Dit is aflevering 4 van de
rubriek ‘Beminde zaterdag’ over treinreizen op die dag met mijn
WeekendVrij. De titel is ontleend aan een dichtregel van Constantijn
Huygens
die ook heel de week naar het vrije weekend liep te verlangen.
Deze reeks is
geïntroduceerd in deel 1, zoals het hoort. Het overzicht van
alle tot dusverre
verschenen afleveringen vind je aan de onderkant van deze webpagina.
Boven het Noordzeekanaal - Blindganger: Sprinter
Hoofddorp – Hoorn Kersenboogerd - Wognum; Scheringa
geschoren - Bastaard van Holland;
Schagen schimmig in de schemer (Skagen skimmig in de skemer) - Leiden versus Deventer - Cultureel weekend - Zwaan op het spoor: Sloterdijk-Hoorn - Power tot the pieper: Opperdoes - Met de blik op Medemblik - Toegift: Geestlijn exit
Vorige maand was de rode draad in deze rubriek: de 1e
klas-coupé. Daartoe had ik me toegang verschaft door tussenkomst van een lezer
die er kaartjes voor op de kop getikt had. Ook voor de donkere zaterdagen van
november en straks december kies ik zo’n thema. Dat is het stuk van Nederland
waar ik als De digitale reiziger nooit kom, omdat ik er voor mijn werk al heen
moet: de Kop van Noord-Holland.
Je kunt daar weinig treinreizen maken zonder langs Castricum
te komen, waar ik uit de trein stap op dagen dat thuiswerken niet mogelijk is.
Alle reden om weg te blijven uit deze streek.
Alle reden dus ook, om er toch heen te gaan, voor de spreekwoordelijke
‘uitdaging’ om nog iets te maken van de stukjes voor deze rubriek. Je moet dan
ook absoluut niet denken dat ik met tegenzin aan die noordwestelijke ritjes
begin. Ik ga ook niet elke zaterdag; laat ik er een los-vaste rode draad van
maken.
In het eerste weekend van november maak ik er een beminde
zondag van; zaterdag was het géén weer. Zondag is het iets beter. Al op de
heenweg slaagt een wazig zonnetje erin, zich door de herfstnevelen heen te
boren. Wat de landerige zondagmiddagstemming overigens nog niet meteen kan
verdrijven, naar mijn gevoelen.
Mijn doel is Wognum. Daar kom je door in Hoorn de bus te
nemen, en in Hoorn geraak ik weer door op Schiphol over te stappen op de
Sprinter Hoofddorp – Hoorn Kerseboogerd.
Die treinen werden bedacht om over de Hemboog te rijden,
langs Sloterdijk; ik schreef erover in 2009. In de tussentijd is die
treinserie opgewaardeerd van uur- tot halfuurdienst.
Dienstregeling-technisch gezien zijn deze treinen ware
blindgangers. Ze stoppen op Sloterdijk op het excentrisch gelegen ‘Hemperron’.
Je moet erop overstappen als je vanuit Amsterdam Centraal naar Zaandam of
Purmerend wilt, want de IC’s naar Hoorn – Enkhuizen stoppen daar niet.
Maar wil je met deze trein door naar Hoorn, dan kom je daar
aan op een tijdstip dat alle andere treinen en ook bussen net zijn weggereden.
Die komen en gaan allemaal rond kwart-voor en kwart-over, en deze blindgangers
arriveren om 24 en 54 in Hoorn.
Het is echt een forenzenlijn, denk ik, en hij is dan ook op
zondagmiddag niet druk. De conductrice loopt vóór vertrek van Schiphol de hele
trein door om aan iedereen afzonderlijk te vragen of men misschien naar
Amsterdam Centraal wil. In dat geval moet je niet deze trein hebben, want die
rijdt daar niet heen, zet ze uiteen.
In mijn compartiment van de Sprinter (was het een Sprinter?
Ik weet het niet meer) zit aan de andere kant van het gangpad een nuffige
jongejuffrouw. Zij brengt een spuitfles - of hoe dat ook heet – parfum
tevoorschijn om haar eigen kleren ermee te desinfecteren; ook onder de oksels.
Daarna gaat ze haar make-up bijpunten, waarbij ze heur
gelaat bekijkt op het scherm van haar
smartphone. Dat kan dus ook met zo’n ding: een cosmetisch selfie.
‘Let op, dit heerlijke drankje kan verrassend warm zijn’,
staat op het bekertje koffie dat ik daarnet heb gehaald in de hal van onze
nationale luchthaven. Mij verraste vooral de prijs van dat lauwe, schuimerige
bakkie prut: 3,50 euro. Ja, ze hebben natuurlijk vooral reizigers uit den
vreemde tot klant, die de omrekenfactor van de euro nog niet kennen, en toch al
hun spaarpot hebben moeten omkeren om voet aan de grond te kunnen zetten op
onze moerasdelta.
De parfumdame snuift als een speurhond. Ze is geenszins
tevreden met het resultaat van haar eerdere ontsmettingswerkzaamheden en bestuift zichzelf nu van top tot teen, pssst,
pssst, pssst, pssst, pssst, totdat de flacon leeg is.
Bij Purmerend Overwhere verlaat zij het voertuig, een weeë,
zoetige walm achterlatend. Het moest verboden worden in de Milieuwet.
Overwhere? Over there!, denk ik altijd bij het passeren van dit
station aan de voet van flatgebouwen. Maar Overwhere moet gewoon op z’n
Hollands uitgesproken worden.
De conductrice komt. ‘Ja, dankuwel, alstublieft, hoor. In
orde. Lekker weertje, hè, met dat zonnetje erbij. Niet meer die regen van
gisteren. Zo donker is altijd zo ongezellig. Het zijn echt al bijna weer de donkere dagen
voor kerst. Maar met een zonnetje erbij is de wereld meteen een stuk fleuriger,
vindt u ook niet?’
-‘Ik had het niet treffender kunnen formuleren’, antwoord ik. Jeminee, dit is
er een van het praterige type. Bij elke passagier steekt ze zo’n soort verhaal
af. D’r kwek staat geen tel stil. Haar eventuele huisgenoten zijn vermoedelijk
blij dat ze weekenddienst heeft.
Hoorn, dan, met een verlaten busstation. Bus 12 (Hoorn –
Wognum – Hoogwoud) is net weg. Ik maak met de IC Enkhuizen even een slag naar
Hoogkarspel, louter om dat station, met een eng smal perron en een minimaal stationsgebouw, op de foto te
zetten.
Als ik terugkom, is bus 11, zo’n koddig speelgoedbusje naar
Wognum en verder naar een busstation in het midden van nergens, ook al lang vertrokken,
en wacht ik op de volgende bus 12. Het wachthuisje op het busstation wordt in
beslag genomen door enkele verlopen kerels met gettoblasters. Ze hebben zich
helemaal geïnstalleerd. Als het echt koud wordt, zetten ze er een generator
neer en zo’n hitte-blower, denk ik. Op het plein voor het station moet je volgens
een geel bord je fiets extra op slot zetten. ‘I.v.m. fietsendiefstal’, staat er
dan nog overbodig bij; ja, waarom anders??
Lijn 12 rijdt zijn ritten deze zondag maar voor een klein
plukje mensen. De weg voert door de Hoornse nieuwbouwwijk Risdam en het verwoonerfde
dorp Zwaag dat aan Hoorn is vastgegroeid. Namen als Porder, Hoefijzer en Stijgbeugel
staan er op de bushaltes. Tweemaal nemen
we een busbaan langs een soort karrenspoor. Een paar kilometer voorbij het
einde van Zwaag komt Wognum in zicht.
Wognum zou een heel gewoon West-Fries dorp zijn,
als het
geen bekend dorp was geworden door toedoen van de foutieve bankier Dirk
Scheringa. Zijn imperium, de DSB-bank, was hier gevestigd in drie
kantoorgebouwen langs de A7. Je herkent er meteen de hand in van
architect Ton Alberts. Die stijl is zo eigen dat al zijn bouwsels
sprekend op elkaar lijken,
waardoor er uiteindelijk toch niets bijzonders meer aan is; één Alberts
gezien,
ze allemaal gezien.
Zeg Scheringa en je zegt: koopsompolis, of zelfs:
woekerpolis. Ik ga niet uitleggen wat dat is, want verstand van die materie heb
ik niet. Nee, dat was juist het probleem: de klanten hadden er ook geen sjoege
van. Ze sloten een wurghypotheek af, met zo’n polis erbij, en beseften veel
later pas dat ze bedonderd waren en er de rest van hun leven krom voor zouden
moeten liggen.
Een kennis heeft hier in dit kantoor, in het hol van de
leeuw, eens overleg gevoerd over een hypotheek die hij wilde afsluiten. ‘We
zaten in een kamertje met zo’n gladakker, die het je allemaal mooi
voorspiegelde. Maar vreemd, ik voelde me niet senang daar, meteen al niet, toen
ik binnenkwam. Ik had het gevoel dat er overal in dat hok achter de muren camera’s
en microfoons en grote bandrecorders verborgen waren om alles op te nemen wat
je zei en deed. Ik was bang dat je er met één verkeerd woord of gebaar aan vast
zat, dat ze het zo zouden monteren dat het leek op een mondeling akkoord. Ik
heb ze meteen de volgende dag met een aangetekende brief afgeschreven. En ik
ben ook nooit voor AZ geweest!’
En ook tegen realistische schilderkunst, denk ik, want
Scheringa, die van gekkigheid niet wist wat hij met zijn poen moest doen,
investeerde daar ook kwistig in. Ik zag zijn inmiddels van de hand gedane
collectie van de zomer in museum MORE in Gorssel.
Hoe het verhaal van DSB afliep, is bekend: Scheringa werd
geschoren. Dat ging volgens sommigen ook niet helemaal eerlijk. Maar laat ik daar
niet bij stil blijven staan – noch bij die kantoren, in twee waarvan nu de fusiegemeente
Medemblik zit.
Bij de velden van De Spartanen maakt men zich op
voor het
zondagsvoetbal. Het winkelcentrum De Boogerd wordt uitgebreid, maar is
nu al
het economisch hart van Wognum. Overal in deze streek wonen collega's,
die me morgen misschien vragen: 'Wat deed je in mijn dorp?'
Stolpboerderijen, ‘Zaanse’ geveltjes met planken, statige
dorpspanden beschaduwd door eeuwenoude bomen, dat is waar mijn cameralens naar
haakt. Het is er allemaal, al moet ik er even voor doorlopen naar de oude kern
van Wognum. Die is best fotogeniek, maar erg klein, parel in een oester van
nieuwbouw. Wognum, dat nu ruim 5000 inwoners telt, was maar een heel klein
vlekje toen de stoomtram Hoorn – Medemblik er nog stopte. Die stopt er
trouwens op sommige dagen nog steeds, rijklaar gehouden door vrijwilligers.
Maar ik neem de bus terug naar Hoorn.
We hebben nog een stuk middag over. Even naar Schagen
daarom, door streekbewoners Skagen genoemd, alsof het in Denemarken lag.
Magnusveste heet de plaats ook wel, genoemd naar de legendarische Magnus van
Schagen. Die zou in 1219 Haarlem geholpen hebben bij het veroveren van Damiate
en het stelen van de Damiaatjes die in Haarlem nog elke avond luiden als de
stadspoorten dichtgaan.
Nee, strijd tussen christenen en Saracenen is niet van vandaag of gisteren. Altijd was het ware geloof de inzet, de god
van de ene partij versus de god van de ander. De muzelmannen zijn begonnen,
geloof ik, als je ver terugbladert in de geschiedenisboeken.
Hoorn – Alkmaar gaat inderdaad in een slakkengang, zeg; 100
km/uur is hier de maximum snelheid. Voor Schagen moet je overstappen in
Heerhugowaard, en dat is ook weer zo’n overstap zonder aansluiting, met 25
minuten wachten. Ik spoor daarom even
door naar Alkmaar Noord. Daar tegenover het station, in een nu leegstaand
kantoor, heb ik nog eens een dag doorgebracht in een archiefkelder; ik mag
hangen als ik me nog herinner wat ik daar deed.
Op station Schagen stoppen de IC’s Den Helder – Nijmegen, en
doordeweeks in de spits ook nog de IC’s helemaal naar Maastricht. Tegenover het
station staat een mensenrechtenmonument in de vorm van een bakstenen bol en
staat voor een café een Sarah-pop. Deze is gemaakt voor iemand die, blijkens
het bijbehorende gedicht, vorige week nog een jonge roos was en nu, inmiddels
50 geworden: een ouwe doos.
De geschiedenis van de meeste steden kent bloei, ondergang
en nieuwe bloei, in onvermijdelijke opeenvolging. Het minuscule polderstadje
Schagen is economisch echter in alle tijdperken wat achtergebleven. Feitelijk
begon het pas in de jaren 70 van de 20ste eeuw een beetje te floreren, maar dan
als forenzenstad.
Schagen, Markt
Als ik voorbij Café Spoorzicht de hoek omsla, betreed ik het
winkelgebied, met ‘Zeuvenuursgoed’ voor kleding, poppen en snuisterijen, Travel
XL Marijke voor als je hier vandaan wilt, Cave Duvin (vinoloog, bieroloog,
liquorist), restaurant ‘Leuk eten en drinken’, de Pruiverij, de Modelzolder
(waarvan ik aan de modelbouwers onder onze lezers moet melden dat hij helaas definitief
gesloten is), koffiehuis Dikke, Penny Lane (een naam die meteen mijn sympathie
wekt, wat ze er ook verkopen), bloemenboer ‘Henk Bloemen en Zo’, Schmalz, in
kleding, en een zaak waar ‘Fietsen voor de deur geplaatst, worden verkocht’.
Westfriese kaas is een beschermde streekkaas uit West-Friesland,
staat te lezen in de etalage van het Westfries Kaashuis. Het heeft van de EU
het predicaat ‘Beschermde oorsprongbenaming’ meegekregen. Die krijg je niet
zomaar: zo’n product moet al eeuwenlang volgens dezelfde methode vervaardigd
zijn en dat al die tijd in die ene regio. Westfriese kaas mag dan ook pas
Westfriese kaas heten als de melk ervoor afkomstig is uit West-Friese koeien
die op West-Friese grond hun West-Friese gras consumeren en dan door een
West-Friese boer gemolken worden. Je vraagt je af of zulke keurmerken nog wel
passen in deze moderne tijd waarin alle tradities op de tocht staan.
Het monumentenhart van Schagen is een paar hectare groot.
Opvallend is het marktplein met de Sint-Christoforuskerk; nog opvallender zijn de
twee oude, verweerde slottorens. Aan beide, kerk en torens, is de naam
verbonden van een bastaard. En dan hebben we het in dit hoofdstuk niet meer
over Dirk Scheringa, die er graag een hypotheek op had afgesloten om er woekerrente
over 6 eeuwen op te kunnen innen. Nee, we hebben het over Willem, de Bastaard
van Holland (1387-1473).
Die heette echt zo. Hij was een onechte zoon van Albrecht van Beijeren, graaf van Holland. Die laatste naam brengt bij mij meteen de dichters Willem van Hillegaersberg en Dirc Potter in herinnering. Maar behalve dat Albrecht liefhebber van poëzie was, was hij dat ook van vrouwelijk schoon, want hij verwekte een hele resem buitenechtelijke kinderen.
Die Willem de Bastaard nu, liet een slot en een kerk bouwen.
Na de Napoleontische tijd waren er van het slot alleen nog die twee torentjes
over. Maar rond de meest recente eeuwwisseling hebben ze er weer een soort slot tussengebouwd, een slot dat niet
iedereen even geslaagd vond, maar ik vind het niet beroerd. Van afstand en in
de skemering lijkt het kasteel even oud als de torens, al zit er in
werkelijkheid zes eeuwen tussen. In één van die torens ishet museum ‘Slag
van de Somme 1914-1918’ gevestigd, dat je eerder aan de Somme zou verwachten.
Maar aan het oorlogsverleden van Schagen zullen ze geen
museum wijden. Zowel in de Hoekse- en Kabeljauwse Twisten als in de
Tachtigjarige Oorlog was Schagen fout, en daar spreekt tegenwoordig niemand nog
graag over. Dat van die Twisten mag ze zo langzamerhand wel vergeven worden,
vind ik; die oorlog was zo ingewikkeld dat zelfs de strijdende partijen zelf soms
niet eens meer wisten aan welke kant ze streden.
Dit is het uur van de dag dat gestalten op straat vervagen
tot schimmen, gevels oplossen in de grauwheid van de schemering, en lantaarns
en neonreclames daar langzaam uit naar voren treden; het uur van de dag dat het
te laat is voor dag-, en te vroeg voor nachtfoto’s. Tijd om de trein terug te
pakken en deze streek te verlaten. Maar ik kom er terug!
Frans Mensonides
26 november 2015
Er geweest: zondag 8 november 2015
De zaterdag daarop keer ik niet terug naar de regionen boven
het Noordzeekanaal. Nee, vanmiddag ga ik eindelijk eens op visite bij de
familie in Deventer. Ze hebben me al ik weet niet hoe vaak gevraagd om eens
langs te komen. Nu kom ik regelmatig met de trein langs Deventer. Maar ze
bedoelden: uit de trein stappen en dan aanbellen bij deuren waarop onze
familienaam prijkt. Om wat voor reden dan ook, hebben we de laatste jaren
alleen telefonisch contact gehad op hoogtij- en onheilsdagen.
Over onheil gesproken: het is weer eens een morning after. Tot 2:00 uur in de nacht
heb ik zitten kijken naar de rapportages over de aanslagen in Parijs. Toen ben
ik maar naar bed gegaan. Want ik moest er zaterdag betrekkelijk vroeg weer uit voor mijn reis
naar Deventer. En het leven gaat door, en we laten ons door niemands gewelddadige
dood afschrikken om onze dingen te blijven doen. Daarmee ophouden zou juist een
knieval zijn voor het terrorisme.
Wen er maar aan, aan zulke aanslagen! We zíjn er echt ook al
steeds meer aan gaan wennen. Op 12 september 2001, de dag na Nine Eleven, sprak in de trein iedereen
over de aanslagen in de USA, ook wildvreemden met elkaar. Maar vandaag praat niemand
over Parijs. Men leest stilzwijgend in de kranten - die het nieuws erover nog
niet eens helemaal op een rijtje hebben. Een gedeelte van de gebeurtenissen
voltrok zich vannacht na de deadline.
‘Wat mijn moeder ertoe
gebracht heeft, te gaan doorleren voor lerares aan een huishoudschool, snapte
ze zelf later ook niet meer. Het was totaal niets voor haar. Zij heeft die
opleiding dan ook niet afgemaakt. Later heeft zij de M.O.-akte Engels behaald
en is privélessen Engels gaan geven; ze is zo verstandig geweest, nooit voor de
klas te gaan staan.
Die huishoudstudie
volgde zij aan instituut Rollecate in Deventer, samen met haar hartsvriendin
uit Leiden, links van haar op de foto, als ik me niet vergis. De twee
jongedames deelden een etage in Deventer. De vriendin zocht vertier op de
wekelijkse avonden van de Friese Kring (?) in die stad, en preste mijn moeder
om een keer mee te gaan.
‘Wat moet ik daar nou
doen’, hield zij de boot af. ‘Ik ken er niemand, en ik spreek helemaal geen
Fries’.
Dat was geen bezwaar, volgens haar vriendin. Er zaten daar een paar leuke
jongens, die ook gewoon Nederlands praatten.
Mijn moeder liet zich meetronen, en de rest is geschiedenis. Met een van die leuke Friese jongens kreeg ze verkering. Ze zou zich met hem verloven en met hem trouwen. En mij baren, als eerstgeborene. Zonder inmenging van haar vriendin had je deze woorden niet kunnen lezen’.
Ik ging ervan uit, dat Rollecate wel een keer gesloopt zou
zijn, in de bijna 70 jaar die verstreken zijn sinds mijn moeder er schoolging.
Maar na zoeken op Internet zag ik dat het gebouw aan de H.J.P. Fesevurstraat
nog wel degelijk bestaat. Het is kort geleden opgeknapt en omgevormd tot een
woonzorgcentrum, Nieuw Rollecate.
Ik erheen, dus, een wandeling van een stijf kwartiertje
vanaf het station. Deventer moet toen een erg klein stadje geweest zijn, waarin
je binnen een half uur van de ene kant naar de andere liep. In mijn prille
kindertijd reden er 20-persoons stadsbusjes op een ringlijn die alle wijken van
Deventer met elkaar verbond. Deze stadsdienst heette, zeer toepasselijk, de ‘Microdienst’.
Die werd gereden door G.T.W., de Geldersche Tramwegen, hoewel Deventer in
Overijssel lag en ligt.
Ik vind dat gebouw Rollecate niet erg mooi, maar goed, het
zijn roots. Mijn moeder en haar vriendin woonden boven een kapperszaak aan de
Diepenveenseweg. Ik loop erlangs. Het pand staat er nog, en er zit ook nog
steeds een kapper in. Mijn neef en ik hebben ons er een keer moeten laten
kortwieken, onder de nodige protesten, want het was in het Beatle-tijdperk.
Als het nu niet was gaan regenen, was ik ook nog even langs
mijn vaders ouderlijk huis gelopen, aan de D.G. van de Keesselstraat. In 2009
wandelde ik er eens langs, en zag dat het padvinderslogo van mijn vader en oom
nog steeds boven de deurbel hing.
Ik loop graag door Deventer. Afgezien van mijn jeugdsentiment
van vroegere logeerpartijen, is het gewoon ook een hele mooie stad om door te lopen
dwalen. Maar opvallend genoeg denken de Deventernaren daar zelf heel anders
over. ‘Saai, provinciaal, er gebeurt nooit wat’, dat soort geluiden hoor je.
Tijdens deze familievisite ook. De buurman van mijn neef,
die even is komen buurten, zegt: ‘Dus je woont in Leiden? Nou, daar benijd ik
je om! Dat is me pas een stad!; levendig, met al die grachten, met al die
studenten, heel internationaal, gezellig, theaters, musea, geveltjes, leuke
winkeltjes, daar gebeurt tenminste nog wat, en in een wip zit je op het strand,
ah, heerlijk! Maar Deventer…’
Joa, zelf vind ik het in Leiden best uit te houden, hoor,
vooral in de zomervakantie, als zowel de studenten als de Leidenaren in het
buitenland vertoeven. Maar vanwaar toch dat dedain tegenover hun eigen eerbiedwaardige,
oude Hanzestad?
Een lift naar het station sla ik niet af. Maar ik laat me bij
nader inzien afzetten op de Brink. Voordat ik de trein terug neem, wil ik nog
een fotorondje lopen door de binnenstad. Het wordt een wandeling in het
duister, bij lichte motregen, maar dan worden de plaatjes des te sfeervoller.
De Brink, de Waag, de Lebuïnuskerk en –toren en zo maar een hoekje, ergens. Niks mis mee, toch?
Etenstijd, zo onderdehand. Ik sta even in de hand met de
deurklink van Hotel Royal aan de Brink. Dat bestaat dus ook nog, al lijkt het
in niets meer op het gezellige hotel -restaurant waar mijn oma haar
verjaardagen placht te vieren met de hele familie. Als je in Deventer logeerde,
werd je ook wel meegetroond naar Royal,
en daar voorgesteld aan bijna het voltallige personeel: ‘Dit is mijn kleinzoon
uit Leiden’. De obers en serveersters interesseerde dat zichtbaar geen biet, al
was ik de kroonprins van Bessarabië.
Door de ruiten van Royal heb ik nu zicht op een lege zaal
met lange tafels, gedekt in steriel wit. Ik laat de deurknop los en ga een paar
panden verderop een pannenkoek eten.
Als ik aan het eind van de avond met de bus door het centrum
van Leiden rijd, kletst de regen neer op het plaveisel en is er geen sterveling
op straat. Steekt Leiden echt in elk opzicht uit boven Deventer? Ik zie het er
op dit moment niet aan af.
Frans Mensonides
2 december 2015
Er geweest: zaterdag 14 november 2015
Andreas Schelfhout, Winterlandschap, 1847.
Overgenomen van Teylers Museum
Ik maak er een cultureel weekend van en ga ‘De schreeuw’
van Munch zien in het Van Gogh Museum in Amsterdam en ‘Echte winters’ in het Teylers
in Haarlem. De Schreeuw gaf aanleiding tot een aflevering van FHM’s. De winterschilderijen worden hieronder
besproken, kort, want ze zijn best wel aardig, maar ik weet er geen hele aflevering
van FHM’s over te vullen.
Dat de winters vroeger strenger waren, zeiden de mensen in
mijn jeugd al. Daar zit natuurlijk enige vertekening bij door het geheugen. Ik
herinner me de barre winter van 1963 nog als de dag van gisteren. Maar uit 1962
en 1964 kan ik geen ijzige anekdotes vertellen; dat waren maar
doorsnee-winters, vermoed ik, en die onthoud je niet.
Toch schijnt die stelling statistisch wel te kloppen.
Winters worden echt steeds minder koud, een trend die al eeuwen aan de gang is.
Tegenwoordig heeft dat te maken met de opwarming van de aarde - die nog steeds
omstreden is. In het begin van de 20ste eeuw kwam het doordat de Kleine
IJstijd, die de wereld sinds pakweg 1600 in de greep had, langzamerhand over
aan het gaan was.
Rond 1780 was het nog koud genoeg voor een revival van wintertaferelen. Het genre had in de
Gouden Eeuw opgeld gedaan; iedereen kent wel die bonte voorstellingen van o.a.
Avercamp, met winterpret en met tientallen schaatsers. In de 19e eeuw werd het
allemaal wat rustiger, minder figuren, minder ijspret, en meer aandacht voor
het landschap. Of voor de arme donders die zich in de winter maar warm moesten
zien te houden met hun turfkacheltje; wintertijd was voor sommigen een tijd van
armoede, honger en gebrek.
Hieronder een ijzig natuurtafereel uit 1837 van B.C.
Koekoek, bij wie ik eerder dit jaar nog op visite was in Kleve. Boven dit hoofdstuk
een ‘Schelfhoutje’. Die landschapjes van Andreas Schelfhout (1887-1870) waren
hyper-populair, en de schilder produceerde ze aan de lopende band.
Ik krijg gewoon zin in felle winterkou, als ik rondloop op
deze tentoonstelling. Voor de komende beminde zaterdag hoop ik dat het desnoods
ouderwets vriest dat het kraakt, als het eindelijk maar eens wilde ophouden met
regenen.
Frans Mensonides
6 december 2015
Er geweest: zaterdag 21 november 2015
Mijn wens wordt bijna verhoord. De zaterdagmiddag daarop is het een paar uurtjes droog en
zonnig, bij een kille, straffe noordwester. Maar vriezen doet het niet en op de
buienradar is het volgende regenfront al weer zichtbaar, dat de Noordzeekust zo
halverwege de middag zal bereiken. Ik ga dus maar snel naar de oostkust van
Noord-Holland, en wel naar Medemblik aan het IJsselmeer.
Ik hoop toch, dat er tussen nu en 21 december nog één keer
een enorm pak sneeuw valt, voor mijn traditionele Midwinterfoto. En dat het,
als ik die gemaakt heb, meteen warm water gaat regenen, want vorst is niet goed
voor de spoorwegen.
De CTA’s op spoor 3 / 4 kennen een snelle scènewisseling en geven
beurtelings vertraagde treinen aan naar Enkhuizen, Uitgeest en Den Helder. Maar
er komt er geen een opdagen. Pas na een stijf kwartiertje rijdt een Koploper binnen
waar Enkhuizen op vermeld staat, die ik moet hebben. Daar de CTA op dat moment
‘Alkmaar – Den Helder’ filmt, stappen er diverse mensen in de voor hun
verkeerde trein.
De meester roept nu om dat dit de trein naar Enkhuizen is,
die tot Hoorn niet meer zal stoppen. Maar hij sluit meteen de deuren en
vertrekt. Het resultaat laat zich raden: tientallen passagiers zitten gevangen en
gaan nu onafwendbaar de verkeerde kant op.
‘Gaat deze dan niet naar Zaandam?’ gilt een vrouw met holle
paniekogen. Nou, ja en nee. Hij rijdt er wel heen, maar stopt er niet. Wel smaken we het genoegen, het bord met de
naam Zaandam te lezen, als we het perron passeren met een sukkeldrafje van
ongeveer 30 km per uur. De trein had net zo goed even kunnen stoppen om alle
verkeerde passagiers uit te laten stappen.
Nu verschijnt de conductrice ten tonele die natuurlijk legio
klachten naar haar hoofd krijgt. ‘Ja, dan moet je maar niet in de verkeerde
trein stappen’, zegt ze op hatelijk toon.
‘Maar er stond Den Helder op het bordje!’
‘Ja, maar het is wél omgeroepen!’
Tientallen reizigers zitten verkeerd, maar het ligt
uiteraard niet aan NS. Dat meld ik haar even, maar ze krijst nu dat ik me met
mijn eigen zaken moet bemoeien.
Waarom rijden we trouwens zo langzaam? Ik snap het wel, in
tegenstelling tot de treindienstleider die de boemel naar Kersenboogerd (zie
hierboven) pal voor deze IC van Sloterdijk heeft laten vertrekken. Wanneer
wordt het bezit van een bovengemiddeld IQ en EQ eens een aanstellingseis in het spoorwegwezen?
Nu, na aanhoudende protesten van diverse passagiers, wordt uiteindelijk
dan toch omgeroepen dat we een extra stop zullen maken in Purmerend om de verkeerd
zittende reizigers de gelegenheid te geven om uit te stappen. Daarna zijn we
meteen af van het geboemel, want de stoptrein heeft nu een voorsprong genomen.
De conductrice roept bij nadering van Hoorn om dat we 17
minuten vertraging hebben door een zwaan op het spoor (de eerste keer dat dit
beest genoemd wordt) en doordat de trein extra moest stoppen omdat sommige
mensen in de verkeerde trein gestapt waren (snerende ondertoon). Het blijft de
schuld van de reiziger, uiteraard.
Bus 239, Hoorn – Medemblik, rijdt in het weekend maar om het
uur. Goed dat ik met vooruitziende blik een half uur marge heb ingebouwd; ik
had al zo’n voorgevoel dat er wel een zwaan op de rails zou zitten. Nu hoef ik maar
10 minuten te wachten op de bus.
Het is een sneldienst, maar in de avonduren en op zondag heet
hij lijn 139, neemt hij de Hoornse wijk Risdam mee en doet hij langer over zijn
rit dan door de weeks.
We snellen over de provinciale weg langs Wognum en langs Scheringa’s
voormalige egelstelling en spinnenweb; zie hierboven. Het spoortje van de stoomtram
loopt parallel aan de weg; zo’n 100 meter rechts ervan.
De bus verlaat de snelweg even voor busstation Abbekerk, midden in
de polder. Het dorp met die naam ligt minstens een kilometer verderop; de kerkspits
steekt af tegen het blauwe zwerk. Op dit busstation kun je overstappen op
reguliere streeklijnen naar Wieringerwerf, Den Oever en Den Helder en op een heel
regiment Overstappers. Dat zijn belbussen met variabele route, die je van huis
ophalen, en je niet brengen naar waar je wezen wilt, maar naar dit knooppunt in
de vlakte, waar je dan een echte streekbus kunt nemen.
Weer wat kilometers laagland verder rijden we de N239 op, die dus
hetzelfde nummer heeft als de bus; bij mijn beste weten toeval, en geen
systeem. Bij het dorpje Opperdoes rijden we de bewoonde wereld weer in.
Is Den Dolder het ‘sauzenhart
van Nederland’, Opperdoes zou met recht het pieperhart van onze natie genoemd
mogen worden. De aardappel gedijt hier bij miljoenen, op vele vierkante
kilometers akkerland. Het dorp gaf zelfs zijn naam aan een aardappelras.
´Aardappels chillen´, wordt dat de slogan voor volgend jaar? Hij
schiet spontaan door mijn geest. Als we
dit aardappelparadijs doorkruist hebben, rijden we de bescheiden buitenwijken
van Medemblik binnen. Na de molen doemt al snel het tramstation op, een gebouw
uit 1887, het openingsjaar van de stoomtram, en het nabijgelegen busstation.
Dat laatste bestaat uit één abri en twee busperrons; de bus moet het
tegenwoordig met minder grandeur stellen dan indertijd de stoomtram. ‘Power to
the streekbus’, moet dat niet eens de kreet worden om het OV op rubberen banden
te stimuleren? Moet de bus niet eens op de UNICEF-erfgoedlijst?
Van dit station vertrekt alleen lijn 139 / 239 naar Hoorn en een
buurtbus die daar ook heen rijdt, via een hele hoop dorpen en gehuchten. Ooit
kon je in Medemblik ook nog bussen nemen naar Den Oever via Wieringerwerf en
naar Enkhuizen via Andijk. Het aanbod is ernstig verschraald.
Ik kom zo eens per decennium in dit Zuiderzeestadje. Pas één
keer heb ik er verslag van gedaan op dit medium. Dat was in 1999, toen ik met
mijn moeder de West-Friese Flora in Bovenkarspel bezocht had, een bloemenshow
in het zeer vroege voorjaar; dat was een traditie die we hadden.
We kwamen dat jaar alleen voor de bloemen, pakten daarna de
bus naar Medemblik, en lieten de drukke en vervelende huishoudbeurs op de Flora
links liggen. Dat was maar goed ook, want honderden bezoekers liepen daar
legionella (de beruchte veteranenziekte) op bij een stand waar bubbelbaden
gedemonstreerd werden. 32 patiënten stierven aan de gevolgen ervan; het was de
op één na de grootste uitbraak van legionella aller tijden.
Feitelijk een zwarte pagina op mijn site, hoe grappig dat
verhaal over die Flora ook was. De uitbraak was de genadeslag voor die West-Friese
bloemenshow. Hij is nog een paar jaar in afgeslankte vorm voortgezet, maar is
nu geloof ik definitief van de evenementenkalender verdwenen.
Medemblik heet zo, omdat het plaatsje niet alleen tot
wandelen uitnodigt, maar ook om mede ‘n blik om je heen te werpen. Huygens dichtte
in zijn ‘Stede-stemmen’ dat in het stadje ooit predikers rondliepen ‘Mé den blik [schittering] van Waerheits
helle stralen’. Huygens wrong zich altijd in allerlei bochten om een
woordspeling te kunnen maken, een rare tic; ik heb dat gelukkig niet.
Maar ‘blik’ in Medemblik heeft niets te maken met blikken
(ook geen conserven-); etymologie ligt altijd anders dan je denkt. Medemblik is
een verbastering van de Oudnederlandse naam Medemelake, wat betekende: waterloop
in het midden van het moeras.
Medemblik is de oudste stad van de Kop van Noord Holland.
Hij kreeg in 1287 stadsrechten van Graaf Floris V. Die liet er een dwangburcht
bouwen om de West-Friezen in het gareel te houden, die in 1254 zijn vader,
Graaf Willem II, hadden gelyncht. Die burcht staat er nog steeds, al bevat hij
vermoedelijk geen steen meer die Floris nog heeft zien metselen. Hij heet ten
onrechte Kasteel Radboud, naar de Friese koning met die naam, van wie ooit is
aangenomen dat hij de die burcht had laten bouwen. Maar Radboud leefde 6 eeuwen
voordat het kasteel tot stand kwam.
In 1517 werd hier een aanval afgeslagen van Grote Pier, ‘een
gewelddadige boer uit Kimswerd’, zoals een ANWB-bord meldt. Wordt Pier aan de West-Friese
kant van de Zuiderzee 500 jaar na dato nog steeds verguisd; In Friesland zijn
ze tot de dag van vandaag trots op hem. Het zwaard waarmee hij zogenaamd zes
Hollanders tegelijk kon decapiteren, zag ik vorig jaar in het Fries Museum.
Ik heb altijd gedacht dat het kasteel op een eiland lag, en dat
je er alleen per boot bij kon komen. Maar nu sta ik er ineens voor; gewoon even langs de Pekelharinghaven lopen,
en terug door het Emmapark. Ik ga er niet binnen, in het kasteel, daar er een
sinterklaasfeest gaande is en een markt van brocante, wat een deftig woord is
voor ouwe rommel die je in je huis niet wilt hebben.
Aan zo’n naam als Pekelharinghaven zie je het verleden van
Medemblik af als welvarende vissersstad aan zilt zeewater. Nu is de stad een
even welvarend zoetwatersportcentrum. Zomers is het er druk, en in de winter staat
niemand je in de weg als je een foto wilt nemen. Wat is er een hoop moois te
zien hier, in een binnenstad van hoogstens 25 hectare!
Op de Nieuwstraat, de winkelader van Medemblik, nuttig ik in
een cafetaria annex lunchroom een eenvoudige doch voedzame lunch. In een krant
lees ik dat staatssecretaris Dijksma NS nog een laatste kans geeft om een
beetje fatsoenlijk treinvervoer Nederland-België te regelen op de HSL. Ineens
heb ik niet zoveel vertrouwen meer in deze nieuwe bezem die het spoorwegwezen
moest schoonvegen. Hoeveel laatste kansen heeft NS al niet gehad?; evenveel als
een kat levens heeft.
Als ik uitgegeten ben, loopt het tegen drieën, is de zon weg
en is de wind nog killer gaan blazen. Ik aanvaard de terugtocht en pak bus 239.
In de trein terug kletst de regen tegen de ramen; de
buienradar zat er ook vandaag weer niet naast. Ik ga Amsterdam nog even in, pak
de tram naar Scheltema op het Koningsplein, maar die blijkt verhuisd of definitief
verdwenen. Er zit nu een kledingzaak in; dan sta je even raar te kijken. Dat is
vast al een hele tijd zo; ik overloop boekhandels niet meer, de laatste jaren.
De bestuurder van de tram terug kwakt de deur voor mijn neus
dicht, maar is op mijn doordringend op de deur bonzen, bereid, hem alsnog te
openen. ‘Niets te danken, hè’, blaft hij me toe. Oh, ik was even uit het oog
verloren dat ik reis met het GVD Amsterdam, waar je blij mag zijn dat je mee mag
voor je centen.
Waar doe je het allemaal voor; waarvoor doorsta je alle schofferingen die het
OV te bieden heeft? Dáárvoor deed ik het: een mooie wandeling en een mapje
zonnige winterfoto’s. Toch ben ik dat hele Noord-Holland ineens strontzat. Ik
zet mijn reeks wandelingen in de Kop van NH voort als over een paar maanden de
bloembollen bloeien, en ga op zaterdag voorlopig alle kanten uit, behalve naar
het noorden.
Frans Mensonides
13 december 2015
Er geweest: zaterdag 28 november 2015
Nog wel even dit. Het heeft niets te maken met de beminde
zaterdag, maar des te meer met mijn woonwerkritten Leiden - Castricum. Die gaan
met ingang van de nieuwe dienstregeling langer duren, en dat is niet de eerste
keer.
Eens reisde ik rechtstreeks van Leiden naar Castricum. Toen
reed de trein nog die ik altijd de Geestlijn
noemde. Het was een kruising
tussen een sneltrein en een stoptrein. Hij reed van Den Haag Centraal
in een minuut of 100 naar Hoorn, maakte daarbij kop in Haarlem en bood
uitzicht op
de geestgronden waaraan hij zijn alleen door mij gebruikte bijnaam
ontleende.
Die trein werd in december 2011 ingekort tot Haarlem – Hoorn,
waarna ik er op over moest stappen. Wel werd hij gepromoveerd tot IC. Maar met
ingang van 13 december 2015, de publicatiedatum van dit stukje, wordt dit
restant van de Geestlijn nu ook nog omgezet in een Sprinter.
Voor mij betekent dat voortaan extra stops op die hele rits
stations die ik tot dusverre ’s morgens en ’s avonds alleen maar langs heb zien
trekken: Bloemendaal, Santpoort Zuid en Noord, Driehuis, Heemskerk. Daarna gaat
hij ook nog eens 7 minuten staan wachten op Uitgeest, om de reizigers uit
Amsterdam te laten overstappen langs dat kilometerslange perron, en om de IC
naar Alkmaar voorrang te verlenen. De rijtijd Haarlem - Castricum gaat van 21 naar 35 minuten, de
totale reistijd Leiden – Castricum van 51 naar 62.
Volkomen onaantrekkelijk natuurlijk. Ik verlaat daarom met
ingang van morgen de weg des Geestes, en neem voortaan de koekjes- en
cacaoroute door de Zaanstreek. Ik stap voortaan wel over op Amsterdam Sloterdijk,
waar je een behoorlijke aansluiting hebt, als alles tenminste op tijd rijdt. Dan
ben ik een paar minuten later op de zaak dan voorheen, wat ik compenseer door
ook een paar minuten eerder naar huis te gaan. En dat compenseer ik dan weer met
plus-uren, waarvan ik er voldoende heb tot de dag van mijn pension of totdat ze
deze wijziging terugdraaien, wat ik ook nog wel zie gebeuren.
Ik moet eerlijk zeggen dat de opheffing van de IC Haarlem –
Hoorn niet geheel onverwachts komt. Nooit heb ik op die lijn een klacht hoeven
indienen over te volle treinen. In die van 8:42 uit Haarlem kan ik mijn jas,
tas en mezelf uitstallen op een compleet zitje van 4 stoelen.
De foto hieronder maakte ik afgelopen dinsdag, van de trein
van 8:12 –vroeger dan normaal, want ik moest die dag om 9:00 uur in Alkmaar
wezen. Deze trein was wel goed bezet, met mensen die vanaf morgen allemaal de
Sprinter nemen, die dan wel binnenkort wel op het ROVER-overzicht van te volle
treinen zal prijken.
In de andere richting is de trein altijd drukker; ’s avonds
natuurlijk ook weer. Die sneltreinen blijven wél rijden, in de ochtendspits
alleen van Alkmaar naar Haarlem en ’s avonds vice versa. Ik heb er dus niets
aan, maar zou er toch al niets aan gehad hebben, want ze stoppen alleen in
Beverwijk, en niet in Castricum.
Buiten de spits rijdt er nu maar twee keer per uur per
richting een trein door de Velsertunnel, die Sprinter Haarlem – Hoorn. De Velser-autotunnel
gaat komend voorjaar dicht voor langdurig onderhoud en de trein is nu
nauwelijks een alternatief.
Thuiswerken, dan kan tegenwoordig soms ook. Ik doe het zelf
zo vaak mogelijk.
FM
Nog een redelijke foto, voor maar gemaakt met een telefoon.
© Frans Mensonides, Leiden, 2015