output Weg, Beeldscherm Weg, Modem Weg,
Alles weg’, het was ongetwijfeld ondergetekende die die grap maakte.
Het lachen verging ons snel. Die worsteling om elke maand
dat spul per modem te uploaden. Als het in de voorbereiding al niet misging,
ontspoorde het modem wel. Duimen dat hij
het deed. ‘Klinnggg! piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep…
kchchchchcttttt … kchchchchcttttt … kchchchchcttttt … … iiiioiiingggg …
iiiioiiingggg … iiiioiiingggg … tüdelüdelüüü .. kcht-kcht-kcht’. Zo klonk een modem,
voor de jongeren onder de lezers.
Maar na dat concert stagneerde de datastroom nogal eens. En
we zaten altijd tegen een deadline aan. Uiterlijk de 12e van elke maand moesten
de gegevens in Amersfoort zijn, anders kregen de collega’s hun salaris niet op
tijd.
Om een heel lang verhaal heel kort te maken (ik heb nog maar
een paar minuten voordat de Sprinter terug naar Amersfoort gaat): ik besloot op
een gegeven moment tot een carrièreswitch naar een deeltijd-archiefbaantje bij
een plattelandsgemeente. De salarisadministrateur besloot dat hij gebruik ging
maken van een gunstige VUT-regeling. De maand daarop kreeg niemand in het
bedrijf een salarisstrookje. Maar wel een voorschot, hoor; er is bij mijn weten
niemand van onze ex-collega’s verhongerd.
Zure herinneringen uit Schothorst.
Ik moet nog aanpoten om de volgens IC richting Enschede te halen; hij vertrekt helemaal aan de andere kant van station Amersfoort. Dat is ook weer een overvol 4tje (wanneer wordt er op die lijn eens voldoende capaciteit ingezet?). Maar gelukkig is iemand bereid, voor die grijsaard een zetel te bevrijden van een ton bagage.
Halte Voorthuizen De Punt
Ik was dus in een nat Apeldoorn en bij CODA. Als ik daar uit
kom, is het zo goed als droog. Nu pak ik bus 102 naar Voorthuizen, louter om de
middag vol te maken. Deze lijn volgt in het begin de route van mijn fietstocht
naar Radio Kootwijk van vorige zomer, maar dan omgekeerd. Ik passeer de Bunker
6¼ (die ze willen restaureren en opnieuw
openstellen voor het publiek), de Gedenknaald, de Julianatoren en de Echoput.
Daarna gaat het rechtdoor over de N344, langs Landal Rabbit Hill. Als ik hier
zou uitstappen, zou het maar een half uurtje lopen zijn naar Bob’s IJs. Die
ijsventer heeft zijn tenten opgeslagen bij de afslag Kootwijk / Uddel langs de
A1.
Ik las daarnet iets over die ijsboer in een streekkrant bij
CODA. Hij beheerst het komkommernieuws in deze regio; vorig jaar om deze tijd
ook al. Hij klopt zijn klanten het geld uit de zakken.
Als je bij hem één bolletje vanille-ijs bestelt, krijg en
betaal je twee bolletjes vanille-ijs. Bestel je een ijsje met twee bolletjes,
vanille en aardbeien bijvoorbeeld, dan krijg en betaal je volgens Bob’s
ondoorgrondelijke reglement vier bolletjes: twee vanille en twee aardbeien. Zo ben je een
kapitaal kwijt als je met het hele gezin even een ijsje gaat eten. Bovendien
rekent Bob ook nog een bedrag van 25 cent per servetje.
Bob is ongevoelig voor de harde mondelinge kritiek die hij
krijgt aan zijn kraam en ook voor de vele enen die hij scoort op beoordelingssites.
Het zijn maar kleine bolletjes, zegt hij – al rekent hij per bolletje geen
klein bedrag. En als het je niet bevalt, rot je maar op en kom je nooit meer
terug; het zal Bob aan z’n reet roesten.
Hier zie je Bob op YouTube, met zijn verzuurde mensenhatersbek,
zijn ondoorgrondelijke logica en onontwarbare zinnen. Kijk, luister en huiver! Vorige
zomer gingen die beelden viraal. Dit jaar haalt hij opnieuw de kranten. Een
ontevreden klant heeft de gemeente Apeldoorn - waaronder deze plek langs de snelweg
ressorteert - verzocht, Bobs standplaatsvergunning in te trekken. Maar de
gemeente zegt dat dat juridisch niet mogelijk is.
Ergens bekijkt die Bob het toch niet slecht. Nieuwe klanten
blijven echt wel komen, met zulke publiciteit. Ja, goed, hij ziet ze, na ze één
keer afgezet te hebben, nooit meer terug. Maar het geld zit dan al in zijn laadje.
Hij beseft dondersgoed dat het er niet om gaat, wát ze over je schrijven, áls
ze maar over je schrijven.
Gezegend is de streek, waar een gisse ijsventer de
ernstigste gesel vormt. Dat was in de tijden van de reus Bunckman wel anders;
zie het volgende hoofdje.
Wat kilometers verderop is dat opvallende busstation Wittenberg,
waar je een uur kunt luisteren naar verhalen uit een jukebox, als je je bus
gemist hebt.
Traag maaien de ruitenwissers de motregen van de voorruit.
Ook Voorthuizen zal ik zien vanonder een paraplu. Dat maakt het fotograferen er
niet gemakkelijker op.
Lijn 102 (Apeldoorn – Amersfoort) geeft ter hoogte van v/m Hotel-Restaurant
De Punt aansluiting op lijn 205 (Harderwijk – Barneveld) en omgekeerd vice
versa. Dat was al zo toen wij een halve eeuw geleden onze vakanties
doorbrachten in Putten, al waren de lijnnummers toen lager en stond het
VAD-logo nog op de bussen. Het stelt ergens toch gerust dat er in onze
dynamische wereld, vol veranderingen die we amper kunnen bijbenen, toch ook nog
dingen hetzelfde blijven.
Wat niet wegneemt dat ik Voorthuizen niet meer terug ken.
Het is aardig opgestoten in de vaart der dorpen. Wij vonden het altijd het
lelijke eendje van de Veluwe, of zo je wilt: de Gelderse Vallei; een plaats zonder
veel kraak of smaak. Maar nu is er een modern dorpshart gerealiseerd met een
winkelplein en een enorm standbeeld van een violist die een reus overwonnen
heeft.
Dat gaat terug op een van die duistere legenden die hier al
eeuwenlang rondzingen in die donkere, mysterieuze wouden. Eens werd de streek
geteisterd door een moordzuchtige reus, Bunckman, die zijn slachtoffers eerst
beroofde en vervolgens doodsloeg met een knots.
Een niet met name genoemde violist, die kon spelen totdat
letterlijk overal de stukken afvlogen, dreigde op een kwaaie dag het volgende
slachtoffer te worden van Bunckman. Die greep hem bij zijn nekvel, en het leek
met hem gedaan. Maar de muzikant verzocht de gigant, een laatste wens te vervullen.
Hij wilde nog één keer een stukje spelen op zijn viool.
Bunckman stond dat toe, maar dat had hij, achteraf
geredeneerd, beter niet kunnen doen. Hij stortte ter aarde; de muzikant had hem
doodgespeeld. Einde van Bunckman! Het hele verhaal staat op de sokkel van het
beeld.
Ik was als vakantie vierend en ravottend jongetje al dol op
dit soort Veluwse verhalen. Je had bijvoorbeeld de legende over het klooster
bij Drie, waar monniken een liederlijk leven leidden – totdat het voor straf in
de grond zonk en slechts het Solsche Gat achterliet als aandenken. Of dat over Vrouwe Eleonora van Staverden, de zwarte dame, die bij nacht en ontij nog
altijd in de bossen bij kasteel Staverden loopt rond te spoken.
Maar deze, over de reus Bunckman, heb ik door één of andere
oorzaak nooit eerder gehoord. Het zou best kunnen zijn dat de Bunckman-legende niet
veel ouder is dan het winkelplein en het standbeeld. Een meta-legende is het
dan, een legende over een legende, een verhaal over een legende die er geweest zou
zijn over een gebeurtenis die plaatsgevonden zou hebben.
Die andere, veel modernere Veluwse sage die je de laatste
tijd wel hoort, daar geef ik ook geen dubbeltje voor. Dat is het verhaal dat de
gemeenten in deze omgeving voorop lopen met digitale dienstverlening naar de
burger toe. Bij ons in de Randstad wil dat vaak niet lukken na jarenlang
gezwoeg, en hier ten plattelande zouden ze het zo maar voor elkaar krijgen? Há,
en dat moet ik dan zeker geloven!
Je kunt in Voorthuizen bunkeren bij Restaurant De Bunckman.
Maar het is nog wat vroeg. Ik pak bus 205 naar Harderwijk en ga vis eten aan de
boorden van de Zuyderzee.
De kwartfinale van het vrouwenvoetbal zie ik dan wel via
Uitzending Gemist. Kan ik ook zo nu en dan eens een stukje doorspoelen. Ja, ik
vind het wel aardig hoor; de Leeuwinnen doen wat de mannen de laatste jaren meestal
niet wil lukken: winnen. Maar ik weet niet of het aan mij ligt, maar het kan me
niet voor de volle 90 minuten boeien. Ze moeten tegen Ikea-land, vanavond. Ze
gaan winnen, het hele toernooi, maar dat weten we over 8 dagen pas.
De renovatie van station Harderwijk zit er nu op. Het
station is gemoderniseerd en voorzien van liften. Bussen uit het zuiden
passeren nu de spoorovergang niet meer, die is opgeheven, maar ze gaan onder
het spoor door en bereiken met een lusje via ziekenhuis Sint Jansdal het
busstation dat ook gloednieuw is. Ook de fietsenstalling is nieuw; je hoeft nu
niet meer naar de Kiosk om de sleutel van je huurfiets te vragen. Nu de
Intercity-status nog, dan is het echt perfect in Harderwijk.
Ik fotografeerde een en ander na het eten op een zomeravond
met veel neerslag en vroege duisternis. Excuses voor de matige kwaliteit van de
foto’s. Regen, regen, regen, dat was de rode draad van deze aflevering.
Frans Mensonides
11 augustus 2017
Geweest in Vijf- en Voorthuizen: woensdag 26 juli, resp. zaterdag 29 juli 2017
© Frans Mensonides, Leiden, 2017